19 juni 1959
Aan het begin van onze bijeenkomst zou ik u willen vertellen dat wij niet alles weten en niet onfeilbaar zijn. Een verlangen kan scherp gedefinieerd zijn, het kan vaag en onbestemd zijn. In beide gevallen kunnen wij allereerst een psychologische achtergrond geven. Wanneer het verlangen in feite een begeren is, dan wijst het op tekorten. Ofwel wij voelen dat wijzelf te kort schieten, dan wel: wij verlangen meer van onze omgeving dan onze omgeving geven kan, of geeft. Een verlangen in deze zin wordt over het algemeen als een normaal verschijnsel beschouwd en het heeft dan ook – geestelijk – weinig repercussies, tenzij het verlangen onrechtmatig is.
Wij staan namelijk bij het gerichte verlangen heel vaak voor een groot probleem. De mens weet dat hij niet anders mag zijn, of handelen, maar hij verlangt dit wel. Het is een ontkenning van de eigen persoonlijkheid en vloeit heel vaak voort uit een onvermogen om zich met de wereld tevreden te stellen, om de taak die men voor zichzelf gesteld ziet in het leven, te volbrengen. De resultaten, geestelijk, daarvan zijn over het algemeen een sterke vertekening van de werkelijkheid. Psychisch gezien: monomanie, eventueel ontaardend in een lichtere vorm van geestesziekte.
Bij dit gerichte verlangen zijn de volgende opmerkingen te maken. Een gericht verlangen dat bevredigd kan worden, ligt binnen de redelijkheid der natuur en indien bewust ontzegd wordt, zal dit altijd tot grote innerlijke strijdigheid voeren. Wij zullen dus wel degelijk moeten overwegen of de grondslagen van ons eigen denken en leven voldoende sterk zijn om een dergelijke beproeving uit te houden. De mens die zich tot een frustratie laat drijven, zonder daarvoor een voldoende en juist gegronde reden te hebben, betaalt de tol – geestelijk zowel als stoffelijk – en zal in ziekte, onbegrip, verbittering heel vaak, een groot gedeelte van de bewustwordingsmogelijkheden van zijn leven te niet zien doen.
Hierbij heb ik niet aangestipt, bepaalde verlangens van meer geestelijke geaardheid, ofschoon ook deze zeer gericht kunnen zijn. Ik meen zo het beste te doen, omdat zij uiteindelijk het product zijn van niet gerichte, of vage verlangens. Het vage verlangen is het resultaat van een aanvoelen van betere mogelijkheden, het aanvoelen van eigen grotere capaciteiten, zonder dat men zich realiseert, hoe men tot een verwerkelijking kan komen. Er is geen vaste voorstelling, er is geen omschrijving. Heel vaak is het doel zelf uitermate vaag. Dergelijke vage verlangens leiden bv. in een mensenleven tot o.a. het plegen van een groot aantal huwelijken achtereen, het eeuwig zoeken naar de juiste woonplaats, het verwerpen van alle maatschappelijk contact en toch steeds weer zoeken naar genegenheid en vriendschap en naar warmte. Het maakt de mens onbestendig. Juist omdat de mens niet weet wat hij eigenlijk zoekt, is het hem heel moeilijk om een bevrediging te krijgen. Dit wordt meestal nog ernstiger, omdat het vage verlangen voortspruit – behalve misschien voor de jeugd, waar het uit onbegrepen stoffelijke zaken voort kan komen – uit een aanvoelen van een geestelijke grootheid, een bepaalde psychische kracht, die men echter probeert te vertalen in stoffelijke termen. Ik zou hier een Don Juan bij kunnen gebruiken als voorbeeld. Een Don Juan die als de grootste minnaar aller tijden bekend staat en die toch voortdurend eigenlijk zoekt naar een ideaal, wat hij niet vinden kan.
Hij zoekt namelijk naar een eeuwigheid en in de termen van zijn tijd zoekt hij dit bij de vrouwen, zonder te beseffen dat, wat hij van de vrouw verlangt, nooit eeuwig en nooit blijvend kan zijn. Op deze manier gaat menige mens zijn weg. Hij zoekt zijn bevrediging van dit vaag aangevoelde in zakelijke belangen, hij zoekt het in studies, in wetenschap.
Juist die vaagheid is meestal een uitdrukking van een innerlijk Licht, soms zelfs een Goddelijk Licht. Het is niet voor niets, dat de grootste heiligen – dat kunt u zelfs in de kerkgeschiedenis nazien, in “Het Leven der Heiligen” – meestal om te beginnen wel een tikje weg hadden van een Don Juan, van een Casanova, van een of ander bandeloze figuur, of roverhoofdman. Ook de vrouwen, precies hetzelfde. Zij zijn over het algemeen in het begin wezens die naar vermaak zoeken, vertier, naar pronk en praal en pas wanneer zij beseffen dat er een geestelijke compensatie is, groter dan alle stoffelijke bereiking, zien wij de zaak omdraaien. Dan zien wij de schrik van de straten van Assisi een heilige Franciscus worden; de belle van het bal wordt de heilige Clara; dan zien wij uit de politicus een kerkvader worden als een Ambrosius, of Augustinus. U zult zeggen dat ik mijn voorbeelden speciaal uit de katholieke wereld haal. Daarin zijn die gevallen het best en het meest overtuigend vastgelegd.
Het neemt niet weg dat naast deze voorbeelden, vele mensen door ditzelfde vage verlangen worden gedreven. Zij omschrijven het wel, maar zij weten niet, hoe zij het omschrijven moeten. Hun omschrijving is een poging om zichzelf geheel één te voelen. Wij hebben allen een innerlijke eenheid met God. Het Koninkrijk Gods is in ons. Daar kunnen wij niets aan doen. Het is ons gegeven. Het is onze toestand met God. Heel veel van onze vage verlangens, onze onbegrepen begeerten, komen voort uit een innerlijk weten omtrent die eenheid.
Er zijn mensen die jaren van leven doormaken, van het ene avontuur in het andere rollen, van het ene beroep in het andere misschien, en dan ineens ergens een houvast krijgen, het innerlijk licht ontdekken en vanaf dat ogenblik steeds meer naar vrede streven. Dan zijn zij in het begin onevenwichtig, maar op den duur stabiliseert zich ook dat. Zij blijven mens, maar zij dragen in zich een geestelijke waarheid die zo groot is, dat het vage van het verlangen verdwijnt. Daarvoor in de plaats komt het gerichte verlangen, namelijk het steeds weer herbeleven van deze grote eenheid met de eeuwige krachten. Er zijn hier in de stad zelf, misschien zelfs hier in de zaal, mensen, die datzelfde hebben doorgemaakt. Mannen en vrouwen. Het zijn lang niet altijd enkel de ouderen, die een dergelijk bereiken genieten.
Het vage verlangen wordt meestal geboren uit bepaalde geestelijke condities. Als de geest incarneert, heeft zij een bewustzijn dat soms verder gaat dan haar ogenblikkelijke stoffelijke verwerkelijking mogelijkheid. Het resultaat is, dat zij zich tevreden stelt met een omgeving die vanuit haar standpunt de Goddelijke wil wel verwerkelijken kan. Maar zij realiseert zich niet, dat er een onvoldoende stoffelijke ondergrond is voor de weg die zij wil volgen. De resultaten zijn o.a. in de prenatale periode, een aantal storingen. Kinderen die nog geboren moeten worden en die een dergelijk vaag verlangen, een vaag ideaal, bij zich zullen dragen, zijn voor de moeder bv. kenbaar door ontstellende perioden van rust, gevolgd door enkele dagen van felle beweging. Het is niet altijd zo, maar meestal wel. Verder zal voor de moeder heel vaak merkbaar zijn, dat perioden van opwinding, maar ook van een zeer diepe en intense vrede, soms zeer plotseling op elkaar volgen, maar dat daarna weer de gewone sleur verder gaat. Dat zijn korte perioden die wij meestal vinden in de 4de en 6de maand van de zwangerschap.
Ik geef u deze stoffelijke bijkomstigheden om u duidelijk te maken, dat dus voor de geboorte reeds getracht wordt aan dat lichaam iets te doen. Over het algemeen zijn deze typen, wanneer zij eenmaal op de wereld zijn, zeer viriel. Zij hebben een behoefte aan een maximum aan levenskracht. Zij willen immers binnen de stof het contact met de eeuwigheid verwerkelijken. Daarom trachten zij, zover het hun mogelijk is, op te bouwen wat onder mensen heet: een goed, een gezond en een sterk lichaam. Onwillekeurig bouwen zij dat lichaam ook op voor alle menselijke functies. Het is juist deze handelwijze – ik durf niet te zeggen dat het een fout is – die hen in hun jeugd vaak haast tot bandeloze typen maakt. Hun “Sturm und Drang” periode is veel ernstiger dan die van een ander. Zij staan voor veel grotere problemen. Over het algemeen hebben zij dromen van grootheid. Maar wanneer het hen gelukt in hun zwerven voor de eerste maal een houvast te vinden met innerlijke waarheid, iets, wat zij van binnen voelen als een grote werkelijkheid, dan zien wij vanaf dat ogenblik een intensifiëring van het verlangen, dat echter langzaam maar zeker zich afwendt van een vagelijk zoeken in stoffelijke waarden en daarvoor in de plaats stelt een geestelijke waarde.
Natuurlijk zijn deze twee geaardheden van verlangen niet alle. Voordat ik verder ga wil ik nog opmerken dat bij het laatst omschreven type van verlangen een gerichtheid toeneemt, naarmate de ervaring toeneemt. Zelden zal iemand die door deze vage verlangens tot een geestelijk beleven kwam, in staat zijn om onmiddellijk en zonder meer te beseffen waar het om gaat. Maar hij kent een innerlijke toestand. Het is de rilling door de rug heen a.h.w. de lichtflits, ineens het begrip: “Heb ik dit al eerder gehoord? Heb ik dit al eerder verstaan?” Dan gaat men verlangen om dat verder uit te zoeken. Men wil deze sensatie herbeleven, maar nu begrepen, zelfbewust. Zo wordt uit het toeval een steeds sterker gericht verlangen geboren dat t.o.v. het Koninkrijk Gods eenzijdig blijft, maar voor de geest een zeer intense scholing en bewustwording betekent. Wanneer dergelijke mensen lang leven – wat niet altijd het geval is, ofwel zeer intens hun geestelijke bewustwording doormaken – dan kunnen wij stellen, dat deze dus door het gerichte verlangen, in staat zijn reeds op aarde zich bewust te worden van de Goddelijke werkelijkheid, van het eeuwige Licht.
Daarnaast kennen wij het verlangen dat probeert om vervangingswaarden te scheppen. U zou het eigenlijk een kwestie van wisselverlangens moeten noemen. Stellen wij, dat een mens opgevoed is bv. in een streng religieus milieu. Nu is een religieus milieu voor de bewustwording wel bruikbaar, maar dan moeten bepaalde beperkingen terzijde worden gesteld. Men moet a.h.w. komen tot een sterk persoonlijk inzicht en beleven. Dat kan niet. Wij vinden dan – door de remmingen die door het intens geloof zijn opgebouwd – een overspringen op een functioneel deelhebben aan het onbegrepen grotere. Zo zal het voorkomen dat iemand die als mysticus en esotericus, persoonlijk zeer ver zou kunnen komen, bewust tot een priesterschap overgaat, of tot een godsdienstig leraarschap, en daar in zichzelf die eigenaardige bevrediging vindt, maar zich niet realiseert wat de kern ervan is. Die wisselverlangens zien wij ook elders. Wij ontdekken bv. dat in sommige gevallen de idee noodzakelijk te zijn, zeer wordt begeerd. Men wil betekenis hebben voor de wereld en daaruit kan, zowel stoffelijk als geestelijk, een hele reeks van processen voortvloeien die niet zeggen: “Ik wil belangrijk zijn”. Een typische en meestal negatieve vorm ervan is de wijze van optreden die men wel eens “do-good-isme” noemt, wanneer men in Amerika komt. Dat zijn mensen die voortdurend bezig zijn andermans leven te verbeteren, maar geen tijd overhouden om zelf behoorlijk te leven. Hier is sprake naar een verlangen van eigen innerlijke volmaaktheid, maar men voelt zich daarvoor niet bekwaam, of is geremd door opvoeding en omgeving en transponeert nu deze innerlijke verlangens naar buiten toe, waarbij men probeert de menigte te beleren en om te kneden.
Een andere typische vorm is het omzetten van een stoffelijk verlangen – bv. een seksueel verlangen – in een geestelijk verlangen. Wanneer dit bewust en beheerst gebeurt, kan het – althans periodiek – een buitengewoon groot nut afwerpen. Wanneer dit onbewust gebeurt, dan krijgen wij een hysterie, waarbij de mens zich gaat uitleven in veelal onnutte bezigheden en stellingen. Hij staat niet meer met de beide voeten op de grond, maar zweeft ergens boven de werkelijkheid uit en probeert uit zijn begrip boven de mensheid te staan, edeler te zijn dan de mensheid om voor zich de voldoening te gewinnen die hij in feite lichamelijk begeert. Dit stuivertje wisselen van begeerten en verlangens is natuurlijk uit den boze. Wanneer wij meester zijn over onszelf en wij kunnen onszelf regeren, is het logisch dat je op een gegeven moment zegt: ik heb wel begeerten, maar mijn bewust en gericht verlangen naar het hogere is zo groot, dat ik mijn begeerten tijdelijk uitschakel. Niet omdat ik ze minacht en het terzijde wil stellen, maar omdat ik voel, dat ik op een andere manier verder kom.
Dan doet men misschien, zoals sommige yogi’s, die een jaar of jarenlang in de eenzaamheid blijven in een staat van armoede, grote eenvoud, en daarin geestelijk werken. Maar dan breken zij die periode ook af en zeggen dan: wij gaan weer tot de wereld…. Dan leven zij soms maanden, jaren, in die wereld, hebben daar deel aan alle dingen die van de wereld zijn, zij verwerpen dan niets, maar zij doen het bewust. Daarin vinden zij het evenwicht, waardoor zij geestelijk weer verder kunnen gaan. Op die manier is dat stuivertje wisselen niets anders meer dan het overbrengen van kracht op een andere basis. Hetzelfde wat de transmissie van uw auto doet, wanneer u overschakelt van de eerste in de tweede en daarna weer in de derde versnelling. U brengt een andere verhouding stof-geest tot stand om daar tijdelijk het vermogen uit te winnen dat voor de bereiking noodzakelijk is. Daarna schakelt u automatisch terug. Maar wanneer dat onbeheerst gaat, dan is het net een kind dat in een auto zit, het gashendel heeft vastgezet, de zaak op de derde versnelling en die nu maar krampachtig aan het stuur hangt en haast geen stuur meer houden kan, met afgronden aan alle kanten. Dergelijke gevallen zijn zowel geestelijk als stoffelijk zeer schadelijk. Het verlangen mag niet alleen maar voor ons een droom zijn. Een verlangen wordt u gegeven om het te verwerkelijken. Maar dan moet u zich goed realiseren, waar in feite de kern ligt van dit verlangen.
Dan zien wij, dat de verlangens die op de wereld voorkomen, in verschillende rubrieken ondergebracht kunnen worden.
In de eerste plaats kennen wij het bewustwordingsverlangen. Hierbij zal de mens, vaak ten koste van anderen, trachten om zelf steeds verder te komen. In zijn negatieve vorm toont het ons de egoïstische zakenman, die ten koste van allen bereikt; de wetenschapsmens, die de wetenschap stelt boven menselijke waarden; de esotericus, die ter wille van zijn bereiking de gehele mensheid vertrapt en de naastenliefde vergeet. In de positieve vorm: de mens, die zijn eenheidsbegrip met de kosmos steeds meer probeert uit te drukken en zowel metterdaad als in gedachten een steeds grotere eenheid schept met de Schepping, ter wille van de God, Die hij in zich kent.
De tweede vorm zouden wij kunnen noemen het gemeenschapsverlangen. Een onbewustzijn van eigen persoonlijkheid, of een niet vertrouwen in eigen persoonlijkheid, brengt de mens er dan toe om in de menigte bescherming en beschutting te zoeken. Dergelijke mensen in hun negatieve vorm zijn de fanatieke leden van verenigingen, de fanatieke leden van bepaalde geloofsrichtingen en vooral van de meer ongewone sekten. Zij zullen in deze negatieve vorm voortdurend trachten hun eigen gelijk tegenover de wereld te bewijzen, maar gelijktijdig de verantwoording afschuiven op God en zich voortdurend dekken achter hun mede gelovigen. In de positieve vorm zal het massabewustzijn de mens vaak maken tot de drager van de behoeften en gedachten van de massa. Wij zien dan daaruit voortkomen grote politieke en soms ook populaire religieuze leiders, daarnaast weldoeners van de mensheid als bv. grote geneesheren en uitvinders. Hun drang om de gemeenschap te dienen is echter voortdurend gepaard met de behoefte in die gemeenschap erkend te zijn en door die gemeenschap beschermd te worden. Dat is voor hen een zwakke zijde.
Dan kennen wij verder een zeer vreemd verlangen dat zich ook wel manifesteert als doodsverlangen. Ik zou het willen noemen een eeuwigheidsverlangen. Men is zich zozeer bewust van de nietigheid van eigen wezen, van het onvermogen dat men heeft om de wereld te beheersen, of om ook maar zichzelf meester te worden, dat men onbewust alles af gaat schuiven naar een hiernamaals. In de negatieve vorm zien wij hier o.a. de mensen, die stellen: “Ach, als ik nu maar dood ben, gaat het wel beter”. Die mensen zeggen: “Ja, maar wij hebben tijd genoeg, want als ik gestorven ben, dan zal ik beginnen met leven.” Wij vinden daarin de mensen die in een meer stoffelijke zin zeggen: “Laat de staat het maar opknappen”. Wij vinden de politieke demagogen en dictatoren hieronder, daarnaast vaak de leiders van bepaalde religieuze groeperingen die zichzelf tot halfgoden verheffen. In de positieve zin wordt dit eeuwigheidsverlangen een soort doodsverlangen op heel andere wijze. Men verlangt langzaam maar zeker die stoffelijke eigenschappen, die hinderlijk zijn voor het geestelijk bereiken, te verliezen en streeft bewust naar deze bereiking. Wij vinden degenen die uit dit denkbeeld uit tot bereiking kwamen o.m. op de wereld; verschillende grote ingewijden, stichters en leiders van esoterische scholen; daarnaast vinden wij ook vaak dienaren der gemeenschap; mensen die nooit zelf een heersende functie hebben, of op de voorgrond treden, maar wiens voortdurend en onbaatzuchtig werk zeer veel voor de mensheid heeft gedaan. In de meer simpele zin vinden wij hen soms ook weer onder doktoren, professoren, docenten, verpleegsters en sociale werksters, en bepaalde typen in verenigingen die een dienende taak hebben, voor wie de dienst aan de mensheid gaat boven hun eigen wezen. Onwillekeurig zullen zij door hun verlangen om met die mensheid een bepaalde vrede te bereiken – geestelijk of stoffelijk – zichzelf wegcijferen. In dit wegcijferen verliezen zij eigenschappen die voor hen schadelijk waren en komen zo tot een veel grotere bewustwording.
Is dit te verbinden aan de archetypen van Freud?
Wij kunnen dat wel doen, maar dan zijn wij net als wetenschapsmensen die ter wille van de these, de werkelijkheid ten dele verwaarlozen. Wij kunnen zeggen dat in sommige gevallen de archetypen van Freud een object van keuze worden voor de geest die neerdaalt en daardoor het verlangen in bepaalde typen sterker gestimuleerd, sterker doen uiten dan in andere. Dat ben ik met u eens. Het vreemde is bv. dat een flegmatisch type vaak een even groot, of groter, verlangen kent dan een sanguinisch type. Het is niet zo dat alle typen die wij kennen, ook verschillen in het verlangen. In wijze van verwerkelijking ja; en dat ligt grotendeels, zoals u begrijpen zult, aan de erfelijk-lichamelijke waarden, plus de opvoeding. Alles wat ik heb gezegd, zal u duidelijk gemaakt hebben, dat onder elk type alle door mij genoemde fasen kunnen voorkomen. Dat is voor mij reden genoeg om een verbinding met deze archetypen uit te sluiten in de gedachte dat wij anders tot een te scherpe omschrijving komen, waarbij ons denkbeeld dwingend wordt. Freud heeft zelf die fout ook gemaakt. Hij heeft zijn eigen denkbeelden dwingend gemaakt en zo onbewust – zijn eigen monomanieën zou ik haast willen zeggen – tot basis gemaakt van zijn overigens zeer knappe stelling op psychologisch gebied.
Wat is het verschil tussen verlangen en begeerte?
Het verlangen is mentaal. Het is ijl. Begeerte is een direct stoffelijke impuls, die eventueel door mentale beelden gewekt kan worden, maar die het gehele lichaam dus in beroering brengen. Begeerte kunt u bv. denken als honger. Nu kan ik volgegeten zijn en toch naar voedsel verlangen. Ik begeer het dan niet, ik zou ‘t niet eens kunnen eten, en toch droom ik over die gebraden gans, omdat de stamppot mij helemaal niet gesmaakt heeft.
Waar zit eigenlijk de bron van het verlangen?
De bron van het verlangen moeten wij eigenlijk zoeken in de Goddelijke wetten zelf. Wanneer wij uitgaan in de kosmos, Goddelijke Scheppingsdaad, dan begint ons bewustzijn zich te vormen. De wijze waarop wij reageren is in het begin praktisch gelijk. Wij kunnen spreken van een oerbewustzijn, dat praktisch alle wezens gelijkelijk bezitten. Nu echter gaat een ieder een bepaald deel van dit bewustzijn verder ontwikkelen, terwijl andere delen achterblijven. Maar in zichzelf draagt hij het verlangen naar het afgerond zijn, het één-geheel-zijn. Dit één-geheel-zijn is typisch genoeg een geestelijk iets. Geheel-zijn wil zeggen een totaal contact kennen met het Goddelijke als het ware, de kracht uit het Goddelijke in je kennen en de Goddelijke wil volledig kunnen volvoeren. Het zijn heel mooie woorden, maar als je iets verlangt, dan druk je het natuurlijk niet zo uit. Nu zult u begrijpen dat, wanneer wij dit eenmaal bezitten, wij dit verlangen steeds bij ons dragen, maar dat dit direct gebaseerd is op ons eigen bewustzijn, want iedere mens kent zijn eigen beeld van God; iedere mens heeft zijn eigen droom van goed en kwaad; iedere mens heeft zijn eigen gedachte van volmaaktheid. Juist daarom zal een ieder volgens zijn totaal bewustzijn – niet alleen volgens het stoffelijk bewustzijn – begeren, wat hij in zichzelf voelt als niet volledig, of als een tekort. In feite echter streeft hij daarmede naar een vervolmaking van zijn eigen onvolledige ontwikkeling, ontwikkeld wezen, in deze fase. Het zou voor een mens ideaal zijn, wanneer hij beide handen volledig gelijk kon gebruiken voor schrijven en ander hanteren. Maar nu zal een mens zich niet realiseren dat je met beide handen alle dingen doen kunt. Hij bestemt daarom de rechterhand voor bepaalde handelingen en de linker voor andere. Hij gaat zich nu toeleggen op alle bekwaamheden van de rechterhand. Dan is zijn verlangen wel degelijk volmaaktheid. Hij beseft niet, dat de mogelijkheden der volmaaktheid voor hem tweeledig zijn. Zo zal zijn bewustzijn – dat hem immers niet in staat stelt beide zijden gelijkelijk te zien – hem tijdelijk tot een eenzijdige ontwikkeling stuwen.
Wanneer die ontwikkeling echter ver genoeg komt, zal hij ontdekken dat de bekwaamheid van een ander deel van zijn wezen achterblijft, zodat hij daardoor bij verdere bereikingen gehinderd wordt. Door de gevoelde tekorten ontstaat dan een tweede, aanvullend verlangen, waardoor tijdelijk de voornaamste nadruk wordt gelegd op het niet ontwikkelde deel van bewustzijn en wezen. De bewustwordingsgang die nu ontstaat zal de eerste aanvullen. Zo kom je dus langzaam maar zeker tot een toestand, waarin je al je verlangens ook mee gaat brengen in stoffelijke vormen en de menselijke vorm, terwijl je op den duur je verlangens zelfs uit gaat dragen in geestelijke sferen. Daardoor laat je op den duur sfeer na sfeer achter je, om met een steeds meer evenwichtig wordende persoonlijkheid steeds meer van de waarheid, van het Goddelijke, te absorberen. Wanneer men dus vraagt naar de bron van het verlangen blijft mij de vraag wat ik moet zeggen: het bewustzijn? Of God? Het verschilt misschien niet zo erg veel.
Want God en Zijn wet is de bron van ons bewustzijn. En uit ons bewustzijn ontspruit ons verlangen, dat weer onbewust gestimuleerd wordt door het onbewuste erkennen van een Goddelijke Volmaaktheid.
Ik ontdek een tegenspraak tussen het gestelde en de leer van de Boeddha die zegt dat wij alle verlangen moeten verdringen.
De onderdrukking van het begeren bij de boeddhist komt voort uit zijn verlangen niet de slaaf van het begeren te zijn. Hierbij heeft dit verlangen alle andere belevingen zo zeer overvleugeld, dat hij tracht al het andere te onderdrukken. Iets, waar hij in feite slechts zeer zelden in slaagt. De reden is duidelijk: de leer van de Boeddha is goed en uitvoerbaar voor iemand die reeds grotendeels een verlichte is, maar niet voor iemand die enkel streeft eens een verlichte te worden. Men moet namelijk eerst een volledig bewustzijn van het Goddelijke bereikt hebben en weten, welke band er tussen het ik en de godheid bestaat voor men het verlangen ter zijde kan zetten, wat immers uit het erkennen van gebreken – ook wanneer men deze, zoals meestal, niet weet te omschrijven – is voortgekomen. Maar de leer der beheersing die in het boeddhisme ligt, leidt op den duur tot het bewust gebruiken van het verlangen. Dit is echter weer iets anders. En hiervoor heb ik – zoals u misschien wel bemerkt hebt – terloops ook een lans gebroken.
Is het mogelijk dat iets of iemand zonder verlangen leeft?
In de menselijke zin van “leven” niet. Leven zonder verlangen is leven in God. Eerst in die fase kan het verlangen worden opgeheven. Dus in een toestand van volmaaktheid, die zover boven het menselijke uitgaat – ik wil niet zeggen boven het stoffelijke – dat zij voor de mens niet voorstelbaar is. Ik wil stellen dat deze toestand misschien in de menselijke vorm bereikt kan worden, doch men zich, deze toestand eenmaal bereikt hebbende, in de menselijke vorm niet langer zal kunnen handhaven.
Is het verlangen dus een gave die het de mens mogelijk maakt tot God te streven?
Is een wet wel een gave? Neen. Een wet is een kracht, die in deze zin behoort bij de kosmos. In de onvolledigheid erkent God toch Zichzelf. De band die tussen alle zijn en het Goddelijk bewustzijn bestaan, doet daaruit een bewustzijn omtrent het verschil ontstaan. Dit bewustzijn is in feite de bron van het verlangen. Het vloeit dus uit het Goddelijk wezen en het wezen van de Schepping voort. Het is niet iets, wat alle mensen gegeven wordt als een beloning, wanneer het hun tijd is, maar het is iets, wat in hen altijd bestaat, maar wat in sommige fasen, door vergroting van bewustzijn misschien, scherper tot uiting komt. Wanneer dat tot uiting komt, krijgt dat een apart karakter. Ik kan mij voorstellen dat iemand die in zich dus het verlangen naar harmonie beantwoord ziet door een in zich steeds weer gevoelen van een innerlijke vrede, al duurt die misschien ook maar enkele seconden, de neiging krijgt om anderen te helpen en te genezen, om ze bij te staan in hun meer psychische moeilijkheden. Dit verlangen is dan niet, zoals u misschien denkt, alleen het verlangen om te genezen, of om uit de put te halen. Het verlangen is: in anderen de harmonie te doen ontstaan die u herkend hebt in dat ene ogenblik, en zo voor uzelf die harmonie meer werkelijk te maken. De droom a.h.w. reëel te maken op uw eigen vlak. Dit is een wet. Misschien mogen wij zeggen dat het een zekere gave is, begaafdheid om op de juiste wijze te verlangen. Maar dan moeten wij er onmiddellijk achteraan zetten dat deze gave verdiend is, hetzij in een vorig bestaan, hetzij door het leven zelf en de ervaringen ervan, zodat men zelf bepaalt, wanneer het verlangen een bewuste factor wordt en wanneer het u voert tot hoger geestelijk bewustzijn.
Een genade in de zin van “het nader komen tot Mij”?
In die zin ja. Laat ons niet vergeten dat men genade veelal beschouwt als onverdiend recht, of onverdiende gave. Als wij gaan spreken vanuit het standpunt dat alle leven een genade is, dan hebt u dus in elke zin gelijk. Stellen wij, dat God door Zijn wil ons schept, dat dit dus geen gave is, maar eigenlijk een verdichting ons opgelegd, de Goddelijke wil alleen. Niet iets voor ons, maar iets vanuit God voor God, die zich spiegelen wil aan de Schepping, dan valt het begrip “genade” eigenlijk weg. Het is zo m.i. dat elke ziel – ik zeg uitdrukkelijk ziel, omdat ik elke vorm van leven en elke sfeer hierbij inbegrepen wil zien – door zijn erkennen van de Goddelijke wetten tot dit bewustzijn komt. Het wordt niet gegeven, maar men moet ervoor vechten. Zolang als hij positief streeft en werkt, handelt, in zijn ogenblikkelijke richting van ontwikkeling, zal hij de – voor zijn bewustzijn – juiste richting worden uitgedreven. Het is a.h.w. of wij in de verschillende stromingen van de Schepping dan in staat zijn de juiste uit te kiezen, waardoor wij de Goddelijke kracht als een stuwing voelen. Maar het is niet God Die die stuwing naar ons richt, maar wij zijn het die in God die stuwing bereiken. Wanneer wij van God iets verlangen, dan stemmen wij ons op dat deel van God af, waarin dit verlangen wordt bevorderd. Vandaar “voor gij bidt, is u reeds gegeven”. Want voordat je bidt moet je weten, waarom je gaat bidden. Zodra het bewustzijn aanwezig is, is in ons de notie ontstaan naar het punt, waarin de Goddelijke verwerkelijking bestaat en mogelijk is. Naarmate wij dat innerlijker en intenser doen, zal de verwerkelijking ook sneller gebeuren. Dan is het vanzelfsprekend.
Je kunt niet anders.
Je kunt wel anders. Je kunt nl. je verlangen op een verkeerde manier uitdrukken. Laat ons stellen dat u in feite verlangt naar de goddelijke vrede en de goddelijke eenheid, doch dit gaat zoeken in het menselijke. Dan komt u tot het scheppen van kransjes, partijtjes en andere, voor de menselijke moraal nog minder aanvaardbare belevingen. Dan hebt u uw verlangen verkeerd geïnterpreteerd. Door deze foutieve interpretatie bent u dan in een levenstendens terecht gekomen, die met uw innerlijke behoeften in strijd is. Erkent u dit en gaat u dus op een ander plan zoeken, dan komt u vanzelf daar terecht, waar ook een verwerkelijking mogelijk is. Bij de mens is vaak het jammerlijke, dat hij tegen zijn geaardheid ingaat. Een mens, mijne vrienden, is in feite edel. Een mens is in wezen goed. Maar juist omdat hij dit zelf niet voldoende beseft, komt hij tot handelingen die in strijd zijn met zijn eigen wezen. En dan is die mens “slecht”. Maar hij is slechter voor zichzelf dan voor de wereld. Zelfs wanneer hij staatsvijand nr.1 wordt, kan hij de staat nooit zoveel schade hebben toegevoegd als aan zichzelf. Innerlijk weet hij dit en lijdt hij hieronder. Ook al zal hij trachten dit voor zichzelf te maskeren. Wanneer je je dit alles realiseert, zul je moeten zeggen: hoe jammer is het, dat de mens het onbeheerste verlangen altijd weer tracht te vertalen in termen van zijn eigen stof, zonder daarbij te beseffen dat, altijd en waar wij ook zijn, er een geestelijke kracht en een geestelijke band zal moeten bestaan. Zonder dit hebben de dingen geen zin.
Jammer. En dit alles wordt nog versterkt door het afschuifsysteem, dat door vele goedwillende, maar niet begrijpende religieuze denkers wordt gepredikt. Zij verkondigen dat Gods genade het enige is, wat ons redden kan. Maar zij vergeten er bij te zeggen, dat wij zelf het zijn, die Gods Kracht eerst moeten zoeken, want nog steeds geldt voor alles: “Vraag en u zal gegeven worden, klopt en u zal worden opengedaan.” Maar wie niet klopt, zal geen deur open zien gaan. Wie niet vraagt, blijft arm. Bovendien vergeet men, dat wij dit alles niet op kunnen lossen, door alleen maar wensen te stamelen of God te bestormen met een soort koopcontracten. “Lieve God, elke dag zal ik tot u bidden, elke dag zal ik een hoofdstuk uit de Bijbel lezen, wanneer u mij dit nu maar geeft….” Net of God een koopman is, alsof hij zich er voor interesseert, of u nu de Bijbel leest of niet. Wat men daarentegen zou moeten doen is: beseffen, dat het eigen daadwerkelijk streven naar het Goddelijke het enige is, wat brengt tot wat u genade noemt. En wat overigens zeker genade is in de zin van “Nader komen tot de Ene, die schept”. Elke daad kan een gebed zijn, evenals elke gedachte. Wanneer het maar niet is: een verlangen om iets te bereiken zonder moeite, maar een streven om te bereiken.
Wanneer wij spreken over het verlangen, mogen wij ook zeker de droom niet uitschakelen. Men zegt dan ook wel eens: de droom is de tolk van het verlangen. Ik zou het nog sterker willen uitdrukken. In elke mens is een soort automaat aanwezig, die hem steeds weer dwingt stoffelijke en geestelijke verlangens te realiseren. Dit dwingt hem tot realisatie van alle werkelijk verlangen, zodat zowel de stoffelijke als de geestelijke wensen hem wel degelijk duidelijk worden gemaakt. Dit geschiedt op de wijze waarop wij het door anderen gesprokene ook verstaan. Dit bestaat uit de droom in de nacht en de beelden die hij bij voorkeur opzoekt. Het wezen openbaart zich duidelijk. Het is zelfs te zien in de concerten die hij het liefste hoort en de films die hij bij voorkeur gaat zien.
De mens heeft in zich een onderbewustzijn en een meer geestelijk bewustzijn, die gezamenlijk steeds weer zich melden. Wanneer ik modern moet zijn, zal ik het zo zeggen: de mens heeft een ingebouwde richtingzoeker. Die wijst altijd op God, want zij is de directe aanduiding van de natuurwetten, waaraan de mens onderhevig is. Zij is de directe aanduiding van zijn bewustzijn en de wijze waarop dit bewustzijn zich uitbreidt. Er is geen hopeloos zoeken, al is het verlangen ook nog zo onbestemd of vaag, wanneer wij ons de moeite getroosten om ons te realiseren wie en wat wij zijn. Het wie en wat wij zijn, kunnen wij nooit volledig doorgronden. Het: “ken u zelve” is een mooie spreuk, die uitermate moeilijk te verwerkelijken is. Het is wel mogelijk om veel kleine dingen in jezelf te erkennen om te begrijpen, waarom je dit doet, waarom je daarnaar verlangt en waarom je daarover droomt. Als je dat begrijpt, dan begrijp je wat je wezen beweegt. Dan heb je daarmee dat vage verlangen eigenlijk omschreven. Je hebt het dan uitgedrukt in twee afzonderlijke termen. Ten eerste een stoffelijke term en ten tweede een geestelijk, of althans psychisch begrip. Het kennen van dit verlangen maakt het mogelijk om je leven erop te richten.
Je moet als mens – wil je werkelijk gelukkig zijn – leven zonder te letten op de mensheid als zodanig. Wij hebben God, Gods wet en de Goddelijke kracht. Dat is het enige wat ons werkelijk gelukkig kan maken; het enige wat ons een vervulling in ons leven kan geven.
Wij vinden veel factoren waarin haast onbewust iets van dat Goddelijke naar voren komt; een ideale verhouding tussen twee vrienden, tussen man en vrouw. De ideale verhouding misschien ook tussen mens en God in een spiritueel beleven. Er is méér dan dat. Mens en geest, wij allen, elke ziel, is bewust. Wij zijn allemaal bewust van God. Er is iets in ons dat zegt tot ons: zo vind je God. Laat ons dan maar proberen naar ons beste weten te handelen volgens datgene wat wij in ons gevoelen. Laten wij dan maar van die vage aanwijzingen gebruik maken. Dan zullen wij vanzelf ontdekken, dat het Goddelijk Licht en de Goddelijke kracht steeds dichterbij komen, dat wij steeds bewuster en steeds zekerder kunnen zeggen: daar ligt de bron van mijn verlangen…. Uiteindelijk zullen wij kunnen zeggen: Licht, in God Zelf, is de enige bron…. Dan telt geen maatschappij, geen maatschappelijke verhouding. Dan telt geen geestelijke gebondenheid en geen dogma. Dan telt niet de sfeer waarin je leeft, de wereld waarop je bestaat. Want, wie werkelijk God erkent, die telt nog maar één ding als van waarde. Dat is dat vreemde Koninkrijk Gods in ons, dat de uitdrukking in ons wezen is, van de wet van evenwicht. De grote vrede, vanuit het licht handelen, volgens het Licht en zelfbewust, en ook zelf aansprakelijk, Gods scheppend werk te verwerkelijken, zoals Hij ons dit reeds lang geleden heeft opgedragen, maar nu erkennend de schoonheid en volheid ervan.
Verlangen is een heel kostbaar iets. Het is de wegwijzer die ons gegeven is tot het enige werkelijke geluk. Het is de ingebouwde esoterie, waar u altijd aan zult moeten doen, indien u tenminste een redelijk gelukkig mens, of een redelijk gelukkige geest wilt zijn. Als dat kleine beetje vreugde, van een lichte sfeer al z groot is, hoe wonderlijk moet het dan niet zijn om als een afgerond geheel te kunnen zeggen: nu ken ik God en Zijn Schepping.
Is spiritueel, geestelijk beleven en zien, een gave?
Het is een eigenschap, die praktisch elke mens bezit en die in elk menselijk lichaam – althans rudimentair – wordt aangetroffen. Wanneer de geestelijke ontwikkeling hoog genoeg komt, dan zijn geestelijk zien, geestelijk erkennen, geestelijk horen e.d. normale begeleidingsverschijnselen. Wanneer zonder een bewuste kennis dit optreedt, zou ik het niet een gave willen noemen, want dan is het in vele gevallen onbeheerst. Onbeheerst mediumschap – onverschillig op welk gebied – is meestal eerder schadelijk, dan goed. Het is dan, zo men deze gave al bezit, zeker gewenst te leren dit te beheersen. Ik zou dit willen zien als een extra belasting, eerder dan voor een gave, waarvoor je dankbaar moet zijn.
Is instellen en openstellen één, of zijn dit twee verschillende factoren?
Het zijn twee verschillende factoren, want “instellen” houdt in: een zich richten op. “Openstellen”: een ontvankelijk zijn voor. Over het algemeen zal de instelling aan de openstelling vooraf moeten gaan. Men zal door gedachteconcentratie eerst trachten zover te komen dat men datgene, wat men wil ontvangen, zich voorstelt, zodat een zekere harmonie tussen het eigen Ik en het verlangde ontstaan is. Daarna stelt men zich open en wordt men dus van actief: passief. In deze passiviteit kan dan, door de bereikte harmonie, de hogere kracht, of onverschillig welke kracht die men heeft opgeroepen, zich in het Ik openbaren en kenbaar maken.
Hoe komt men tot de conclusie, of een gave op geestelijk gebied, goed of slecht is? Hoe kan men dit bewijzen?
Te bewijzen is het niet. Goed en slecht hangen af van de mens. Goed en slecht is een oordeel, wat uitgesproken wordt door de mens, maar in het Goddelijke niet bestaat. In het Goddelijke zijn alle dingen gelijkelijk goed, of gelijkelijk slecht, omdat zij al uit God zijn geboren en door God bestaan. Buiten God kan niets bestaan. Het gevolg is, dat onze persoonlijke houding uit zal maken, of onze geestelijke gave goed of slecht is. Ik meen, dat een gave slecht zal zijn, zolang wij niet weten hoe wij haar beheersen en weten te gebruiken. Wanneer wij helderziend zijn en wij kunnen niet de helderziendheid uitschakelen op ogenblikken dat iets niet juist is, of niet klopt wanneer wij een spreekbuis worden voor de geest, zonder voor onszelf uit te kunnen maken wie en wat deze geest is, althans van welke geaardheid, of uit welke sfeer deze geest komt, is het slecht. Op het ogenblik echter dat wij leren – door eigen instelling, door wijze van leven en denken, plus de beheersing van onze gedachten – te bepalen, wanneer wij voor de geest ontvankelijk zijn; verder op welke wijze wij de geest ontvangen en hoe de geest en uit welke sfeer de geest zich zal kunnen openbaren, dan meen ik, dat het een zeer grote gave is, daar het de mogelijkheid openstelt om in contact te komen met bereiken van leven, die, ofschoon niet op de deze aarde geheel herkend, toch altijd zeer belangrijk zijn voor de bewustwording van de mens, invloed hebben in het menselijk leven en uiteindelijk zijn voortbestaan helpen bepalen.
Het vaststellen van goed en kwaad kunt u voor uzelf doen, wanneer u voor uzelf zich afvraagt: is de gave die ik bezit iets wat plotseling overvalt, of is het iets wat zich aanmeldt en wat ik dan naar eigen verkiezing al dan niet, kan aanvaarden? Is het laatste het geval, dan spreken wij over goed, is het eerste het geval, omdat wij geen zeggingschap hebben, dan noemen wij dit kwaad, ook wanneer het uit de hoogste geest zou komen. In een dergelijk geval zou ook die hoogste geest dus meester zijn over ons en over ons leven. Wij moeten zelf leven, waar het onze taak is zelf tot bewustzijn van God te komen.
Is het juist van geesteszieken te spreken? Kan de geest ziek zijn?
Wanneer onder geest alleen de geest – niet stoffelijk – zelf verstaan wordt, zal de ziekte van de geest kunnen bestaan uit een in zichzelf besloten zijn met uitsluiting van de buitenwereld. Ziekte van de geest kan dus bestaan. Wanneer wij in de stof echter over geesteszieken spreken, bedoelt men hiermede echter een ziekte van de psyche. Dus van het totaal bewustzijn, plus de geest. De geest kan echter geheel gezond zijn, terwijl delen van de psyche als redelijk denken en mogelijkheid tot associëren, beschadigd zijn. In dit geval spreekt men echter terecht van geestesziek, omdat de mens niet meer kan beantwoorden aan hetgeen men gemiddeld als aanvaardbaar en normaal heeft gesteld binnen de maatschappij. Ik zou nog op willen merken, dat men dus het verblijf in duistere sferen als een ziekte van de betreffende geesten kan zien.
Is de ziel ook onsterfelijk?
Volgens de definitie van de orde is de ziel het enig werkelijk onsterfelijke in de mens. De ziel noemen wij namelijk dat deel van het wezen, dat direct deel van God uitmaakt. Geest noemen wij het deel van het ik, dat zich als een begrenzing en bewustzijn rond deze kern opgebouwd heeft. Bij een eenwording met God treedt een zodanige deling van bewustzijn met alle andere bewustzijnsvormen op, dat van een persoonlijke geest dan eigenlijk niet meer kan worden gesproken. Ten hoogste kunnen wij dan spreken van een in dit deel van het goddelijke – de ziel – opgenomen persoonlijk ervaren. Ik meen dan ook, dat de onsterfelijkheid van de ziel volgens deze definitie, zeker groter is dan die van de geest. Onze formuleringen zijn gebaseerd op de volgende indeling: Stof: al het stoffelijke. Geest: alle bewustzijnsvormen en vormen of voertuigen, alleen door het bewustzijn bepaald. Ziel: kern van het wezen, deel van de goddelijke kracht, goddelijke vlam. Indien u aan een andere formulering gewend bent, kunt u door het vervangen der waarden ook hierin het juiste antwoord ontdekken.
Kan een man als vrouw, een vrouw als man reïncarneren? Hoe weet men of men de juiste keuze doet?
Een man kan als vrouw, een vrouw kan als man incarneren. Dit is afhankelijk van de behoefte die men heeft tot verdere bewustwording. In doorsnee zullen zelfs reeksen van incarnaties als man en vrouw afwisselend geschieden tot een voor het Ik juiste norm van bewustzijn is gevonden. Hierna zal men zich alleen in het mannelijke, of het vrouwelijke verder uitleven. Het verschil tussen man en vrouw – zowel fysiek, mentaal, als wat de geestelijke ervaringen betreft – maakt vaak een afwisselen van beide vormen noodzakelijk, omdat de geest slechts zo een afgerond bewustzijn kan verwerven. Te weten of de keuze goed is, blijft moeilijk. Vele mannen en vrouwen zijn met hun lot ontevreden. Toch willen zij niet met de andere sekse ruilen. Het bewustzijn accepteert dus, ondanks de klachten, de eigen vorm als de natuurlijke en kan zich over de andere vorm slechts een zeer onvolledig beeld maken. De keuze die gedaan werd – en qua geslacht reeds bij de bevruchting mogelijk werd, omdat het aantal genen bepalend is – is er een tussen een meer intuïtief, of een meer redelijk milieu, met alle gevolgen daaraan verbonden. Elke keuze is in feite goed, zolang die keuze maar volledig wordt uitgebuit voor de bewustwording. Het “onjuist kiezen” is dan ook in de eerste plaats niet een vraag van het gekozene, maar van de weigering het maximum van bewustwording daaruit te kiezen. Bij de bevruchting kan men het wordende geslacht erkennen door het waarnemen van het even of oneven zijn van het aantal der karakterbepalende waarden, namelijk 48 of 49. Hierdoor wordt namelijk bepaald, of de geslachtsorganen intern of extern zullen zijn, dus of men vrouw of man zal zijn. Voor de geest, die zich voor het geslacht interesseert is dit zeker vast te stellen, waar van een redelijke bezieling eerst sprake is nadat de vrucht redelijk gevormd is. Het eerste werkelijke contact wordt door de geest soms zelfs eerst gelegd in de derde of vierde maand, meestal echter in de tweede maand.
Wat is uw definitie van krankzinnigheid?
Onder krankzinnigheid wordt verstaan: elke afwijking van het gedrag op een zodanige wijze, dat een maatschappelijk samenleven voor de persoon niet meer mogelijk is. Het verschijnsel kan stammen uit vele ziekteprocessen en andere oorzaken. Als norm echter moet m.i. blijven gelden, dat men niet meer in de maatschappij past, daarvoor gevaarlijk of lastig is op een zodanige wijze, dat men beperkt moet worden in zijn handelingsvrijheid.
Zal zo iemand niet altijd zijn eigen afwijkingen ontkennen?
Niet altijd. Vooral wanneer het verschijnsel een organische oorzaak heeft, zal de zieke in het begin zo nu en dan zich er van bewust zijn, dat hij of zij krankzinnig is. Wanneer het geheel uit psychische spanningen voortkomt, zal men echter meestal verklaren dat de gehele wereld gek is, zodat men zelf de enige wijze is.
Wat denkt u van de strijd van de psychiaters voor het bestaan van de psychiatrie?
Het is heel begrijpelijk dat iemand strijdt voor eigen brood en denkwijze. Of voor zijn eigen – zij het zeer beperkte – wetenschap. Ik moet echter zeggen, dat men het vaak wat ver drijft, omdat men bij het erkennen van ziekelijke verschijnselen vaak de grens niet meer weet te stellen tussen aansprakelijkheid en niet aansprakelijkheid. Mij dunkt, dat de psychiatrie een zeker zeer verdienstelijke tak van een komende wetenschap is. Juist omdat zij verder zal gaan in de psychologie en de parapsychologie, zal zij een band kunnen betekenen tussen de ziel van de mens en zijn uiterlijk beleven. Ook met onze werelden overigens. Maar dat zal wel niet in het strijdplan van de psychiaters staan. Want die denken veelal zo ver niet. In de praktijk wordt de psychiater helaas maar al te vaak gebruikt als een bliksemafleider, om de aansprakelijkheid van de mens zo te verkleinen. Hiervan is het nadeel, dat vaak noch de psychiater, noch degene die het oordeel spreekt, zich realiseert dat men door de verkleinde aansprakelijkheid te accepteren het gevaar voor onverantwoordelijke handelingen aanmerkelijk vergroot. M.i. zouden dergelijke argumenten eerst moeten worden beschouwd en erkend na de normale bestraffing, doch niet vóór de veroordeling. Wat de rest betreft. De wetenschap is jong, maar wij moeten haar zeker erkennen als een zeer waardevolle tak van weten, die grote betekenis zal hebben in het komende tijdperk, wanneer geest en geestelijk denken meer dan nu superieur zullen zijn namelijk in het Aquarius tijdperk.
Maar men moet afwijkingen toch wel erkennen?
Daarvan sprak ik niet. Ik stelde slechts, dat men bij het gerecht vaak het loslaten van allerlei complexen vaak bevordert door de wijze waarop men daar de psychiatrie op het ogenblik hanteert. Dus juridisch.
Kan ik in de Bijbel iets over reïncarnatie vinden?
In de Evangeliën: “Ik zal met u zijn tot het einde der tijden”. In Openbaringen: “De Zoon des mensen zal wederkomen, gezeten op een wolk aan de rechterhand des vaders”, enz. In het O.T. zal Elia terug keren. Verschillende malen zult u dus aanduidingen kunnen vinden die erop wijzen dat bepaalde personen terug zullen of kunnen komen, om op aarde een bepaalde functie te vervullen. Kunt u deze interpretatie aanvaarden, dan is hiermede het bewijs te leveren dat men ook in de Bijbel reïncarnatie als een mogelijkheid heeft aangenomen. In deze tijd vergeet men bovendien, dat in de eerste fase van het ritueel Jodendom – dus kort na Mozes wetgeving – door vele van de stammen hergeboorte zo normaal werd gevonden, dat men het niet noodzakelijk achtte daaromtrent iets vast te leggen. Slechts in belangrijke gevallen legde men vast, dat bepaalde personen met een bijzondere zending terug zouden keren.
Daarnaast was Mozes de man die trachtte het met Egyptische en andere gedachten besmette denken der stammen om te zetten in een godsdienstig nationaal denken. Hierdoor trachtte hij alle Egyptische, Assyrische en Babylonische invloeden uit het volksdenken te weren. Kunstmatig heeft hij dan ook vele der vroegere geloofsnormen onderdrukt en deze zeker niet in de boeken der openbaringen op doen nemen. Een ieder die onbevooroordeeld de Bijbel leest, zal bemerken dat deze niet een onmiddellijk woord Gods is, doch eerder een samenvatting van volksliteratuur, volksgeloof, geschiedenis enz.
Wij kunnen overigens moeilijk aannemen dat God zich bezighoudt met liefdesgedichten, pornografie verhalen omtrent veldslagen e.d. Het bovenstaande zal u duidelijk maken, waarom men niet heeft gewezen op de mogelijkheid voor iedere mens om op de wereld terug te keren, ook al spreekt Jezus van de tweede dood. Men begrijpt dit heden niet. Zoals men overigens al evenmin begrijpt wat “buitenste duisternis” betekent. Dit is een innerlijke toestand, evenzeer als het koninkrijk Gods, zodat gij beiden evenzeer hier op a
Wie reïncarnatie verwerpt, vergeet één ding: dan moet men vele dingen wegredeneren, of op minder normale wijze verklaren. Zelfs Jezus verklaart immers: “vóór Abraham was, was Ik.” Zou Hij op zijn Goddelijke afkomst hebben willen duiden, dan zou hij eerder hebben gezegd: “vóór de wereld was, was Ik.” M.i. verklaart Hij dan ook hier, dat Hij reeds op de aarde had geleefd, lang voor Hij zijn werk en leven begon als de verlosser of Messias en geboren werd te Bethlehem. Een indicatie voor het bestaan van reïncarnatie is dus zowel in de oudere Bijbel, als in het nieuwe testament meerdere malen te vinden O.m. dus Elia, Jesaja, Spreuken, Jezus eigen woorden. Men kan dit alles slechts ontkennen, indien men uit blijft gaan van stellingen die noch in de Bijbel, noch in het Evangelie direct zo vermeld staan, als onder meer de stelling dat Jezus te allen tijde een direct en bewust deel van God was en dus niet mens. De christenen hebben van Jezus de Zoon Gods gemaakt. Hij Zelf echter noemde zich steeds de Zoon des Mensen.
Verder, reïncarnatie is geen dringende noodzaak voor een ieder, doch alleen een uitvloeisel van de goddelijke wetten die een bepaald bewustzijn vragen voor het betreden van bepaalde sferen. Jezus vorige incarnaties lagen aanmerkelijk voor het ontstaan van de stad Ur. Een noemen van zijn vorige reïncarnaties zou dus weinig zin hebben, waar geen controle zelfs op het bestaan van de vroegere vorm mogelijk zou zijn.
De bijeenkomst met volle maan in mei heeft ditmaal toch zeker niet plaats kunnen vinden in de stoffelijke Wessacvallei?
De Wessacvallei is een begrip geworden en men duidt de plaats van samenkomt, ongeacht haar oriëntering op deze aarde aan als Wessacvallei, daar deze voor lange tijd met de samenkomsten die daar plaats gevonden hebben, verbonden is. Zo zal de bijeenkomst ook, wanneer dit in de Andes plaats vindt, nog benoemd worden als zijnde in de Wessacvallei.
Is Jeanne d’Arc werkelijk op de brandstapel gestorven, of is zij ontkomen naar Engeland? Of was het slechts een symbolische verbranding?
Het was geen symbolische verbranding. Er is iemand verbrand, maar het was niet Jeanne d’Arc.
Wat is magie?
Magie is de kunst om met de kennis van wetten, die niet algemeen erkend worden, verschijnselen te veroorzaken, waarbij meerdere sferen betrokken zijn, zodat die werken en kenbaar worden in je eigen wereld.
Wat is een ziel?
Een ziel is de Goddelijke vlam. D.w.z.: de onmiddellijk Goddelijke kracht, die door het leven mogelijk is en die in zich de dragende kracht is voor alle bewustzijn en elke vorm die bezield wordt door het geheel, inclusief de geest.
Wat is de synthese van ziekte?
Afwijken van het normale op een zodanige wijze, dat de verschijnselen daarvan ofwel in het ik een strijd veroorzaken, dan wel ten overstaan van de buitenwereld een gevaar veroorzaken. Wanneer een mens dus een bepaalde kwaal heeft, die niet gevaarlijk is, of een organische afwijking betekent…. denkt u bv. aan een tyfusdrager…. dan zal deze ook ziek moet worden geacht. Ziekte is een verschijnsel dat niet alleen het eigen wezen betreft, maar ook de relatie t.o.v. de buitenwereld.
Ik heb horen zeggen, dat ziekte evenwicht verstorend is als het zoeken naar een ander evenwicht.
Dat kan alleen, wanneer de ziekte voortkomt uit een psychische onevenwichtigheid, waarbij de stoffelijke fouten compensatie is, waardoor men tracht de geestelijke evenwichtigheid te herwinnen. Wanneer wij dat geestelijke evenwicht hebben overwonnen, zal meestal de ziekte ook weer verdwijnen.
Waar schuilt de kern van deze dingen?
De kern schuilt in de ontwikkeling die men heeft doorgemaakt, dus ook reeds voordat men op aarde komt, plus het totaal van de leef- en denkwijze die men bezit t.o.v. het doel, dat men zich geestelijk heeft gesteld op het ogenblik van incarnatie. Verder komt daarbij, dat belangrijk zijn: alle frustraties, alle geestelijke onevenwichtigheden, zodat elk afwijken van het voor het Ik aanvaardbare, in feite een ziekte, een afwijking van het normale, zal veroorzaken. Wanneer deze ziekten organisch in woekeren, dan kunnen wij te maken krijgen met organische ziekten die niet meer gecorrigeerd kunnen worden. Hebben wij te maken met uit het zenuwstelsel voorkomende ziekten, dan kunnen zij wonderdadig gecorrigeerd worden. Hebben wij te maken met infectieziekten e.d. dan treden factoren van buiten op, maar dan is het de grote vatbaarheid die mede eigen instelling aansprakelijk maakt voor deze vatbaarheid.
Vindt u over het algemeen een lichamelijke ziekte belangrijk als zijnde een afwijking, ook al is zij door de mensheid geconstateerd als een afwijking?
In sommige gevallen kan een stoffelijke ziekte zelfs een zeer dwingende werking hebben op het eigen denken. Daardoor een verandering van zelfbeoordeling, een verandering t.o.v. de wereld en zo een grote geestelijke winst en eventueel ook een herstel van geestelijk evenwicht.
Was Jezus destijds geen staatsvijand?
Ongetwijfeld, Hij heeft dan ook Zijn weg gevolgd, tot op het kruis. Dat is een lichamelijke schade geweest, omdat Jezus Zijn handelingen pleegde ten bate van het geheel in de overtuiging van goed. Van een staatsvijand nemen wij over het algemeen aan, dat hij het doet ten bate van zichzelf en ten nadele van het geheel, waardoor geestelijke druk verzwarend werkt op de lichamelijke spanningen en afwijkingen, die daaruit voortvloeien.