uit de cursus ‘Inleiding tot de esoterische magie’ 1961-1962
Het waarom en hoe van de esoterische magie.
Het “waarom” van de esoterische magie is betrekkelijk eenvoudig te beantwoorden. Wij hebben nu eenmaal te maken met een groot aantal krachten en invloeden, die wetenschappelijk niet benaderbaar en grotendeels ook nog niet vaststelbaar zijn. Toch behoren deze krachten en invloeden tot het levensbereik van de mens en als zodanig is het dus redelijk dat hij leert hiervan zo veel en zo goed mogelijk gebruik te maken.
Er zijn echter ook nog andere redenen. Wanneer wij nl. de structuur van de mens met alle geestelijke voertuigen en vooral ook zijn levensdoel en levensbestemming nagaan, komen wij tot de conclusie dat het volkomen verkeerd is het menselijk denken en streven te beperken tot zuiver materiele gebieden. Daar de mens tot een groot aantal andere werelden behoort, is het voor hem, die zich geestelijk verder wil ontwikkelen, raadzaam zo niet noodzakelijk om te werken met de krachten van die andere werelden, zelfs wanneer deze nog niet door zijn verstandelijke concepten kunnen worden omschreven.
Ten slotte beantwoorden wij het “waarom” ook nog als volgt:
Alles wat in de natuur en als natuurlijke kracht en ritme bestaat, is sterker dan een kunstmatige structuur die door het menselijk denken is ontstaan. In wat de mens tot stand brengt, bestaat geen andere correctiefactor dan die van het toeval en daarnaast van het menselijk denken. In de magie echter bestaat een correctiefactor die voortkomt uit de kosmos. Dientengevolge zullen elk evenwicht en elke inwerking, die op esoterisch‑magische wijze worden bereikt, belangrijker, groter en intenser zijn en gelijktijdig meer aangepast aan de werkelijke verhoudingen in de kosmos en in de wereld van de mens zelf dan al wat hij met zijn eigen structuur kan tot stand brengen.
Ik ben mij ervan bewust dat mijn beantwoording van het “waarom” hier en daar aanvechtbaar is. Wij moeten echter uitgaan van het standpunt dat wij slechts in een magische wereld kunnen werken of een esoterische bewustwording kunnen doormaken, indien wij a priori stellen dat er meer is dan de stoffelijke wereld, meer dan wat zintuiglijk vaststelbaar is. Op grond hiervan meen ik dat de door mij genoemde redenen even aanvaardbaar, zo niet meer aanvaardbaar zijn dan vele redenen die worden gegeven door de een of andere vorm van geloof of van filosofisch of magisch denken.
Het punt “waarom” hebben wij hiermee afgedaan. Wij komen dus nu aan het belangrijkste deel van onze lezing van hedenavond: het hoe. Want het is misschien wel heel erg prettig een grote theoretische kennis te hebben van alles wat de magische esoterie inhoudt, maar wij moeten ook de procedure kennen, wil deze voor ons werkelijk zin krijgen.
Wanneer ik alles afweet van architectuur en ik kan niet bouwen, dan kan ik een perfecte tekening van een huis maken, maar ik zal daarin niet kunnen wonen. Wanneer ik theoretisch alles afweet van het esoterische pad, van de magische werkingen in de kosmos en van de goddelijke wetten en ik kan deze niet omzetten in de praktijk, dan kan ik wel een heel mooi schema tekenen, maar ik kan er niet in leven. Daarom wordt de vraag “hoe” wel één van de meest dringende en wij zullen allereerst beginnen met de eenvoudigste procedure. Ik hoop tijd te vinden ook enkele meer ingewikkelde werkwijzen aan u voor te leggen.
Alles wat ik wil bereiken en wat binnen mijn normale vermogens ligt, kan ik door concentratie sneller bereiken. Maar zodra mijn aanpassingsvermogen door mijn concentratie wordt geschaad, zal deze een belemmering voor mij worden. Hieruit blijkt dat ik bij elk streven dat binnen mijn vermogen ligt, moet uitgaan van mijn denkvermogen en dat ik een redelijke concentratie daarop moet kennen; anderzijds dat mijn normale reacties en impulsen daardoor niet mogen worden geschaad. Eerst wanneer een bepaalde actie buiten mijn normaal stoffelijk bereik ligt, zal concentratie het perfecte middel zijn om ‑ nu met terzijdestelling van al wat buiten mij ligt ‑ in de innerlijke of in een bepaalde geestelijke wereld tot resultaten te komen. Wij stellen dus: Om op eenvoudige wijze de juiste vorm van concentratie te vinden, hanteren wij de volgende maatstaven.:
Op het ogenblik dat ik niet kan reageren op een indruk of inwerking van buitenaf, zonder dat ik daardoor geheel gestoord word, is mijn vorm van concentratie niet juist. Wanneer u bezig bent met een geestelijk of een magisch probleem en er wordt gebeld of de telefoon rinkelt of u bent plotseling genoopt een bepaalde bezigheid te verrichten, dan zou uw concentratie voldoende moeten zijn om uw instelling vast te houden. Niet de gedachten maar de instelling.
Alles wat wij doen op magisch‑esoterisch gebied, is tenslotte afhankelijk van een instelling van ons eigen wezen: Wij kunnen die instelling in het eigen wezen laten voortbestaan en behoeven haar nooit te wijzigen.
Zorg ervoor dat elke concentratie op een bepaald doel gepaard gaat met de bereidheid om alle middelen die met het doel in verband staan, te aanvaarden; alle mogelijkheden die erkend worden en tot het doel kunnen leiden, te accepteren zover dit mogelijk is, zonder het eigen wezen daardoor geheel te verloochenen.
Houd er rekening mee dat elke vorm van gedachteninwerking en ‑uitstraling op aarde gepaard gaat met stoffelijke reflexen. Zorg ervoor dat u de stoffelijke reflexen evenzeer erkent als het concentratieproces zelf.
Dit klinkt misschien tamelijk abstract. Het is echter betrekkelijk eenvoudig. Ik zal trachten u er een voorbeeld van te geven.
Ik ben in staat om voor mijn medemensen iets te doen. Ik weet echter niet of ik het op de juiste wijze doe. Dan zou het echter niet redelijk van mij zijn om mijn eigen zienswijze door te voeren. Ik zal deze bovendien moeten beschouwen als iets dat nimmer als maatstaf kan gelden, Nu ga ik dus mijn eigen maatstaf uitschakelen. Ik ga mijn denken baseren op dat van anderen. De reacties van anderen zijn voor mij belangrijker dan die van mijzelf. Hierdoor kom ik in een toestand die wij kunnen uitdrukken als harmonie. Deze harmonie kan meestal in cijfers worden aangegeven; door het getal 8, omdat het een factor van oneindigheid wordt. Wat wij nl. daardoor bereiken is in verband met het probleem en alles wat daarmee samenhangt tot in het oneindige te versterken, aanvaardbaar, en bruikbaar door beperking dus van de eigen visie. Nu zend ik mijn gedachten uit en doe dit, terwijl ik gelijktijdig een stoffelijke bezigheid verricht. Dan zal ik deze lichamelijk volbrengen en daarbij alle lichamelijke reacties en reflexen moeten gebruiken. Op de achtergrond van mijn denken en reageren echter blijft mijn instelling, mijn werkelijk doel bestaan. In dit besef bereik ik de juiste vorm van concentratie, de grootst mogelijke inwerking van geestelijke krachten, een zo goed mogelijke zelfkennis, die dan ook niet wordt verworpen en bovendien een zo juist mogelijke aanpassing aan alle mogelijkheden en eventueel eigen taken in de kosmos.
Een tweede punt. Wanneer wij een geestelijk werk willen doen, dan is onze eigen instelling altijd bepalend. Ik kan nimmer incanteren, indien ik niet in mijn incantatie geloof. Ik kan nimmer een werkelijke sfeer scheppen, indien ik daaraan niet geloof. Wat ik innerlijk beleef, is het werktuig dat ik gebruik.
Stel dat ik een medemens wil genezen, dan kan ik dit ‑ wanneer ik in incantaties geloof ‑ doen door middel van incantaties. ‑ Geloof ik in gebed, dan door gebed. Ik kan het doen door middel van een eenvoudige gedachtenconcentratie of door een lichamelijke handeling. Al deze mogelijkheden bestaan. Daarom mogen wij stellen:
Elke eenvoudige taak, die niet alleen op de mens zelf is gericht, zal magisch gezien op de meest juiste wijze kunnen worden volbracht, indien die mens de middelen zoekt in de aanpassing van zijn eigen persoonlijkheid, zijn eigen wezen en instelling.
Hierbij geldt verder: zorg ervoor, dat u geen kleine vooroordelen kent; datgene wat in uw persoonlijkheid is gegroeid door denken of leefregel moet worden gehanteerd en gerespecteerd. Maar alle kleine dingen, die in feite onbelangrijk zijn, zult u terzijde moeten stellen.
Zorg ervoor dat uw emotionele toestand voortdurend redelijk in evenwicht is, want alleen daardoor kunt u voortdurend krachten putten en uitzenden.
Als u verder nog iets wilt bereiken dat op het zuiver stoffelijk niveau ligt, dan is het noodzakelijk dat u nimmer iets nastreeft, voordat u daarvan een volkomen redelijke voorstelling bezit die zo dicht mogelijk bij de vaststelbare werkelijkheid ligt. Dit zijn een paar eenvoudige punten,
Wij komen nu bij het werkelijk magische. Ik wil u dan allereerst herinneren aan de mogelijkheid om de wereld in bepaalde getallenreeksen uit te drukken. De gedachte van de eigen werkelijke of de geheime naam en het eigen naamgetal zijn daarbij hulpmiddelen. Zij geven echter uitdrukking aan een feit: Ik ben in de kosmos ‑ door mijn vorige levens en mijn verdere ontwikkeling ‑ altijd uniek. Er bestaat geen tweede wezen dat geheel aan mij gelijk is. Daarom zijn mijn mogelijkheden en mijn wezen, de voor mij verkrijgbare harmonieën en inwerkingen ook altijd verschillend van de mogelijkheden die anderen met dezelfde middelen zullen vinden. Dit laatste is belangrijk:
Nu gaat u dus uit van het standpunt: ik heb een bepaalde taak in de kosmos. Mijn wezen is uniek en als zodanig is ook mijn taak uniek. Wat ik volbreng is door mij niet te overzien; datgene wat in feite gebeurt, kan ik ‑ zeker wanneer ik mens ben ‑ ook niet volledig vaststellen. Ik gebruik zelfs middelen, waarvan de betekenis mij slechts ten dele of in het geheel niet bekend is. Maar wanneer nu voor mij een bepaalde naam of klank een magische betekenis krijgt, doordat zij in mij een innerlijke ontroering wekt, betekent dit dat er een werkelijke binding bestaat tussen deze klank en trilling en mijn wezen.
Hier hebt u dus een punt dat zeer belangrijk kan zijn, wanneer u de richting uitgaat van het gebed en/of van de incantatie en wanneer u gebruik maakt van muziek of van andere geluiden, ik mag er bijvoegen dat hetzelfde ongeveer geldt voor reukstoffen en bovendien voor bepaalde gevoelsprikkels:
Wanneer ik iets wil bereiken waarvoor een harmonie met de kosmos nodig is, zal ik een zo juist mogelijke instelling trachten te bereiken. Daartoe gebruik ik elk hulpmiddel dat mij ten dienste staat. Dit hulpmiddel moet voor mij volledig aanvaardbaar zijn en ik moet zowel mijn ingrijpen als de middelen die ik daartoe gebruik, als volledig verantwoord erkennen. Is dit laatste niet het geval, dan ontstaat innerlijk een remming, waardoor de feitelijke uitwerking wordt verminderd of zelfs tenietgedaan. Wij beginnen dus met heel eenvoudig te zeggen: Elk gebed of elke incantatie moet zijn opgebouwd uit die klanken, termen en begrippen die voor mij persoonlijk zeer waardevol zijn en die ‑ omgezet in hoorbare klanken ‑ voor mij zelfs een directe prikkel betekenen, zodat ze mij desnoods een spanning doen gevoelen, ja, zelfs de haren te berge doen rijzen. De toets is dus zeer eenvoudig.
- Wanneer ik een naam ‑ zelfs als ik de betekenis ervan niet volledig ken ‑ zo juist mogelijk intoneer en uitspreek, moet deze op mij persoonlijk inwerken, anders is die naam voor mij minder bruikbaar.
- Daar ik kan putten uit alle bronnen, ben ik niet gehouden een bepaalde formule te gebruiken. Ik behoef dus niet dezelfde formule te nemen die een ander gebruikt; ik kan mijn persoonlijke formule ontwikkelen. Heb ik echter een persoonlijke formule gevonden, dan is het goed mij daaraan voortdurend te houden. Alles wat voor mij in direct verband staat met de gewenste harmonie met hogere krachten, met het heelal, zal ik voor mijzelf moeten uitdrukken door maatstaven die buiten het zuiver stoffelijk vlak liggen. Het beste is hiervoor een geloof; is dit niet mogelijk, dan kan daarvoor in de plaats treden de zekerheid die ik door experimenten langzaam maar zeker heb verkregen. Zonder deze zekerheid zal ik wederom weinig of geen resultaat bereiken.
- Hoe hoger de kracht is die ik wil bereiken, hoe zuiverder mijn eigen instelling zal moeten zijn. Hieruit volgt dat ik vooral mijn denken op de juiste wijze moet scholen en richten. Wanneer ik niet onmiddellijk het edele kan vinden dat voor mij aantrekkelijk is, kan ik als vervangingsmiddel daarvoor een voorstelling gebruiken; al is het maar van een schoon voorwerp, een plant of een bloem, een God of een engel. De voorstelling wordt immers slechts gebruikt als middel om de juiste instelling mogelijk te maken.
- Het kan vaak nuttig zijn om door middel van symbolische gebaren en handelingen of zelfs directe gebaren en handelingen, nadruk te leggen op hetgeen wij innerlijk trachten te bereiken, innerlijk trachten te begrijpen. Dit laatste kan dus leiden tot bv. nooit te bidden met ongewassen handen (dat klinkt misschien raar, maar het is toch belangrijk); nimmer zich te verliezen in een bepaalde rite of in een bepaald gebed, voordat men de moeite heeft genomen door bezinning tot een zo groot mogelijke inkeer en evenwichtigheid te komen.
- Elke kracht, die ik wil gebruiken, kan ik alleen aanwenden in overeenstemming met haar wezen. Ik doe dus het verstandigst mij niet te richten tot vast voorgestelde krachten, maar eerder tot tekens, symbolen of symbolische namen, die door mij worden geassocieerd met een bepaalde werking.
Dan komen wij aan een volgend punt en dat is de kwestie van eigen activiteit.
Het zal u duidelijk zijn dat wij nimmer mogen verwachten, dat buiten ons om of door anderen iets tot stand zal worden gebracht volgens onze wil, zonder onze medewerking. Daarom moeten wij wel zeker zijn dat hetgeen wij willen bereiken zo belangrijk voor ons is dat wij er zelf ook iets voor willen doen. Dit “willen doen” kan echter niet beperkt blijven tot een enkele geestelijke of stoffelijk handeling. Het betekent meestal een juiste instelling, een juiste leefregel. Daarom geldt voor eenieder die regelmatig met bepaalde harmonische krachten wil werken: richt uw leven in op een zodanige wijze dat deze werking zoveel mogelijk bij voortduring voor u kenbaar is; houdt hiermee rekening bij uw dagindeling, uw voeding en vooral ook uw denken. Wie harmonie, vrede, genezing of rust zoekt, zal bv. voortdurend moeten trachten zijn temperament te bedwingen, niet in drift uit te barsten of wanhopig te worden, niet geprikkeld of geërgerd te zijn, maar altijd de gelijkmatigheid te betrachten. Dit laatste valt zwaar, maar indien wij een lange periode van een dergelijke rust voor onszelf kunnen bewerkstelligen, staat het ons vrij om in een korte periode ‑ maar dan bewust en bewust beperkt ‑ onze misschien wat opgekropte emoties en gevoelens eens te ontladen.
Hierbij komt dan nog het volgende:
De eenvoudigste methode.
Wanneer u zich een bepaalde kleur licht voorstelt, is dit vaag genoeg om een harmonie met elke kracht praktisch mogelijk te maken. Indien u dit licht associeert volgens de kosmische normen (en dat is voor de meesten van u gevoelsmatig mogelijk), dan zult u kunnen komen tot de juiste instelling van uw persoonlijkheid. Wanneer u een voorkeur hebt voor een bepaalde kleur (de één voelt bv. voor goud, de ander voor zilver, een derde voor rood, een vierde voor blauw), dan kunt u uitgaan van het standpunt dat deze kleur en de daarmee voor u geassocieerde waarden in uw leven het meest belangrijke zijn. Houd rekening met uw eigen wezen. Er zijn bepaalde kleuren en krachten die wij mannelijk noemen en andere die wij als vrouwelijk beschouwen. Het is echter verkeerd als men zich door krachten laat overheersen die in het geheel niet passen bij het eigen leven. Een vrouw die alleen werkt met de meest geprononceerde mannelijke krachten en zich daarmede identificeert, zal daardoor dikwijls disharmonie in en rond zich scheppen. Voor een man geldt natuurlijk het omgekeerde nl, dus zich niet te sterk te identificeren met vrouwelijke krachten.
Goud is mannelijk. Blauw is mannelijk. Helderrood is mannelijk.
Zeer lichtgeel of zilverwit zijn vrouwelijk. Rood kan vrouwelijk zijn.
Groen is altijd vrouwelijk. Violet is meestal vrouwelijk, tenzij wij het zeer diepe, mystieke violet krijgen dat a.h.w. reeds is doortintelt van zilver en goud.
Hebt u dus een eigen kleur, dan moet u zich niet alleen afvragen: Wat is mijn lievelingskleur? Maar ook: Wat is mijn plaats in de wereld? Wat kan ik in die wereld wel en wat niet doen?
Men zoekt dus niet alleen de kleur uit, aan welke men de voorkeur geeft, maar kiest tevens de kleur (of wat dat betreft de invloeden, de engel, de meester of hoe u het noemen wilt) die het meest beantwoordt aan de eigen stoffelijke verplichtingen, noodzaken en verhoudingen, waarin men verkeert.
Hieruit zal men dan twee concentratiepunten krijgen, die afwisselend mogen worden gebruikt. Heeft u dus als kleur van eigen keuze goud, maar zult u bv. door uw persoonlijke omstandigheden daarnaast zilverwit moeten gebruiken, dan zult u overal waar u directe geestelijke krachten wilt wekken (de geest is geslachtloos), het goud hanteren. Zodra u werkt in overeenstemming met de stof, hanteert u het zilver. Voor uzelf zult u het gouden licht desnoods ondergaan, maar nimmer wekken; voor uzelf wekt u alleen het zilver.
Ik hoop dat dit voorbeeld ook duidelijk maakt op welke wijze die afstemming kan geschieden. De eenvoudige voorschriften zijn hiermee praktisch teneinde, maar ik wil u nog wel op de volgende punten wijzen.
- Het is noodzakelijk dat al hetgeen wij nastreven binnen ons eigen bevattings‑ of begripsvermogen ligt. Dit is niet in strijd met het voorgaande, omdat hier niet wordt bedoeld de kracht waarmee men werkt of de naam of incantatie die men gebruikt, maar datgene wat men zich ten doel stelt en de methoden die men daartoe gebruikt. Men moet deze methode voor zichzelf kunnen begrijpen. Daartoe is het noodzakelijk alle lessen zozeer te vereenvoudigen dat zij voor de eigen persoonlijkheid direct begrijpelijk zijn. Is dit het geval, dan kan daarmee verder worden gebouwd.
- Laat u nimmer door een ander verleiden tot experimenten waarmee u zich niet harmonisch voelt. Ook niet indien deze experimenten van de hoogste orde zouden zijn. Laat u nimmer verleiden aan enige activiteit mee te werken op geestelijk of ritueel terrein die niet geheel door u kan worden begrepen en aanvaard. Zelfs wanneer zowel begrip als aanvaarding aanwezig zijn, is het nog goed na te gaan: past dit bij mijn persoonlijk harmonische mogelijkheden en bij mijn persoonlijk stoffelijke mogelijkheden. Eerst wanneer men alles goed heeft overwogen, kan men werkelijk iets tot stand brengen.
Mag ik aannemen dat deze eenvoudige punten voor u allen duidelijk genoeg zijn uiteengezet?
Dan komen wij nu bij het “hoe” en tot een poging om bepaalde, veel voorkomende acties te omschrijven Ik wil u hier alleen aangeven enkele eenvoudige mogelijkheden voor het erkennen en ondergaan van een uitstralen van kosmische harmonie of vrede. Daarnaast de mogelijkheid tot genezing en al wat daarmee samenhangt; en ten derde de mogelijkheid tot contact of geestelijke lering. Er zijn onnoemelijk veel meer mogelijkheden, maar het is voor mij moeilijk dit alles eenvoudig en nauwkeurig te omschrijven in de daarvoor beschikbare tijd
Harmonie.
Alles, wat op harmonie berust, kan door mij alleen worden beleefd en bereikt door harmonisch te zijn Harmonie echter betekent: eenheid. Deze eenheid mag nimmer worden gezocht op een enkelvoudig niveau. Men kan dus niet volstaan met alleen bv. stoffelijk of astraal of in een andere sfeer die eenheid te scheppen. Harmonie moet steeds zoveel mogelijk alle sferen omvatten. Zij wordt uitgedrukt door een zo groot mogelijke samenwerking met alle krachten die binnen het harmonisch verband aanwezig zijn. Instelling op deze krachten betekent niet dat men deze krachten behoeft te kennen; wel moeten zij door het “ik” worden gekend en ondergaan als een directe activiteit, kracht of waarde.
Innerlijke harmonie betekent verder: het ondergaan van een eenheid, waarin de kosmische balans of wet van evenwicht direct tot uitdrukking komt. Waar harmonie is, kan er sprake zijn van oorspronkelijke tegendelen die elkaar aanvullen. Er kan sprake zijn van verschillen, die elkaar opheffen, maar er kan nimmer sprake zijn van een uitdrukking van direct met elkaar in strijd zijnde punten, belangen of mogelijkheden. In mijzelf, in de kring waarmee ik werk; mediteer etc. zal dus dit begrip van harmonie reeds moeten bestaan. Er mag op dat ogenblik voor mij geen strijd of wrijving aanwezig zijn. Vrede is gelijk aan harmonie. Wanneer ik vrede begeer in een menselijke vorm, zal ik altijd een menselijk concept van vrede uitstralen. Maar dit is niet de juiste oplossing, omdat het beperkt is. De kosmische kracht kan alleen op een kosmisch niveau werken en daarom is vrede gelijk aan harmonie. Rust is eveneens harmonie; want harmonie is de meest stabiele toestand. Degene die harmonie nastreeft ‑ hetzij in zichzelf, hetzij in gemeenschap, ritueel, desnoods door eenvoudig samen te zijn‑ houdt daarom rekening met het volgende:
- Er mag innerlijk geen voorkeur tot aanvaarding of verwerping bestaan. Alles, wat rond u is en voor u tot de harmonie behoord is met u, is van u, is deel van u, er is geen onderscheid. Deze erkenning maakt het u mogelijk innerlijk rust te verkrijgen. Deze kracht en rust moeten, indien u met anderen samenwerkt, ook in de anderen tot stand komen. Hieruit zou dus voortvloeien dat men gezamenlijk bv. naar muziek luistert die voor allen even aanvaardbaar is en dat men liever bepaalde voorkeuren terzijde stelt en voor allen tezamen een iets minder perfecte oplossing zoekt, die door eenieder aanvaard kan worden, dan bv. eerst A en daarna B werkelijk haar of zijn muziek te laten horen, het komt erop aan een gemiddelde te vinden.
- Alles, wat wordt uitgedrukt via de innerlijke weg, gaat uit van een innerlijk Godsbeleven; in dat geval niet door eigen activiteit maar door het aanvaarden en ondergaan van het Goddelijke. Is men tezamen, dan zal men het Goddelijke zo juist mogelijk onderling tot uitdrukking moeten brengen en wel door zo juist mogelijk t.o.v. elkaar en t.o.v. de wereld met denken en eventueel met daden de volledige eenheid en harmonie te verwerkelijken. Is er sprake van een rituele bijeenkomst, dan is dit betrekkelijk eenvoudig. Is er sprake van een eenvoudige bijeenkomst in gezelschap, dan zal dat vaak moeilijker zijn, maar het zal blijken dat door bv. een maaltijd en/of het genieten van drank deze eenheid tijdelijk tot stand kan worden gebracht. Op het moment dat wij een perfecte harmonie rond ons menen te ontwaren en innerlijk rustig zijn, kunnen wij door een beroep op deze kracht te doen ook nog niet‑harmonische punten in deze harmonie betrekken. Er gaat dan een stabiliserende werking van ons uit, die in geestelijk en in stoffelijk opzicht t.o.v. personen, groepen van personen of zelfs geesten kan inwerken.
De uiting is altijd gehouden ‑ dat wil ik hier erbij zeggen ‑ aan de kosmische wet. U kunt dus nimmer een harmonie tot stand brengen volgens eigen inzicht. U kunt slechts een reeks oorzaken en gevolgen bespoedigen, waardoor anderen die harmonie ook deelachtig worden.
Dan het punt genezing.
Genezing kan men aan eenieder geven, indien men zelf voldoende in deze mogelijkheid gelooft. Er moet dus allereerst een ervaren en aanvaarden van die mogelijkheid in uzelf bestaan. Ervaren, doordat men in zich de spanning of kracht hiertoe gevoelt (dus de innerlijke drang); de aanvaarding, doordat men zich niet afvraagt wat deze kracht is, of deze kracht te veel tracht te richten.
Gebruik de kracht in u, waarmee u wilt genezen, altijd als een lichtbundel, waarin u een ander baadt, niet als een lancet waarmee u uitsnijdt. In het laatste geval nl. concentreert u wel krachten, maar u concentreert ze zo plaatselijk, dat hierdoor mogelijk andere secundaire verschijnselen op de voorgrond gaan treden en misschien erger worden dan de kwaal, die u wegneemt.
Begrijp dus goed: Elke genezing wordt wederom gebaseerd op het principe van harmonie. Daarom kan al wat gebruikt wordt om harmonie te bereiken, ook voor genezing dienen; maar dit moet natuurlijk bewust geschieden.
Men zal verder gebruik moeten maken van een voorstelling van degene die men wil genezen. Men dient zich a.h.w. één te denken of te voelen met degene aan wie men die genezing wil overdragen; en men moet dit hetzij in gedachten doen, hetzij door symbolen als bv. het hanteren van een foto of desnoods een vervangend popje of voorwerp.
Wanneer ik mij concentreer op werkelijke genezing, zullen de gevolgen nimmer in overeenstemming zijn met wat ik begeer, als ik een bepaald symptoom wil wegnemen. Want in vele gevallen zal om een werkelijke harmonie organisch tot stand te brengen zelfs eerst een verdere verstoring van het nu bestaande evenwicht noodzakelijk blijken.
Omdat wij dit lichamelijk vaak wat langzaam werken van deze krachten beseffen, zullen wij bovendien moeten trachten ons ook op de psyche van de mens te richten, dus op zijn gedachteleven. Bij elke genezing wordt daarom in de concentratie een tweeledig gebruik van krachten aanbevolen.
In de eerste plaats door concentratie en harmonie en aanvaarding van de grote krachten der harmonie: de stoffelijke genezing van een patiënt.
In de tweede plaats: een zo sterk mogelijke overdracht van rust, van ontspanning en harmonie op de geest van de patiënt.
Wanneer u wilt genezen en de persoon die u wilt helpen of genezen, leeft niet in uw eigen wereld maar in een bepaalde sfeer, dan dient men zoveel mogelijk stoffelijke voorstellingen achterwege te laten. Men stelt daarvoor in de plaats de werkelijke behoefte om te helpen en eventueel de bereidheid om het lijden zelf te aanvaarden. Hierdoor ontstaat een voldoende harmonische werking om al wat in u aan hogere kracht leeft, aan de ander over te dragen. Het zgn. bevrijden van geesten kan op deze wijze eenvoudig worden bereikt zonder dat men daarbij veel rituaal, seances e.d. behoeft te gebruiken.
Het ontvangen van leringen,
Het is mij duidelijk geworden in de tijd dat ik met de mensen op aarde werk, dat men deze leringen graag duidelijk heeft; d.w.z. men wil het vóór zich zien of innerlijk duidelijk kenbaar horen. Dit echter kan alleen worden bereikt op een niveau, waarbij het menselijk verstand slechts ten dele is betrokken. Daarom, wanneer ik lering wil ontvangen, doe ik er verstandig aan uit te gaan van een harmonie met diegene van wie ik wil leren. Ik kan hiervoor wederom een willekeurige kracht of naam hanteren ‑ hetzij een mij bekende, hetzij een mij totaal onbekende maar voor mij sprekende naam ‑ mits ik daaraan alles wat ik van een leraar verwacht, weet te verbinden. Een naam moet dus in dit geval een directe uitdrukking zijn van een idee.
Mijn lering ontvang ik ‑ wanneer ik in de stof ben ‑ altijd het best als volgt:
- ik formuleer mijn vraag.
- ik stel mij in op mijn leraar
- ik tracht te denken aan dingen die niet met mijn vraag samenhangen;
- ik laat de gedachten die in mij opkomen gelden als antwoord.
Tot zover is de procedure betrekkelijk eenvoudig. De inval (het aspect dus, waarbij het onderbewustzijn ook kan spreken) en de inspiratie zijn u waarschijnlijk wel bekend
Maar nu moet ik mijn lering toetsen. Wanneer ik deze lering bezie, haar volledig in praktijk kan brengen en daarin geen enkele verstoring van harmonie voor mijzelf of anderen ducht, is de lering zonder meer voor mij aanvaardbaar. Op het ogenblik dat dergelijke moeilijkheden zich voordoen, zal ik het proces herhalen. Wanneer ik op deze wijze antwoord krijg op mijn vragen, moet ik gelijktijdig leren om door zuivere instelling op den duur de werkelijke inhoud van de lessen op te vangen en te ondergaan. De mens bereikt dit het best door een instelling, waarbij hij zich zo sterk mogelijk harmonisch maakt met zijn leermeester (de kracht waaruit hij wil leren) en deze kracht voor zichzelf identificeert met een bepaalde kleur (het behoeft dus niet de kleur te zijn die hij voor zichzelf heeft uitgekozen of als de meest passende erkent). Hij zal zich daarop scherp concentreren, zonder vragen, zonder denken. Waar hij bepaalde gedachten niet geheel kan vermijden, vervangt hij het volledig gedachteloos zijn door een eerlijk en oprecht gemeend gebed. Op het ogenblik dat hij zichzelf stil voelt worden of voelt indommelen ‑ twee mogelijkheden – zal hij niet trachten dit tegen te houden, maar laat het proces rustig doorgaan. Bij enige training blijkt het voor de doorsneemens mogelijk op deze wijze een behoorlijk aantal directe leringen en aanwijzingen te ontvangen.
Een waarschuwing: het is niet juist of goed, wanneer men als meester een overgegane neemt die men in de stof goed heeft gekend. En wel, omdat dan een beroep wordt gedaan op gekende en persoonlijke eigenschappen, die door het onderbewustzijn en eigen denken een te sterk vertekenende werking op de werkelijk gegeven leringen kunnen hebben. Geef er dus de voorkeur aan een fictieve geestelijke vader aan te roepen en u daarop in te stellen, want daarachter zal zich een bepaalde kracht kunnen openbaren, boven een u instellen op uw feitelijke vader, die gij in de stof hebt gekend, waarvan de voorstelling weliswaar veel scherper omlijnd is, maar waarbij gelijktijdig een aantal stoffelijke, vooropgezette herinneringen en punten naar voren komen, die de werkelijk geestelijke leringen sterk beperken.
Hiermee heb ik dan de verschillende punten van de procedure behandeld en kom ik aan het einde van mijn betoog.
Wanneer u wilt werken of experimenteren met krachten die magisch heten, dan zult u moeten uitgaan van het standpunt dat de kostprijs niet belangrijk is. Zodra men tracht ruilhandel met andere sferen te drijven op magische basis, komt men altijd bekocht uit.
Het heeft geen enkele zin te experimenteren met belangrijke en voor u misschien zelfs intrinsieke levenswaarden, voordat u voor uzelf de overtuiging hebt gekregen dat dit werkelijk zin heeft. Meestal geschiedt dit dus, nadat men eerst kleinere experimenten in dezelfde richting heeft ondernomen. U moet er altijd rekening mee houden dat een experiment dat uw zelfkennis vergroot, waardevol is. Een experiment dat tot zelfveroordeling voert, onbruikbaar en mislukt is. Elk experiment dat wel uiterlijke resultaten heeft, maar innerlijk onrust en onvrede doet ontstaan, is afkeurenswaard. Elk experiment dat u echter innerlijke bevrediging en rust geeft en gelijktijdig ook uiterlijk u bepaalde resultaten oplevert, is geslaagd en een aanwijzing dat men langs deze weg kan voortgaan.
Wanneer u innerlijk naar waarheid en zelfkennis zoekt, dient u zowel alle zelfverheerlijking als zelfveroordeling te vermijden. Tracht nimmer meer te zijn dan u bent; tracht ook niet uzelf te vernederen tot minder dan u bent.
Beschouw alle dingen zo eenvoudig, ik zou haast zeggen, zo nuchter mogelijk. Idealiseer niet en veroordeel niet. Aanvaard wat u bent en vraag u af, hoe u datgene wat u bent op de meest juiste wijze kunt gebruiken, hoe u daarmee de beste resultaten kunt verkrijgen.
Wanneer u op deze wijze handelt, zult u door uw ervaringen voortdurend juister leren beseffen wat voor u goed of kwaad is. Goed en kwaad is de meest juiste definiëring van eigen persoonlijkheid, omdat deze op zichzelf relatieve waarden uw eigen plaats in de kosmos en daarmee de weg die ge hebt afgelegd en die ge nog moet afleggen, het best zullen aanduiden.
Ik hoop dat dit alles een verheldering is geweest van de voorgaande lessen en een inleiding zal mogen vormen tot lessen, waarbij wij bepaalde harmonische wetten, beïnvloedingen uit de geest en daarnaast ook de mogelijkheden van het zuiver esoterisch pad en het zuiver magisch pad nog nader kunnen beschouwen.
De oude sleutelgeheimen.
Wanneer wij de verschillende uiterlijke leerstellingen van de oudheid beschouwen, lijkt het ons vaak dat deze wel zeer primitief zijn. Maar als wij tot de kern ervan doordringen en trachten in te zien op welke wijze men het heelal toen heeft aanschouwd en hoe men eigenlijk heeft geleerd een soort identificatie met de micro‑ en macrokosmos te ondergaan, dan kunnen wij zeggen dat de oudheid ons zeer veel grote geheimen heeft overgeleverd, die in deze dagen nog steeds niet zijn achterhaald.
De gedachtegang van de oudheid, die eigenlijk terugloopt tot de eerste grote leerstellingen omtrent de bol, kan in het kort als volgt worden omschreven.
Er zijn in de kosmos duizenden verschillende vaste lijnen. Elke lijn is verbonden met een harmonisch geheel. Elke lijn is op zichzelf een oneindigheid; zij vormt een zuivere kringloop. Alle tezamen vormen de schepping, die als bol ook weer een oneindigheid is. Elke kring heeft een eigen getal, een eigen frequentie en door deze frequentie ‑ die vaak in een klank of naam wordt gevonden ‑ kunnen wij voor elke afzonderlijke reeks dus een perfect inzicht krijgen buiten de tijd van alles, wat erin bestaat. Wij kunnen dan ook alles, wat ermee samenhangt, beheersen.
Er zijn in elke lijn (elke kosmische of harmonische lijn een aantal zgn. verbonden lijnen of parallellijnen. Wanneer ik vanuit een bepaald punt alle parallellijnen wil benaderen, dan kan ik dat door middel van hetzelfde harmonische principe van oneindigheid doen; en wel omdat er steeds een punt is, waarin alle lijnen van harmonie elkaar snijden.
Neemt u een zeer eenvoudig beeld. Neem een kluwen van bv. touw of wol en sla over een bepaald punt elke wikkeling die u omhaalt weer door. U krijgt dan wel een beetje puntig geheel, maar daar, waar de draden elkaar steeds kruisen, daar is niet alleen die verdikking ontstaan, maar hebben zij ook alle contact met elkaar en zijn daar ook heel dicht bij elkaar. Nu zijn de grondstellingen, welke daaruit zijn voortgekomen deze:
Ikzelf zal behoren tot een bepaalde lijn. Ik behoor tot de wereld van een bepaalde godheid. Dat wil niet zeggen dat deze godheid een scheppend geheel is of zo; maar het is de overheersende kracht van mijn levensweg en van alles wat met mij verwant is. Zo kan ik behoren tot een god van de zon, van de maan, van een ster, en ik ben dus met hem harmonisch. Dan is hij de kracht, waardoor ik werk en ik zal speciaal door zijn kracht worden gestimuleerd. Al de andere contacten kan ik alleen bereiken door middel van deze grote kracht.
Er is ergens een kosmische God en deze kosmische God is het AL. Het is het punt waarop alles elkaar kruist. Deze God is a.h.w. de as van onze bol, die wij hebben gemaakt en bereikt daarbij zowel de noord- als de zuidpool. Die beide polen zijn de tegenstellingen. Ze zijn niet zoals in de oude voorstellingen goed en kwaad, maar ze zijn a.h.w. de goddelijke wereld of de bovenwereld en de onderwereld. Nu zal ik dus vanuit de bovenwereld en de benedenwereld alles kunnen bereiken en in elke kringloop (dus ook in elke harmonische verhouding) in het heelal kunnen doordringen. Op het ogenblik dat ik met mijn wezen hetzij de noord‑ hetzij de zuidpool van deze globe van elkaar kruisende lijnen heb bereikt, zal ik op elke lijn mijn invloed kunnen doen gelden. Zolang ik mij echter niet bevind op één van die polen, zal ik op een bepaalde afstand daarvan mijn werking kunnen uitoefenen.
Je kunt je het het best zo voorstellen: Er is een zeer smalle weg. Nu heb ik een zoeklicht, dat alleen maar een bepaalde breedte van die weg kan beschijnen. Wanneer er nu meer wegen samenkomen, beschijn ik meer wegen. Maar lopen die wegen nu uit elkaar ‑ zoals de meridianen die u over een globe trekt ‑ dan zult u bij de pool meer meridianen zien. Maar naarmate u dichter bij de evenaar komt, zijn er minder verbindingen.
De stelling, die de ouden in het begin hebben gehuldigd, is nu deze: De niet‑bewuste mens bevindt zich a.h.w. aan de evenaar van zijn lotslijn; het verst verwijderd van alle naastliggende lijnen. Hij zal dus geen inzicht kunnen krijgen in zijn parallelle mogelijkheden en werelden. Hij kan harmonie vinden, maar alleen via de kracht, die zijn totale kringloop beheerst en niets maar ook niets uit zichzelf kunnen doen. De eerste stelling was er dan ook een van lotsgebondenheid:
Ik moet een lijn gaan tot het einde. Ik ben gebonden aan het noodlot. Fatalisme, zoals u dat bv. nog in vele delen van Azië vindt, is daarvan het directe resultaat. De gebondenheid aan het lot is een leer, die sterk werd verbreid en die ook bv. in de Atlantische periode en in de grote Egyptische en Aziatische perioden werd verkondigd.
Maar nu komt er iets bij. Wanneer men het eigen bewustzijn ontwikkelt, dan geeft men meer kracht aan zijn lamp. De invloedsfeer wordt breder. Op het ogenblik dat ik twee parallelle werelden bereik (ik zal er altijd twee hebben, nooit één; er is dus altijd een evenredig aantal naar beide zijden), heb ik de mogelijkheid om van mijn eigen weg over te gaan naar de weg links of rechts. “Mijn keuze” zo zeggen de ouden, “wordt groter naarmate mijn eigen kracht, mijn eigen geestelijk vermogen groter is.” En deze instelling moet hen dan brengen tot een realisatie van de ontwikkeling, die als mens kan worden doorgemaakt. “Want,” zeggen ze, “wanneer ik nu als mens eenmaal zover ben, dat ik twee lijnen zie en ik heb de mogelijkheid een keuze te doen, dan heb ik weer twee lijnen. Een daarvan is het teruggaan naar de oude lijn, de andere is weer een nieuwe lijn. Word ik nu echter zo bewust, dat ik in mijn kringloop de pool nader, hetzij de noord‑ of de zuidpool (of wat men noemt de goddelijke wereld of de onderwereld), dan zal ik in beide gevallen zoveel paden overzien, dat het aantal keuzemogelijkheden, die ik verkrijg, toeneemt. Zolang ik mij beweeg in de richting van bv. de onderwereld, kan ik kiezen zoveel ik wil, maar ik kom toch steeds op hetzelfde punt uit. Maar wie vanuit de onderwereld verdergaat, die vindt een soort waaier van mogelijkheden, die zich steeds meer uitspreidt en kan daar in het begin zeer veel keuzes maken. Later wordt die keuzemogelijkheid kleiner, totdat hij weer aan een meridiaan komt, die voor hem gebonden wordt, doordat hij te dicht bij de pool zit en te weinig parallel‑mogelijkheden heeft.”
Het is ingewikkeld. Maar u moet dit goed begrijpen; want anders kunt u zich niet voorstellen, hoe die oude priesters en wijzen ertoe zijn gekomen om bv.: te zeggen: “Ik kan de meester zijn van het heelal.”
En toch is het heel logisch. Op het ogenblik dat ik het punt bereik, waarop de scheppende Godheid of de God van de onderwereld voor mij manifest is (dus de noord‑ of zuidpool), zal ik op dat ogenblik van mijn bestaan ‑ wanneer ik bewust ben ‑ elke mogelijkheid van leven kunnen kiezen, die ik voor mijzelf wens met een begrip voor alles wat dat leven inhoudt, als ik tenminste een keer een kringloop heb gemaakt. En zo komen zij ertoe te zeggen:
Wanneer ik nu mijn geest (dus niet mijn hele persoonlijkheid maar mijn geest of een deel daarvan) vooruit kan werpen, zodat ze mijn weg vooruitgaat, dan komt er een ogenblik dat ik kan kiezen. Maar ik heb ook hier, op mijn eigen lijn, bepaalde verhoudingen en verplichtingen. Ik wil nu bv. de wind beheersen. Dan zend ik mijn geest vooruit. Ik laat haar dus de weg gaan van de luchtgeesten. Dan ben ik harmonisch met elke luchtgeest. Ik ben a.h.w. luchtgeest geworden. Ik ben een god der lucht. Daardoor bezit ik dus de kracht om de lucht te bevelen en wel volgens het bewustzijn dat ik heb op dit punt, waar ik mij op dit ogenblik stoffelijk manifesteer, daar waar ik besta.
Dan volgt hieruit (en dat is de kern van alle geheimen van Thoth en Thoth‑Hermes) dat op het ogenblik dat ik voor mijzelf de absolute onderwereld of de absolute bovenwereld kan bereiken – al is het een zeer klein deel van mijn eigen persoonlijkheid ‑ ik de gehele schepping a.h.w. in mijn hand houd. Ik kan die gehele schepping erkennen. Want ik kan mijn geest zenden langs elke lijn, die ik verkies. En daarbij geldt dan ook verder, dat de geest niet is gebonden aan tijd. Zij kan ‑ zoals de ouden zeggen ‑ in de tijd, die een vlieg nodig heeft om een vleugelslag te maken, een volledige kringloop erkennen en doorlopen. Zo kan de geest elk geheim in zich opnemen. Zij kan de werking daarvan terugbrengen naar de eigen lotslijn, maar nooit de volledige kennis.
Dit is dan het grote magische geheim dat zij in de oudheid hebben verwerkt en ook hebben gebruikt. Zij schoolden iemand om zijn geest uit te zenden en niet alleen maar ‑ zoals men dat normaal doet ‑ als een uittreding, maar om die geest als gezegd vooruit te zenden in de eigen tijdslijn en wel op het ogenblik dat het maximum of het minimum van kracht is bereikt: Op dit ogenblik kan men, wanneer het bewustzijn dit toelaat, elke willekeurige beïnvloeding op de wereld in elke willekeurige ring van gebeurtenissen activeren. En wanneer deze gebeurtenissen een weerkaatsing hebben in je eigen wereld (bv. dus een parallel‑wereld), dan kun je zeggen: “Ik beïnvloed mijn eigen wereld door mijn geest uit te zenden.”
Nu hebben die ouden een heel ander begrip van de tijd dan de mensen van tegenwoordig. Zij zien de tijd eigenlijk als een persoonlijkheid. Je kunt de hele tijd kennen. Die tijd is gevaarlijk. Wanneer men u vertelt (zoals bv. Dante Alighieri doet) dat je onder in de hel een monster vindt dat de zielen opvreet en weer uitbraakt, dan zij wij precies bij de oude voorstelling van tijd terecht gekomen. Tijd is een wezen dat in zijn geheel gekend kan worden, wanneer wij erbuiten staan. Dan is alles, wat daarin mogelijk is en bestaat, voor ons kenbaar. Maar op het ogenblik dat wij in de tijd zelf zijn gevangen, is het een monster dat ons opvreet en dat ons weer uit zichzelf voortbrengt om ons daarna weer op te eten.
Deze voorstelling heeft natuurlijk later gevoerd tot allerhande onderwereld‑mythen. Maar ik geloof niet dat wij ons met deze bijgelovigheden behoeven bezig te houden, omdat wij zoeken naar de werkelijkheid die op de achtergrond ligt.
Nu kun je zeggen: Ik ben een moderne mens en ik voor mij heb deze mogelijkheden niet. Maar ik heb misschien de mogelijkheid om toch uit de keuzemogelijkheden, die ik eenmaal heb, een bepaalde richting in te slaan. En dat is de tweede weg. De eerste weg is die van de vol‑bewuste. Het is het grote geheim, nl. de wijze, waarop gij uw geest uitstuurt; en dat is niet te leren, dat kan ik u niet met woorden duidelijk maken.
De tweede weg is echter eenvoudiger. Ik heb de mogelijkheid tot kiezen. Ik kan dus altijd gaan naar een wereld rechts. Dan krijg ik een voortdurende vernieuwing. Ik zal het tijdselement langzaam volgen. Mijn weg wordt een soort parabool, die ten slotte toch wel aan de andere kant van het beginpunt waarschijnlijk weer bij die grote kracht terug zal komen. Ik keer nu mijn weg om. De bewuste magiër, zei men, kan dat doen. Hij heeft dus heel veel kleine keuzemogelijkheden. Door steeds een keuze te doen in een bepaalde richting komt hij ten slotte tot een omkeren van zijn eigen element; hij loopt tegen zijn eigen tijd in a.h.w. Hij heeft dus voorkennis van elk element dat hij ontmoet en dat betekent weer dat hij meester is van elke situatie.
Hier is dus eigenlijk de magische beheersing tweeledig geworden. De magiër, die niet de mogelijkheid heeft om direct tot het Goddelijke te gaan, kan op een gegeven ogenblik dus steeds kiezen; en die keuze heeft hij vaak op een heel eenvoudige manier uitgedrukt. Om u een voorbeeld te geven:
Wanneer u nu bij die oude priesters komt en u vindt bij hen die magische ritualen, dan liggen daar laten we zeggen 3 tot 400 verschillende stenen en voorwerpen door elkaar. Nu gaan zij daaruit kiezen. Maar zij kiezen volgens een bepaalde mogelijkheid. Er zit systeem in. Het is volgens u redeloos. Laten we zeggen dat u moderne voorwerpen neemt; u kiest bijvoorbeeld een knoop, een stuk steen, een oude fietsband, daarnaast legt u een sleutel en dan een seinfluitje of een helm van een politieagent. U zegt: “Dat is zinloos.” “Neen” zegt de magiër, “dat is niet zinloos.” Want de relatie van deze voorwerpen t.o.v. elkaar is er een, die in een bepaalde verhouding ligt. Zo wordt onzin zinrijk. Want wanneer de magiër steeds een keuze maakt en een bepaalde richting, verplaatst hij door het aanvaarden van die verschuiving zijn eigen persoonlijkheid op een andere lijn. Hij komt in een parallel‑mogelijkheid terecht en hij vindt hier nu voor zich mogelijkheden, welke niet bestaan voor de mensen, die in zijn eigen lotslijn liggen, die met hem harmonisch zijn.
Die oude ritualen waren natuurlijk in hoofdzaak bedoeld om dit voor de geest mogelijk te maken. Men vertelt dat voor sommigen hunner er de mogelijkheid is geweest om zo ver te gaan dat zij uit hun eigen onmiddellijke omgeving verdwenen. Zij zouden daartoe dus in staat zijn geweest Alleen al door de keuze van voorwerpen uit die verzameling bij het altaar. Die voorwerpen werden op het altaar gelegd als offer, dachten de mensen, maar in feite ging het erom dat al die sieraden en stenen gezamenlijk een patroon vormden. Wanneer zij dat patroon op de juiste wijze hadden gekozen, dan verdwenen zij daar stoffelijk. Waren zij elders in die wereld, dan kwamen ze terug. In een parallel‑wereld zou het bij wijze van spreken de tijd zijn om in een paleis te vertoeven. Waren ze dus in de tempel, dan verdwenen ze daaruit en kwamen terug in het paleis. Ze waren verplaatst op een andere tijdslijn.
Dat is natuurlijk een heel wonderlijke geschiedenis en in het begin is er heel wat misbruik van gemaakt. Op den duur hebben zij echter voor zichzelf gezegd: Alles wat voor mij voldoende is om een verplaatsing te bewerkstelligen, zal ook voldoende zijn om mijn harmonie met bepaalde factoren in de schepping te veranderen.
Wanneer ik bv. die oude glaskogels zie. Ze waren groenachtig; het was het eerste glas dat werd gemaakt, er zat nogal wat kopersulfaat in en nog het een en ander dat die eigenaardige groenachtige glans veroorzaakte. Ze werden zorgvuldig geslepen en waren ook niet helemaal rond. Zo’n bol werd neergezet en er kwam licht in. Dat was een vermoeidheidsverschijnsel, zei men. Maar de mensen gingen daar niet in kijken; het was geen zien op afstand of in tijd, neen, zij hadden dit als concentratiemiddel. Door de concentratie hierop was het hun mogelijk een gedachte uit te zenden naar een ander punt van de wereld. Zij konden zich aan hun eigen werkelijkheid onttrekken. Vandaar dat één van de eerste dingen, waarvoor glas is gebruikt, toen het eenmaal was uitgevonden en waarvoor ook natuurlijke kristallen werden gebruikt, eigenlijk steeds magisch is geweest om het magische resultaat.
Wanneer ik met elke kracht in het Al op haar beurt harmonisch kan zijn, dan kan ik aan elke kracht achtereenvolgens zeggen, wat er moet gebeuren. Wanneer ik in staat ben mijzelf op een lijn van mogelijkheden te plaatsen, die niet de mijne is, dan kan ik mijn eigen verhouding en positie t.o.v. de wereld, waarin ik nu besta, wijzigen.
Een ingewijde staat ergens in een gerechtshof. Hij denkt alleen aan de juiste symbolen en verplaatst zo zijn geest a.h.w. door een keuze in gedachten naar een andere lijn. En die andere lijn zegt: “Neen, jij staat niet in het gerechtshof. De rechters en de bewakers staan eromheen, maar jij bent op een andere tijdslijn en je zit ineens op een eiland rustig onder een vijgenboom te kijken.” Deze mogelijkheid is inderdaad door ingewijden gebruikt.
Zo vinden wij ook de gedachte aan de al‑overweldigende kracht van de vernietiging. Deze vinden wij terug in de legenden van Salomo, de verhalen en overleveringen van Salomo als magiër en de worm Shamir. Dit was, zo zei men later, de duivel die hij had gevangen. Maar dat is weer een vertekening door het bijgeloof.
Voor al wat is, is er een toestand, waarin het niet is. Wanneer ik een steen kan vinden ergens in een gebouw ‑ laat ons zeggen bv. in een gewelf ‑ en die ene steen kan ik denken op een punt, waar hij niet is, dan stort de hele koepel in. Wanneer er een steen is en ik kan deze brengen in een oertijdperk, waarin hij nog niet was gevormd, dan is hij weg, verdwenen, verbrijzeld.
Niets kan voor mij gesloten blijven, indien ik het vermogen heb niet alleen mijzelf maar ook andere voorwerpen zo te verplaatsen. En wat meer is, indien ik het vermogen heb mijzelf op een andere lijn te plaatsen, dan heb ik ook het vermogen mijzelf harmonisch te maken met krachten die op aarde niet bekend zijn.
And now a very funny thing. Er zijn uit de oudheid verschillende elementen en beschrijvingen bekend, waarbij je je afvraagt of deze mensen misschien wisten wat atomen waren; en in een tijd dat iedereen nog dacht aan een vaste hemel, waar de één of andere dienstbare geest elke avond de lichtjes ging ophangen. Hoe komen die mensen aan concepten van andere werelden, maar dan ook complete andere werelden en zonnen? Zij wisten hun geest harmonisch te maken met de levende krachten van het Al. Zij stijgen uit boven hun eigen wereld om daar te beleven; niet hun eigen persoonlijkheid of eigen gedachten, neen, de werkelijkheid die in een ander deel van de kosmos bestaat. En zij brengen daarvan een wat verworden concept terug.
Wanneer we dat concept omzetten in onze termen, dan moeten wij zeggen: Wij nemen aan dat het wetenschappelijk niet juist is geweest, wat ze hebben gezegd. Maar u kunt ook zeggen dat ze met de mogelijkheden en de woorden die ze hadden iets hebben omschreven, waar men eerst veel later de woorden voor heeft moeten maken om het duidelijk te beschrijven. Het ligt er maar aan, welke kant je uitgaat.
Ik heb dus getracht allereerst die grote sleutelbegrippen duidelijk te maken: de verplaatsing van jezelf. U zult zeggen: Wat heeft het voor nut en bovendien, wij kunnen het niet, Wat hebben wij eraan dit te weten?
Maar, vrienden, er komt een ogenblik in ieders leven dat hij een bepaalde keuze moet doen naar links of naar rechts. Wanneer hij die keuze maakt, dan is dat in orde; dan kan hij daarmee voortgaan. Maar keert hij weer terug naar het oude; dan is dit een heen en weer gaan tussen twee lijnen of een weifelen tussen twee keuzen, twee mogelijkheden, dan maakt u het voor uzelf onmogelijk vooruit te komen. U wordt steeds meer de slaaf van het noodlot.
Daarom is één van de eerste vereisten voor eenieder in heel moderne woorden gezegd: dat men niet alleen maar beleeft wat toevallig op je pad komt, maar zegt: Ik wil een bepaald iets nastreven. Elke keus die je maakt moet consequent zijn. Je mag nooit teruggaan naar de oude toestand, dat is onmogelijk. Je moet verdergaan naar een nieuwe situatie. Elke nieuwe situatie is een uitbreiding, een voortzetting van de vorige, maar met een verandering van verhouding en waarden,
Laat ons zeggen: u bent een kluizenaar. Nu wilt u eigenlijk van het kluizenaar‑zijn af, u maakt een keuze. U gaat naar een wereld waar u geen kluizenaar bent, maar leeft in een kloostergemeenschap. Nu kunt u zonder te verliezen niet meer teruggaan naar het kluizenaar‑zijn, ook al lijkt u dat in die kloostergemeenschap beter. U kunt wel verdergaan en zeggen: “Nu ga ik leraar spelen voor een grotere gemeenschap” en dan is het in orde. Dan komt er een ogenblik dat u in samenwerking met een klooster het leiderschap uitoefent. U gaat verder en komt zover, dat u een leraar bent, die in zijn gewoonten kluizenaar is. Maar u moet eerst in die ene lijn verdergaan. Zodra u uw keuze maakt, zonder te begrijpen wat u precies doet en maar steeds weifelt tussen “ja en neen” of tussen “zal ik nu vandaag zo doen, want morgen kan ik toch weer terug naar het oude”, dan komt u nooit verder in uw geestelijke beheersing. Wees consequent in uw besluiten, dat is het voornaamste.
Het tweede belangrijke punt is: Wanneer ik mij bewust wil zijn van de keuze die ik maak en de wijziging die ik tot stand breng, dan moet ik deze uit mij doen ontstaan. Zij moet van mij uitgaan. Ik moet degene zijn, die de weg bepaalt die ik zal gaan Vooral wanneer er een afwijking is van mijn gebondenheid aan een vast pad.
En daar hoort nog iets bij. De oude priesters hebben gezegd: “Wanneer wij uitgaan van onze weg waarop wij priester zijn en god A. dienen en wij gaan dan zoveel paden terzijde, dan kunnen wij god A. niet meer dienen; dan moeten wij overgaan tot god B.” Zo was er zelfs een hele ritus, waarbij men van de ene god naar de andere overging. Maar dan had men van tevoren in zijn leefwijze die wijziging gemaakt. Gij had met uw geest getracht die wijziging, te begrijpen, maar pas als die andere god voor u kenbaar begon te worden, was u in staat naar zijn dienst over te gaan.
“The cosmic power, we are related to, is always the only power we can work through and that can work through our own body and spirit.” Het is moeilijk om dit concept om te zetten. Laat mij het zo vertalen: De God, waarmee ik de juiste eenheid heb (dus de groot‑geestelijke kracht, waarmee ik nu in harmonie ben, is de enige kracht die door mij kan werken en waardoor ik kan werken. Want ik werk in de kracht, die God is. Ik ben de impuls. Ik ben datgene wat de kracht van God tot ontlading kan brengen. Maar God is de kracht die in mij tot ontlading kan komen. Ik kan nooit zeggen: Ik heb vijf goden. Ik heb een god en ik kan verder groeien naar de tweede godheid. Dan is de tweede de overheersende kracht, maar ik kan nooit twee goden tegelijk dienen. U kunt begrijpen, waar het om gaat?
Nu komt er een ding bij. Wanneer je positief streeft en je begeeft je zover van je eigen pad af, dat je a.h.w. op de tegenbaan komt (dus de baan, die van uit het Goddelijke weer naar het negatieve teruggaat, dus van de bovenwereld naar de onderwereld), dan word je streven zwart, omdat je voor je eigen bewustzijn eerst naar dat punt van het Goddelijke moet toegaan. Zo ga je zonder het Goddelijke te zien (je omgaat het Goddelijke) weer terug. Op dat ogenblik ben je voor elk wezen dat je kent en dat nog zijn normale weg gaat, zwart‑magisch geworden. Zodra je je eigen weg begrijpt en nog steeds de mogelijkheid bezit om datzelfde hoogtepunt (de kosmische wereld, de bovenwereld te bereiken en daarvoor een willekeurig ander punt hebt gekozen, kun je daarin terecht komen. Dan ben je voor allen wit‑magisch, want je beschikt over invloeden die zij in hun wereld niet kennen.
Nu is hierbij een heel zonderling verschijnsel nl.: de verschillende werelden gaan zo door elkaar heen, dat zij niet moeten worden gezien als werelden die naast elkaar bestaan, maar als een andere volgorde van mogelijkheden, die voor het “ik” zijn gerealiseerd. Mensen, die elkaar duizend jaar kennen, duizend jaar samengaan, elke incarnatie samen doormaken, kunnen toch zozeer van elkaar verschillen, dat de een voor de ander magische machten heeft, alleen omdat hij leeft in een wereld waar voor hem alles normaal is, logisch en wetmatig. Maar de ander kan dit niet beseffen; hij leeft in een andere wetmatigheid. U kunt dus aan die oude geschriften ontlenen, dat parallelle werelden geen werelden zijn, die van elkaar zijn gescheiden, maar zuiver persoonlijke mogelijkheden, die niet samenhangen met een verschil van wereld, maar met een verschil van instelling en verhouding van de persoonlijkheid tot die wereld en uitdrukbaar in gebeurtenissen in die wereld.
Daaruit kunt u voor uzelf wel enig nut trekken. Want wanneer u consequent streeft en tot de conclusie komt dat u precies de verkeerde kant uitgaat, dan komt er een ogenblik dat u veel sneller voort moet gaan dan anders, of inderdaad op uw schreden moet terugkeren en er genoegen mee moet nemen dat u niet zo ver komt als u zou willen. Dus berusting en terugkeer, of een zo versneld verdergaan dat u weer het positieve terug vindt, nu echter aan de andere kant. Daarom gelden in die oude wetten de volgende regels:
De keuze die je maakt, komt uit jezelf voort. Maar een keuze wordt gevolgd door verdere keuzen. Teruggaan op je pad betekent een verlies van bewustzijn en van geestelijke mogelijkheid en in de meeste gevallen ongeluk voor jezelf; dus een negatieve invloed op je eigen leven.
Elke verdere voortgang moet uitgaan van het standpunt dat ik zoek naar de voor mij perfecte weg en verhouding.
Ik zoek niet naar een steeds herhaalde vernieuwing of andere mogelijkheden, maar naar die plaats waar ik de grootst mogelijke kracht bezit, de grootst mogelijke harmonie met alles rond mij en waar de sterkste beheersing van in de wereld optredende belangrijke onstoffelijke krachten voor mij mogelijk is.
De kennis van mijn persoonlijkheid is noodzakelijk om de juiste keuze te maken. Ik kan nimmer een keuze maken, die tegen mijn gehele wezen in gaat. Maar ik zal altijd moeten zoeken naar een zodanige keuze, dat ik deze met een deel van mijn wezen volledig aanvaard en haar voor de rest van mijn wezen aanvaardbaar kan achten.
Dan is de laatste en misschien eenvoudigste conclusie nog deze: Wanneer ik harmonisch kan zijn met bepaalde delen en krachten van het AL, dan zal ik altijd voor die krachten moeten werken. Wanneer ik de geesten van de lucht beheers, dan betekent dit ook dat zij op mij invloed hebben. Ik moet dus altijd mijn beheersing zoeken over die krachten, welke ook voor mijzelf aanvaardbaar zijn. Want als de god van de lucht, de krachten van de lucht, de elementaire geesten van de lucht mij gehoorzamen, dan zullen ze op mij inwerken en ik zal bewust of onbewust een deel van hun overtuiging in mijn wereld tot uitdrukking moeten brengen. Er bestaat geen enkel recht om alleen te beheersen. Er bestaat alleen een wisselwerking die je zo juist kiest, dat je ofwel in staat bent zo snel uit te wijken naar een volgende harmonische verhouding, waardoor die invloed ophoudt, dan wel dat je een harmonische verhouding schept met krachten buiten jezelf, die voor jou aanvaardbaar zijn en je dus bereid bent om wat boven je is evengoed te uiten in jouw wereld als omgekeerd de krachten van jouw wereld door die geest eventueel ergens anders tot uiting worden gebracht. Dit alles berust op wisselwerking. Wij kunnen aan de consequenties van een bepaald iets ontsnappen, indien wij snel genoeg door een keuze een andere wereldverhouding, een andere kosmische harmonie, een andere kringloop kunnen bereiken. Lukt ons dat niet, dan keert alles, wat wij doem als invloed tot ons terug.
Dit zijn de grondbeginselen, waaruit alle latere magie is ontwikkeld. De gehele magie is eigenlijk een uitbouwen van deze grondstellingen en een groot gedeelte van de godsdienstige opvattingen der oude volkeren en zelfs van deze dagen valt terug op deze grondwaarheid. Daarom zijn het de sleutels van de oudheid.
Als u deze begrippen kent, dan wordt het u duidelijk, waarom de Hindoes hun goden aanbidden, zoals zij doen; waarom bepaalde gedichten in de Edda bv. zo bloeddorstig zijn en zo werken met verhoudingen tussen bepaalde machten. Dan begrijpt u, waarom die noodlotsgedachte overal bestaat. Dan kunt u elke leer van de oudheid leren begrijpen en haar juiste waarde erkennen. Dan kunt u begrijpen, waarom de Joden met Jahwe harmonisch zijn, maar op een gegeven ogenblik van zijn weg afbuigen en dan plotseling deze zelfde kracht tegenover zich vinden. Ze zijn negatief geworden. Wat vroeger voor hen een stimulans was, wordt nu een tegenstand. U kunt alles begrijpen. En wat u nu ook hoort over magie, over de esoterische kennis van uw eigen innerlijk, u kunt dit altijd terugbrengen tot deze zelfde stellingen. Ze zijn de grondregels.
Wanneer u deze grondregels leert hanteren, dan kan elke leerstelling u iets verduidelijken. Dan behoeft u niet meer te zoeken naar een grote waarheid, want dan is de hele wereld rond u een waarheid. Begrijp, dit is het uitgangspunt van alles. Daaruit is de hele gedachte aan God en Godsverering, aan de wereld en aan een leven in een onder‑ of bovenwereld ontstaan. Alles komt voort uit dit ene begrip.
Probeert u zich deze eigenaardige bol van een oneindig aantal naast elkaar liggende ringen voor te stellen. Begrijp, dat uzelf daarin door keuze en door uw bewustzijn ‑ dat u in staat stelt die mogelijkheden te zien ‑ kunt overgaan van de ene mogelijkheid naar de andere; en dat met elke ring een groot aantal niet direct stoffelijke krachten verbonden zijn.
Dan kunt u voor uzelf zeggen: Alles wat mij wordt geleerd, kan ik begrijpen. Ik weet ook dat ik niet alles behoef te aanvaarden, want als deze verhouding voor mij niet de meest juiste is, dan zoek ik een ander pad. Ik zal mijn keuze voortzetten, totdat ik heb gevonden, wat voor mij de juiste verhouding is, de juiste weg kan zijn en ik kan zeggen: Zo leef ik naar mijn mening op de juiste wijze. En dan kunt u het eerste voorlopig vergeten.
Maar, als u leert uw geest op te zenden naar de hogere kracht, dan komt ook het ogenblik dat u het Goddelijke bereikt. U bereikt de noordpool, een lichtende kracht en vandaaruit kunt u elke mogelijkheid verwerkelijken. En of u nu zo hoog komt door uw geloof of door magische wetenschap, is onbelangrijk. Het ogenblik, dat de mens bewustzijn van het positieve kruisingspunt krijgt (van het Goddelijke punt), kan hij elke willekeurige mogelijkheid en harmonie zelf stimuleren en hij kan zelfs nog teruggaan naar zijn lichaam. Maar ga niet blijvend naar een andere wereld, want dan zal uw lichaam hier moeten verdwijnen.
Wanneer het u interesseert, dan kunnen we een volgende keer terugkomen op de minder primaire stellingen van deze oudheid, zodat u leert iets te begrijpen van uw eigen leven en vooral van uw eigen leer, uw gedachtegangen. Want wat u gelooft en denkt, komt ook eigenlijk neer op diezelfde oude sleutel.
Vrede.
Werkelijke vrede, ware vrede, dat is het niet‑gebeuren, het onverstoord gelijk blijven.
Dat is een land dat onder de middagzon ligt; brandend en felverlicht, kenbaar in elk detail.
Het is een wereld, waarin geen blad zich roert, waarin geen leven en geen beweging meer bestaat. Het is een ogenblik, waarin alles ophoudt. Daarom is voor een mens vrede nooit geheel bereikbaar.
Wij kunnen zeggen: God is vrede. Maar wij zijn God niet. Wij zijn ‑ wanneer wij leven en denken ‑ altijd gebonden aan een zekere verstoring van de vrede. Wij moeten dus niet verlangen naar een algehele en al beheersende vrede. Wij moeten slechts daar vrede zoeken, waar de beweging waar het oproer, waar de verandering ons zou storen.
Wanneer ik innerlijk vrede zoek, word ik direct geconfronteerd met vele storende krachten. Ik ben niet tevreden met mijzelf, met mijn leven en mijn mogelijkheden en ik zal ontdekken dat slechts een deel daarvan onder mijn beheersing valt, andere delen echter niet. Dan zeg ik tot mijzelf: Aanvaarden en stabiliseren zal ik voor zover ik kan, al datgene waar geen beheersing bestaat, datgene waarin ik voor mijzelf geen verandering kan brengen. Daarom is het begin van vrede: aanvaarding.
Ik moet het onvermijdelijke aanvaarden. Ik moet het verleden aanvaarden. Ik moet al datgene in de toekomst aanvaarden wat ligt buiten mijn mogelijkheden tot verandering. Eerst wanneer ik dit heb aanvaard, mag ik verdergaan met dat, wat voor mij geen vrede is. Dan mag ik zoeken naar een tevredenheid of zelfs bevrediging voor mijzelf. Want hier, waar ik niet meer ben gebonden aan al wat buiten mij staat, waaraan ik door mijn wil en wezen niets kan veranderen, daar is het streven zinvol.
Wanneer u mij vraagt te mediteren over vrede, zou ik willen zeggen:
God is de grote vrede, maar Hij is ook de grote rust. Buiten God is niets en in God is alles, maar altijd bewegingloos, hetzelfde. Het is niet slechts vrede; maar voor degene, die de volheid daarvan niet in zich kan bevatten, gelijktijdig de eindeloze eentonigheid van het nimmer veranderende. Laat ons daarom naar vrede streven, maar naar de juiste vrede en niet naar de volmaakte vrede, die voor eenieder, die geestelijk niet ver genoeg is gestegen, de dood is.
Laat ons zeggen. Gods geef ons vrede daar, waar wijzelf machteloos zijn. Leer ons aanvaarden, leer ons rustig zijn. Maar leer ons ook daar, waar wij wel iets kunnen doen, bewust verder te werken daar, waar strijd voor ons mogelijk is, deze strijd eventueel te voeren. Want alleen wanneer wij juist strijden, zullen wij bewust kunnen worden.
Wie kent de grootheid van Nirwana? Wie kent het eindeloos drijven in de voleinding, waarin slechts het “ik” is en niets zich wijzigt?
Slechts zij, die zijn ingegaan tot de hoogste kracht, die alles hebben beseft; slechts zij die innerlijk meester werden over alles, wat zij konden beheersen en het onbeheersbare leerden aanvaarden zonder voorbehoud, zij, zij vonden deze vrede en geen anderen.
Wie weet wat de grote kracht en de grote stilte is? Velen kunnen die kracht en die stilte niet verdragen. Vraag dan niet, o mens, naar een absolute tevredenheid. Vraag niet dat het leven je zal behagen en beantwoorden aan al wat je wilt. Verg zelfs niet van jezelf of van de Schepper dat Hij je vrede zal geven met al wat is. Maar leer te aanvaarden wat je niet kunt veranderen aan of in jezelf. En verander in en aan jezelf steeds weer wat mogelijk is, opdat je in jezelf steeds sterker en bewuster zult worden.
Vrede bereikt men door bewustwording; nimmer alleen door aanvaarding of alleen door strijd. In het samengaan van deze dingen, waardoor het lichte ons duidelijk wordt en het kleurloze en onveranderlijke plotseling zijn werkelijke volheid aan ons openbaart, terwijl de verscheidenheid ondergaat als onbelangrijk in ons wezen, bereikt men vrede.
Welke mens is in staat dit te zeggen en dit te doen? Daarom zullen mensen geen vrede kennen. Want werkelijke en volledige vrede is niet iets dat voor mensen bestemd is.
Vind uw vrede zo goed gij kunt en tracht een ogenblik uzelf en uw wereld vergetend, één te zijn met het hoogste, niet willend, niet verlangend, niet denkend. Misschien zult ge dan, een ogenblik zien dat die kosmische vrede zich openbaart. Maar waar ze zich manifesteert, wordt ze weer kracht die invloed wordt, die verandering betekent en blijft ze niet meer het perfecte evenwicht en de perfecte vrede.
Wie de kracht van vrede, wie de kracht van het licht zoekt, de perfectie van de harmonie, zal moeten beseffen: dit is voor mij slechts een doel dat ik in kleine dingen kan bereiken. Daarom kan het voor mij toch wel zeer belangrijk zijn. Maar het is nooit iets, dat ik aan allen kan opleggen, zonder gelijktijdig de bewustwording te doen sterven.
Daarom is het goed dat er strijd is; en is het goed, dat het verlangen naar vrede bestaat. Want uit de strijd en het verlangen naar vrede wordt geboren, het erkennen van de hoogste en lichtende kracht, het bewustzijn van het eigen wezen, één met alle dingen, niet meer zelf strevend, zoekend of denkend, maar één‑zijnde met het Al, het Al ondergaand, werkelijk, onveranderlijk en eeuwig.
Tot deze tijd, laat ons strijden. Maar laat ons niet strijden tegen een wereld, waarin wij toch geen meesterschap kunnen bezitten. Laat ons niet strijden om anderen te veranderen. Maar laat ons strijden om ons eigen wezen zo aan te passen, dat er voor ons steeds nieuw bewustzijn komt, dat wij op steeds meer kleine punten vrede vinden, dat wij eens besef mogen hebben, waardoor wij daad en strijdloos het Grote kunnen ondergaan.
U hebt mij gevraagd te mediteren over vrede en ik heb u eigenlijk gesproken over het onbereikbare ervan. Voor heden. Maar toch geloof ik dat voor ons allen eens het ogenblik zal komen, dat wij ‑ of wij nu in de geest leven of in een hogere of lagere sfeer, in de stof of elders – altijd vrede zullen hebben. Omdat ik geloof in het einddoel van ons bestaan als de erkenning van de eenheid met al het zijnde, de aanvaarding van het Ene lichtende, het niet meer oordelen of zoeken naar verschil, het erkennen zonder meer.
Vrede zal er voor ons zijn op het ogenblik, dat wij één‑worden met de kracht van het leven zelf, dat de Schepper zijn schepping staakt, dat al het kenbare is vergaan en slechts de trillende gedachte overblijft, waarin de volheid van het Goddelijke wordt gedeeld door alles, wat eens schijnbaar daarvan gescheiden de schepping heeft gevormd.