6 september 1963
Allereerst wil ik opmerken, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Deze regels werden zo vaak herhaald, dat het mij haast in de oren klinkt als een soort geestelijk “en dat we toffe jongens zijn”. Toch hoop ik, dat u telkenmale weer aandacht aan deze paar regels zult willen schenken. Want alleen de mens die zelf denkt, die zelf streeft, zal waarlijk iets kunnen bereiken – en niet de mens – die alles maar klakkeloos en zonder meer aanneemt
Het ware leven van Jezus is een onderwerp dat mogelijk tot strijd zou kunnen voeren. Daarom wil ik allereerst stellen, dat alles, wat gesteld wordt, door onderzoek in de sferen als juist is vastgesteld. Het is zeker niet onze bedoeling op enigerlei wijze u te kwetsen, te choqueren, of het beeld van Jezus op enigerlei wijze te vertekenen. Wij menen echter, dat het goed is, dat men zich ook van een zo algemeen gevolgde Meester als Jezus een redelijk juist beeld kan vormen.
Laat ons beginnen met de geboorte van Jezus. Er was in de praktijk bijna niemand, die van de belangrijkheid van deze geboorte iets wist. In wezen waren het alleen drie astrologen, de drie wijzen uit het Oosten, die het kind gezocht en bezocht hebben. Daarmede zijn de feiten echter ten einde. Alles wat wij verder hierover horen is eerder een vertederd terug graven in de herinnering. Het “arme kind, geboren in een stal”, krijgt een wat ander aanzien, wanneer wij ons realiseren, dat de grot van de geboorte heus nog niet zo slecht was als onderkomen, terwijl de onderkomens van vele anderen veel slechter waren. Wanneer wij het verhaal van de herders bezien, zo blijkt, dat dit zeer waarschijnlijk geen directe hulde, maar de normale blijk van hartelijkheid geweest, dat gebruikelijk was, wanneer een eerste zoon in een familie werd geboren.
Alle verdere gegevens mogen wij rustig met een korrel zout nemen. Zeker mogen wij bij onze beoordeling niet vergeten, dat degenen, die de evangeliën hebben geschreven, er op uit waren om aan te tonen, dat Hij werkelijk iets bijzonders was. De een begint te bewijzen, dat Jezus inderdaad uit het geslacht van David stamt, terwijl een tweede tracht aan te tonen, dat de geboorte van Jezus inderdaad de voorspellingen van de profeten geheel vervult.
Neen. De geboorte van Jezus is in de eerste plaats een schoon en ontroerend verhaal. Het is voor de wereld een belangrijk gebeuren, maar ontbeert in de werkelijkheid alle romantiek, die men zo gaarne hiermede wil verbinden.
Ook het beeld, dat men geeft van de vlucht naar Egypte is niet geheel juist. Een kindermoord op bevel van Herodes is zeker voorstelbaar: het staat vast, dat Herodes meerdere malen en in vele dorpen mensen, kinderen en soms zelfs gehele bevolkingen over de kling liet jagen, omdat hij bang was, dat iemand met succes tegen zijn gezag zou kunnen werken. Een bezoek als dat van de drie astrologen zou voor hem een voldoende aanleiding zijn geweest, om een kindermoord te ensceneren. Buiten de evangeliën is er echter geen historisch bewijs hiervoor. Over de vlucht zelf en het verblijf in Egypte vertelt men u echter niets. Dat is verwonderlijk, want juist in die jaren was Egypte een land vol wijsheid. Het is dan ook zonderling, dat hierover niets bekend wordt gemaakt door de erkende evangelisten.
Wanneer wij nagaan wat er aan nieuwe leringen, sekten, wijsheid in het Egypte die jaren bestond, moeten wij aannemen, dat zelfs een klein en onmondig kind als Jezus door deze omgeving moet zijn beïnvloed. Allereerst vinden wij er verschillende joodse groeperingen en orden. De Kabbala, die later bij de joden een grote rol zal spelen, stamt deels uit Zuid Azië, deels uit Egypte. Gnosis, een leer, die in dit land haar oorsprong vond, beheerst vooral de kooplieden en de joodse gemeenten in de grote steden. Het is aan te nemen, dat Jezus en zijn ouders met deze sekten en denkwijzen in aanraking zijn gekomen. De opvoeding van Jezus is dus zekerlijk een opvoeding, die geheel buiten het in die dagen normale valt.
De eerste maal, dat wij – volgens het evangelie -Jezus aantreffen in de openbaarheid, is zijn verblijf in de tempel te Jeruzalem op 12-jarige leeftijd. Hij verbaast daar de Schriftgeleerden met zijn antwoorden. Ook over de betekenis van dit punt kan men strijden: een kind, dat voortdurend bepaalde leringen en wijsheden heeft aanhoort, kan soms met onverwachte antwoorden voor de dag komen. Dat Jezus echter verder een normaal en ondeugend kind blijft – weglopen zonder toestemming – blijkt wel uit de beschreven reactie op het bevel met zijn ouders mee te gaan, deze doet een schuldbewustzijn veronderstellen. Jezus is en blijft een kind, zelfs nu een kind, dat volgens de in Israël geldende regels man is geworden. Van dit kind, van deze jongeling horen wij dan verder weinig of niets, tenzij enkele gegevens, die betrekking hebben op de periode van zijn 27e tot 30e jaar. Toch kunnen wij aannemen, dat Jezus, zoals in zijn tijd gebruikelijk was, niet alleen te Nazareth is gebleven, maar ook elders heeft gediend. Hij is wel degelijk op trektocht geweest. Er zijn aanwijzingen, die aannemelijk maken, dat Hij de woestijn bij de Sinaï doorkruist heeft. Hier heeft Hij klaarblijkelijk de plaats bezocht, waar eens de Wet werd gegeven. Ook zijn er aanwijzingen dat Hij in contact is geweest met andersdenkenden, waaronder Hindoes en voorlopers van de latere Perzische wijsgeren. Wij mogen dan ook wel stellen, dat de periode tussen het 15e en 25e levensjaar van Jezus hoofdzakelijk gevuld is geweest met leren, met een in zich opnemen van menselijke kennis.
Waarom zou men dit alles niet stellen? Het werkelijke leven van Jezus kan alleen duidelijk worden, wanneer wij beseffen, hoezeer ook Hij mens is. Wij kunnen niet aannemen, dat Hij vóór zijn openbaar leven niets heeft gedaan, niets heeft geleerd, een dwaas was. Hij heeft dan ook moeten studeren en koos daarbij een zekere richting. Gezien de wijze, waarop Hij zich gedraagt volgens het evangelie, betrof deze studie magie, inwijding, magische en natuurlijke wetten en regels. De wijze, waarop hij o.m. reageert bij de uitleg van de Wet en de schrifturen, zijn commentaren bij de voorlezing van de Thora – waardoor men ertoe komt hem uit de synagoge uit te werpen – maken duidelijk, dat Hij zeker geen jood meer is in de zin van een gelovige volgens de toen geldende normen van jodendom. Hij is waarschijnlijk wel een gelovige, maar zijn denken gaat veel verder dan de priesters en leraren aangenaam of wenselijk lijkt. De wijze, waarop Hij wonderen tot stand brengt, doet onmiddellijk veronderstellen, dat Hij kennis heeft van de magie en beschikt over priesterlijke wetenschappen, die niet behoren tot het joodse geloof.
Aan de hand van de onderzoekingen, die wij op dit terrein hebben gedaan wil ik hier nu allereerst stellen, dat Jezus inderdaad kennis heeft gemaakt met mensen, die wij vroeg-boeddhisten zouden willen noemen, daarnaast kennis heeft genomen van verschillende vormen van fakirisme en kennis maakte met het sjamanisme, dat in zijn tijd bij verschillende woestijnstammen nog voorkwam. Daarnaast heeft hij contact gehad met de meesters, filosofen en denkers van verschillende stammen, die wij later gezamenlijk de Perzen zullen noemen. Hieruit trek ik voor mijzelf de conclusie, dat Jezus tijdens zijn leven niet alleen spreekt uit een Goddelijk Gezag, maar in zeer vele gevallen spreekt uit menselijke wetenschap en aan de hand van bij de mensen reeds bestaande denkwijzen.
Het is belangrijk op dit aspect van Zijn persoonlijkheid en werken de nadruk te leggen. Want al te vaak maakt men van Jezus een bovennatuurlijke figuur, die wij niet geheel kunnen navolgen, of zelfs maar benaderen kunnen. Men maakt Hem tot een wezen, dat zijn kennis onmiddellijk uit God verkrijgt en anders niet, tot een kind, dat al spelende wonderen doet. Alles, wat wij hebben nagegaan, wijst ons erop, dat de werkelijke Jezus een geheel ander wezen was: een persoonlijkheid, die heeft moeten leren met vallen en opstaan, zoals iedere mens. Een wezen ook, dat een veelheid van menselijke denkwijzen in zich heeft opgenomen. Zeker: Hij was een grote ziel en uiteindelijk een groot Meester. Maar Hij was zeker niet van den beginne af en zonder meer de alleen door God geïnspireerde. Pas later, in Jezus’ openbaar leven, zijn er momenten, waarvan wij zonder voorbehoud kunnen zeggen: zie, hier spreekt God zelf onmiddellijk tot de mensen. In de periode, die aan het openbare leven vooraf gaat zijn daarvan echter geen tekenen te vinden.
Een volgend punt, dat vergeten of verwaarloosd wordt, is het feit, dat Jezus wel de eerstgeborene, maar niet het enig kind is. Jezus heeft broeders en zusters. Hij heeft dus in een normaal gezin geleefd. Elders vinden wij aanwijzingen, dat Jezus zelf ook als man heeft geleefd en als zodanig contacten heeft gehad met het andere geslacht. Wanneer Jezus wat ouder wordt – volgens de overlevering op rond 27-jarige leeftijd, in de praktijk iets later – begint hij voor zich te zoeken naar de essentie van het leven, naar de grote en onveranderlijke waarheid. Dit is geheel in overeenstemming met het joodse volkskarakter. Ook dit is dus geen uitzondering, niet iets bijzonders. Daarop wil ik weer de nadruk leggen. Zelfs in uw dagen treft men onder de werkelijke joden nog groepen aan, die hun gehele leven wijden aan het bestuderen van de wet en de schriften. Ook in Jezus’ tijd zijn er sekten, die zich voortdurend bezighielden met het onder- zoeken van de wet, met gebed en het nagaan van de Schrift. Denk maar eens aan de farizeeën. Ook op dit terrein is dus Jezus een uitzonderlijke mens, maar niet een eenmalig, een uitzonderlijk verschijnsel.
Alles wat Jezus doet is dus volkomen normaal, met één enkele uitzondering: de vrome zoon van Jozef praat niets na. Hij denkt zelf. Omdat hij zelfstandig nadenkt, legt hij de klemtoon vaak anders, dan tradities, gebruiken, dit nu eenmaal willen. Omdat Zijn opvattingen anders zijn geworden, daar hij veel geleerd en gezien heeft, reageert hij anders op de aspecten van het leven. Zijn voorstelling omtrent de belangrijkheid van medemensen is anders dan gebruikelijk, zijn opvattingen van broederschap passen niet in de maatschappij, waarin hij leeft.
Voor Jezus is God wel degelijk de Schepper en meester van alle dingen. Hij is echter geen tiran, maar een liefdevolle vader. Wie Hem wil leren kennen, zal Hem in Zijn Schepping moeten zoeken, alles daarvan aanvaardende en niets daarvan geheel verwerpende. Persoonlijk geloof ik, dat het punt, waarop Hij erkent, dat men niets in de schepping geheel kan verwerpen, het grote keerpunt is in zijn ontwikkeling, maar tevens een keerpunt vormt in zijn verhouding met de kerkelijke autoriteiten en verandering van zijn wezen en kennis door dezen.
In de volgende jaren is Jezus een ware zwerver. Hij trekt hot en her, zoekt in eenzaamheid zijn God te vinden. In wezen is Hij losgeslagen, iemand, die niet meer past bij zijn volk. Van groot belang is hierbij, dat Hij alle banden heeft verloren met het kerkelijke geloof en geen voldoende eerbied meer heeft voor de kerkelijke wetten. Reeds in deze jaren wil Jezus een einde maken aan de dictatuur van menselijke stellingen om daarvoor in de plaats een werkelijk en direct contact met God te stellen. Maar Hij weet nog niet precies, waar die God eigenlijk is. Zeker, Hij zoekt God, maar ook voor Hem is het moeilijk deze te vinden.
Bij zijn zoeken naar erkenning door anderen heeft hij een voordeel: zijn neef Johannes, bijgenaamd de Doper door de wijze, waarop hij zijn volgelingen bevestigt, hen onderdompelende in het water van de Jordaan en andere wateren – ziet in Jezus een uitverkoren leraar. Ook dit is niets bijzonders: u denkt op het ogenblik alleen maar aan Jezus als de enige Messias. Maar er zijn velen, die zich Messias noemen, of zo door hun volgelingen genoemd worden. Al geslachten lang treden figuren op, die zichzelf de verlosser noemen en hierdoor invloed trachten uit te oefenen op het volk. Jezus zelf doet dit niet. Maar hij wordt zo genoemd door anderen. Dit doet de vraag rijzen, of de doop in de Jordaan wel naar waarheid beschreven is. Daalt daar waarlijk een duif uit de hemel, of beleeft men daar iets anders, iets, dat voert tot een verklaring uit de mond van een mens, mogelijk Johannes zelf: “ziet, deze is mijn welgeliefde zoon enz.?”
Wanneer wij vanuit de sferen dit gebeuren onderzoeken, zo blijkt, dat er geestelijke krachten aanwezig waren. Maar wij erkennen ook, dat van de leuke openbaring, door een neerfladderend duifje – zoals dit zo vaak wordt voorgesteld – geen sprake is. Er valt een lichtbundel. Maar dit licht kan verklaard morden door de zon. En de woorden, die door de H. Geest gesproken zouden zijn, werden gesproken door de mond van een mens, een zieneres. Nu kan men natuurlijk argumenteren, dat deze mens door de geest Gods bewogen werd tot het spreken van deze woorden. Maar nog is het dan gesproken door de mens, niet door een goddelijke stem uit de hemelen. Jezus trekt verder en zoekt verder naar de werkelijkheid. Hoe dit verloopt wordt ons o.m. duidelijk gemaakt door het verhaal van de bekoringen in de woestijn. Maar wie weet, hoe dit werkelijk plaats vond? Er is niemand bij geweest. Het is dan ook waarschijnlijk dat Jezus zelf dit verhaal aan zijn leerlingen heeft verteld. Overigens wijst alles, wat wij omtrent Jezus in de tijd kunnen nagaan, zowel als al wat Hij zelf hiervan wil zeggen, in deze richting. Maar nu blijkt ook, dat het verhaal een gelijkenis is en niet, zoals men veelal aanneemt, een feitelijke werkelijkheid. Dat Jezus in de woestijn 40 dagen heeft gevast is aannemelijk. Dat hij tijdens deze periode o.m. heeft nagedacht over zijn mogelijkheden en heeft willen vaststellen, wat Hij verder zou doen, is duidelijk. Met zijn kennis, zijn mogelijkheden en de magische macht, die Hij zekerlijk bezat, zou Hij ongetwijfeld een goed leider kunnen zijn van een verzetsgroep, die de Romeinse overheersers bestreed. Hij zou het ook tot hogepriester kunnen brengen, of zelfs de nieuwe vorst der Joden worden.
Wat ons in het verhaal wordt verteld, zoals de uitdaging: “verander dan deze stenen in brood”, heeft wel degelijk zin. Jezus leeft immers in een land, waarin de tijd traag voortgaat en armoede en ondergang, verdrukking de mens van alle zijden bedreigen. Hij zou hierin verandering kunnen brengen. Hij bezit immers magische machten? Hij besluit echter, dat Hij niet het recht heeft zijn vermogens hiervoor te gebruiken. Hij mag de vrijheid om zelf problemen op te lossen en eigen leven te bepalen bij zijn medemensen niet aantasten. “Stort U dan van de tinne van de tempel.” Alweer een uitdaging, die symbolisch is: zou Hij dan misschien als priester de mensen dichter tot God kunnen brengen en zo een tegengewicht scheppen voor de stoffelijke noden? Jezus verwerpt ook deze mogelijkheid, zoals ons ook uit zijn verdere leven zal blijken. De laatste keuze, is er een, die in zijn leven herhaald zal worden. Alle rijken der aarde liggen aan zijn voeten. Hij kan als leider van de verzetsmensen, die als rovers leven in de heuvelen ongetwijfeld veel bereiken, zelfs een revolutie tegen de Viervorst. Maar ook deze mogelijkheid wijst Jezus af.
Daarmede is de bekoring in de woestijn teruggebracht tot een innerlijke kwestie: er is geen lijfelijke duivel, die Jezus bekoort, maar een confrontatie van de innerlijke mens met de werkelijkheid, waarin hij leeft. Ook dit betekent m. i. een verandering in de gangbare gestalte Jezus, die men u pleegt voor te houden: de uiterlijkheden vallen weg en daarvoor in de plaats komt het innerlijke leven van Jezus, zijn innerlijk begrip, en voor alles, zijn innerlijke kracht.
Ik kan natuurlijk op deze wijze het gehele evangelie nagaan, maar dit vergt veel tijd, want hetgeen men ons vanaf deze ogenblikken omtrent het leven van Jezus mededeelt, is tamelijk veelomvattend. Daarnaast zou ik aandacht moeten wijden aan de leerlingen van Jezus, hun persoonlijkheid, verlangens en denkwijzen. Maar een dergelijke lange beschouwing zal ik u heden besparen: er is over alles, wat Jezus beschrijft, al te veel en te lang gepraat.
Laat ons daarom eens zien, wat Jezus naast alles, wat beschreven werd, doet. Wanneer Hij werkt met zijn leerlingen, zo leert Hij hen niet alleen een bepaalde wijze van leven en denken, maar leert hen daarnaast bepaalde technieken. Hij leert hen technieken van incantatie en bezweringen. Hij leert hen de wankele evenwichten der menselijke krachten kennen. Hij leert hen a.h.w. psychologie, natuurkunde en occultisme. Deze aspecten worden, zelfs wanneer zij bekend zijn, in deze dagen terzijde gesteld, vergeten, onwaar geheten. De reden is, dat de kennis van het occultisme vooral in de kerk betrekkelijk vroeg teloor is gegaan. In de eerste dagen van het christendom echter waren allen, die ouderling of priester waren, en velen buitendien, in staat zieken te genezen door handoplegging, duivelen uit te drijven en zelfs nog andere wonderen te doen.
Jezus’ leer is gelijktijdig mystiek en praktisch. Naar buiten toe kan hij deze leer alleen brengen in gelijkenissen en eenvoudige regels. Overigens is het geen wonder, dat Hij in gelijkenissen spreekt want dit doet men in zijn tijd overal. Opvallend is echter, dat elke gelijkenis, hoe duidelijk en afgerond zij op het eerste gezicht ook mogen lijken, meerdere betekenissen heeft: Jezus spreekt a.h.w. in meerdere talen tegelijk. Dit aspect heeft men eenvoudigheid halve ook maar vergeten. Natuurlijk kan men het geloof vergelijken met een mosterdzaadje. Maar de uitleg kan ook anders zijn: wanneer ik ook maar één enkel partikel van het goddelijke Licht in mij draag, heb ik daarmede een macht, waarmede men grote dingen kan doen. Dan heeft men een taak, die, hoe onbelangrijk zij in de ogen der mensen ook moge zijn, het lot van geheel de wereld zal kunnen beroeren. Ook deze dingen leraart Jezus, praktisch zowel als theoretisch; tot zijn betere leerlingen op dit gebied behoren o.m. Bartholomeus en Philippus.
Verder is de ware Jezus zeker niet de wat zoetelijke kuis onschuldige figuur, die ons steeds weer wordt voorgehouden. Hij heeft ongetwijfeld vele vrouwen in Zijn gevolg. Of Hij al dan niet verkeer met hen heeft, is van minder belang. Zeker is wel, dat Hij de magische werking, die ook uit het contact, man – vrouw, ontstaan kan, kent; dit is wel zeker. Het is eveneens duidelijk, dat deze kennis, plus de kennis van de vrouwelijke geest voor meerdere van Jezus leerlingen een reden is om later bij hun verkondiging van de leer, de vrouw op de achtergrond te schuiven. Jezus is zeker geen heilig boontje. Wanneer hij de handelaars de tempel uit ranselt, zo stelt men, dat dit zijn rechtvaardige toorn is. Inderdaad. Zo kunnen wij dit noemen. Maar wij kunnen daaruit ook nog iets anders concluderen: Jezus is een strijder. Hij is niet alleen maar het duldzame Lam Gods, dat ter slachtbank wordt geleid. Jezus is niet sentimenteel. Hij is wel degelijk hard. Hard en sterk. Zo hard en sterk is Jezus, dat hij niet alleen anderen bedwingt, maar ook zichzelf. Hij bezit grote moed. Wat moeten wij anders denken van de scene, waarin het volk een overspelige vrouw wil stenigen, maar door Jezus, zonder grote gebaren of woorden, wordt gedwongen, terug te gaan. Voor zoiets is een sterke persoonlijkheid, met grote kracht en moed noodzakelijk. Zo iemand moet bovenal ook over zichzelf een grote beheersing kennen. Wij mogen dan ook wel aannemen, dat de werkelijke Jezus een andere figuur is dan de vaak wat zoetelijke wonderdoener, die men ons pleegt voor te houden. Hij is fel. Hij is een strijder, een strijder voor recht.
Wanneer wij horen, hoe Jezus steeds weer in strijd was met de Farizeeërs mogen wij wel aan- nemen, dat deze strijd niet alleen is blijven staan bij een uitwisseling van spitsvondigheden. Of meent u soms dat de Farizeeërs zonder meer beschaamd zijn heengegaan, stil en zwijgend, toen Jezus hen gepleisterde graven had genoemd? Ons onderzoek wijst uit, dat Jezus met zijn leerlingen vaak ook daadwerkelijke strijd heeft moeten leveren. Werkelijke strijd, dus, tegen bedienden van Farizeeërs, jonge Zeloten en Farizeeërs, die het met zijn leerstellingen niet eens waren en hem wilden afstraffen. Jezus weet dergelijke aanvallen meestal wel te bedwingen. Maar het is niet voor niets, dat Simon Petrus altijd een zwaard met zich draagt, al wordt dit later graag vergeten. Het beeld, dat nu ontstaat, toont ons een warm moedig, levend mens, een ingewijde. Maar het strookt zeker niet met het heilige voorbeeld dat ons allen gezamenlijk langs het smalle pad ten hemel doet sukkelen.
Jezus is ook geen mens, die de zonde buitensluit, zoals men soms schijnt te menen. Jezus gaat tot de melaatsen, predikt te midden van de bezetenen. Hij spreekt met de “gevallenen en zondaars ” en aarzelt niet Jeruzalem binnen te trekken, ofschoon hij weet, dat dit hem het leven zal gaan kosten. Is dit de zwakke, verdraagzame mens, die alleen maar lijdelijk Gods Wil doet en vol liefde door de wereld gaat? De ware Jezus is een strijder. Wist u bv., dat hij regelmatig in contact stond met de opstandige benden in Samaria en Galilea? Hij heeft deze benden meerdere malen van een aanval teruggehouden. Niet, omdat de aanval op zich niet goed zou zijn, maar omdat Hij wist, dat het een nutteloze strijd zou worden. Het zijn de opstandelingen, de oproerlingen, voor een groot deel levende aan de grens van de woestijn, die Jezus tot koning wilden kronen op de dag van zijn intocht in Jeruzalem. Het is aan hen, dat hij dit weigert.
Jezus was geen doetje. Hij kon feestvieren als geen ander. Wanneer er een bruiloft was, of de mogelijkheid deel te nemen aan een goede maaltijd, dan was Jezus de eerste, die daaraan mee deed. Hij was niet iemand, die het leven van zich afschoof. Hij stond er midden in. Ik weet wel, dat zijn aanwezigheid op de bruiloft te Kana door velen wordt beschouwd als een voorbeeld van zijn goedertierenheid en duldzaamheid. Maar wij kunnen zijn optreden ook anders zien. En gezien hetgeen wij omtrent hem hebben kunnen leren en hetgeen Hij zelf mee heeft gedeeld, was Hij inderdaad een ander mens dan men pleegt te denken. Hij hield van de levensvreugde, van een lach. Hij hield van een lied in de avond, van een vrolijk gesprek midden op de dag. Hij was niet alleen maar een wezen vol vroomheid, beschouwelijkheid en mensenliefde. Hij was een levende mens, een vitaal wezen. Iemand, die voor iedereen altijd weer tijd had, maar ook voor alles altijd weer tijd had. Dit laatste wordt echter veiligheidshalve maar liever vergeten.
Jezus’ leven vindt volgens ons alleen een climax, wanneer Hij gekruisigd wordt, ook in het aanvaarden hiervan toont Jezus zich een hard en moedig mens. Vergeet niet, dat alles wat wij horen omtrent zijn zwakte en wanhoop, weer overlevering is: volgens het verhaal heeft niemand kunnen weten, wat Jezus precies heeft gedaan en gezegd, want de leerlingen sliepen, terwijl hij zich in eenzaamheid terugtrok. Ook hier treffen wij dus weer een verklaring aan, die niet op menselijke kennis kan berusten, iets wat klaarblijkelijk zomaar aan is komen waaien. Nogmaals, hoe kan iemand geweten hebben, wat Jezus precies heeft gezegd, gedacht, gedaan, terwijl zijn leerlingen sliepen? Neen. Er wordt u als onomstotelijke waarheid veel verteld, dat niet anders is dan een – waarschijnlijk nog misvormde – overlevering.
Zoals men u wel vertelt, dat Jezus met een enkel woord, een enkel gebaar zieken genas, maar niet vertelt, hoe en met hoeveel inspanning; zoals men u niet vertelt, dat Jezus reeds lang voor het laatste avondmaal regelmatig voor een altaar trad, een altaar, dat in de vrije lucht stond nabij het meer van Tiberias, verborgen in de woestijn. Daar kwam hij met zijn leerlingen samen. Daar werden wijn en granen geofferd, magische rituelen volbracht, magische kreten geslaakt en woorden van macht en grote betekenis gesproken. Daar kwam Jezus met de 12, maar ook met de 72 en de 144 samen. Daar was de schare van leerlingen – mannen en vrouwen dooreen, met gelijke priesterlijke mogelijkheden voor allen, en niet gescheiden – bijeen, telkenmale weer. Daar wendden zij zich met Hem naar de vier windstreken en spraken met Hem de geheiligde woorden. Het is daaraan, dat Hij hen bij het laatste avondmaal herinnert. Met hem spraken de leerlingen tot God. Met hem ondergingen zij het wonderlijke van een mens, die zich in contact weet met zijn Schepper, maar daarvan wordt u niets gezegd.
Jezus, de moedige, de veerkrachtige en sterke, is wel degelijk de wetende, die weet omtrent magische krachten en wetten, weet omtrent de grondslagen van alle geloof. Wanneer Hij tot de menigte zegt: “Ik ben gekomen om u het einde te brengen van het Oude verbond”, zo denkt een- ieder, dat het hier alleen gaat om Zijn wet. Maar Jezus bedoelt de vrijheid, die elke mens heeft om, zoals eens Noë deed, op de berg vrijelijk voor God te treden, sprekende zelf en voor zichzelf, elk ogenblik weer. Jezus is niet een mens of geest, die een godsdienst en een godsdienstige leer schept. Jezus is de ingewijde, die de mensen duidelijk wil maken, welke weg zij in het leven kunnen gaan. Hij maakt zijn leerlingen duidelijk, hoe het gehele samenspel der elementen in de mens een brandpunt vindt, zodat dit alles door de mens krachtens de God, die hij in zich kent, kan worden beheerst en begrepen.
Wanneer Jezus herrijst uit de dood op de derde dag, dan worden de verhalen over Hem steeds schimmiger en valer. Het zijn haast spookverhalen, sprekende over een Echtende gestalte, die doordringt in gesloten kamers en plotseling op plaatsen aanwezig is, waar men hem zag noch vermoedde. En wat heeft Jezus eigenlijk in die tijd tot zijn leerlingen gezegd? Heeft Hij al die tijd op aarde rondgelopen om te kunnen zeggen: “Tu es Petrus”, gij zijt de steenrots, waarop ik mijn kerk zal bouwen? Laat ons toch niet zo dwaas zijn, om dit aan te nemen.
Wanneer wij zien, wat Jezus werkelijk was, wat hij werkelijk deed, dan zien wij iemand, die ten koste van veel moeite na de dood nog een stoffelijk lichaam weet te behouden. Iemand, die met zijn kennis van kosmische wetten en krachten aan de leerlingen tracht duidelijk te maken, wat zijn afdaling in het rijk van de dood eigenlijk is geweest. Niet voor niets zegt men zelfs nu nog dat “Hij gestorven is aan het kruis, is afgedaald ter helle, opgestaan is uit de dood en eerst daarna is opgegaan tot de vader”. Want Hij keerde terug om zijn leerlingen iets duidelijk te maken. De koude wereld van Proserpina, de duisternis van Hades, is ergens een werkelijkheid. Een werkelijkheid echter, die je beheersen kunt, een werkelijkheid, waarin je de weg kunt vinden, wanneer je de innerlijke kracht hebt en de noodzakelijke kennis, om die kracht te verwerven en te behouden. Deze leer brengt Jezus na zijn dood nogmaals aan zijn leerlingen. Hij brengt hen nogmaals de leer, waarin het ware wezen van mens, menselijke geest en menselijke stof wordt gegeven. Niet alleen maar als een demonstratie verheerlijkt Hij zichzelf op de berg Thabor, maar in de eerste plaats wel als een demonstratie van zijn macht en krachten. In de tweede plaats maakt hij de leerlingen duidelijk, wat de Weg betekent, waarover hij hen leert. Pas in de derde plaats is dit ogenblik voor hem een ontspanning, een ogenblik van vrijheid uit de knellende banden van een lichaam, dat hem als een keten gevangen houdt.
Dit is waarschijnlijk een geheel andere Jezus, dan u meent te kennen. Velen zullen nu vragen willen stellen als bv. “Is Jezus gehuwd geweest?” Het antwoord is: Jezus is twee malen verloofd geweest, iets wat in die dagen wel wat verder ging dan officieel in onze dagen gebruikelijk is, maar Hij is nimmer gehuwd. Niemand was dus zijn echtgenote. Of Jezus relaties heeft gehad met Maria Magdalena? Het antwoord luidt: Hij heeft geen relaties gehad met Maria Magdalena op alleen zuiver menselijk vlak. Zo zijn er vele vragen te beantwoorden. Vragen, waarover vele mensen zich in deze dagen druk maken.
Misschien is de belangrijkste van deze vragen wel: Was Hij waarlijk de Zoon Gods? Zoals wij allen Kinderen Gods zijn, was Hij de Zoon Gods. Alleen kende Hij zijn erfrecht, wij zoeken er nog naar. Hij was de Meester, wij zijn de leerlingen. Maar wij stammen allen uit één en de zelfde Bron.
Was Hij de Enige? Neen. Ook vóór Hem is het Goddelijke Licht door mensen kenbaar geworden, ook na hem zal dit gebeuren. God Zelf is onveranderlijk. Maar de wijze, waarop Hij zich open- baart, de wijze, waarop Hij aan zijn Liefde voor de mensen uiting geeft, verandert met de wereld.
Of Jezus een “wijze” was? Sommigen zullen het als lasterlijk, als een smaad beschouwen, wan- neer men zegt, dat Jezus een wijsgeer was. Toch dient men juist deze vraag, met een volmondig ‘ja’ te beamen. Want van het begin af zien wij, hoe Hij uit de veelheid van hetgeen hem bereikt, zoekt naar het voor Hem juiste, hoe hij steeds weer de juiste conclusie zoekt te trekken.
Verder zien wij steeds weer, dat Hij zoekt naar mensen en plaatsen, die in harmonie zijn met Zijn Wezen. Daar tracht hij te helpen, daar zal Hij genezen. Daar is een vrijmaking van de mens mogelijk. Waar geen harmonie is, gaat Hij verder.
Wij leren Jezus ook kennen als een meester-suggestor. Hij is een meester in het beheersen van de massa. Maar in sommige gevallen zou men hem, redenerende vanuit het standpunt van zijn tijd, eerder een demagoog kunnen noemen dan een meester.
Jezus is niet de simpele rechtlijnige figuur, die men zo graag in Hem ziet: de goddelijke figuur, die op aarde geboren werd om zich te laten kruisigen en ons aller zondelast te dragen. Zoals het ware leven van Jezus zeker niet de aaneenschakeling van wonderen, deemoed en goedertierenheid is, die men tracht ervan te maken. Zijn leer bevat niet de onvoorwaardelijke verdoeming van andersdenkenden, ofschoon men dit maar al te graag uit zijn leerstellingen tracht te distilleren, om het als een verheffing voor zich en een dreigement tegen andersdenkenden te gebruiken.
Het ware leven van Jezus is volgens mij in de eerste plaats het leven van een groot en moedig mens. Het leven van één, die worstelt om de wijsheid en uiteindelijk in zich zijn God vindt. Het is het leven van een mens, die, niet de krachten der magie schuwende en niet alleen maar berustende op het hogere, maar werkende met de krachten die Hij kent, tracht vanuit zichzelf de mensheid te helpen en te genezen.
Hij is de leraar. Niet de verkondiger van een verlossing, die eens zal komen, maar de Meester die een leer brengt, die vandaag en op elke dag voor de mens een werkelijkheid kan en moet worden. Zijn leer is niet een leer die – zoals het later vaak lijkt – alleen maar handelt over een hiernamaals, waarin alles goed zal komen, waarin alle onrecht gewroken zal worden en waarin alle leed de mens vergoed zal worden. Hij is een Meester, die de mens wil leren, hoe hij nu ten volle kan en moet leren en gelijktijdig reeds nu uit de dood leven kan maken voor zichzelf.
Zeker. Jezus sterft aan het kruis. Dit was noodzakelijk. Maar zelfs daarmee is zijn werkelijke taak niet vervuld. Jezus is de inwijder, die niet tracht de stoffelijke natuur van de mens uit te roeien of tegen te gaan. Hij is niet de Meester, die de mens tracht te maken tot een toonbeeld van tegen natuurlijkheden. Hij is degene, die beseft, dat elke mens zijn eigen weg moet gaan. Maar ook degene, die eenieder, die harmonisch kan zijn met zijn denken en streven, wil leren, hoe de Kracht Gods, de macht Gods in elke mens rust.
Hij is het, die als Meester en wijsgeer in staat is, zijn leer zodanig te vermommen, dat dwazen daarmede geen kwaad kunnen doen. Want wanneer wij alles gezegd hebben over Jezus, kunnen wij daaraan nog het volgende toe voegen: Jezus weigerde een macht te zijn of een machts- middel. Hij weigerde aan anderen macht in handen te geven, tenzij hij er zeker van was, dat deze alleen ten goede gebruikt zou worden. Zoals zijn leerling Philippus van hem getuigt, kunnen ook wij zeggen: waarlijk, Hij was in alles een Meester der krachten, een heerser der sferen, de Ingewijde, die Zijn Licht op aarde bracht, wijsheid huwde met weten en het leven en de dood versmolt tot een eeuwigheid.
Ziedaar, vrienden, mijn inleiding. Ik weet, dat veel van hetgeen gezegd werd, reeds eerder gezegd werd, zij het door mij, zij het door anderen. Ik besef ook, dat veel van hetgeen ik u gezegd heb, u aanvechtbaar kan lijken. Laat ons echter één ding niet vergeten, en ik meen dat ik dit tevens als mijn belangrijkste conclusie kan stellen: Jezus was een ingewijde, die niets in het leven ontkende, verwierp, of uitbande, maar zocht naar een harmonie met alle dingen, waardoor Hij waarlijk zijn God kon kennen en de kracht Gods voor anderen en soms zelfs in anderen kenbaar kon maken.
Heeft Jezus invloed gehad op de keuze van zijn ouders? Vond hij dit bijzondere samengaan of dit bijzondere lichaam? Wie was zijn vorige incarnatie?
Op het laatste punt kan ik u geen voor u begrijpelijk antwoord geven. Deze valt namelijk in de Atlantische periode. Wat het verdere betreft: Jezus had een keuze van lichaam, zoals elke bewuste geest een keuze kan maken bij incarnatie. Gedragen door zijn taak, waarvan Hij zich wel degelijk bewust is geweest, heeft hij deze bijzondere keuze gedaan.
Heeft Hij zelf deze gelegenheid geschapen, of heeft hij deze gunstige gelegenheid erkend?
Hij heeft deze gelegenheid niet zelfgeschapen, maar erkend. Anderen, bij zijn taak betrokken, incarneerden, om deze incarnatie op de meest gunstige wijze mogelijk te maken.
Moeten wij de wonderbaarlijke voeding – drie broden en drie vissen – als waar beschouwen? Of is dit een magische handeling geweest?
Wat de drie broden en drie vissen betreft, deze hadden de leerlingen van Jezus bij zich als voedsel. U begrijpt wel, dat ook in de menigte velen waren, die ook niet zonder voedsel van huis waren gegaan. Zo bracht Jezus’ daad van schijnbaar absurde edelmoedigheid, tot stand, dat allen hun voedsel met allen deelden. Dit is de wonderbaarlijke vermenigvuldiging van brood en vis.
Gezien het door u geschetste: hoe moeten wij de uitspraak aan het kruis begrijpen: “Mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?”
Ook dit punt werd reeds meerdere malen besproken. Men meent, dat Jezus zou hebben uitgeroepen? Eli, Eli, lama sabachtani. Wat Jezus aan het kruis kort voor zijn dood heeft uitgeroepen, was zeker niet duidelijk en luidkeels gesproken. Het onweerde. Mensen waren niet dicht in zijn nabijheid. Het is dus aannemelijk, dat zijn woorden niet zonder meer feilloos werden verstaan en mogelijk verkeerd werden begrepen. Indien wij een versie volgen, die in Noord-Afrika een tijdlang aanvaard werd, was zijn uitroep niet: “Mijn God, mijn God, hoe hebt gij mij verlaten”, maar: “Mijn God, hoe hebt gij mij verheerlijkt”. Nu zijn woorden voor verlaten en verheerlijkt in het Aramees ongeveer klank gelijk, zodat alleen op grond van het voorgaande aannemelijk te maken is, dat Jezus het laatste zei en niet het eerste. Volgens onze onderzoekingen kan ik u verzekeren, dat het laatste inderdaad de juiste vertaling is. Maar bewijzen kan ik u dit niet, zo min als u mij kunt bewijzen, dat Jezus werkelijk geleefd heeft. En toch heeft Jezus geleefd.
Men neemt helaas alles van de bijbel vaak te zeer als een letterlijke waarheid en beseft niet, hoe groot de verschillen tussen de mogelijke interpretaties waren, zelfs reeds in de jaren na de verkiezing van de nu gangbare evangeliën. Dit geschiedde immers door een kerkvergadering.
Wanneer wij het rond 800 het gebruikte Griekse evangelie vergelijken met het Koptische evangelie van dezelfde tijd, daarnaast het gangbare Romeinse of Latijns evangeliën van die dagen leggende, zo blijken er wel degelijk belangrijke verschillen te zijn, ook al betreft het vaak schijnbaar maar enkele woorden. Deze verschillen zijn wel bekend, maar worden door de geleerden opgelost met de verklaring dat de eenvoudige Kopten of Grieken klaarblijkelijk een fout in de vertaling hebben gemaakt, zodat men zich zonder twijfel heeft te houden aan de officiële omzetting en de eerste Griekse Bijbelvertalingen, omdat dezen ongetwijfeld de juisten zouden zijn.
Dit neemt niet weg, dat vooral in de eerste eeuwen vaak fouten zijn gemaakt, o.m. doordat men eenvoudig vergat, dat Jezus Aramees sprak, zodat men in meerdere gevallen van een Hebreeuwse woordbetekenis is uitgegaan, waardoor het woord een andere klemtoon en betekenis kreeg. Bovendien is men bij de vertaling soms uitgegaan van eigen taal, zodat men na de woorden vertaald te hebben, dezen verving door schijnbaar gelijkwaardige woorden uit eigen taal. Onder meer hierdoor zijn in de eerste eeuwen misvattingen ingeslopen, die overigens eeuwenlang gehandhaafd werden op de meest consequente wijze. Ik hoop, dat dit voldoende is.
Komt Jezus nog wel op aarde? Gezien de velen, die zijn leer niet begrepen hebben, lijkt mij zijn taak op aarde nog niet geëindigd.
Jezus heeft zich, na zijn dood, vele jaren aan mensen getoond en – ook in stoffelijke gedaante – contact gehad met mensen op aarde. Ook nu houdt Hij zich, zelfs wanneer hij zich niet in een zo kenbare en stoffelijke vorm toont, met de mensheid bezig.
Hoe komt men aan de naam Jezus? Deze was toch bij de joden onbekend?
Jezus is een verbastering van Joshua. Wij treffen deze verbastering onder de joden reeds aan rond 300 jaren voor Jezus’ geboorte. In een Grieks klooster in de Sinaï werd een apocrief geschrift ontdekt, waarin de schrijver o.m. het commentaar geeft, dat vele misdadigers met de naam Jezus op de schedelplaats werden terecht gesteld. Men heeft dit geschrift geen grotere bekendheid gegeven, omdat hier sprake is van een palimpsest, waarbij men aanneemt, dat de commentaren bij de verhalen uit de 11e eeuw stammen en dus meningen weergeven, maar geen werkelijk weten. Overigens was Joshua een nationale held en leider van zijn volk, zodat men zijn naam vaak aan eerstgeborenen placht te schenken, vooral in tijden, dat Israël in verdrukking leefde.
Is in Jezus de Christus geïncarneerd, waardoor hij boven zijn eigen niveau uitgekomen is?
Een moeilijke vraag, die ik als volgt meen te mogen beantwoorden. Zover wij na kunnen gaan, heeft het directe contact met God, dat voor elke mens mogelijk is en door Jezus werd gevonden vóór zijn werkelijke aanvaarding van zijn openbare taak, hem een direct op aarde uiten van de Goddelijke liefde mogelijk gemaakt. Hij werkte dan ook direct met de Goddelijke Kracht. Waar het aspect van de goddelijke Liefdekracht voortdurend in Hem werkzaam was, mogen wij dan ook stellen, dat Jezus bij voortduring drager was van de Christuskracht. Dankzij dit alles stijgt hij ongetwijfeld ver boven het peil uit, dat men van de niet bewuste mens kan verwachten. Hij is dus meer dan de mens Jezus. Laat ons hierbij echter niet vergeten, dat ingewijden van geheel andere richtingen van geloof en denken, Meesters die niets met het christendom te maken hebben gehad, ten minste een groot deel van zijn prestaties hebben geëvenaard. Het is dan ook niet juist te stellen, dat alleen Hij op aarde de Christusgeest uitdroeg. Dat Hij echter een Christusdrager was, staat voor mij buiten kijf vast. Dat eenieder van ons die zelfde Christus geest en kracht in zich kan dragen en vanuit zich tot uiting brengen, staat voor mij eveneens vast, al weet ik, dat wij allen – mijn broeders en mijzelf niet uitgezonderd – nog niet in staat zijn om tot een dergelijke Gods-aanvaarding te komen.
Is Jezus lid geweest van de orde der Essenen?
Door zijn geboorte en opvoeding is Jezus inderdaad lid geweest van de orde der Essenen. Wat dit betreft kan worden opgemerkt, dat Maria zelf, haar zuster Anna en waarschijnlijk ook Jozef leden waren van deze groepering. Het was een mystieke orde, die haar eigen kloosters kende, haar eigen leer en rituelen kende. Zij kende naast de blijvend in de kloosters vertoevende ook leden, die slechts tijdelijk in de kloosters verbleven, om daarna verder als gewone mensen te leven. Voor hen, die met de katholieke gebruiken op de hoogte zijn: er is een overeenkomst tussen deze laatsten en de leden van de derde orde van St. Franciscus.
Behoorde de Christus tot de priesterstand?
Jezus behoorde niet tot de priesterstand van het joodse volk. Hij stamde uit het geslacht van David, dat weinig priesters voortbracht. Als ingewijde was Jezus echter tevens priester. Hij was daarbij priester van de grote broederschap als bv. Melchizedek, maar vereerde dus niet uitsluitend Jehova in de tempel van Jeruzalem. Vandaar ook, dat hij het de Samaritanen niet kwalijk neemt, dat zij God aanbidden op de heuvelen en stelt, dat zij daar God evenzeer kunnen dienen en vinden als de joden in de tempel. M.i. mag men Jezus wel in de eerste plaats beschouwen als een magiër. Een ware magiër, vrienden, al vergeet men dit al te vaak, is een priester. Hij kan een priester zijn van het duister of van het Licht, maar een waar magiër is tevens een waar priester, een offeraar. Want het offer, het ritueel, het erkennen van de band met God, is nu eenmaal noodzakelijk, wanneer men de magie wil beoefenen. De magie, de stam, waaraan de magie haar naam ontleent, waren dan ook allen priesters in de eerste plaats, ofschoon velen van hen getracht hebben zich een koningschap aan te meten.
Om het evangelie heeft men vele verhalen geweven. Na wat wij vanavond gehoord hebben moet dit alles terug te brengen zijn tot eenvoudige natuurlijke feiten, grotendeels althans. Toch lijkt het mij toe dat bv. de Epifanie, de komst van de magiërs en de geschenken die zij aanboden, geestelijke waarde hebben.
Ik zou dit met u eens zijn, wanneer men dit niet als een eenmalig verschijnsel zou zien en alleen met Jezus in verband brengen. Want elke mens, die geboren wordt, krijgt van het leven drie gaven: Bitterheid, want zonder lijden heeft het leven geen inhoud: mirre. Bezit, want om te kunnen leven heeft de mens enig bezit nodig: goud. De wierook is het symbool van de band, die de mens kent met het hogere. Want de mens die geen begrip heeft van God, geen verwachtingen heeft van de toekomst, leeft niet menswaardig. Indien men het zo wil interpreteren, dan is in elk woord van de evangeliën een waarheid te vinden voor de mens, die dit op zichzelf van toepassing wil brengen. De fout ligt dus, wat deze waarden betreft, niet in de eerste plaats bij de evangeliën, maar bij degenen, die ze lezen. Want menige mens, die in evangelie en bijbel leest, ziet dit niet als op zich van toepassing. Hij zoekt niet waarlijk God in zich te vinden, maar tracht eigen spiegelbeeld in de oneindigheid te ontdekken als een macht, waarmede hij zijn gezag aan andere mensen op kan leggen.
Wat verstaat u onder de Christus?
Wanneer ik zeg: de Christus, zo bedoel ik hiermee niet zonder meer Jezus, maar een aspect van God-zelf. God-zelf is zo veel omvattend, dat wij zijn werkelijk wezen niet kunnen overzien. Hij maakt zich dus aan ons kenbaar in verschillende gedaanten. Een daarvan is voor ons de Christus; de liefdevolle God, de God van Licht, van Inwijding en Bewustwording. Wanneer ik dus zeg: Christus, dan bedoel ik hiermede dat deel van de Alomvattende God, dat voor de mens kenbaar is als Goddelijke Liefde, de Geborgenheid in de Goddelijke Kracht, die de mens innerlijk kan verkrijgen en vandaaruit de verplichting voor de mens, om voor zich en vanuit zich te antwoorden op deze Goddelijke kracht in zijn wezen.
Daareven heeft u een eenvoudige oplossing gegeven voor de vermenigvuldiging van brood en vissen. Was het Jezus als groot-magiër niet mogelijk door instelling, concentratie en nog enkele andere dingen, het zover te brengen, dat hij uit de oerbron van alle materie dit alles kon doen verschijnen?
Wanneer Jezus op effecten alleen uit geweest zou zijn, zou hij deze mogelijkheid – die Hij inderdaad bezat – wel gebruikt hebben. Maar waarom zou Hij een moeilijke weg kiezen, wanneer er een eenvoudige en betere was? Een dergelijk wonder zou niet zoveel betekenis voor de mensen hebben gehad als het delen van het voedsel, dat zijzelf bij zich droegen. Een wonder der werkelijke vermenigvuldiging had de mensen stom geslagen huiswaarts doen gaan, niet denkende aan Jezus’ woorden, maar alleen denkende aan de eigenaardige methode waardoor Hij in staat was altijd naar wens en voldoende eten te hebben. Door de mensen hun voedsel met elkaar te doen delen, deed Hij echter een begrip van broederschap en naastenliefde in hen ontwaken. Wanneer u het mij vraagt, lijkt mij deze laatste inwerking een grotere daad dan het scheppen van voedsel voor geheel de wereld uit de oerbron der materie zou kunnen zijn.
U schakelt de mogelijkheid om zoiets tot stand te brengen dus niet uit?
Ik schakel de mogelijkheid zoiets tot stand te brengen niet uit, omdat wij niets, wat voor de mens voorstelbaar is, waarlijk onmogelijk kunnen noemen binnen Gods’ schepping. Indien de mens zich iets voor zou kunnen stellen, wat binnen Gods’ schepping niet kan bestaan, zou hij meer zijn dan God. Waarmee ik echter niet wil zeggen, dat ik het vormen van voedsel e.d. uit de oerbron der materie een gebruikelijke procedure acht.
U hebt gesteld, dat Jezus’ kruisdood onvermijdelijk en noodzakelijk was. Waarom?
Omdat de mensen eerst werkelijk in vuur ontsteken, wanneer er een martelaar is. Martelaren in het verzet deden in wezen het verzet groeien. Mensen hebben nu eenmaal bloedoffers nodig en helden. Iets waaraan zij alles toe kunnen schrijven, wat zij zouden wensen. Iemand, die dood is. Iemand, die niet meer kan tegenspreken, door daden of woorden. Dan wordt de dode mens iets wat ver van hen afstaat en dienen kan als een fanaal, als een banier soms. Indien Jezus niet gestorven zou zijn, zou men overal gesproken hebben: “zie, daar gaat de profeet, die het niet aandurfde koning te zijn over ons”.
De betekenis van zijn woorden zou vergeten zijn, zijn leer zou teloor gegaan zijn. Jezus had immers de macht afgewezen – denk aan palmzondag – had geweigerd de koning der joden te zijn. Hij had geweigerd het gezag in handen te nemen. Kortom, Hij weigerde te beantwoorden aan alles, wat men van Hem dacht en verwachtte, zijn leerlingen niet uitgesloten. Er was geen enkele andere uitweg meer; op het ogenblik, dat Jezus verder was gegaan in het leven, zou daarmede zijn leven en alles, waarvoor Hij stond, ridicuul geworden zijn. Hij zou een van de velen geweest zijn, die grote woorden gebruiken, maar weigeren voor hun woorden met geheel hun wezen in te staan. Daarom was het enige wat Jezus kon doen de dood te aanvaarden. Wat Hij dan ook heeft gedaan.
Wanneer Jezus niet aan het kruis gestorven was, zou er nooit een christenheid geweest zijn. Dan zou daarmede ook de belangrijke weg, die Hij de mensheid gegeven had en de grote waarheid, die voor geheel de mensheid van het grootste belang was – niet alleen tijdens zijn leven, maar ook veel later – in vergetelheid teloor zijn gegaan. Daarom moest Jezus sterven. Dat Hij aan het kruis gestorven is, was niet zijn verkiezing: het was eenvoudig een wijze van terechtstelling, die in die dagen nu eenmaal gangbaar was. Het was zelfs een grote genade, dat hij met spijkers aan het kruis werd vastgemaakt en niet met touwen. Indien men hem, zoals gebruikelijk was, met touwen aan het kruis had vast gemaakt, had hij zoals vaak voorkwam, wel 4 à 5 dagen nog hebben kunnen leven en lijden. Men heeft Hem uiteindelijk dus nog een genadedood gegeven.
Het is goed dit alles te beseffen. Maar dan moeten wij vooral ook beseffen, dat deze Jezus is gestorven aan het kruis, om de waarheid van alles, wat Hij leerde en leefde, te bewijzen. Hij toonde hiermede aan, dat de kracht en het weten in Hem alles beheersten, dat zij onvergankelijk waren. Dat Hij daarna opnieuw op aarde kon verschijnen, was de bevestiging van de eeuwigheid. Hoe belangrijk dit in die dagen was, kunt u zich moeilijk voorstellen. Want in die dagen waren er vele mensen, die wel aan een strenge en wrede God, maar niet aan een leven na de dood geloofden en zekerlijk niet konden geloven aan een opstanding uit de dood.
Het feit, dat Jezus hiervan een bewijs leverde, maakte zijn leer tot iets bijzonders, iets dat meer algemeen verbreid werd. Dat later mensen, die zijn leer niet begrepen – als bv. Paulus – zijn leer vervormden tot iets uiterlijk, in plaats haar te laten, zoals zij was: een innerlijke erkenning, is te betreuren. Maar zonder dit alles zou Jezus’ leer niet zo algemeen bekend zijn geworden en zouden zijn geheimen niet voortbestaan, wat op het ogenblik nog wel degelijk het geval is.
Men heeft van de lijkwade van Turijn foto’s gemaakt. Dezen zouden dan in wezen foto’s van Jezus zijn. Is deze lijkwade werkelijk van Christus geweest? Is de afbeelding werkelijk van Jezus?
Dit laatste kan men in ieder geval aanvaardbaar maken. Transpiratie en vuil in schoon lijnwaad, dat niet meer gereinigd wordt, betekent op den duur een chemische verandering in de vezels. Deze stoffen worden dus, waar zij het linnen beroerd hebben, bewaard en vastgehouden. Onder omstandigheden kan men deze weer zichtbaar maken. Men kan dus een foto maken, waarop de veranderingen zichtbaar worden, die door het indringen van zweetdruppels enz. delen van de doek veranderden. Het feit, dat men zo afdrukken heeft gemaakt, is echter wel misbruikt; er zijn verschillende doeken van Veronica in omloop, waarop Jezus’ gelaat – door een dergelijk proces zichtbaar geworden zou zijn – zoals u misschien wel weet.
Het is daarom niet met zekerheid te stellen, dat een dergelijke doek ook “echt” is. Bovendien kan ik mij moeilijk voorstellen, dat lijnwaad, dat niet onder zeer bijzonder omstandigheden bewaard werd, maar meerdere honderden jaren onder normale condities werd bewaard, na twee duizend jaren nog onaangetast bewaard blijft.
M.i. verschillen weefwijze en eigenschappen van de doek van Turijn nogal wat van de weefwijze en draadvorm, die gebruikelijk waren ten tijde van Jezus’ leven en overtreft de kwaliteit verre die, welke in het dagelijks gebruik gangbaar was in die dagen. Naar ik meen kunt u aan de hand van deze gegevens verder uw eigen conclusies wel trekken.
NABESCHOUWING.
Wij hebben ons nu een ogenblikje beziggehouden met Jezus. Dat doen de mensen op aarde nogal veel. Maar er is één ding, dat de mensen bij hun overwegingen steeds weer vergeten: het ging hier om het ware leven van Jezus, maar het gaat nog steeds om uw eigen leven. Niet wat eens was, maar wat nu in u leeft, is belangrijk, dat, wat nu in uzelf leeft, mag zeker niet een zich verlaten op het verleden betekenen, een zich vastgrijpen aan woorden, die reeds lang geleden gestorven zijn, omdat zij neergeschreven werden. Het moet een zoeken naar een innerlijke waarheid zijn, die niets van het leven afwijst of ontkent, geheel het leven aanvaardt en niets wil ontkennen of uitbannen, maar een vinden van een innerlijke Kracht betekent, waardoor men vanuit zichzelf steeds weer goed aanvaardend – en beantwoordende aan de innerlijke wet: te leven en te bestaan – betekent heel wat meer, dan men in uw dagen schijnt te beseffen.
Het christendom is meer en meer een usance geworden. Er zijn er onder de mensen velen die zich christenen noemen, maar die, wanneer men tot hen zegt: “doe, wat de Meester u gezegd heeft: geeft uw goed aan de armen en behoudt niets voor uzelf”, die stellen: dit is dwaasheid, van dit kan in deze tijd niet meer. Zo spelen de zichzelf noemende christenen met de leer van hun Meester. Maar ik zeg u: wanneer u in uzelf de kracht van God vindt, wanneer u in uzelf het verband vindt met de eeuwigheid, zo hoeft men u deze leringen en voorschriften niet meer te geven. Dan leeft gij deze vanuit uzelf. Dan is bezit voor u onbelangrijk, omdat u innerlijk iets bezit, wat meer is, wat beter is. Dan vraagt u ook niet meer naar een sacrament, dat men u van buiten in de naam van God toedient, of naar een bijeenkomst, waarin men gezamenlijk met vrome woorden Jezus herdenkt: dan leeft gij God, dan leeft gij de Christus.
Nu zijn er onder u waarschijnlijk, die zich afvragen, waar al deze “vrome praat” nu wel nodig voor is. Anderen zijn kregel, omdat ik in hun ogen Jezus heb afgebroken, bv. door te zeggen, dat Hij leefde als een man. Want dat is niet netjes, zo meent men. Er zullen er ook zijn, die uitroepen: “Wij hebben dit al zo vaak gehoord. Waarom nu weer?” Anderen fluisteren: “het is nu wel mooi, maar wat word ik hier wijzer van.”
Voor ik het woord overgeef aan onze gast, wil ik daarom nog het volgende opmerken:
Indien gij u beledigt gevoelt, omdat uw visie, uw beeld van Jezus werd aangetast, zo zoekt gij niet waarlijk Jezus, maar zoekt gij in Jezus alleen een beeld van alles, wat gij in uw dagen als christelijk, ‘fatsoenlijk’ en verantwoord ziet, alzo niet de waarheid zoekende, maar u zelf, waarbij gij uw fouten en bekrompenheid tracht te dekken door u te beroepen op Christus, op Jezus. Wie zich ergert, omdat dit al meer is gezegd, heeft kennelijk nog niet begrepen, wat dit alles nu werkelijk betekent. Anders zou men zeggen: deze waarheid is zo belangrijk en groot, dat ik deze steeds opnieuw wil ondergaan, dat zij voor mij steeds opnieuw weer van het hoogste belang is. En wie zich in de handen wrijft, omdat de christenen nu tenminste eens hebben kunnen horen, wat de waarheid is, maakt eveneens een fout. Want het gaat er in het leven niet om, wat een ander denkt of te horen krijgt, maar om wat u zelf bent.
Uit Jezus gehele leven kunnen wij leren, dat men zélf moet trachten te verwerven en niet alleen maar moet wachten, tot men iets krijgt. Dat men zélf moet werken en niet mag wachten, tot een ander het werk opknapt. Dat men vanuit zichzelf moet beleven en in zichzelf God moet vinden zonder te wachten, of iemand anders dit misschien voor u doet. Het betekent, dat u zelf moet leven, om de weg te kunnen gaan, die Hij gegaan is en aan zijn leer de werkelijke betekenis te kunnen geven, die in haar is bevat, maar dat het dwaas is, leuzen omtrent Jezus en zijn leer te gebruiken om eigen rechtvaardigheid op de voorgrond te stellen en eigen eenzijdigheid en onvolkomenheid te verhullen.
Hiermede geef ik het woord over aan de laatste spreker en dank ik u voor uw aandacht.
DE KRACHT DIE LEEFT IN DEZE TIJD.
Een gehele avond spreken over Jezus, lijkt veel. Laat mij u echter zeggen, dat de waarheid, die Hij dient en waaruit hij ook op dit ogenblik en in uw tijd spreekt, meer waard is dan een enkel uur van uw aandacht.
Hij heeft eens gezegd, dat Jeruzalem zal vergaan. Hij heeft in deze dagen tot deze wereld gezegd: “Indien gij niet keert van uw wegen, zo zult gij ondergaan”. Deze dagen zijn dagen van bijzondere kracht, van bijzondere spanningen. Aan u gaat veel hiervan voorbij. Gij ziet te weinig van uw wereld om te beseffen, wat zich afspeelt onder de mensen, gij ziet te weinig van de hemelse krachten rond u om te beseffen, welk een wonderlijk spel van Lichtende kracht zich afspeelt rond uw wereld en in elke sfeer, die haar in wezen ook maar benadert.
Maar ik zeg u: versaag niet in deze dagen. Zeg niet: “het zal later komen”, of “deze wereld zal vergaan”, of “deze wereld zal gered worden”, want deze dingen kunt gij niet bestemmen. Maar gij kunt wel bestemmen de kracht, die leeft in deze tijd. Gij kunt haar richten in uw eigen wezen. Vanuit uzelf kunt gij de broederschap vinden, de verbondenheid met anderen, die noodzakelijk is. De eerste tekenen hebben aan de hemel gestaan, maar weinigen hebben ze gezien. De eerste grote tekenen van kracht zijn geschied en de mensen hebben meewarig het hoofd geschud, zeggende: de natuur is toch zo onbetrouwbaar.
Steeds sterker en feller komen de tekenen. Met alleen maar als een schim aan de hemel, die verdwijnt, zoals het kruis van wolken, dat uiteenviel onder de flitsen van de bliksem.
Neen, het zijn tekenen van de aarde. Het is de zee, die opstandig wordt.
Het zijn 1001 kleine dingen die in steeds weer korter wordende tussenpozen tot de mensen zeggen: dit is de tijd der verandering.
Mijn broeders en ook ik, wij willen u helpen om in deze tijd der verandering verbetering te vinden. Maar dit kan slechts geschieden, indien gij zelf dit wenst. Denk niet na, over wat morgen gebeuren zal. Vraag niet, of er oorlog zal zijn dan wel vrede. Vraag niet, of de aarde beven zal, of rustig de mensen dragen. Vraag uzelf: wat is de waarheid, die in mij spreekt op dit uur, op dit ogenblik? Want waarlijk, indien gij luistert, zult gij in uzelf de stem vernemen, die u zegt, hoe gij moet gaan. Niet luid en overweldigend, als een trompet, die roept tot het oordeel, klinkt zij, maar als een zachte stem, die u steeds weer zegt: zo zult gij gaan.
Beantwoord aan de Kracht, die in u leeft. Zoek de Kracht van eenheid, van verbondenheid, door waarlijk te leven voor anderen. Gij zult dan zien, dat de wonderen van deze tijd ook aan u geschieden.
Zegt niet: in deze dagen zijn wonderen onmogelijk. Want ik zeg u: zo gij vertrouwen hebt, zo gij in uzelf de Kracht erkent, zijn wonderen meer voorkomende gebeurtenissen dan de dingen van alle dag.
Indien gij wijsheid begeert, vraagt niet naar de wijsheid der mensen, die vastgeroest is in wat men noemt het denken van de redelijke mens. Vraag naar de Kracht, die u trekt, die tot u spreekt. Dan alleen zult gij de wijsheid bezitten, om deze dagen te kunnen begrijpen.
En indien gij niet weet, waar te gaan, of hoe te handelen: leer in uzelf te vragen naar het Licht. Verhef uw stem en roep tot de wind, tot het uitspansel: God geef mij uw Kracht en uw weten. Want uit uw naam en uit uw Kracht wil ik leven in deze tijd. Zo gij gelooft en roept, zal u het antwoord gegeven zijn. Indien gij meent machteloos te zijn te midden der mensheid, vraagt uzelf dan, waar uw kennis, waar uw kracht schuilt en gij zult ontdekken: sterk ben ik door de Kracht, die in mij woont.
Zo men u zegt, dat dit een tijd is van strijd en verdeeldheid, geef als antwoord slechts het volgende: dit is de tijd der vernieuwing, waarin het vuur der goddelijke krachten de mensheid versmelt tot één geheel. Ik verzet mij daartegen niet. Want zie, slechts uit de eenwording van de mens wordt hernieuwd de “bewuste mensheid” geboren.
Veel heb ik u niet te zeggen. Gij zult het horen. De radio zal het u vertellen, de courant zal het neerschrijven, de mensen zullen het u fluisteren. Want er gebeurt veel. Er zullen rampen zijn en ongelukken, er zullen ziekten zijn, strijd en wreedheid. Zo gij deze dingen verneemt, zegt niet: hier komt het oordeel, maar zegt: deze onvrede kan ik niet erkennen. In de vrede van de kracht des levens, wil ik streven naar de harmonie, waaruit het Al geboren wordt.
Zo gij tekenen aan de hemelen ziet, zeg tot uzelf: “zie, de hemelen zelf schrijven neer wat geschiedt, maar vreest niet”.
Bovenal in deze dingen zeg ik u: wees niet terneergeslagen of angstig. Wees vreugdig: wat was, is een begin, een inleiding geweest. Wat komt, is een verdere ontplooiing. Weest zeker van de kracht des Licht en gij zult het Licht vinden, dat wij allen, volgens de wil van de Schepper, trachten te geven aan uw wereld en aan al, wat daarop leeft.
Er zijn vele Meesters. Elke Meester is slechts een aspect van God voor u. Dien uw God en gij zult het weten vinden, dat voor u noodzakelijk is. Zoek niet de wijsheid van één Meester alleen. Zoek, uw eigen wijsheid en zoek uw God. Uw Meester zal dan vervolledigen, wat gij onvolkomen in uzelf erkent.
Zo gij meent, dat uw krachten falen richt u op de innerlijke Kracht en gij zult zien in de komende maanden zal hij, die uit geloof en vertrouwen handelt, steeds meer bereiken, steeds meer tot stand brengen en steeds meer voleinden, dat buiten het begrip van hen ligt, die nog menen, dat zij deze wereld richten.
De Broeders zullen u, waar dit noodzakelijk is, niet slechts helpen, maar voorlichten omtrent wat geschiedt. Bovenal zullen zij u herinneren aan de Kracht, die in u leeft, zoals ik op deze avond heb gedaan.
Zoek naar de Kracht in uzelf en de vernieuwing wordt u kenbaar.
Dat het Licht met u moge zijn ook wanneer de wereld duister schijnt