18 december 1967
Er zijn nogal wat versies in omloop over het Rijk Gods. Volgens sommige mensen komt het Rijk Gods iets zeggen. Ze nemen dan aan, dat er een tijd zal komen, dat de gehele wereld wordt geregeerd door een theocratie, die alle wetten en regels, zoals zij ze kennen (in hun geloof natuurlijk) op de gehele wereld zal afdrukken, waardoor een ieder in overvloed, in vrede en in vrome, kuise jubilaties zal leven.
Anderen zijn geneigd het Rijk Gods te zien als iets, wat je zoekt in het hiernamaals. Het Rijk Gods begint eigenlijk pas als de mensheid heeft afgedaan. Een standpunt, waarvoor ik iets meer kan voelen, omdat de mensen de goddelijke waarde van de aarde en de schepping voor elkaar nogal eens onaanvaardbaar plegen te maken. Maar ook hiertegen zijn bezwaren te opperen.
Dan is er een laatste groep die zegt: Het Koninkrijk Gods ligt in ons, maar wij moeten dit op een bepaalde wijze veroveren. Wij moeten dat Koninkrijk eerst gaan waar maken. Maar een Koninkrijk, dat je eerst moet waar maken in jezelf, is een Koninkrijk dat voor jou dus nog niet bestaat. Als er sprake is van een werkelijk Rijk Gods, moet het altijd bestaan. De visie, die ik u ga voorleggen ‑ misschien hier en daar afwijkend van het gangbare ‑ is dan ook gebaseerd op:
Ten eerste: het feitelijk en altijd bestaan van het Rijk Gods in elke vorm van leven, waarin een werkelijkheid wordt ervaren.
Ten tweede: ik wil u duidelijk maken, dat dit Rijk Gods niet afhankelijk is van uw kennen en uw erkennen, maar dat het Rijk Gods werkelijk wordt, wanneer men een bepaalde innerlijke status bereikt. Een status, die niet van kennis afhankelijk is.
Ten derde: hoop ik aan te tonen, dat elk beroep op het Koninkrijk Gods en de macht Gods, zoals dit op aarde pleegt te geschieden, zinloos is, tenzij dit Rijk Gods voor de mens reeds werkelijk is.
Een mens, die aan God denkt, denkt aan Hem als rechtvaardigheid, als vreugde, als liefde, als schepping, kortom, als de absolute wet van het Al.
Een mens, die in het Huis Gods, het Huis des Vaders, het Rijk Gods woont, leeft in vreugde, in de hemel. Een ieder, die niet daarin leeft, leeft in de hel. Het Rijk Gods is eeuwig en onveranderlijk, maar het is op aarde niet zo kenbaar als in de hemel.
Stelling: “Het rijk Gods kan voor ons slechts bestaan” indien wij de vreugde, die wij normalerwijze aan de hemel toeschrijven, hier weten te ervaren. Vreugde ervaren is niet een kwestie van feiten alleen, maar van het ondergaan van die feiten. De machten en mogelijkheden, die wij aan de hemelen toeschrijven, zijn ons eigen, mits wij ons wezen en onze vreugde op de juiste wijze weten te richten.
Het Rijk Gods is niet uit te drukken als een organisatie of als een wet, kortom, als een menselijk kenbare vorm, doch slechts als een in de mens bestaande mentaliteit; beter gezegd. een gevoelstoestand. Dat klinkt misschien een beetje vreemd, maar God heeft alle dingen geschapen. God heeft dus ook geschapen ‑ neemt u me niet kwalijk dat ik het zo zeg – de bloemetjes en de bijtjes en al datgene, wat ouders hun kinderen verder liever niet vertellen. God heeft geschapen de bergen en de oceanen, de storm en de windstilte. Hij heeft alles geschapen. Dit alles is deel van God. In het Rijk Gods moet er dus vreugde zijn. In het Rijk Gods bestaat er geen belemmering of beperking.
Het enige, dat er bestaat, is de beperking van het eigen “ik”, en deze komt voort uit eigen kwaliteit, niet uit de wetten van het Rijk. Dan mag ik stellen, dat het totaal van de mogelijkheden om op aarde vreugde te puren deel is van het Rijk Gods; dat elke verwerping daarvan tevens een verwerping is van het werkelijke Rijk Gods. Op grond hiervan durf ik stellen dat elke mens, die zijn medemensen om welke reden dan ook hun geluk, hun genoegens, hun genietingen zou willen ontzeggen, in feite strijdt tegen het werkelijke Rijk Gods.
Op basis van dit alles zou ik dan willen stellen, dat elke mens, die tracht de persoonlijkheid en de kwaliteiten van een ander naar zijn inzichten te veranderen, zich verzet tegen het werkelijke Rijk Gods. Dat impliceert dus heel wat meer dan alleen maar dat er een werkelijk Rijk is en dat dit in vreugde bestaat. Wat ik hier stel, betekent dat de mens de werkelijkheid van het Rijk Gods voor zich voortdurend verwerpt, omdat hij in zijn algemene bemoeizucht – en vaak ook zelfzucht ‑ eenvoudig niet in staat is te zien, dat een God Zich openbaart in het verschijnsel en dat een vreugdige aanvaarding van die God ook de vreugdige aanvaarding van elk verschijnsel inhoudt.
Het is natuurlijk heel aardig om tegenover God de duivel te zetten. Maar u heeft het al zo vaak gehoord als argument: de duivel zou niet bestaan, indien God hem niet had geschapen. God was alwetend. Dus wist God dat de duivel duivel zou worden, zelfs als we hem aanvaarden, zoals hij kerkelijk wordt verkondigd: Lucifer zonder lichtgevallen in de duisternis; de gevallen ster uit de hemelen. Zelfs als we dat accepteren, dan nog heeft God hem geschapen. De alwetende Godheid wist wat Hij deed. Dientengevolge zal zelfs deze kracht van duisternis vreugde (het werkelijke Rijk Gods) mede bevatten en uitdrukken.
En daarmee zitten we aardig in de moeilijkheden. Want als er niets meer is, waarop ik mij kan beroepen om een verschijnsel, een mogelijkheid, een actie af te wijzen in de naam van God, dan kan ik het nog alleen maar doen in naam van mezelf. Het werkelijke Rijk Gods is juist het rijk van de absolute vrijheid. Niet van een vrijheid ‑ begrijpt u mij goed ‑ die veel verder gaat dan je kunt verdragen. Het Rijk Gods is een vrijheid, die tot het maximum van vrijheid gaat, die je kunt aanvaarden.
Wij leven in de werkelijkheid van God; en dat bedoel ik nu niet als een vroom smoesje, want dat wordt er maar al te veel verteld. Ik bedoel dit als een constatering van een feit. De alscheppende Macht, de kracht van Licht, de waarde, waaruit alles is voortgekomen, heeft ons met al onze mogelijkheden, al onze krachten, met de totale inhoud van ons wezen geschapen, voortgebracht. Het Rijk van Die God is de uitdrukking van die God. God is vreugde, indien we Hem aanvaarden. God is liefde, indien we Hem aanvaarden, enz. enz.. Indien God Zich niet op die manier kenbaar in de wereld manifesteert, dan ligt dit niet aan God, maar aan de mens. Als de mens meent, dat hij die manifestatie van God ergens anders moet gaan zoeken, dan is hij doodgewoon een dwaas; dan wil hij weer de waarheid niet aanvaarden. Hij gaat daarom vertellen, dat het elders bestaat. Zoals je soms vertelt, dat (natuurlijk, in Nederland zijn die dingen niet mogelijk) als je naar Parijs gaat, dan kun daar heel wat beleven. Wat veel beter klinkt voor de zuiver calvinistische geest van Holland. Maar degene, die dat oprecht meent, heeft nog nooit gekeken wat er bv. in Den Haag aan de hand is. Dat heet niet voor niets, klein Parijs.
Dit projecteren op afstand is een proberen jezelf vrij te maken van iets. De mens, zoals hij normalerwijze leeft, kan geloof ik voor zichzelf dat Rijk Gods (die vrijheid) nog wel accepteren, maar hij kan niet aanvaarden dat een ander die vrijheid op zijn manier zal bezitten. En daarom ligt het Koninkrijk, Gods ergens anders. Daarom is het Koninkrijk Gods in de dogmata van onze kerk. Daarom is het in het Koninkrijk der hemelen. Daarom zal er eens een machtig vorst komen, gezeten op de wolken, nederdalend op de aarde en overweldigend zijn rijk daar stichten voor duizend jaar. Wat kolder is! Wat een vlucht is voor de werkelijkheid. Ik moet dus proberen de zaak nog reëler, duidelijker en eenvoudiger te stellen. De mens gelooft heel veel dingen, die hij niet kan bewijzen. Maar hij bezit een aantal zekerheden, zonder welke hij geen mens kan zijn. Onder deze zekerheden zijn, gevoel van waardigheid, gevoel van verheven zijn boven de rest van de wereld, gevoel van verbondenheid met de mensheid ook misschien met een deel ervan.
Die mens heeft dus een bepaald aantal begripswaarden, die niet in de materiële realiteit zonder meer passen, maar die kennelijk oorzakelijk zijn juist voor de karakteristieken van het mens‑zijn. Bij al deze dingen gaat de mens uit van de eenmaligheid van zijn wezen, zijn bestaan en zijn persoonlijke waarde. Nu weten we allemaal, dat er mensen zijn, die een herinnering hebben aan vorige levens. We weten dat er mensen zijn, die vooruit kunnen zien in de toekomst. Op grond hiervan durf ik stellen; De waarde van de mens is niet eenmalig. Zijn wezen is niet een eenmalige manifestatie en de werkelijke zin van zijn bestaan breidt zich ver buiten de huidige bestaansfase uit. Ik ga dan verder stellen: Daar de mens in zijn bestaan altijd weer gefrustreerd en ongelukkig blijkt te zijn, tot het ogenblik dat hij zichzelf vindt ‑ zoals dat wordt gezegd ‑ mag ik wel poneren dat de mens, die zichzelf vindt, in feite het Rijk Gods heeft gevonden, of zo ge wilt de hemel. De hemel ligt dus niet ergens in een bepaalde sfeer, zij behoort niet specifiek tot een hiernamaals, zij is een toestand, die op aarde voor elke mens denkbaar en zelfs bereikbaar is. Stel ik dit omtrent een hemel, zo moet ik dit ook stellen omtrent een hellesfeer of een duistere wereld. Ik concludeer dat de mens, die de vrijheid van zijn eigen wezen en de verantwoordelijkheid voor dit leven volledig aanvaardt, voor zichzelf tot een gelukserkenning kan komen. Hij kan zodanig in harmonie komen met het geheel van zijn gekend bestaan, dat hij daarin voortdurend betekenis heeft, dat hij voortdurend slaagt in zijn pogen, al is dat voor anderen niet altijd even kenbaar, en dat hij daarbij een voortdurende zekerheid kent omtrent hetgeen verder voor hem noodzakelijk is. Deze mens bereikt alles, wat werkelijk deel is van zijn wezen, omdat hij getrouw is aan dat wezen; hij bevindt zich in een hemel.
Elke mens, die zichzelf niet weet te erkennen en te vervullen, die om welke redenen dan ook iets van zijn emotioneel leven, gedachteleven amputeert, is onevenwichtig en ongelukkig. Hij zal er niet in slagen om harmonieus gelukkig te zijn. Hij zal zichzelf niet maken. Hem zal niet alles gelukken. Hij leeft dus in een hel. Dat daarin natuurlijk verschillende trappen kunnen bestaan, is niet te ontkennen. Maar als we het nu eens zo gaan interpreteren: Het Rijk Gods is overal. De mens, die van het Rijk Gods afwijkt, een deel ervan afwijst, zal in het begin dit Rijk nog kunnen zien. Hij zal dus toch nog ergens de harmonie van het bestaan kunnen aanvoelen. Hij kan nog terugkeren. Wie in zijn streven volhardt, zal in elke volgende fase van bestaan verderaf komen te liggen van deze goddelijke Werkelijkheid. Voor hem wordt dus de wereld voortdurend minder van kwaliteit. Zijn wezen wordt steeds meer een bron en gelijktijdig een verzamelplaats van frustraties. Hel zowel als hemel hebben dus een progressief effect. Het ware Rijk Gods is de aanvaarding van jezelf en van het zijn. De afwijzing ervan is de ontkenning van het Rijk Gods, of zo u wilt de ontkenning van je eigen werkelijkheid en daardoor ongeluk. Het is duidelijk, dat vele liefhebbers van macht gaan verkondigen, dat zij het Rijk Gods brengen of prediken. Sommigen doen dat zeer oprecht en zullen gelukkig zijn in deze prediking, omdat dit voor hen een wijze is om zichzelf uit te drukken. Eet ware Rijk Gods kan in deze werkelijkheid voor een mens liggen in de prediking van een leer, zelfs indien die leer niet juist is, mits de mens daarin zichzelf wel volledig kan waarmaken en uiten. Nu wordt het lastig. Een man van het Leger des Heils kan dus een leer prediken, die volledig waar is voor hemzelf, waarin hij God vindt, waarin hij het Koninkrijk der hemelen op aarde vindt, maar die gelijktijdig voor een ander een beperking zou kunnen betekenen van het Rijk Gods. Wat voor de een een sleutel is, is voor de ander een grendel. De dogmaticus kan voor zich in een dogma of in vele dogmata wel degelijk iets uitdrukken dat voor hem het Rijk Gods is. Maar dat is dan niet voor iedereen het werkelijke Rijk Gods. Het grote gevaar is hier de kwestie van interpretatie. Laten we daarom even constateren: Daar het wezen van elke mens als product van een lange reeks ontwikkelingen in een zekere zin uniek is, zal ook de beleving van het werkelijke Rijk Gods in zekere zin uniek blijven. Er is geen mogelijkheid op enigerlei wijze door gezag, lering, het stellen van regels, wetten of zelfs het aanwijzen van een algemene weg, die dwingend is voor anderen, het Rijk Gods waarlijk te openbaren. Erg lastig. U vindt het misschien niet lastig. Maar u kunt dus nooit een waarheid prediken, die de waarheid van het ware Rijk Gods is. U kunt alleen die werkelijkheid beleven.
Maar hoe moeten we dan verklaren, dat er mensen zijn, die machten kunnen oproepen, welke anderen niet kunnen oproepen? Het ware Rijk Gods is de hemel. Als we dat heel primitief bezien, dan kunnen we ons voorstellen, dat een heilige (waar zou je die eigenlijk op deze wereld vandaan moeten halen!?) naar God gaat en zegt; “God, doe me het genoegen en genees die mens, of doet U dat wonder even.” Iemand, die tot het werkelijke Rijk Gods behoort, zal wonderen moeten kunnen doen. Waarom niet? In vele gevallen omdat het wonder een aansprakelijkheid betekent, niet alleen tegenover de wereld maar ook tegenover jezelf en voor je beleven van die wereld, dat je niet aankunt. Menig mens zou de hemel verliezen in een aansprakelijkheid, die hij niet aankan. Daarom gebeuren er dus niet altijd wonderen; maar de mogelijkheid moet bestaan. En wat vinden we nu? Tovenaars, magiërs, wonderdokters, beschilderd en met botjes in de handen, met kragen van leeuwen‑ of berentanden e.d. doen wonderen. Sommigen van hen zijn oplichters, dat weten we. Die werken met vergif e.d., maar er blijven er nog genoeg over die dingen doen, welke je niet kunt begrijpen; die op afstand zien en horen; die ook ziekten kunnen genezen, die een gunstige jacht kunnen veroorzaken; die zelfs de elementen kunnen bevelen; die niet alleen een regendans beginnen, als ze weten dat er regen kont, maar die regen oproepen als ze er niet zou kunnen zijn… en dan komt ze ook. Zouden we die mensen dan moeten beschrijven als ware ingezetenen van het Koninkrijk Gods? Zou dat dan in het werkelijke Rijk Gods bestaan? Voor degenen, die in een strikt geloof of in een bepaalde filosofie zijn opgegroeid, lijkt het me heel erg moeilijk dit te accepteren. Toch is het zo. Want wat blijkt er nu? De werkelijke magiër, tovenaar, wonderdokter leeft in de eerste plaats in zijn riten, zijn tovenarijen, zijn magie zijn werkelijke wezen uit. Hij is het zelf, die hier wordt waargemaakt. Hij benadert dus de werkelijkheid van levenserkenning en van levensaanvaarding. Bovendien zal hij van niemand verwachten, dat hij die geheimen kan begrijpen of ze met hem kan delen. Hij is agens. Hij is het actief makende middel in de natuur, die hij op een bepaalde wijze erkent. Hij weet, dat iedere andere tovenaar het op een andere manier kan doen en kan beleven. Hij wil er misschien eens over vechten wie de beste is, maar nooit over de waarde van hetgeen een ander doet. Deze mens is deel van het werkelijke Rijk Gods, omdat hij heeft begrepen of aangevoeld, dat wij God en Zijn realiteit niet kunnen benaderen door eenvoudigweg regeltjes te stellen, maar alleen door Hem te beleven; omdat hij aanvoelt of begrijpt dat dit beleven niets te maken heeft met de wereld; dat je er voor de wereld desnoods een vertoning omheen kunt bouwen, opdat ze maar niet merken wat voor jou waar is; maar dat dit waar‑zijn, dit geheel opgaan in een bestaande werkelijkheid, jou een zeker harmonisch gezag geeft. Wie dat allemaal weet, zal het werkelijke Rijk Gods niet bij voorkeur gaan zoeken onder de filosofen en geleerden; en ook dat is begrijpelijk. Want een filosoof wil een redelijke gedachteopbouw hebben. Een geleerde wil een aantal wetenschappelijke feiten hebben, maar het Rijk Gods is al het bestaande zonder enige uitzondering. Het is niet de uitdrukking in vorm, het is niet de sequentie van ontwikkeling, het is een totaliteit, waaruit je a.h.w. put. Het leven in het ware Rijk Gods is als een enorme boomgaard. Je kunt van elke boom fruit plukken, niet alleen maar van één. Je kunt in alle richtingen wandelen; er bestaat geen eenrichtingsverkeer. Je kunt er drinken en niet alleen aan de daarvoor bestemde fontein. Je mag alle dingen zingen, zelfs yeah, yeah, yeah en niet alleen halleluja. Ik weet niet, of u begrijpt wat ik daarmee wil zeggen? Het is juist de absolute vrijheid, die een rol speelt. Een magiër aanvaardt die absolute vrijheid als vanzelfsprekend. Hij is nu eenmaal zo, zijn relatie is zo en hij vraagt zich niet af, of die vuurgeest, die salamander of wat anders, waarmee hij praat, nu echt is of niet. Daar gaat het hem niet om. Het gaat hem om de boodschap, om de uitdrukking van de macht, om de beleving. En zolang hij zichzelf daarin waar en groot voelt, kan hij iets bereiken.
Een eenvoudig mens gelooft misschien zo stom, dat een verstandig mens zich wel eens afvraagt: hoe kun je je nou werkelijk zo in de boot laten nemen? Dat je je door een geestelijke leidsman laat voorschrijven hoe laat je moet opstaan, hoe laat je naar bed mag gaan, naar wie je wel en naar wie je niet mag kijken, bij welke kruidenier je kunt kopen en op welke dagen je iets wel of niet moogt eten. Dat klinkt krankzinnig. Maar de eenvoudige gelovige ziet dat niet als een belemmering. Hij staat er dus anders tegenover dan u. Voor hem is dat eigenlijk heel normaal; het is de uitdrukking van een persoonlijke relatie met iets anders. Zolang hij dat andere voor zichzelf nu maar kan waarmaken, is hij gelukkig, kent hij een vreugde, die ver boven alle stoffelijke feiten uitgaat. Hij leeft in het werkelijke Rijk Gods.
Is dat werkelijke Rijk Gods esoterisch te benaderen? Neen. Esoterisch kunnen wij slechts onszelf benaderen. Als wij onszelf benaderen (dat hoort er wel bij), dan zullen wij door de erkenning van ons wezen ook de goddelijke werkelijkheid erkennen en zullen wij ons daaraan kunnen aanpassen. Maar het proces van de bewuste esoterische bestreving is lang niet altijd noodzakelijk om de goddelijke werkelijkheid te kennen, om het werkelijke Rijk Gods rond je te ervaren, erin te leven en erin gelukkig te zijn. Omgekeerd kun je ook niet zeggen, dat het altijd mogelijk is om er zonder esoterie te komen. Dat ligt aan je persoonlijk. De weg is altijd een persoonlijke. Elke weg, die tot het ware Rijk Gods moet voeren, is in de eerste plaats een weg, die beperkingen afbreekt, niet één die hekjes opbouwt. Het afbreken van belemmeringen lijkt de mens altijd strijdig met God. God is alle dingen en in alle dingen. De dingen zelf zijn goed zolang God daarin erkend en beleefd wordt. Wie dat doet, hoe dit gebeurt, is van geen belang. Elke belemmering, elk hekje, dat ik neer zet, is in feite een verwijdering van het Goddelijke. Daarom ga ik nu een paar eenvoudige stellingen lanceren, die u ‑ hoop ik ‑ ook later nog eens zult willen overdenken;
Eerste stelling: Leven in de werkelijke wereld betekent ook leven in het werkelijke Rijk Gods. Wie in de werkelijke wereld leeft, zal zijn eigen verantwoordelijkheden dragen en daaraan vreugde beleven. Hij zal zijn eigen verplichtingen vervullen en daarin geluk vinden. Hij zal zijn eigen wegen kiezen en juist door de vrijheid van die keuze zich beperken waar hij zich onmachtig waant en strevend waar hij zijn mogelijkheid erkent. Hierdoor vindt hij het ware Rijk Gods, de vreugde in het “ik” die een zodanige harmonie met al het zijnde betekent, dat al het zijnde zal beantwoorden aan de mens, zo hij in waarheid leeft.
Tweede stelling: Aangezien alle begrippen vaag zijn, zelfs de meest concreet geformuleerde, mag worden gezegd, dat de vaagheid, waarmee men voor zich het werkelijke Rijk Gods omschrijft, niet belangrijk is, mits de beleving reëel is. De beleving is dus het belangrijkste element in het bestaan, niet de overpeinzing. Overpeinzing heeft eerst dan zin, indien de beleving niet werd begrepen of verwerkt, of men niet tot een beleving kan komen, omdat men nog niet weet hoe men zich daarin zou kunnen uiten.
Derde stelling: Elk gebruik van God als een macht of ook wel eens als een stok achter de deur, elk beroep op God om eigen macht over anderen te rechtvaardigen bewijst, dat hier in kerkelijke termen gesproken duivelse krachten aan het werk zijn. Elke drift naar macht, elk getrokken worden tot gezag en heerschappij is een verwijdering van Gods Rijk. In het werkelijke Rijk Gods regeert alleen God Zelf. God regeert over elke mens volgens Zijn wil (Gods wil) en naar Zijn believen (Gods believen). God houdt geen rekening met de andere schepselen zolang het gaat om hun ratio, hun rationele wensen. God houdt slechts rekening met de schepselen zoals ze zijn.
Noot: Menig mens, die zichzelf rationeel waant, bewijst reeds daardoor zijn er rationaliteit, daar immers de redelijkheid aan zoveel van zijn handelingen ontbreekt dat hij reeds hierdoor de redeloosheid van zijn werkelijk streven en bestaan aangeeft. Die laatste hatelijkheid moet u ook eens overwegen. Ze slaat natuurlijk niet op u, tenzij de schoen past. En als die wringt, vraag u dan eens af, of de fout aan de schoen of aan de voet ligt.
Een laatste opmerking: Ik heb in dit alles willen betogen: absolute vrijheid. Ik heb daarbij echter ook aangeduid: de beperking, die in de mens zelf ligt. Menigeen zal uit dit betoog willen afleiden, dat ik hier een pleidooi heb gehouden voor alles, wat maar verwerpelijk lijkt in de ogen der mensen; absolute morele anarchie bv., omdat dit het Rijk Gods zou zijn. Maar dat is niet waar. Een mens, die volgens zijn besef van innerlijk geluk leeft en dit niet tracht te suppleren door uiterlijke statussymbolen, zal vanzelf beperkingen kennen.
Om het heel eenvoudig te zeggen: Als twee mensen elkaar waarlijk beminnen, dan hebben ze lak aan bijkomstigheden. Hun liefde hoeft zelfs niet te worden uitgedrukt in de hier in het westen obligate begrippen als trouw e.d.. Zij wordt uitgedrukt in een eenheid, waardoor ze elkander aanvaarden zoals ze zijn en in dit aanvaarden geluk vinden. Het is heel goed mogelijk, dat de ene mens zichzelf alles gaat ontzeggen, zelfs veel meer dan iemand ter wereld van hem zou eisen, om zo zijn ware wezen uit te drukken en gelukkig te zijn. Een ander zal zich misschien aan geen enkel door mensen gestelde grens storen. Zolang de mens daarbij trouw is aan zijn innerlijk wezen en zich niet in uiterlijkheden verliest, leeft deze mens volgens de wetten van het ware Rijk Gods. Elk mens, die wetten overtreedt met een gevoel van steelsheid of schuld, erkent daarin iets verkeerds. Zolang hij innerlijk dit verkeerde niet eerst heeft ontleed en voor zichzelf heeft uitgemaakt, of dit nu een werkelijk innerlijk besef is of alleen maar een hem opgedrongen gewoonte, zal hij zich moeten beperken; dan kan dit niet.
Ik geloof, dat ik hiermee een aardig beeld heb gegeven van het werkelijke Rijk Gods. Dat mag zo kort voor de Kerst wel eens een keer gebeuren, want zo dadelijk zult u horen spreken over vrede op aarde, de mensen van goeden wille en welbehagen, over het Kindeke dat lag in de stal, over de goedheid van God, Die ons Zijn enig geboren Zoon op aarde heeft gezonden (een term, die me altijd onduidelijk blijft) en vele van die dingen meer. Ik geloof, dat al deze termen en denkbeelden ergens passen in het ware Rijk Gods als een erkenning van God op een bepaalde manier; als een reden om jezelf te zijn, juister en beter dan anders. Maar ik geloof ook, dat het naar voren sleuren van dergelijke begrippen als paradepaardjes om daarmee de nadruk te leggen op de verplichting tegenover een bepaalde samenleving, een bepaald geloof of een bepaalde denkwijze misschien, fout is. God geeft ons de vrijheid onszelf te zijn, wetende dat slechts de mens, die zichzelf in waarheid beproeft, in waarheid God kan aanvaarden. Een mens, die in Gods naam wetten oplegt en beperkt, ontneemt zijn medemens wat God hem heeft gegeven. En als hij dat dan gaat doen met een beroep op Maria, Jozef, het Kindeke in de stal en al wat daar verder bij te pas komt, dan vind ik dat meer dan schandalig. Als men een mythos opbouwt, waarin bepaalde figuren worden verheven tot ver boven het menselijke, dan heb ik daartegen op zichzelf geen bezwaar, want het kan een uitdrukking zijn van een innerlijk proces, van een innerlijke erkenning van God en de werkelijkheid. Maar op het ogenblik, dat men deze mythos gaat gebruiken als een zweep om anderen te drijven en voort te jagen, dan zeg ik: Dit is dwaasheid. Aan alle goede herders in spe daarom één goede raad: De goede herder was geen goede herder, omdat hij zijn kudde leidde, maar omdat hij de schapen, die hulpeloos en verdwaald waren, in staat stelde terug te komen tot de kudde. Hij, die tracht de mens te leiden in wat hij noemt het Koninkrijk Gods, misleidt zichzelf en waarschijnlijk ook de mens. Hij, die tracht een ieder, die in ongeluk en duisternis het Rijk Gods niet meer kan beleven, terug te brengen tot deze vreugde, tot de innerlijke beleving van het bestaan met al zijn achtergronden, die handelt als een goede herder. Hij, die anderen gaat vertellen wat goed voor hen is, is een dwaas. Hij, die anderen in staat stelt om datgene, wat zij voor zichzelf als juist en goed ervaren, tot stand te brengen en hen zelfs wil steunen, indien daarbij mislukkingen voorkomen, handelt ten goede. Het ware Koninkrijk Gods, mijne vrienden, is de vrijheid, waarin zelfs de dienstbaarheid aan anderen slechts een uitdrukking van die vrijheid is en kan zijn.
Dan mag ik de eindopsomming misschien nog geven, voordat u tot een oordeel komt. Kijk eens, wat wij allemaal hebben besproken, klinkt ‑ dat geef ik graag toe ‑ voor de meesten van u niet erg werkelijk. Maar terwijl u voor uzelf dit alles als niet‑realistisch en als eigenlijk toch niet mogelijk in onze maatschappij verwerpt, geloven de meesten van u wel in het Kerstkind. Moet u eens even nadenken: Een kind, bevattend de hoogste krachten uit de hemel, wordt geboren in een stal. Waarom tenminste niet in een behoorlijke herberg? Neen, in een stal. Ja, dat was symbolisch. Goed, voor het Kind was het niet erg, het lag helemaal niet te huilen van de kou, het was een zoet kind en er was een os en een ezel voor centrale verwarming. Dit kind werd geboren met de wetenschap en de opdracht te sterven aan het kruis. Gezellig, hé, samen naar het kruis; goed voor u. Datzelfde Kind was dus bestemd om de mensen allerhande dingen te leren, waardoor tienduizenden gelovige, eenvoudige mensen levend zouden worden verbrand, neergeslagen, gemarteld en waardoor weer andere mensen door die gelovigen zouden worden gelegd op de martelbank of als heksen worden verbrand en gedood. Daarvoor kwam het Kind op de wereld. Het is Kerstmis. Het Kindeke is geboren. Halleluja, loof de Heer! Als u denkt, zoals u schijnt te denken in nut en nuttigheid, weet u wat u dan moet zeggen? Kerstfeest is gezellig, maar ik kots van dat verhaal van Jezus. Dit verhaal van een verwording, van een ongeluk dat al begint bij de geboorte, dat zich uitbreidt met dood en wordt tot een moordpartij, die vandaag de dag nog niet is afgelopen. Dan zoudt u zo moeten spreken. Maar u gelooft aan het heil. Misschien gelooft U, dat het Kind is gekomen om u een weg van leven te wijzen. Hoe u het ook bekijkt, bekijkt u het, maar dan moet er toch iets anders zijn. Iets anders, zoals in mijn betoog Gods werkelijke Rijk iets anders is dan uw verschrikkelijke wereld. Kijk, daar gaat het nu om. Ik heb helemaal niet geprobeerd u te vertellen, dat het goed gaat op de wereld. Ik heb u alleen maar verteld, dat de mens, die tot deze innerlijke vreugde behoort, die er steeds meer blijvend deel van kan zijn, dat die mens ontkomt; misschien niet aan wat u lijden noemt, maar aan de consequenties van dat lijden: n.l. het geslagen zijn en de ondergang. Jezus kan vreugdevol zelfs van het kruis herrijzen. Dat vindt u geen wonder, want het was Jezus. Maar ik zeg u: indien een dood noodzakelijk voor u zou zijn, zoudt u die vreugdevol ondergaan, wetend waarom die noodzakelijk is. Dan zoudt u ook niet denken aan de consequenties van armoede, dood en pijn, of aan de consequenties van banden met maatschappij, gemeenschap of orde, die in gevaar komen. Dan zoudt u alleen denken aan de eeuwige inhoud der dingen. Als u Kerstmis viert, dan zou ik het toch maar niet doen vanwege dat Kind, dat ‑ als u het goed bekijkt ‑ toch ook maar een hoop herrie in de wereld heeft geschopt. Maar dan zou ik het wel willen doen voor een waarheid, die wordt geboren, die de mens kan brengen buiten het rijk van menselijke illusie en schijn, die hem kan confronteren met de werkelijke levende waarde, met het werkelijke Rijk van God. Als u het zo bedenkt, dan is Kerstmis de moeite waard en anders vrienden kom, klaagt u dan niet alleen over Vietnam. Somt u dan even het boek van de martelaren op, het aantal gedode door de Inquisitie, het aantal doden in godsdienstoorlogen (zoals de heilige oorlogen en de kruistochten), het misbruik van het christendom in zelfs de laatste wereldoorlog. Somt u het allemaal even op en kijk hoeveel doden het heeft gekost, hoeveel leed en ellende het heeft voortgebracht. Als u dat allemaal heeft opgeteld en u kunt zeggen; en toch moet er iets zijn, dan kunt u mij misschien ook gelijk geven, als ik zeg: De vreugde van het bestaan, het vreugdevol beleven volgens je eigen mogelijkheden en met de beperkingen van je wezen, maar dan van je innerlijk wezen, als enige belemmering, is de werkelijke bewustwording. De werkelijke vreugde is de erkenning van de hemel op aarde en het beleven ervan. Dat is de eeuwigheid erkennen, zelfs in de menselijke tijd. En als u me wilt vergeven dat ik juist dit voorbeeld heb genomen, dan geloof ik dat ik u dankbaar mag zijn voor uw gehoor en uw geduld.
Ik hoop van mijn kant, dat ik u duidelijk heb gemaakt dat al lijkt alles wat ik heb gezegd wel een beetje ver weg te liggen, dat ik u meer waarheid heb verteld dan uw kranten, politici en priesters vandaag de dag, want ik heb u geconfronteerd met de bestaande werkelijkheid: het werkelijke Rijk Gods, ook hier op aarde en nu aanwezig. En als u de weg niet kunt vinden, dan lijkt het me goed eerst eens naar uzelf te zoeken, want als je je ware “ik” vindt en dit waarlijk durft beleven volgens je besef van hogere waarden, dan vind je ook het werkelijke Rijk Gods.