Het wijdingsprincipe van kerstfeest

image_pdf

De geheimleer van Jezus en de verborgen achtergronden van het christendom – 46

23 december 1956

Wanneer alle geest in de lichtende sferen vereend is, en het licht zelve dooft in zijn huwelijk met het duister, dan rust de Algeest. Er is dan geen leven en geen streven meer. tot het ogenblik, dat een nieuwe gedachte gewekt wordt en de eerste geest nog onbewust uitgaat, het licht weer feller en feller gloeit en het duister uit het niet tevoorschijn sluipt. Het is in die dagen geweest, de dagen, dat de eerste sterren, uit de wervelende nevels voortgekomen, fel lichtend door de ruimte schoten, dat hij geboren werd, en ook bewust als geest naar voren trad, die men later op aarde zou kennen als Jezus van Nazareth, de zoon van Jozef. Want geest na geest ontwaakt. Maar er zijn geesten, die een strijd door maken, zo fel en intens, dat zij of dienen te vluchten in het duister, dan wel het licht bewust in zich moeten dragen en aanvaarden.

De oude verhalen van vele volkeren spreken over een hemelse strijd. Een strijd zo zeggen zij tussen opstandige engelen en de heerscharen Gods, de krachten van duister en licht. In de tijd, dat Jezus was verstoffelijkt in een vorm, voor U onvoorstelbaar, speelde zich deze strijd af. En reeds toen koos hij zich een doel: het bereiken van het Licht en het dienen van het Licht.

Er zijn vele eeuwen voorbij gewerveld, zich aaneen rijend tot een onoverzienbare tijd. En in al die tijd zien wij steeds weer deze lichtende geest sterker en sterker vorm aannemen, een wijle vertoeven in het ziedend Al om terug te vluchten tot de serene koelte van het ware Licht, waarin deze geest zich meer en meer, bewust wordt.

Eindelijk doemt er in het Melkwegstelsel een kleine zon op. Ze nadert een grotere, een lichte, een wonderlijke zon, die zwanger is van de vele gassen. Een explosie…. en voor het eerst bij deze zon vormen zich planeten. En terwijl ze koelen de een na de ander, leven dragen ook de een na de ander in vele verschillende vormen, daalt ook steeds weer deze lichtende geest af. In vorm, komend en gaand, gaand en komend onder vele namen. En steeds meer brengt deze geest, die nog niet de volle bereiking heeft, maar toch het Licht in zichzelf kent als waarheid ook in stoffelijke vorm dat Licht kenbaar voor zijn omgeving.

Land en zee worden gescheiden. De eerste wezens zoeken aarzelend naar het bewustzijn. En met de scheppende Kracht der planeet, die over de aarde zweeft, is een vlekke lichts: het wezen, dat door vele incarnaties zichzelf reeds heeft gevonden in God; het wezen, dat later Jezus van Nazareth zal heten.

De eerste mensen komen op aarde. Hun bewustzijn, groter en groter, zoekt naar een bevrijding en verlossing. En met hen gaat een lichtende gestalte. Later, in sagen, zullen ze hem herdenken. Ze zullen hem noemen: Prometheus, Indra. Ze zullen hem noemen: de Engel des Verbonds, of de Wachter voor een paradijs. Osiris; kortom: Verlosser. De wisseling der eeuwen gaat verder.

Geslacht na geslacht komt op en gaat onder. En steeds weer is het deze lichtende kracht, die zich vrijwillig aan de banden der stof onderwerpt. Steeds weer predikt ze het licht, dat ze in zichzelf draagt. Steeds nader ook komt zij in haar offer tot het grote Licht, waarin zij reeds leeft, maar waarvan ze nog geen bewust deel is. En zo komt het ogenblik, dat Jezus van Nazareth geboren wordt is Bethlehem in een kleine stal, een kleine grot.

Dat gebeuren is op zichzelf reeds wonderlijk. Een geest, die het Licht kent, aanvaardt het lichtend element in een vrouw en vormt zich een stoffelijk lichaam. Wonderlijker nog is het doel. Want deze levend in het Licht wil het Licht op de wereld brengen.

De dagen worden weken, het kind wordt zich meer en meer van de wereld bewust. Het groeit op, wordt een jongen, een jongeling, een jonge man. En de ervaringen van het leven worden vergeleken binnen dat lichtend wezen met alle weten omtrent mensen; en er rijst een twijfel. “Kan ik mens, ondanks al mijn geestelijk bewustzijn deze mensheid iets geven?”

Dat is een moeilijke en een pijnlijke vraag na zoveel tijd van strijden en werken, na zoveel pogingen om de mens stoffelijk iets te geven, de mens lichamelijk bewuster en sterker te maken. Maar in deze mensheid en deze wereld moet die vraag nu worden gesteld: “Kun je nog iets voor de mensheid doen?” En dan is het aarzelend antwoord: “Neen, uit mijzelf kan ik dat niet.”

En zo trekt gen jonge man uit over de wereld. Zwervend, zijn gereedschap bij zich, werkt hij nu in deze dan in gene stad, verlaat het land zijner vaderen, doorkruist de woestijnen van Sinaï, ontmoet de vreemde achtergronden van het Boeddhageloof, ontmoet de Brahmaanse, magische leerscholen. Hij hoort de oude geheimen van Egypte fluisteren en hij keert terug. En geen middel heeft hij gevonden. En zo staat Hij in de synagoge en leest de Wet, spreekt tot de mensen, voldoet aan zijn menselijke plicht en wordt geëerd. Maar in zichzelf is hij onvolledig.

Dan begint er een wonderlijk proces. Want deze geest gebonden in de stof, vliegt uit naar haar eigen rijk, naar het Licht, om daar te zoeken naar een weg om iets te doen voor deze mensheid, die zo bang is en door haar angsten zoveel lijdt.

Dan krijgt het Licht leven en gestalte en kleur. Langzaam maar zeker bouwt het zich op tot een bewuste persoonlijkheid, die spreekt met Jezus, de mens, de lichte geest, die was van den beginne. En dan begrijpt de geest van Jezus de waarheid:

“In de beperking, de beperking van een persoonlijkheid, kan zelfs de hoogste geest niet verlossen. Want de beperking, de band van een persoonlijkheid, is de keten, waarmee je jezelf vastbindt aan een principe, dat niet werkelijk is. Het begrip van persoonlijkheid, van ikheid, is de grens, die je stelt tussen jezelf en de wereld. Dat is de sluier, die je hangt tussen jezelf en het Goddelijke.”

Zo aanvaardt dan deze mens Jezus, deze geest, zo oud en zo wijs, het grote offer: de versmelting van eigen persoonlijkheid met dit Licht, dat stem en gestalte heeft gekregen.

Op aarde zegt men: “En Jezus werd één met de Christusgeest en hij was de Christus, die leefde op aarde. Hij was het Licht, dat leefde op aarde. Hij was de persoonlijkheid, die een was met alle leven. En uit zijn eenheid deed Hij wonderen en predikte hij. En hij sprak in gelijkenissen, opdat niet het onverhulde Licht zou verblinden wie slechts aan het duister gewend was.”

Maar hoog, hoog, hoog boven de mens Jezus, deze marionet van een goddelijke liefde, zweeft het ware Licht, de Christusgeest, het bewustzijn, dat een groot deel van de ruimte omspant en zelve geweven is uit het zuiverste Licht van een goddelijke Kracht.

Impuls na impuls daalt neer en er vormt zich een kern van apostelen en wat leerlingen. En de stem van de mens Jezus verkondigt de waarheid van het Licht; “Eén zijn alle dingen, één in God, de Vader, Die het Al geschapen heeft. Eén zijn wij met God de Vader, want Hij is ons leven. Laat ons dan daarom onze naasten liefhebben. Laten wij de zieken verplegen, de gevangenen bevrijden, de bedroefden troosten, de hongerigen voeden. Kortom doet aan elk, die gij kent in het leven, zo gij wenst dat aan U gedaan worde.”

Hij gaat verder en hij leraart: “Bezit is waan. Want ziet, alle dingen zijn uit de Vader. Hoe kunt gij dan meer bezitten dan noodzakelijk is voor Uw bestaan? Want dat, wat voor U noodzakelijk is, is deel van Uw wezen. Doch dat, wat gij meent te bezitten, doch niet Uw noodzaak is, is een belasting, die gij mee moet dragen, een rem op Uw bewustzijn, een keten, die Uw vrijheid van handelen beperkt.”

En Hij leert: “Wees in Uw naastenliefde arm. Niet arm aan werkelijk bezit, maar arm aan al hetgeen, dat de wereld zo belangrijk acht. Datgene, wat ge niet gebruikt. Datgene, wat overdaad is. Datgene, wat niet past bij een waarlijk menselijk “bewust bestaan.” De stem gaat verder. Zij trekt door Judea en Galilea, door Samaria. Ze beroert de grenzen der Griekse nederzettingen en keert terug tot de stad van de tempel. En waar zij ook gaat, verkondt zij dezelfde waarheid: “Niet wraakzuchtig of toornig is onze God, maar rechtvaardig. En Zijn rechtvaardigheid is getemperd door de liefde. De liefde van Zijn wezen is de werkelijke Kracht, die alle dingen omgeeft.”

En dan komt er een ogenblik in de tempel, dat de mens Jezus het onrecht niet verdragen kan, dat de toorn en de drift hem overmant. Dan rinkelen de munten op de grote stenen van het plaveisel, dan vluchten angstig als voor een bezetene de wisselaars, de handelaren in offerdieren. Maar dat is slechts een kort ogenblik, dat Jezus, de mens, naar voren treedt. Een kort ogenblik, dat hij niet in staat meer tot overgave zijn vrijheid van streven en willen heeft genomen, voor zichzelf het leven voor een kort ogenblik in eigen handen nam. En dan geeft Hij zich weer over aan het grote Licht, dat in hem brandt als een alverterend vuur, aan deze Christusgeest, die het bewustzijn draagt van het Goddelijke, de eenheid met de Vader.

Zo zien wij die Jezus de aanbieding verwerpen van vorstelijk gezag, de eerbewijzen van een volk, dat in hem een bevrijder ziet. Zachtmoedig en nederig. Een beeld, waarover nog eeuwen later de mensen zich zullen verwonderen, maar die in wezen niets anders is dan een vonk van een eeuwig Licht, levend in een menselijk lichaam voor een korte wijle.

Dan komt het ogenblik van het avondmaal. En het verraad is te dragen, alles is te dragen, behalve de wurgende angst; angst voor lijden en dood, voor pijn en ondergang. De angst, die in ieder mens leeft en in ieder mens naar boven komt. Maar de mens Jezus werpt nu niet hartstochtelijk de lichte geest uit en besluit voor zichzelf te vluchten of heen te gaan, dat ene woord te spreken, dat hem – de opstandige – zou maken tot deel van een priesterschap, aanvaard in het gezag der Joden, geëerd door de Romeinen. Wel smeekt hij: “Dat deze beker mij voorbij moge gaan.”

Dat is begrijpelijk. Want een mens vreest het lijden. De geest kan het lijden niet aanvaarden en begrijpen in zijn oneindigheid van Licht, zoals de stofgebonden Jezus deze aanvaarden moet. En daarom is hij eenzaam. Want het Licht kan schenken, maar niet lijden.

In deze verlatenheid en toch met die innerlijke zekerheid gaat dan de zwijgende Jezus de martelweg. En uit dit Licht, één geworden nu door bevrijding van stoffelijke ketenen daarmee, herrijst de twee-eenheid: Jezus Christus.

Zo is de achtergrond van het Kerstverhaal, zo is de geestelijke beduiding van wat wij Kerstfeest noemen. Nog niet het glorieus bereiken, het Paasfeest, dat zo ver afstaat van alle mens, dat elk met een stil benijden een overwinnende geest doet zien. Maar het begin: een bewuste geest, die niet voor zichzelf streeft maar voor anderen, komt ter wereld. De bewuste geest begint de worsteling en de strijd de laatste worsteling en strijd om de grens tussen het “ik” en het Goddelijke te verwerpen.

Wat moet ik U meer zeggen dan dit? Ik kan U niet beschrijven, hoe het ware Licht is. Ik kan U niet omschrijven, hoe de mens Jezus en de lichtende Kracht, Christus, versmolten tot een eenheid. Ik kan U niet vertellen over wonderen. Wonderen, die niet zo waren, zoals ze omschreven staan. Maar wel kan ik U zeggen:

“Van het begin aller tijden zijn uit het Licht Zelve van een goddelijke Kracht, in het ontwaken van de eerste uiting der schepping, reeds bewustzijnsvormen uitgegaan, die verder en verder strevende een werden met delen der schepping, aan deze delen der schepping de weg tonend terug tot de kern van alle dingen, het goddelijk Licht, dat eens in Zich het duister zal opnemen, tot licht en duister zijn als niet. Dan blijft het stil bewustzijn omtrent een schepping, die voltooid is, omtrent levens, die geleefd zijn; en de absolute vrede van een volmaakte voleinding en bereiking.”

Dat is dan mijn voordracht voor vandaag. Misschien geen kerstpreek, zoals gij gewend zijt, maar naar ik hoop een aanvulling van het vele, wat deze dagen over Kerstfeest wordt gezegd. Ook in U kan dezelfde lichte Geest, die in Jezus tot uiting kwam, sterker en sterker kenbaar worden. Misschien dat ge wanneer volgens mensenberekening zeeën van tijd verlopen zijn zelf neerdaalt, Uzelf offerend en één wordend met het Licht ommentwille van lijdende schepselen. Zeker is het, dat tenminste een geest, die ons zeer nabij staat, deze weg heeft volbracht. Zeker is het, dat deze geest misschien iets verder was op het geestelijk pad dan wij, maar toch gelijk aan ons allen.

Dat is voor ons de boodschap van Kerstmis. Ik geef nu het woord over aan een volgende spreker.

o-o-o-o-o

Hier Kerstfeest te tekenen is vaak al erg moeilijk, kerstsfeer te scheppen nog moeilijker. Want je kunt nu eenmaal niet proberen om de wereld der oneindigheid eenvoudig te omschrijven, eenvoudig vast te stellen, zonder onmiddellijk weer door de eindigheid onderbroken en gestoord te worden. En daarom is het ook zo moeilijk om een belichting te geven vanuit een ander punt dan het christelijke.

O, we weten het, er zijn bij ons veel sprekers, die elk vanuit hun standpunt kunnen gaan spreken over Kerstfeest. Maar dan wordt het weer een opsomming van de oude argumenten, een herhalen van de oude spreuken, zoals voor U Kerstmis steeds weer het zingen is van dezelfde oude liederen. Het is juist daarom, dat ik getracht heb om mijn kerstidee, mijn kerstgedachte een beetje in andere woorden te vatten.

Kerstmis is eigenlijk als een heel donker bos. U kent ze misschien wel, die mastbossen, waar de dunne, magere dennen steun bij elkaar zoeken, hun takken ineen wevend tot een ondoordringbaar vlechtwerk, van onderen doods en broos, van boven groen en levend. En daar tussendoor de lanen, de statige, grote dennen, die met hun staalgroen een dak vormen, waar een enkele keer nog iets van licht doorheen piekt.

Het is zo geluidloos zo’n bos. Wanneer je zo over het mos heenloopt, ach, dan blijft je eigenlijk niets over dan een enkele roep van een vogel, of het gezoem van insecten misschien. En als het winter is, dan zijn ook die er niet. De mastdennen, die zo naast je de weg omzomen, hebben boven een gezamenlijk wit dek gekregen. En het is, of de duisternis van de nacht is schuilgegaan tussen hun stammen en zich daar verbergt om elk ogenblik weer naar voren te springen en je te overweldigen. En het staalgroen van de dennen, ach, dat is hier en daar met wit omzoomd. En de sombere hemel is als een grijze wade, die meegetrokken is over het sterven van groen en wereld; een deken, die het geluid weghoudt, zodat er niets overblijft dan de somberheid, het gedempt knisperen van je eigen voetstappen.

Als je dan in zo’n bos zou lopen en je zou zo ineens één plek werkelijk zonlicht zien, zonlicht met wat bloemen er in, met een dansende vlinder en misschien een eigenwijs konijn, dat een ogenblikje met grote lepels U zit aan te staren, om dan plotseling zijn pluim te laten zien, die als een witte dot weg danst in het duister, zou je dan niet zeggen: “He, wat een wonder, wat een opluchting, dat ik nu eens even uit dat duister, uit die somberheid, uit die druipende, winterse verrotting ben gekomen.” Mij dunkt van wel.

Wanneer het somber weer wordt, dan weten we het allemaal al, dan is elk vleugje zonneschijn voor ons iets, dat ineens de stemming ophaalt en omhoog haalt. Maar kijk nu eens naar de wereld. Want als ik mijn vergelijking maak met het Kerstfeest, ja, dan moet ik toch ook proberen om duidelijk te maken, waarom ik het zo zie, waarom ik het zo voel en denk.

Kijkt U maar eens rond U. Een mastbos van materiële belangen. Het is allang afgedekt door een lijkwade van gemeenschappelijk bewustzijn zonder gemeenschappelijk streven. Daarin is beneden het dode hout, dat U nog net kunt bereiken, van bezit en zekerheid; maar daarbinnen schuilt de angst voor ondergang in de massa.

Boven U torenen de grote dennen van idealen en godsdiensten. Maar het is, of ze niet meer leven. Ook daar is een vreemde, witte kleur van verwezing in gekomen en er zit geen licht meer in. Het is allemaal zo somber.

En je eigen levenspad? Ach, het lijkt, of je over een moeras gaat. Hoe je ook wilt, hoe je ook denkt, hoe je ook doet, altijd is er iets verkeerd, altijd is er een dreiging, altijd is er een gevaar. Zo sjok je maar door dat leven heen.

En dan ineens, dan sta je voor het Kerstfeest. Een ogenblik, dat er niet meer wordt gesproken over hoogdravende idealen en gedachten, alleen maar over een kind in een kribbe. Over wat kaarslicht en wat groen. Over streven naar vrede

Ik weet niet, of het U zou gaan als mij, maar voor mij is dat zon echte opluchting, zo eens eventjes al die gewichtige tijdingen teruggedrongen te zien. Eventjes die angst, die voortdurend loert in de omgrenzing van ons levenspad, weg te zien wijken voor een innerlijke stem. O, ongetwijfeld, de dreiging is er nog wel, de kranten roepen het nog: Nasser neemt nieuwe besluiten. Nieuwe maatregelen in Hongarije. Nieuwe deportaties hier, nieuwe aanvallen daar. Nieuwe atoombommen en gerichte raketten. O, het staat allemaal in de kranten. Maar het dringt niet tot je door, het komt niet meer werkelijk tot je, er zit een grens. Er is een licht geschapen tussen ons en de dreiging van die wereld.

Het is licht, Kerstmis. Een soort van oase; iets, wat je hoopt te zien als een paar dagen van rust, van vrede, zonder al die last en die voortdurende wrijving van de wereld rond je. Slechts eventjes stil en rustig tot jezelf komen. Dat is eigenlijk onze zonnige oase, niet waar? Ons plekje zon.

Er dartelt een enkele vlinder. Misschien zijn die vlinders van papier, kaarten van mensen, waaraan je allang niet meer had gedacht of van gehoord, en die ineens zeggen: “Ja, toch. Zalig Kerstfeest en een Gelukkig Nieuwjaar.” Misschien is het een ontmoeting of een herinnering. Er dartelen altijd wel weer nieuwe dingen in ons. Altijd heeft die plek zon voor ons iets bijzonders. Misschien een vergeten van de eenzaamheid, misschien een bewustzijn omtrent nieuwe mogelijkheden, een nieuw idee, een nieuwe zekerheid soms.

Ja, dan moeten we weer verder gaan door het winterse bos van het leven met al zijn dreiging. Je kunt niet altijd blijven rusten in het zonnetje. Je moet wel verder. Maar je weet, dat vandaag of morgen datzelfde licht je weer tegemoet treedt. En alleen daarin vind je al heel veel steun.

Het is allemaal aardig om te spreken over het kerststalletje, enz. Zoiets van: We lopen in het sombere woud onzer gedachten en ineens zien we een lichtje, we zien daar Jozef, Maria en het kind en we vallen neer om te aanbidden. Maar zo simpel is het meestal niet. Weet U, aanbidden, dat doen we zo moeilijk. En misschien ook evenzeer zo oppervlakkig vlug. Dat heeft geen betekenis.

Maar er zijn dingen, die je beleeft. Zonlicht beleef je. Een kerstgebeuren, dat neem je in je op, je vindt het mooi, je vindt het roerend. Maar licht in jezelf, dat vergeet je nooit meer. En juist in deze dagen krijg je zo’n lichtje. Vraag maar eens aan arm en rijk, aan Jong en oud: “Herinner je je nog de kerstdagen en de kerstboom? De armoe misschien met de kleine weelde ommentwille van het feest? Misschien een schamelheid van 2 of 3 kaarslichtjes?” Dan zeggen ze allemaal: “Ja.” Dat zeggen ze niet om het kerstverhaal. Dat zeggen ze niet om die lichtjes zelf. Maar om het licht, dat er in die dagen van binnen was. Kijk, vandaar mijn beeld, mijn idee daarover.

Ik zou het natuurlijk ook kunnen uitbreiden, ik zou U een kerstverhaal kunnen vertellen zonder eind. Maar waarom zou ik het doen? Er zijn er zoveel, die zich inspannen om U een waardig kerstverhaaltje te geven, allemaal met een happy ending. Ik voor mij heb geen kerstverhalen met een happy ending, en daarom pas ik niet in deze wereld.

Voor mij is elk Kerstfeest een soort station, waarin je je een ogenblik stilhoudt, eventjes kunt uitrusten, om dan weer verder te gaan, verder op reis, naar een volgend Kerstfeest.: Of als U dat misschien een beetje een te lage vergelijking vindt laat ik dan zeggen: de treden van een trap. Want klim je niet van bewustzijn tot innerlijk bewustzijn, elk bewustzijn van licht, elk één zijn voor een ogenblik met lichtende krachten, die buiten je directe stoffelijke wereld liggen, buiten je onmiddellijk vormbewustzijn misschien van een lagere sfeer, dat is toch eigenlijk een stap omhoog, ook al merken we het niet? We denken, dat we gewoon doorgaan. Maar op dat ene ogenblik zijn we door het licht een eindje omhoog gebracht, iets verheven.

Zo zie ik dan het leven van een mens met al zijn Kerstfeesten eigenlijk als een soort trap. Elke mens heeft de keuze met Kerstmis; Zal hij het licht aanvaarden? Dan gaat het levenspad iets omhoog en met een nieuw bewustzijn en streven gaat hij verder. Verwerpt hij het Kerstfeest? Hij kan niet meer blijven op dezelfde weg, waarop hij leefde, hij gaat naar beneden.

Ja, en voor ons is het natuurlijk niet om te spreken, dat wij naar beneden zouden gaan, wij kunnen immers geen Kerstfeest verwerpen. Dat ligt niet in onze lijn. Nee, wij moeten Kerstmis wel aanvaarden, vol en eerlijk en oprecht. Wij moeten zeggen: “Al die uiterlijke vormen, nou ja, die geef ik er desnoods aan. Maar dat innerlijk bewustzijn, die ene case, die er voor een ogenblik is, van huiselijkheid, van sfeer, van stemming, van vrede, die uiteraard wanneer ik eerlijk leef, in mij ook is een case van geestelijk licht, een ogenblik vrijdom van angst, die wil ik niet missen. En, ja, wat moet ik dan nog verder vertellen? Moet ik U gaan vertellen, hoe het dan later gaat? O, dan zou ik een glazen bol nodig hebben, of een horoscoop moeten trekken. En daar doen we niet aan. Dat past, niet bij Kerstfeest.

Ik kan U alleen Uw uiteindelijke toekomst, zeggen. Hoe U er komt, weet ik niet. Maar er komt een ogenblik, dat je die stap doet omdat je ontdekt, dat je verdere levenspad helemaal, dat licht en die vrede van Kerstmis is. Zonder enige grens, waar je ook gaat, hetzelfde licht, diezelfde vrede, die intimiteit, die toch een hele wereld gelijk omvat.

En, ja, heb je dat bereikt, dan ben je op het punt, waar je kunt gaan spreken over, bewustwordingen zoals, de eerste spreker die bracht. Dan komt het ogenblik, dat je misschien gaat zeggen: “Nu ga ook ik dit kerstlicht ergens anders brengen.” En of dat nu gaat via een stal, een grot, met wijzen en koningen en herders, of op een andere manier, wat maakt dat uit. De geest van Kerstmis is belangrijker dan alle bijkomstigheden. En die geest van Kerstmis kunnen we vinden, wanneer we de moed hebben een ogenblik, in dit bewustzijn van licht en vrede te verpozen.

Het is niet alleen ons recht, maar het is onze plicht. Omdat wij in deze dagen in een ogenblikje van bezinning en inkeer van gezellige drukte ook wel degelijk, maar toch met deze innigheid van toon in het bewustzijn van beleven komen tot het punt, waar we wezen willen. Het punt, waarop het goddelijk Licht en het kerstlicht voor ons bewust een zijn geworden. En hoe we dan verder gaan, dat zullen we dan wel weer zien. Maar die weg zal zeker een goede zijn.

Vrienden, ik hoop, dat U me niet een te grote tegenstelling hebt gevonden tot de eerste spreker. Maar ik ga plaats maken voor de volgende spreker, die op zijn beurt ook weer natuurlijk in dezelfde kerstsfeer zal blijven. Daar kunnen we vandaag niet aan ontkomen.

o-o-o-o-o

Wanneer ik nu als laatste spreker op deze bijeenkomst ook wat moet zeggen over Kerstmis, ja dan, ach, dan komen voor mij zo die oude, vertrouwde woorden weer naar voren. Zo van: Een kindje, dat in een kribbe ligt, dat een ogenblik schreit. En een moeder Maria, die toesnelt en het zachtjes opneemt en eventjes zo aanhaalt, totdat het wat lacht. Wat ruwe herders, die uit de bergen zijn gekomen met hun kleine schatten: een kaasje, wat melk misschien of wrongel; met misschien een dekentje voor wat warmte of kostbaar geschenk een Jong lam, opdat het pasgeboren kind toch ook zijn lammeren zal hebben. Dan ga ik, dan moet ik wel spreken over die eigenaardige overeenkomst, dat de grote herder der mensen bij zijn geboorte omringd wordt door het herdersvolk. En dan weet ik wel, dat al deze dingen symbolen zijn, maar symbolen, die zo dierbaar kunnen blijven.

Een kind is ons geboren, Immanuel. Een kind is ons geboren, volmaakt van leden. Een kind is ons geboren, en ziet, vol licht en geest draagt het zijn God reeds met zich.

Simpel, misschien haast bijgelovig, zijn de mensen meegegaan met die gedachte. Ze hebben hele decors en sprookjes opgebouwd met beelden en zorgzaam maken ze zelf zeer onjoodse woestijnen van korstmos, wat gedroogd groen en een beetje zand Simpele zielen, ja, gelukkige zielen, die in het kind Jezus iets van zichzelf herkennen. Want het is juist daarom, dat de mensheid het kerstverhaal zo lief heeft.

Zijn wij als mens, ja, zelfs als geest, niet hulpeloos als een kind in Gods armen? En ook bij ons staan er vorsten en herders klaar. Want wordt onze geest bewust, dan zijn daar rond ons de helpers, de eenvoudige geesten, zoals ik er een mag zijn. De kleinen van het licht, die met hun bescheiden gave van een woord, van een gedachte komen aandragen, en U zeggen; “Kindeke, wat zijt ge schoon, wat zijt ge vol van licht. Hoe goed is het bij U te toeven.” Want wat is er schoner dan een ziel met God in zich, die haar weg naar het licht bewust begint?

Het zijn niet de enigen. Want na een korte tijd komen de vorsten. De geesten, die heersers zijn in lichtende sferen. De wijzen, die het woord, dat in den beginne was, omvatten en begrijpen, ja, zouden kunnen spreken. En zij brengen de mensenziel het kostbaar leed, waaruit het bewustzijn bloeit. De gouden wijsheid, die juist door haar kracht en kostbaarheid de bewustzijn zoekende ziel zal dienen om zich te redden uit het wreed geweld van wereld, van strijd en ondergang. En het geurig geschenk van het hopen en bidden. Hoop en gebed, de krachten, die ons verbinden met God, die ons voor een korte wijle met hun lieflijkheid wegvangen uit een werkelijkheid en de omgeving veranderen van sfeer.

Ach, ware het zo ver, dat wij kinderen in de kribbe des levens deze kostelijke gaven aanvaarden konden. En meer is er nog. Naast ons staat de lichtende gestalte van onze broeder, van de voor ons geborene, Jezus, die zelf is geworden tot het zuiver witte licht. En hij gaat met ons. En boven de wieg van ons leven schaduwt zich groot nog en onbegrijpelijk de gestalte van onze Vader af; en onder ons, ons omhullend en dragend, onze moeder, de materie.

Het Kerstfeest met zijn eenvoudige beelden, het zegt me zo veel. Het is me zo dierbaar. Daarom, wanneer ik dan zoals gebruikelijk want ik zal het U niet aandoen, dat ik eigenzinnig mijn eigen woorden blijf kiezen voor U dan het slotwoord ga spreken, dan vraag ik U: “Laten we toch ook dat kind in de stal niet loochenen in onze gedachten. En laten we de gedachte van Kerstfeest heilig houden voor onszelf.”

CHRISTUS LEEFT.

Christus leeft. Wat kan er meer waar zijn dan dat? Zolang de wereld is en weeft al zijn gedachten als duizend ongekende krachten tot spel van werkelijkheid en schijn, moet in de kern van alle leven het licht en het bewustzijn zijn.

Ja, zou dan Christus niet in ons leven, die ons het licht en het bewustzijn is? Zouden wij nog kunnen streven, verblind door duisternis en het gemis van al, wat Christus ons kan geven?

Geen woord, geen naam, een werkelijkheid, die heel ons leven kan besturen: de Christusgeest, die met ons leeft en die uit stoffelijke uren en onbepaalde tijd van sfeer voor ons een beeld maakt van een God; en meer nog ook, veel meer.

Want Christus leeft en in ons hart schept hij de werkelijkheid, waardoor ons wezen, zacht en zoet, aan ‘s levens banden ontglijdt.

Dan geeft hij ons de offerkracht, en ook de offerdaad. En neemt met ons op ‘t ontbesef van eigen wezen wraak, door het te baden in het licht, dat is de kracht van God. En zuiverend ons en reinigend ons te voren tot het lot, dat door alle geest ons wordt benijd: een zijn met de Eeuwigheid.

Want werkelijk, Christus leeft, de geest van goed, van licht. Scheppend bewustzijn, dat doordringt in alle schepping, is Hij met ons te allen tijde. Niet beperkt misschien, zoals de Prediker zegt niet voor een groep of een soort wezens, Met alle leven is Hij. En in alle leven, dat Hem aanvaardt, openbaart Hij Zich, zoals Hij eens in Jezus de waarheid en de verlossing bracht.

Daarom kunnen wij niets schoners en niets beters zeggen in deze tijd dan; “Christus leeft; dat hij leve in ons.”

Ja, nu mag ik in deze kring bij deze gelegenheid misschien weer even in mijn oude fout vervallen. Want het is voor mij ook een deeltje van de Christusgeest de band van liefde, die ons allen bindt, door alle tijden, omdat wij waarlijk zijn kinderen van een Vader. (Onhoorbaar uitgesproken zegen).

Dat het Licht met U zij in deze dagen, vrienden, het licht van Kerstmis. Dan is het een blijde tijd voor ons allemaal. En wanneer er iets is, dat ik kan doen, om Uw kerstlicht helderder te doen branden….., Gods licht brandt reeds in mij en ik geef het U gaarne.

image_pdf