Het ontstaan van het bewustzijn uit het oerbewustzijn

image_pdf

‘Groeiend bewustzijn’

Inleiding.

Het bewustzijn op zichzelf is een ontwikkeling waarin steeds meer van het eigen ik wordt gerealiseerd. Om het ik te kunnen realiseren moet je uitgaan van de relatie tussen datgene wat in je is en datgene wat buiten je bestaat. Ik meen dat we als we de geschiedenis van het bewustzijn bezien, moeten zeggen dat de mens ergens in het midden zit. Voor onze cursus zijn een paar facetten erg belangrijk.

  1. Hoe is het bewustzijn ontstaan?
  2. Wat zijn de kenmerken van het zich ontwikkelend bewustzijn?
  3. Hoe sta je er vandaag voor?

Het zijn deze drie zaken die onze cursus zullen blijven bepalen, ook als we daarbij allerlei andere onderwerpen kunnen aansnijden.

De bedoeling van deze reeks lezingen is niet alleen u duidelijk te maken wat bewustzijn is, daar komt u toch wel achter, maar vooral om u duidelijke te maken:

  1. hoe u met uw bewustzijn kunt werken
  2. hoezeer bewustzijn is gebaseerd op de relatie tussen u en al het andere.

 

uit de cursus ‘Groeiend bewustzijn‘ (hoofdstuk 1 ) – oktober 1979

Het ontstaan van het bewustzijn uit het oerbewustzijn.

Wanneer bewustzijn precies is ontstaan is sterk afhankelijk van de definitie die men gebruikt voor het begrip bewustzijn. Wij nemen aan dat op het ogenblik dat er sprake is van een kenvermogen en van het vermogen om althans jezelf ten opzichte van de omgeving te begrenzen, er sprake is van een bewustzijn.

Wij moeten dan teruggaan naar een situatie waarin er nog helemaal geen wereld is. Een situatie waarin zeer waarschijnlijk de eerste lichtdruk wervelingen rondstuwt die later kunnen uitgroeien tot melkwegstelsels. In die periode scheiden zich stukjes bestaan af van de totaliteit. Op het ogenblik dat zij beseffen dat ze niet het geheel zijn en zich gaan afmeten, al is het maar in termen van dit is aangenaam, dat is niet aangenaam ten aanzien van de omgeving, is er bewustzijn. Dit bewustzijn nu kan worden gebouwd op harmonie.

Op het moment dat ik in harmonie kan komen met de wereld buiten mij, terwijl ik gelijktijdig mijn begrenzingen in stand kan houden, heb ik een volledig bewustzijn. Maar omdat ik alles weet, ben ik niet meer in staat om mijn handelingen en mijn ervaringen af te meten tegen de totaliteit.

Er staat in bepaalde geschriften geschreven dat engelen jaloers werden toen ze hoorden dat God de mens ging scheppen. Dat is iets wat voor u moeilijk voorstelbaar is. Wat was hier eigenlijk de kwestie?

Wel, een grote geest die in harmonie is met de totaliteit kan zichzelf niet ontwikkelen, hij kan zichzelf niet zijn. Hij is en blijft eigenlijk al­tijd een deel van het geheel, functioneert als een deel van het geheel en het enige dat hij kan doen, is zich afsluiten voor het geheel of daar­voor openstaan. Dat is zijn enige mogelijkheid.

Stel daar nu tegenover een besef dat alleen begint met de bekende formule: dit ben ik en dat ben ik niet. Hier is geen concept van de kosmos aanwezig. Hier is ook geen concept van eigen functie of van eeuwigheid. Het enige dat er is, is het kennen van zichzelf. En elke ervaring die wordt geregistreerd, vertelt iets meer omtrent de wereld waarin men leeft, maar ook omtrent zichzelf. Op deze manier krijgen we dus te maken met een groeiend bewustzijn. Want elke keer dat er nieuwe data (gegevens) worden opgenomen, ga je niet alleen zeggen wat de wereld buiten je is, maar je gaat ook meer gedetailleerd vermelden wat je zelf bent.

Datgene wat ik niet prettig vind in de wereld buiten mij dat vertelt ook iets omtrent mijzelf, wat ik ben. En alles wat ik aanvoel als aanvaardbaar of harmonisch is iets wat ik dus ook als eigenschap heb. Op het ogenblik dat ik de werking buiten mij erken, omschrijf ik een kwaliteit van mijzelf.

Nu zult u zeggen: dat wordt meestal niet beseft. Inderdaad, dat is waar. In dit proces weet je niet wat je omtrent jezelf leert. Laten we even als voorbeeld een dier nemen. Dit dier wordt geboren met een aantal instinctieve draagverschijnselen. Het reekalfje blijft doodstil liggen, als de moeder er niet bij is. Hierdoor verbergt het zich goed, maar ondertussen gaat het toch ook ervaringen opdoen. Wij zien dat het dier, als het in een bepaald milieu terechtkomt, zich daarop gaat afstemmen, maar dat het ook een zeer sterke selectie kent van wat aanvaardbaar en niet aanvaardbaar is, wat sympathiek en wat niet sympathiek is. Kortom, het dier gaat zichzelf meer omschrijven naarmate het meer zelfstandig optreedt in de wereld waarin het leeft.

In het begin is het met het bewustzijn een nogal vage kwestie geweest. Het bewustzijn waaruit wij zijn ontstaan was in het begin maar een heel primair iets dat zich in verschillende sferen bewoog en alles eigenlijk maar heel vaag registreerde. Totdat er langzamerhand steeds meer bindingen kwamen met de materie, met de astrale wereld soms ook en wij van daaruit onszelf met onze kwaliteiten een beetje beter leerden kennen door onze reactie op de buitenwereld. Als je dat een lange tijd hebt gedaan, dan blijkt dat je eigenlijk in jezelf dromen gaat koesteren.

Een droom is een teken van bewustzijn. In een groeiend bewustzijn leeft de fantasie. Die fantasie zegt heel veel dingen die redelijk gezien onmogelijk zijn. Maar de fantasie is dan ook niet een plaatsvervangende werkelijkheid zonder meer. Het is, zeker als ze wordt uitgebeeld of uitgesproken, ook een uitdrukking van je behoefte, je begeerte, je mogelijkheden en je geloof in eigen kracht.

Wanneer je mens wordt en je kijkt naar de primitieve mens met zijn jachtmagie, met zijn hiërarchische structuurtjes in stamverband, zijn samenwerking bij bepaalde gevaarlijke jachten, dan kom je er al heel gauw achter dat juist door te leren wat een ander doet en zo te weten wat je zelf moet doen er een steeds completer beeld komt van jezelf binnen het geheel, maar ook van de mogelijkheden van het geheel als totaliteit, dus zoals ze naar buiten als eenheid kenbaar kan worden.

Het oerbewustzijn ligt, zo zeggen wij, bij God. Dat is de uitvlucht die we altijd gebruiken als we iets niet weten. Als je niet weet waarom iets gebeurt, dan zeg je: het is jammer voor jou, maar je moet je er maar bij neerleggen, want het is Gods wil. Als God alle dingen wilde die Hem worden toegeschreven, dan zou Hij geen God zijn. Dan zou Hij een groter sadist zijn dan menig kampbewaker in Auschwitz.

Dit oerbewustzijn waarvan wij zijn afgescheiden blijft deel van ons wezen of we het willen of niet. Het besef dat we hebben kan beperkt zijn tot een bepaalde wereld. Maar als mijn wezen meer werelden doorkruist, dan ben ik met al die werelden verbonden, kan ik mij van al die werelden bewust zijn, maar zijn ook de waarden van al die werelden in mij manifest.

De situatie van het oerbewustzijn is dat er voorlopig nog maar weinig niveaus zijn waarop je je van jezelf bewust kunt worden. Maar naarmate alles zich meer uitdijt in de tijd, komen er ook meer kenbare verschillen. Hoe meer kenbare verschillen er komen, hoe meer werelden gelijktijdig in de kern van het ik een rol kunnen spelen. En dan moet ik het ook kunnen omdraaien en zeggen:  mijn bewustzijn ongeacht de uitingen en de wereld waarin die uitingen plaatsvinden zal altijd in zich een geheel van waarden bevatten dat behoort tot alle sferen en als zodanig de totaliteit mede uitdrukt. Een belangrijk punt. Dat zult u later wel zien. Want de ontwikkeling van het bewustzijn wordt niet alleen bepaald door het gebeuren of de beleving.

Als we weer even teruggaan, dan weten we dat er entiteiten zijn ge­weest die zich een tijdlang gewoon hebben gekoesterd in de uitbarstingen van vulkanen, voortdurend korte momenten van een eruptief beleven in de materie, om dan weer vrij verder te zweven, alsof ze de voorvaderen waren van de elementalen die ook nu nog bestaan. Daarin hebben ze voor zichzelf verschillen ontdekt. Bijvoorbeeld het verschil van materie en van geestelijk zijn. Twee fasen. Het blijkt dat die fasen elkaar nodig hebben. Want je duikt niet elke keer weer de materie in, als je het in de geest zo goed kunt red­den. Omgekeerd zou je ook niet altijd in de materie willen en kunnen blijven, opdat er een ogenblik komt dat de materie niet meer aan je eisen beantwoordt. Zelfs in het oerbewustzijn en in de eerste ontwikkeling daarvan schijnt deze behoefte om zich te oriënteren t.a.v. delen van de rest van de schepping een belangrijke rol te hebben gespeeld.

Het is altijd weer een zoeken geweest naar datgene wat bij je hoorde en een strijden tegen datgene wat je als vijandig of destructief ten aanzien van jezelf erkende. Opvallend is ook dat vanaf het begin er iets is wat je het best kunt omschrijven als de behoefte tot zelfbehoud. Men wil een­voudig niet één van zijn grenzen kwijtraken. Men wil niet een deel van zijn eigen mogelijkheid tot ontwikkeling verliezen. Als je tot zo’n geest in zijn oerstadium zou zeggen: hier heb je de totale harmonie, neem je gren­zen weg en word er deel van, dan zou hij zeggen: ik ben daar gek, dan ben ik mijzelf niet meer. Want zelf zijn, betekent ook zelf kunnen handelen, zelf kunnen doen.

In het totale primaire bewustzijn zijn alle mogelijkheden aanwezig. In ons bewustzijn kan slechts een deel van die mogelijkheden worden gerealiseerd en wel voor zover als ons wezen (dat deeltje kracht dat wij zijn in de totaliteit), op welke manier dan ook gelieerd is met feiten, gebeurte­nissen, ontwikkelingen en waarheden. Alleen datgene waartoe wij van begin af aan behoren kan zich in ons openbaren. Misschien dat het daardoor ge­komen is dat men al betrekkelijk snel kan spreken over de Heren van de Stralen.

Nu weet ik wel dat heel veel mensen zeggen: tot welke Straal behoor ik? Het gaat er niet om waar u bij hoort. Het is een idee dat u moet kun­nen vatten. U hoort bij een deel van de ontwikkeling. Dat deel van de ont­wikkeling als zodanig toont zich als een persoonlijkheid. Of het er wer­kelijk één is, kunnen we niet zeker zeggen, maar het toont zich als zodanig. Het blijkt dat in die persoonlijkheid niet alleen de mogelijkheden aanwezig zijn die we nodig hebben, maar er zit ook een drijfveer in.

De Heer van een Straal drijft je voort. Hij dwingt je in een bepaalde richting van ervaren. Je kunt je eraan onttrekken door te zeggen: ik rea­geer niet. Maar als je dat doet, kom je ook niet verder. De groei van het bewustzijn is afhankelijk van het aantal ervaringen dat je opdoet, goed en kwaad door elkaar. Trouwens heel veel van wat de mens op aarde goed noemt, blijkt later kwaad te zijn en omgekeerd. U kent het bekende verhaal van het jonge echtpaar dat nog niet kerkelijk gehuwd in de hemel kwam. De Heer vond het best. Als ze dan nog eerst even kerkelijk trouwden, dan konden ze bij elkaar blijven. Maar om een pas­toor te vinden moesten ze naar de hel. Dit zegt wel iets over de manier waarop we staan tegenover de groei van het bewustzijn.

Uit ons eigen bewustzijn ontstaan voor ons regels. Die regels zijn niet kosmisch waar. Voor ons zijn ze dat wel, omdat ze voor ons de enige mogelijkheid zijn om bewust een relatie aan te gaan met de wereld waarin we bestaan, met de kosmos waarvan we deel uitmaken. Die regels vloeien uit ons voort, niet uit de kosmos. Maar dankzij de regels die we aanvaarden is er een evolutie mogelijk, een verandering.

Indien ons bewustzijn groter wordt, gaan de regels die we eerst als een soort dogma hebben aanvaard niet ineens weg, maar hun betekenis ver­andert. Ze worden langzaam maar zeker tot ondergeschikte factoren van weer meeromvattende regels die dan weer onze relatie met de kosmos bepalen. Op die manier bouwen we dus een heel aardig stukje op.

Als u dit allemaal heeft kunnen volgen, ik heb het zo eenvoudig mogelijk gesteld, dan kunnen we van hieruit beginnen een paar praktische conclusies te trekken. Dat is wel nodig voor de mens van vandaag.

U heeft natuurlijk, om zo ver te komen dat u vandaag hier zit, een zekere groei van bewustzijn moeten doormaken. U bent misschien wel primi­tief, maar toch niet zo primitief. Laat mij het zo zeggen.

Wetten en regels zoals u die kent zijn niet kosmisch geldig. Waarden en waarderingen zoals u die hanteert, zijn niet kosmisch en eeuwig. Het zijn factoren die wij op dit moment beschouwen als voor ons leven bepa­lend. En als dat voor een oerbewustzijn al geldt, dan geldt dat natuurlijk ook voor ons. Dit betekent, dat wij ons aan regels houden omdat zij deel zijn van ons wezen, niet omdat de wereld dat wil. Dit houdt in dat, als ons we­zen andere wetten erkent, wij eenvoudig al de wetten van de wereld naast ons kunnen neerleggen. Maar het houdt ook in dat wij in al wat wij zijn en doen alleen verder bewust kunnen worden, indien we innerlijk vrede kunnen hebben met hetgeen we zijn en doen. Een heel belangrijke factor.

Er moet een harmonie in het ik bestaan t.a.v. het geheel van daden en erkenningen, indien men daaruit voldoende zou willen leren om een om­vattender bewustzijn te bereiken en daarbij misschien weer andere regels als de voornaamste aan te merken.

Er zijn nog meer dingen. Een simpel bewustzijn in een elementaal bv. kan werken, zeker, maar alleen met een element en dan nog met één verschijn­sel. Wanneer het een plant wordt, dan zijn de mogelijkheden iets groter om­dat het de eigen drang tot voortplanting, de zaadvorming en zaadafstoting mede bevordert. Maar je kunt niet zeggen waar de reis naartoe gaat. Je kunt, als je eenmaal bent begonnen met groeien, leren je aan te passen aan de plaatselijke omstandigheden, maar je kunt die omstandigheden niet veranderen.

Bij een dier ligt het weer anders. Een dier heeft zijn woongebied, zijn eigen corridors, zijn eigen jachtgebied. Maar alles bij elkaar kan het dier deze gewoonten veranderen en doet dit dan ook. Daar waar het dier wordt geconfronteerd met zaken die het niet aankan, kan het vluchten. Is de vlucht niet mogelijk, dan kan het alsnog door agressie proberen er iets tegen te doen.

Kom je bij de mens terecht, dan blijkt dat de mens eigenlijk zo sterk verschilt, omdat als hij niet kán vluchten of niet wil vluchten, beide zijn mogelijk, niet alleen uitgaat van zijn eigen mogelijkheden, maar ook vraagt: wat kan ik gebruiken om mijzelf door te zetten? De mens is dus eigenlijk iemand die in veel grotere mate met dingen buiten zich manipuleert dan het dier. Dieren doen het ook wel, maar veel beperkter. Hieruit blijkt dat er een andere benadering is.

Stel nu eens dat er naast de mens van vandaag een supermens zou komen. Wat zou die superman doen? Wel, hij zit in de ontwikkeling die we mensheid noemen. Het is duidelijk dat die mens zal zoeken naar mo­gelijkheden tot manipuleren. En terwijl u misschien een hamer en een tang gebruikt of in het beste geval een computer of een rekenmachine, zal deze mens zeer waarschijnlijk leren om bepaalde krachten te hanteren zo­als zwaartekracht, magnetische velden, elektrische verschijnselen. Hij zal misschien nog verder gaan en leren bepaalde krachten van de astra­le wereld te hanteren, misschien zelfs bepaalde geestelijke krachten op aarde te gebruiken. Het is dus z.g. de mens is in zijn ontwikkeling manipulatief. Hij zal zelden of nooit alleen op eigen kracht verdergaan, maar hij probeert zijn vermogen en mogelijkheid uit te breiden door meer van bui­tenaf naar zich toe te halen. Maar dat kan alleen indien je er zelf mees­ter over bent.

Iemand heeft eens gezegd: een generaal is eigenlijk een machteloos mens die zijn macht alleen kan uitoefenen door het onvermogen van zijn on­dergeschikten om zijn machteloosheid te beseffen. Iemand die het wapen in handen heeft, is machtig door het wapen. Maar als een ander hem beveelt het wapen te gebruiken, dan kan hij daar een verandering in brengen. Hij kan dus ja of neen zeggen. Ik meen dat ook dit in uw wereld erg belang­rijk kan zijn.

In uw wereld wordt de groei van het bewustzijn bij menig mens afgeremd doordat hij teveel blijft vasthouden aan datgene wat anderen zeggen, anderen doen, anderen bepalen. Hij wijst veel van zijn verantwoordelijkheid af door die aan een ander te delegeren. Hij probeert aan verplichtingen te ontkomen door ze te maken tot iets wat op de gemeenschap rust. Het is duidelijk dat dan het bewustzijn veel minder ervaringen opdoet dan als hij er zelf voor zou staan. Daarom geldt zeer zeker ook in deze tijd: overal waar u zelf beslis­singen neemt, waar u zelf eventueel manipuleert en daarvoor zelf de verant­woordelijkheid draagt, zal uw bewustzijn snel kunnen, groeien. Overal waar u terugwijkt voor de persoonlijke beslissing en a.h.w. het leven lijdzaam onder­gaat, zal de groei van uw bewustzijn veel trager zijn en zal een werkelijk ontluiken van nieuwe factoren in het bewustzijn zelfs onwaarschijnlijk worden.

Als ik dan voor deze tijd deze conclusies trek, zo mag ik ook zeggen dat in het verleden juist deze factoren een enorm grote rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van het bewustzijn van de mensheid. We moeten daarvoor ook weer een paar voorbeelden geven.

Als de mensen betrekkelijk in vrede leven (Adam en Eva in het paradijs, een sprookje dat de mensen soms nog proberen na te doen, maar waarbij de slangen steeds talrijker worden en de appels steeds duurder), hebben we te maken met een wereld waarin eigenlijk niets is. Hoe vreemd dat ook moge klin­ken. Je bent, je bestaat eenvoudig. Het enige dat je doet is erkennen wat­ er is, maar je relatie tussen jezelf en het andere heb je niet eens in de gaten. Je zou kunnen zeggen: je wandelt met God. Maar vanaf het ogenblik dat de mens begint zichzelf in leven te houden en hij moet vechten om te kunnen blijven voortbestaan, om voedsel te vinden, overal nieuwe methoden moet vinden om zich huisvesting en een zekere bescherming te bezorgen, zich moet aanpassen aan het klimaat enz. zien wij dat de mensheid ineens veel sneller vooruitgaat. Het manipulatief vermogen van de mens blijkt ei­genlijk een kwadraat te zijn van de moeilijkheden die hij ondervindt om in le­ven te blijven.

Als je het zo bekijkt, dan is het ook duidelijk waarom in deze dagen oorlog en oorlogsdreiging zoveel nieuwe uitvindingen het licht doen zien. Het is ook weer: de mens zoekt ten koste van alles die middelen te vinden waardoor hij zichzelf kan handhaven. Maar het betekent ook dat je steeds meer wordt geconfronteerd met mogelijkheden, eigenschappen en kwaliteiten. En dan behoef je ze niet eens te benoemen. Zeker, Newton ziet een appel vallen en weet opeens wat zwaartekracht is. James Watt ziet de theeketel borrelen en weet ineens wat stoomkracht is. Maar lang voordat het zover was werden die dingen al gebruikt.

Oermensen hebben stenen gebruikt om kudden die beneden voorbijtrok­ken te doden, om met steenlawines grote dieren, die ze anders niet konden bestrijden, te bedelven en zo aan hun einde te helpen. Zeker, stoom is nooit gebruikt. Maar of nu stoomkracht werd erkend voor wat het was of niet, in het oude Egypte waren er al tempeldeuren die draaiden op een stoomketel die zat ingebouwd onder het altaar. Als je het offer­vuur aanstak, ging na verloop van tijd de deur door de stoomdruk openen, zag je het heiligste met de god. Een wonder, een mirakel, al die din­gen zijn er in de oudheid eigenlijk al geweest, alleen onze benadering is veranderd.

De oermens heeft natuurlijk zijn benadering steeds weer moeten wijzigen. In het begin heeft hij de jacht gezien als iets wat zuiver geluk was. Daarna heeft hij geleerd dat er een systeem in zat, maar hij kon het niet formuleren. Daardoor heeft hij zijn onderbewustzijn gestimuleerd door magi­sche riten en kon op grond van die riten uit het onderbewustzijn gegevens putten die hij nodig had om een goede jacht te krijgen. Daaruit zijn de eer­ste jachtriten voortgekomen.

De mens was nomade; d.w.z. hij leerde zich te verplaatsen naar die gebieden waar voor hem de levensomstandigheden het best waren. Al die dingen hebben hem geconfronteerd met een wereld waarover hij moest nadenken. Hij moest steeds weer de keus maken: wat past voor mij? Zal ik nu gaan le­ven in een bosje op de vlakte waar alles veel dichterbij is, waar ik gemak­kelijker kan jagen, waar water vlak bij is of zal ik ergens in een rotswand een hol zoeken waar ik veilig ben voor mijn vijanden? Dat waren keuzen die gemaakt moesten worden. En dat is vandaag de dag nog zo.

U moet nog steeds een keuze maken. En ofschoon u bij de dingen die u kiest vergissingen maakt, zult u er wijzer van worden. U gaat meer be­seffen omtrent datgene wat u in de wereld wel en niet kunt, wat u wel en niet van de wereld kunt verlangen. Maar u gaat ook begrijpen wat u zelf wilt. Uw eigen wensen worden duidelijker en daarmee de factoren die voor u op dat moment harmoniebepalend zijn ten aanzien van de buitenwereld.

Als ik ook dit aanvaardbaar heb kunnen maken, kunnen we langzamer­hand de les gaan afsluiten.

We zitten nog steeds aan te kijken tegen de vraag: hoe komt het eerste bewustzijn in de materie terecht?

Er blijkt een relatie te zijn tussen geest en materie die er vanuit mijn standpunt, want ik heb natuurlijk nog niet alles bereikt, als volgt uitziet: op het ogenblik, dat er een belevingsvacuüm op geestelijk terrein ontstaat, zal die daadloosheid zelf de geest a.h.w. trekken naar de materie. Materie op zich is een voortdurende beweging, een voortdurend gebeuren. De uitstraling daarvan trekt de geest aan. Het belooft een compensatie voor zijn eigen bewegingloosheid in zijn geestelijke toe­stand.

Ik heb u reeds gesproken over de entiteiten die in den beginne in vulkanen hebben geleefd (ze hebben ooit nog in andere elementen geleefd). Ook zij werden tot de materie getrokken juist door dit gebeuren in de stof, de voortdurende wisselingen van energieverhoudingen, van structuren, die zelfs de hardste materie kenmerken. Ik zou het zo willen stel­len:

Als eenmaal een mate van geestelijk besef is bereikt, is er behoefte aan een voortdurende constatering van de buitenwereld. Zijn daar niet vol­doende voor het ik te vatten prikkels aanwezig, dan wordt gezocht naar de dichtstbijzijnde bron van soortgelijke prikkels. Die bron blijkt dan voor de mens in 99 van de 100 gevallen de materie te zijn. Hij zal bij zijn keuze van prikkels, van verschijningsvormen (dus de bewustwordingsgang) wel dege­lijk mede worden bepaald door de richting waartoe hij behoort. De Heer van de Straal zegt men dan. Maar dat is eigenlijk bijkomstig.

Wanneer echter een overmaat aan besef en beleving in een ego is ont­staan, blijkt dat de banden met de materie voor dat ik steeds losser wor­den. Dan kan een lichamelijk bestaan misschien nog wel voortduren, maar het wordt vager. Het is net alsof je eigenlijk al hunkert naar die andere we­reld.

Als je in een geestelijke wereld komt, dan zal alles wat er in je be­staat aan vragen, aan problemen, aan mogelijkheden worden getest naar bui­ten toe Wat kan ik daarop voor een antwoord krijgen? Wat voor betekenis heeft dat voor mij? Zolang dat proces van uitwisseling nu maar kan door­gaan, heb je helemaal geen behoefte om naar de materie terug te keren. Maar komt de zaak tot rust, is er niets nieuws meer, dan ontstaat weer die droomtoestand waardoor je naar de stof wordt getrokken en het gebeu­ren in de stof steeds meer je aandacht in beslag gaat nemen. Ik neem aan dat dat bij het eerste bewustzijn reeds is gebeurd. Ik kan het niet bewijzen. Ik weet bijna zeker dat dit is gebeurd, zelfs bij de bezielende krachten van de eerste levensvormen. Ik weet met grote zekerheid dat dit het geval is bij alle levende wezens met een wat hoger bewustzijn, zelfs bij de mens.

Als deze relatie bestaat is reïncarnatie een bijna niet te ontkennen verschijnsel geworden, maar gelijktijdig is de betekenis van het stoffelijke leven of van het leven in een bepaalde wereld minder geworden. Ze zijn bei­de slechts verschijnselen, zaken waarin het ik zichzelf bezighoudt met de wereld buiten zich en zo bewust wordt van zijn eigen ik en eigen mogelijkheden, verder niet.

Zo kan ik deze les besluiten met de opmerking dat een groeiend be­wustzijn ongetwijfeld een steeds groter eigen inhoud krijgt en daardoor een steeds langere periode kan vertoeven in verschillende sferen maar ook, in­dien gewenst, op aarde. Hierbij wordt geen tijdsduur als bepalend gezien, maar ervaringsmogelijkheid. Een geest kan in korte tijd zeer veel ervaren. Een mens kan in een mensenleven soms heel weinig ervaren. De belangrijkheid van leven, dood, bestaan na de dood wordt voor het bewustzijn alleen bepaald door de mogelijkheid tot ervaring en beleving die erin zit. Als u daaraan een laatste conclusie wilt verbinden:

Zolang er in u harmonie bestaat ten aanzien van bepaalde ontwikkelin­gen en gebeurtenissen, moet u niet bang zijn ze te beleven. En als u ze be­leeft, dan moet u proberen het resultaat ervan te zien als een aanduiding van uw eigen behoeften en mogelijkheden, niet als een eigenschapsbepaling alleen van de wereld buiten u.

Hiermede heb ik de les beëindigd. Er zullen misschien punten zijn die u niet helemaal begrijpt of waarvan u zegt: hoe zat dat eigenlijk in elkaar. Ik geef u de raad de les nog eens goed na te lezen. Ze heeft een dubbele inhoud. Er zit namelijk een semantische en een emotie-inhoud in verborgen. Ik heb getracht de formulering hier en daar zo te kiezen dat ook de emotie-inhoud zelfs bij het vastleggen op schrift deels bewaard blijft.

Probeert u eerst eens aan te voelen wat u ervan denkt. Als nu blijkt dat u dan problemen heeft, dat u zegt: hierover zou ik graag toelichting willen hebben, na de volgende les krijgt u de gelegenheid om vragen te stel­len of commentaar te leveren. Kunt u in enkele weken nog niet alles nagaan, dan kunt u nog vragen in de tweede les na deze. Daarna echter wordt erop gerekend dat u het voldoende heeft verwerkt en dat u het bij een onderlinge bespreking verder kunt vastleggen.

Ik hoop dat u zult begrijpen dat dit begin pas goed verder ontwikkeld kan worden, als we onderling een zekere harmonie en een zeker begrip kunnen ontwikkelen waardoor we steeds meer kunnen weglaten. Want hoe meer we van het onbelangrijke kunnen weglaten, des te meer wij van het belangrijke kunnen vastleggen.

image_pdf