uit de cursus ‘Groeiend bewustzijn‘ (hoofdstuk 2 ) – november 1979
De grenzen van bewustzijn.
Als wij het geheel van de bewustwording bezien, dan valt op dat er altijd weer gebieden zijn die ten opzichte van elkaar begrensd zijn. Het wonderlijke hierbij is dat men over het algemeen niet in staat is het gebied beneden de eigen gebieden te overzien en helemaal te begrijpen en dat ditzelfde geldt voor alle gebieden boven de eigen begrenzing. Om u een typisch voorbeeld te geven:
Een mens heeft een bewustzijn dat groter is dan dat van een dier. Een mens zal echter niet in staat zijn het dier in zijn werkelijke beweegredenen geheel te volgen en zal geneigd zijn de gedragingen van het dier en zijn reacties voor een deel menselijk interpreteren, iets wat absoluut onjuist is.
Op dezelfde manier zal de geest proberen te spreken tot de mens. Hij zal dit doen in zo menselijk mogelijke termen, maar hij zal ergens toch niet in staat zijn om volledig rekening te houden met de begrenzingen en de mogelijkheden van de mens. Dus zou men alles in bepaalde gebieden moeten indelen, ofschoon het in sommige gevallen een soort Benelux is. Men kan de grens over zonder dat er een strenge controle is. In andere gevallen doet het een beetje denken aan de EEG. Men kan een grens overschrijden en deelnemen aan een ander gebied van bewustzijn, maar men moet daarbij bepaalde zaken van zichzelf in zich overwinnen. Dat is dan de z.g. Wachter aan de Poort.
De Wachter aan de Poort, die u ongetwijfeld ook zult ontmoeten, is niets anders dan een soort visualisatie van het totaal van uw onevenwichtigheden en angsten. Kunt u dat verdragen, dan kunt u rustig verdergaan. Kunt u niet vedergaan, dan wordt u door die angsten beheerst.
In de eerste les hebben we al geprobeerd iets te zeggen over de ontwikkeling van het bewustzijn. Zolang een bewustzijn alleen van zichzelf kan uitgaan, is er geen vergelijking van waarden buiten het ik. Het enige dat je doet is de inwerkingen op het ik constateren. Van die inwerkingen is een vergelijking mogelijk en daardoor zelfs ook een geprogrammeerde reactie. Verder gaan die mogelijkheden niet. Zolang je in een dergelijke sfeer van besef leeft is er voor jou dus geen buitenwereld, maar alleen een innerlijke wereld die voortdurend door het onbekende wordt bedreigd of aangetast. Wij zullen een soortgelijk iets tegenkomen wanneer wij het over de mens hebben.
De grens ligt hier op het punt dat het bewustzijn de waarden die buiten het ‘ik’ liggen niet alleen meer betrekt op zichzelf, maar ook onderling vergelijkt. Op dat ogenblik is de wereld buiten het ‘ik’ een levende werkelijkheid geworden. Of dit nu een wereld van krachten en velden is, zoals dat meestal in de eerste ontwikkeling het geval is, dan wel een wereld waarin materie reeds een rol speelt, doet niet ter zake. De wijze waarop je de wereld buiten je kunt indelen en kunt beseffen is van betekenis.
Samenhangen worden echter nog niet geheel overzien. Er is een registratie, maar geen begrip voor motivatie.
Om hier weer uit te komen moet je tot het besef komen dat je buiten je te maken hebt met zaken die eigen vaste kwaliteiten hebben. Het is niet alleen hun onderlinge inwerking, maar ook hun wezen is bepalend. Dat is ook heel begrijpelijk. Als een olifant wegloopt, vind je het heel gewoon. Als een boom het doet, niet. Toch kun je vanuit een bepaald standpunt de stam van de boom vergelijken met de poot van de olifant.
Als je dus dit onderscheid gaat maken wordt je wereld gedetailleerd. Wanneer deze detaillering eenmaal optreedt bestaat er voor het bewustzijn de neiging om zich met een of meer van de geconstateerde effecten te verbinden. Wij kunnen hier spreken over bv. elementalen, maar evengoed over primaire levensvormen waar de bezieling niet in, maar eigenlijk buiten het stoffelijk voertuig plaats heeft. Van daaruit ga je verder, omdat er een begrip moet komen voor de geaardheid van een belichaming. Pas als je in staat bent te begrijpen dat hetgeen waarmee je je vereenzelvigt ook je eigen mogelijkheden en waarnemingen bepaalt, is er weer een grens doorbroken.
In dit geval kun je je misschien voorstellen dat iemand, die alleen gebonden is aan aarde, lucht, vuur, water (de oude elementen) op een gegeven ogenblik gaat beseffen dat hij vuur zijnde met water en lucht bepaalde dingen gemeen heeft maar ook tegenstellingen. Hij gaat begrijpen: ik heb een kwaliteit. Heeft hij die kwaliteit, dan is hij voor bv. plantaardig leven rijp. Dan moet u zich dat nog niet voorstellen als een werkelijke plant. Dat zal heel waarschijnlijk iets zijn als een alge, een waterplantje dat eigenlijk niet eens een eigen bezieling kent, maar in zodanige massa’s optreedt dat uit de vele verschillende levensimpulsen toch een levensbeeld ontstaat waarmee een ego zich kan verrijken. In andere gevallen zou dat ook kunnen t.a.v. eencellige diertjes. Maar daar zitten we met een moeilijkheid, omdat daarvan zeer veel vormen bestaan. Dat betekent weer dat een grotere selectiemogelijkheid noodzakelijk is dan men doorgaans op dat ogenblik bezit.
Heb je het zover gebracht, dan moet je leren wat de tegenstelling is en de overeenkomst tussen je eigen gedachte-leven (het ‘ik’ zoals het zich vrijelijk oriënteert) en de binding (eventueel de materie) die je aanvaardt. Er ontstaat nu een besef van de vrijheid van het geestelijk zijn en de onvrijheid van het stoffelijk zijn. Pas wanneer dit voldoende is bereikt kun je je voorstellen dat iemand bv. in het gras gaat leven, in vele halmen tegelijkertijd. Of hij kan misschien bij een bloem gaan leven. Ook in deze gevallen is de feitelijke bezieling niet in maar buiten de plant.
Een trap verder is de vereenzelviging met het gewas waarbij het geestelijk bewustzijn tijdelijk -verder wordt teruggedrongen en het stoffelijk ervaren scherp wordt geregistreerd. Dan denken we aan een boom, maar we denken ook aan de meer primitieve dieren. Heb je het eenmaal zover gebracht dat je het leven van een dier kunt aanvaarden en daaruit ervaringen kunt opdoen, dan ga je als vanzelf naar hogere trappen van leven zoeken. In dit geval ligt dat voor uw wereld gewoonlijk in denkvormen. Hoe groter het bewust reageren op de omgeving zal zijn, hoe bewuster ook de geest die in een dergelijke vorm zal optreden. Dit heeft niets te maken met hetgeen de mens misschien als goed beschouwt. Om u een voorbeeld te geven:
De vorm kan die van een koe zijn, maar heel waarschijnlijk zal voor een geest die op deze manier nog bewustzijn zoekt en zijn grens al niet overschreden heeft, een grizzly of een andere beersoort, misschien ook een panter, veel aantrekkelijker zijn. Nog niet een leeuw, omdat die een veel sterker gebonden familieleven heeft. Pas als je komt tot een vereenzelvigingsmogelijkheid met andere individuen, kom je terecht bij de groepsdieren.
Gewoonlijk begint dit met het een of ander kudde- of stamverband. Het zouden dus wolven kunnen zijn, maar ook gazellen. Het kunnen wilde varkens zijn en het kunnen huisdieren zijn. Eerst als het ‘ik’ zijn wereld ook bewust gaat ontleden, kun je de hogere trappen van een huisdier te zijn bereiken. In datzelfde geval kun je ook al het mens-zijn bereiken, maar heb je nogal wat belemmeringen.
De grens die tussen het dier-zijn en het mens-zijn getrokken moet worden, is er vooral één t.a.v. beschouwing. Het dier, zoals alle voorgaande levensvormen, ziet de wereld nog vanuit zichzelf. Ook als er begrip is voor het beeld van die wereld, voor de onderlinge relaties, is de verhouding van het ‘ik’ tot die wereld het meest bepalend.
Bij de mensvorm is het anders. Hier worden ook buiten de omgeving denkbeelden gehanteerd. De relatie bestaat niet alleen meer t.a.v. het eigen’ ik’ of de eigen groep, maar kan ook bestaan t.a.v. een grote samenvatting van levensvormen. Het is goed om hier de grens tussen dier en mens of tussen lager leven en menselijk leven nog eens vast te leggen.
Wij stellen: al het dierlijke kan alleen egocentrisch en vanuit uw standpunt egoïstisch reageren. De mens kan onder omstandigheden met een verminderd egocentrisme altruïstisch reageren. Dat is belangrijk.
Er zijn mensen die zeggen: wij hebben betere hersenen. Dat is lang niet altijd waar. Ik heb paarden gekend die intelligenter waren dan mensen.
Het mens-zijn zelf bevat een aantal trappen van bewustwording. Maar u moet dat toch niet zien als weer een begrenzing. Het geestelijk leven kan worden herleid tot menselijk leven. Dan hebben we te maken met Zomerlandsferen of met bepaalde duistere oorden waarin de mens in de eerste plaats mens blijft en op menselijke wijze reageert. Pas als je daaraan bent ontgroeid kun je een stap verder gaan. Op dat ogenblik namelijk integreert je bewustzijn het ik-begrip als een complex geheel waaraan een groot aantal verschillende entiteiten en verschijningsvormen kan deelnemen. Het ‘ik’ is een factor geworden in een gedeeld bewustzijn en kan zich daardoor (zich beroepend op alle gaven en kennis in het gedeelde bewustzijn aanwezig) manifesteren met veel meer mogelijkheden en middelen dan anders denkbaar is. In deze fase kom je ook tot een verlies van de vormnoodzaak. Alles wordt ijler en vager, maar je bent nog niet in staat af te stemmen op harmonieën zonder dat die meteen definieerbaar worden. Laat mij het zo zeggen
Deze vorm van geestelijk bewustzijn bestaat uit mensen die elkaar zonder enige begrenzing kennen en daardoor elk als vertegenwoordiger van de groep kunnen optreden, maar gelijktijdig als ik-heid over de vermogens van de groep kunnen beschikken. Maar de groep moet gekend zijn. Ga je nu over de grens, dan is dat kennen niet meer noodzakelijk. Dan treedt in de plaats van deze bewuste wisselwerking een harmonische afstemming.
Wij spreken dan over een wereld van kleuren en klanken om aan te geven dat daar ook nog verschillen in trilling zijn. Door deze verschillen in trilling moet je leren jezelf af te stemmen. Wil je verder gaan, dan zul je in staat moeten zijn zowel de laagste als de hoogste trilling te aanvaarden. De afstembaarheid van het eigen ‘ik’ neemt toe en daardoor de mogelijkheid tot deelgenootschap met verder niet gedefinieerde stromingen van besef.
Op het ogenblik dat je al die afstemmingen kunt samenvoegen, heb je een nieuwe harmonie gevonden waardoor een enorme verandering van betekenissen plaatsvindt. Wij spreken dan meestal over de werelden van het zuivere licht of het witte licht. Hier is het ‘ik’ zich volledig bewust van alle bewustzijnsstromingen. Daarboven zijn nog wel enkele trappen te vinden, maar ik ben bang dat ik daarvoor tekort zou schieten met de woorden die nodig zijn om dit aanvaardbaar te beschrijven.
Als ik op deze manier probeer de grenzen die in het bewustzijn gelegen zijn vast te stellen, dan moet u begrijpen dat die grenzen niet inherent zijn aan de buitenwereld, ze zijn deel van uw innerlijk bewustzijn.
Dit innerlijk bewustzijn heeft de neiging zichzelf vast te klampen aan wat men noemt de vaste regels. U kunt dit zien in het gedrag van een dier.
Het heeft een vaste nestplaats. Ook als het reizen maakt van het ene continent naar het andere zal het nog een vast spoor volgen. Het zal een vaste plaats van bestemming hebben en in beide gevallen daar een onderkomen vinden dat voor het dier een feitelijk tehuis vormt. Het dier zal wanneer het jaagt, vaste wegen volgen naar zijn eigen jachtgebied. Het zal de grenzen daarvan slechts zelden overschrijden. Het dier kiest vaste trekroutes, indien het, zoals grazend vee, het klimaat en de vochtigheid moet volgen. Al deze dingen bewijzen dus dat er een vast patroon is ontstaan dat niet aan het dier zelf is gehecht, want er zijn andere dieren van dezelfde soort die totaal andere wegen en gedragsmogelijkheden volgen. Maar als ze aanvaard zijn, dan is het een ingebouwde wet geworden en het schijnt dat ze bang zijn om daarvan af te wijken. Het is alsof zelfs reeds op dierlijk niveau het bewustzijn zegt: dit zijn de regels van het spel. Indien ik daarbuiten treed, weet ik niet wat mij kan overkomen.
Dit is ook voor het menselijk gedrag heel kentekenend. Ook de mens heeft zijn vaste waarden en normen. Hij kan die misschien tijdelijk terzijde stellen, maar ik geloof niet dat hij dit blijvend kan doen. Een mens heeft nu eenmaal bepaalde wetten, regels die hij niet durft verwerpen. Zelfs als hij zich in de praktijk er niet aan houdt zal hij er althans in theorie aan vasthouden. Een bekend voorbeeld zijn de rechten van de mens. Iedereen verkondigt ze, iedereen sluit zich erbij aan en niemand houdt zich eraan.
Hetzelfde hebben we met godsdiensten. De relatie met het onbekende moet geregeld worden, dus stellen wij eenvoudig een relatie. Aan die relatie verbinden we wetten. Het overschrijden van de grenzen, getrokken door de wetten, worden door ons ervaren als een dreiging, een gevaar, een onrust. Als je zo de werkelijkheid (ook de menselijke) probeert te overzien dan wordt duidelijk dat de wetten op zichzelf geen eigen betekenis hebben. Ze bestaan alleen krachtens de wijze waarop men daarin opgroeit. Zoals het dier krachtens de streek waarin het wordt geboren komt tot de keuze van een nestplaats, een jachtgebied enz.. Er is eenvoudig niets aan te veranderen .
Deze a.h.w. ingelegde kwaliteiten kunnen misschien worden overwonnen in het besef. Je kunt dus ontkomen aan die gebondenheid in je denken. In de praktijk is het veel moeilijker, omdat je instinctief voortgaat op een eenmaal ingeslagen weg.
Als u ook dat heeft geregistreerd zal u duidelijk worden dat de vrijheid die u geestelijk moet verwerven, als u boven die grens van het menselijke wilt uitkomen, in de eerste plaats er een moet zijn waardoor die wetten en regels een ander karakter krijgen.
De wetten en regels zijn nu een omschrijving van het erkende en niet meer een noodlotsbepaling ten aanzien van het ‘ik’. Regels kunnen veranderen, ze staan niet vast. Ze zijn volledig gebonden aan het gebeuren. Dat is geestelijk natuurlijk ook heel wat gemakkelijker dan menselijk.
De bewustwordingsgang die hiermee gepaard gaat berust op het verwerpen van al hetgeen niet voor het ‘ik’ harmonisch is. Voor een mens moet er een ogenblik komen dat hij al het onredelijke terzijde gaat schuiven, tenzij hij het erkent als een essentieel deel van zijn innerlijk leven en zijn gevoelsleven. Een hoger bewustzijn schuift gewoon alle wetten en regels die het beperken terzijde omdat het alleen zo harmonisch kan zijn en zo de harmonische mogelijkheden kan veranderen.
Wanneer u leeft in die lagere harmoniegebieden, dan zult u de regel kennen van: deze trilling is een trilling waarop ik kan responderen en op al die andere niet. Maar zolang u zich daaraan blijft vastklampen komt u niet verder. Bewustwording is juist het uitbreiden van het eigen besef.
De uitbreiding van het bewustzijn is niet, zoals men denkt, een stijgen. U zou dat uit het tot nu toe gesprokene kunnen afleiden, het is in wezen een verplaatsing van het centrum van waaruit je waarneemt. Je blijft verbonden met al wat is voorgegaan, maar de interpretatie van de betekenis is een andere geworden. Alles wat je vroeger niet hebt gezien en wat je nu wel ontmoet dat wordt voortdurend geïnterpreteerd als een eenheid met alles wat je waarneemt of kunt waarnemen. Je ziet dus steeds grotere gebieden en krijgt daardoor een totaal andere visie. Laten we het eenvoudig zo zeggen:
U zit op een electron dat in een baan rond het een of ander atoomcentrum wervelt en deel uitmaakt van een molecule. U kijkt naar boven en u ziet de sterren. Die sterren vertellen u wat er gaat gebeuren. Op een gegeven ogenblik wordt u wat groter. Dan zegt u: hé, ik ben deel van een molecule. Dat is een beweging. Ik heb een relatie met andere moleculen. Daar kunt u ook weer bovenuit komen. U zegt dan: ik ben deel van een bepaalde soort materie, bv. van hout of houtvezel. Ik kan weer nog verder gaan, want er zijn vele soorten vezels. Eindelijk zegt u: ik maak deel uit van een tafel of een stoel.
De ontwikkeling is dus gebaseerd op het voortdurend uitbreiden van een besef. Dat daarbij soms iets verloren schijnt te gaan moet u ook duidelijk zijn. Want iemand die eenmaal weet dat hij deel is van een tafel, kan niet meer reageren volgens de normen van iemand die nog maar de bewoner is van een electron. Hij kan ook niet reageren volgens de normen van iemand die zegt: ik ben deel van hout, al kan hij wel duidelijk maken: dat is de kwaliteit. Maar dat is nog niet het wezen. Verder komt hij niet. Toch is het allemaal een en hetzelfde besef. Als het besef zich uitbreidt totdat het de tafel kent, maakt het toch ook nog deel uit van de werveling rond de atoomkern. Dat te begrijpen is voor een mens soms wel eens moeilijk.
Als we spreken over grenzen dan moet u zich dat nooit voorstellen als rechte lijnen die we moeten overschrijden, ook al is dat het gemakkelijkste beeld. U moet het zien als een doorbreken van een beperking.
U zit in een ballon. Die ballon omhult u. Daarbinnen ligt uw wereld, uw kosmos, totdat u in staat bent die ene ballon te laten springen. Dan blijkt dat u in een veel grotere ballon zit. Op het oppervlak daarvan zijn de dingen weer beter te zien. U heeft meer bewegingsruimte. Kortom, u bent vrijer geworden. U kunt ook meer verschillende plaatsen binnen die ballon innemen, totdat u ook daar weer klaar bent en in de volgende ballon verdergaat. Het systeem van de ui, maar dan in omgekeerde volgorde.
Een ieder die zich met de groei van het bewustzijn bezighoudt, zal dan ook volgens mij moeten uitgaan van een paar eenvoudige regels, ook als die regels op dit moment misschien nog te vaag of te zinloos lijken.
In de eerste plaats: al wat ik kan beseffen moet deel zijn van een groter geheel dat ik niet kan beseffen.
In de tweede plaats: naarmate ik meer deel ben van hetgeen ik kan beseffen, zal ik mij meer bewust worden van hetgeen ik althans op dit moment nog niet volledig kan beseffen.
In de derde plaats: ik blijf mijzelf, maar het geheel dat ik kan overzien zal steeds groter worden.
In de vierde plaats: er is geen wet of regel buiten de begrenzing waardoor mijn bewustzijn wordt bepaald. Zolang ik die niet kan doorbreken, ben ik aan de waarden daarvan gebonden. Alle andere wetten en regels zijn niets anders dan rationalisaties die ik gebruik om mijn eigen wereld, hoe beperkt ze ook moge zijn, een schijn van betekenis en zelfs van oneindigheid te geven.
In de vijfde plaats: als ik deel ben van een atoom, ben ik ook deel van de kosmos. Het deel zijn houdt in: de mogelijkheid tot beseffen. Hoe meer men zich bepaalt tot de begrenzingen van eigen wezen, hoe minder mogelijkheid men heeft zijn werkelijke potentiële bewustwording te realiseren.
Ik meen dat ik hiermee een aardig beeld heb gegeven van de grenzen in het bewustzijn en door die laatste regels ook iets heb duidelijk gemaakt over de groei van het bewustzijn.
Als wij nog niet zo ver zijn dat wij al die grenzen kunnen doorbreken, moeten we eerst leven zo goed we kunnen en zo harmonisch we kunnen binnen die grenzen. Wat na die grens komt is op dit ogenblik niet belangrijk.
Want wij zullen nooit die grens kunnen doorbreken, indien we niet eerst met onszelf en onze eigen wereld een voldoende harmonie hebben gevonden.
Dat houdt in dat bewustwording ook gebaseerd is op de aanvaarding van het heden en het zo harmonisch mogelijk verwerken daarvan. Pas daarna kunnen we de grenzen doorbreken. Dat houdt ook in dat de regels, die u binden voor zover ze niet uit uw eigen besef en gevoelsleven voortkomen, waardeloos zijn. Ze zijn slechts een schijnvorm. De werkelijkheid ligt in uzelf. De werkelijke harmonieën kunnen alleen vanuit uzelf erkend en waargemaakt worden. Het waarmaken van die harmonie is een geestelijke zaak, al het andere is bijkomstig.
Vragen.
Is bewustwording mogelijk door een symbiotische verhouding?
De z.g. symbiotische verhouding is gebaseerd op een elkaar wederkerig aanvullen van twee wezens. Dat kan zijn dat de een de ander het leven mogelijk maakt en gelijktijdig de ander weer als omgeving, als wereld heeft, zoals bij bepaalde soorten darmflora. Zonder dat kan uw stofwisseling niet goed verlopen. Maar zonder de temperatuur die u levert en de voedingsstoffen die u verschaft kan de darmflora niet bestaan. Op deze manier kun je al die relaties kenschetsen. Zelfs de moeder-kindverhouding.
Maar wat gebeurt er? Hier is geen delen van bewustzijn. Hier is slechts een vormen van elkanders milieu of een deel van elkanders milieu. Daarbij behoeft de betekenis ervan niet beseft te worden. Een overdracht van besef en bewustwording is theoretisch mogelijk, maar zal in de praktijk betrekkelijk gering zijn. Zo kunnen we zeggen dat de moeder, terwijl ze het kind draagt, wel aan het kind allerlei stoffelijke ervaringen kan overdragen, maar geen denkbeelden. Wel weer stemmingen, bepaalde gevoelswaarden en geestelijke belevingen. Dat is te wijten aan het feit dat de registratie van die laatste waarden niet lichamelijk geschiedt maar geestelijk. Ik zou kort samenvattend willen zeggen. Een symbiotische verhouding kan onder omstandigheden de bewustwording bevorderen, waarschijnlijk is dit echter niet
Hoe staat het intellect naast het bewustzijn?
Intellect is iets wat men menselijk probeert te meten. Heel vaak gaat men dan uit van het I.Q. Hierbij is de grote moeilijkheid dat een intellect dat door I.Q.-meting wordt gegradeerd afhankelijk is van het I.Q. van degene die gradeert; m.a.w. men neemt zichzelf als ideale maatstaf. Het is duidelijk dat, zodra een mens zichzelf als ideale maatstaf neemt om anderen te beoordelen, hij komt tot een absolute misinterpretatie van al wat er is. Bewustzijn is een totaliteit van aanvoelings- en erkenningsvermogen. Het kan menselijke kennis bevatten. Dat is echter niet altijd noodzakelijk, maar het houdt wel in: een inzicht in samenhangen. Bewustzijn is dus iets anders dan intellect.
Intellect kan beredeneren waarom hetgeen de bewuste aanvoelt niet waar is. En als het dan toch waar blijkt te zijn, kun je ook weer beredeneren waarom het ondanks de onwaarschijnlijkheid nu waar is geworden, zonder dat het het bewustzijn van de bewuste bevestigt.
Voor de ontwikkeling van het bewustzijn was in het begin strijd noodzakelijk. Toch is disharmonie niet zo gewenst. Hoe ligt de relatie tussen disharmonie en bewustzijn?
Strijd is een uiting. Strijders kunnen harmonisch of disharmonisch zijn. Twee ridders die met elkaar strijden en daarbij komen tot een wederkerige erkenning, op basis van een gedeelde code, zijn in wezen harmonisch, ongeacht de strijd. Maar op het ogenblik dat de een de waarde van de ander niet meer wil erkennen, zijn zij disharmonisch. De strijd op zichzelf is dus geen blijk van disharmonie, maar alleen de wijze waarop de strijd wordt gezien en beleefd
Woorden.
Het wonderlijke bij een mens is namelijk dat in zijn woordgebruik heel vaak tot uiting komt hoe het staat met zijn bewustzijn. Dat heeft u misschien nooit opgemerkt. Als u de moderne mens bekijkt, dan is hij bezig met allerlei theorieën. Dit betekent dat hij de werkelijkheid een beetje minder exact pleegt te benaderen dan gebruikelijk is. Het eindresultaat is dat hij de taal verkeerd gebruikt. Hier heeft u een voorbeeld. Er zijn er nog zoveel meer. Wij leven in een grote onbekende kosmos. Wij hebben het onbekende en dat noemen wij God. Hoe meer we weten over de verschijnselen van de natuur, hoe verder God van ons afstaat. Dat is ook weer begrijpelijk, want het onverklaarbare dat vlakbij is, is gemakkelijker te benoemen dan het vage onbekende dat ergens rondzweeft. De manier waarop wij dan spreken over die Godheid en over de krachten die rond ons heen zijn zal weleens veranderen.
Op het ogenblik dat ik werkelijk iets weet, zal ik duidelijker definiëren wat ik niet weet. Hoe minder ik weet van de werkelijkheid, hoe meer ik mij kan bezighouden met theorieën. En dan krijg je het woordenspel van twee predikanten die elkaar belagen omdat ze het niet eens zijn over het aantal engelen dat kan dansen op de punt van een naald. Iets wat in Nederland werkelijk is gebeurd. Zelfs in een godsdienst zijn ze vaak stekelig.
Als ik zie hoe de mens komt aan de grens van het benaderbare, dan vraag ik mij af: waar moet dat heen? Want het is duidelijk dat je op een gegeven ogenblik met woorden niet meer kunt uitdrukken wat er werkelijk nog rond je is aan het onbekende. Hoe meer je weet, hoe meer je beseft niets te weten, maar ook hoe onbegrensder het gebied van je niet weten wordt.
Dan blijken de mensen te vluchten in de richting van bv. het Zenboeddhisme, gesticht door Bodhiharma, een Indiase boeddhistische monnik. Wij krijgen dan te maken met uitspraken als Hoe klinkt de stilte? Dat is schijnbaar waanzin. Maar hoe kunnen wij stilte anders omschrijven. dan als de afwezigheid van klank? Pas als we dat gaan beseffen, weten we dat we de stilte eigenlijk niet kennen. De stilte is een negatieve kwalificatie van klank geworden. Maar dat betekent ook weer dat wij onze innerlijke stilte niet kunnen definiëren. Want als we spreken over innerlijke stilte, dan hebben wij het niet over een werkelijke aanwezigheid, een werkelijke beleefbaarheid, dan hebben wij het over de afwezigheid van storende factoren.
Hoe meer de mens instaat is om het onbekende te beseffen voor wat het is (vaak het negatieve beeld van het bekende) hoe verder hij zal komen en juister zal kunnen formuleren wat er werkelijk bestaat.
Ik weet dat er heel wat mensen zijn die zeggen: dat is werk voor filosofen en alle andere mensen die zich met het onwezenlijke bezighouden. Maar als je luistert naar de moderne mens en je ziet hoe hij probeert om een verschuiving van waarden te veroorzaken alleen door zijn taalgebruik, dan wordt duidelijk dat die mens de onleefbaarheid van zijn sociale situaties steeds beter gaat inzien. Maar hij denkt dat hij door de naam te veranderen het wezen kan veranderen.
De putjesschepper is rioleur geworden. We spreken niet meer over de provincie of het platteland, naar we hebben het over de regio. Wij hebben het niet meer over het feit dat er werklozen zijn. Wij hebben het over de toenemende arbeidsreserve. We spreken niet meer over de moeilijkheden die we hebben met een bepaald probleem, maar we hebben het over de crisissfeer waarin het totaal van de onoverzichtelijke waarden van de huidige marktverhoudingen van invloed zijn voor onze realiteit en daarmee moet rekening worden gehouden in de planning ten aanzien van……
Woorden! Woorden die misschien nog wel betekenis hebben, als wij ze goed ontleden, maar die langzamerhand een soort lied zijn geworden dat probeert de werkelijkheid te verdrijven. Daarom zouden we moeten zeggen: naarmate een mens bewuster wordt, zal hij over minder zaken concrete uitspraken doen. Maar hij zal gelijktijdig over erkende verhoudingen meer en meer duidelijke uitspraken doen.
Een belangrijk punt is dat we altijd de tegenstelling moeten ervaren en erkennen. Tegenstellingen zijn in feite een middel tot definitie. Of zoals men het ook wel zegt: dat alleen de dialoog een wederkerige waarheid tot stand kan brengen.
Wanneer u bezig bent met problemen over bewustzijn en bewustwording, dan is het duidelijk dat u alles op uw eigen manier zult interpreteren. U probeert er een betekenis aan te geven die past bij uw manier van denken. Dat is ook logisch. Maar is die manier van denken wel de enige? Pas als u uitgaat van het standpunt dat een andere interpretatie even waar of even juist kan zijn, kunt u gaan zoeken naar de betekenis. Dit betekent dat elke zaak waarmee u zich bezighoudt niet zo perfect mogelijk, maar zo duidelijk mogelijk omschreven moet worden. De duidelijkheid is te vinden in het herleiden tot de eenvoudigste en meest begrijpelijke woorden.
O, ik weet het wel, de geest heeft ook zijn fouten. Er zijn geesten die een taal spreken waarop een ambtenaar trots zou zijn en waarvan een burger duizelt. Dat kun je hun niet kwalijk nemen, want zij hebben hun eigen begripswaarde en proberen die over te brengen. Ze zijn echter niet in staat om met eenvoudige woorden uit te drukken wat er gezegd moet worden. Een van de meest typische dingen bij de hele bewustwordingscyclus, waarmee u vandaag bezig bent geweest, is wel dat het aantal mededelingsmogelijkheden groter wordt naarmate een aantal stereotypen (vaste klanken of gebaren) ontstaan die een mededeling mogelijk maken.
Het wonderlijke is daarbij dat je als mens over het hoofd ziet dat erop aarde bepaalde talen bestaan, zoals bv. die van de dolfijnen. Wist u dat dolfijnen en walvisachtigen een taal hebben die gemiddeld 200 woorden bevat en die op grote afstand nog een mededeling mogelijk maakt? Dat is een behoorlijke woordenschat. Zij kunnen 200 verschillende signalen uitzenden die worden begrepen. Dat is gestandaardiseerd. Maar dat betekent ook dat elk individu diezelfde signalen zal gebruiken onder licht afwijkende omstandigheden.
Nu zien we iets typisch. Wanneer dolfijnen in een groep samen zijn, dan wordt er op een gevaarsignaal van de een veel feller gereageerd dan op dat van een ander. Klaarblijkelijk heeft men erkend dat deze de meest algemene definitie van gevaar gebruikt, terwijl een ander gevaar misschien eerder ziet als een schrik. Daar houdt men rekening mee.
Als we kijken naar de taal van bv. de mieren, dan zult u zeggen: mieren zijn insecten. Weet u dat deze insecten door hun houding, door hun z.g. taststrijken en bepaalde bewegingspatronen in staat zijn gemiddeld 50 tot 60 verschillende uitdrukkingen over te brengen?
Wist u dat de klankeigenschappen die door de apen (bv. bavianen) worden gebruikt gemiddeld uitlopen tot ongeveer honderd? En dat er daarnaast nog een zestigtal houdingen met een vaste betekenis zijn? Dus, met andere woorden: er bestaan heel wat talen.
Maar als ik die taal alleen vanuit mijzelf interpreteer, zal ik de werkelijkheid van de ander niet kunnen begrijpen. Anders gezegd: als u het wilt weten wat een aap zegt, dan moet u eerst proberen de gemiddelde reactie van die aap op een gemiddelde prikkel te zien en daarnaast uit de samenhang van bepaalde signalen op te maken hoe hij dit uitdrukt. Dan pas krijgt u voldoende begrip om de hele wisselwerking tussen apen van een groep goed waar te nemen.
Ik vind het opmerkelijk dat men dat wel doet t.a.v. apen, maar dat men kennelijk niet bereid is om deze zelfde patronen eens te beschouwen in een groep mensen. Het is opvallend dat één en hetzelfde woord in verschillende groepen van mensen een totaal andere betekenis krijgt, ofschoon de feitelijke betekenis overal dezelfde is. Er zijn groepen waarin bv. ‘lazer op’ een beledigende uitdrukking is, die betekent: smeer hem nu maar. Ga weg. Er zijn groepen waarin ‘lazer op’ eenvoudig betekent: bemoei je er niet mee. Hou je afzijdig. Dit te begrijpen alleen al betekent dat je besef van je wereld vollediger wordt.
Ik heb niet voor niets gezegd dat het Zen is gebaseerd op het overdenken van de aanvullende delen van de waarde waarover je spreekt.
Als ik spreek over het niets, dan heb ik het over iets.
Als ik spreek over het licht, dan impliceer ik het bestaan van het duister.
Als ik spreek over geluid, dan impliceer ik stilte.
Het erkennen van de werking van tegenstellingen op zichzelf is erg belangrijk. En als je dan te maken krijgt met taaloverdracht (overdracht van denkbeelden en begrippen, uitwisseling van signalen), dan zou je ertoe moeten kunnen komen om na te gaan waarom die verschillen bestaan. Je zou dan doordringen tot het wezen van de mensen en begrijpen: de ruwe taal van de een en de verfijnde taal van de ander zijn klaarblijkelijk twee dialecten van signalen. Pas als er een vergelijking van signalen mogelijk is, is een begrip mogelijk. Zolang de mensen elkaar niet kunnen begrijpen verhullen ze de werkelijkheid voor elkaar.
Het is natuurlijk heel erg mooi dat een dokter, een advocaat en dergelijke mensen in staat zijn om in hun eigen vaktaal en in potjeslatijn te spreken. In bepaalde gevallen krijgen ze daardoor een soort onaantastbaarheid: het gezag van het onbegrepene. Als je dat probeert te begrijpen, dan ergert dat. Je wilt dat ze het zeggen in termen die je kunt begrijpen.
Voor een juiste samenwerking tussen een dokter en een patiënt is het nodig dat beiden elkaar verstaan; niet dat alleen één partij de ander verstaat. Een advocaat kan iemand alleen op de juiste manier van dienst zijn, eventueel verdedigen, indien beiden begrijpen wat de ander voor heeft. Dit betekent dat ze op een gezamenlijk niveau moeten kunnen confereren.
Dat is allemaal heel begrijpelijk, dat vindt u logisch. Maar als ik nu spreek over God, over het Onbegrepene, dan moet ik zoeken naar het complement dat voor mij hanteerbaar, omschrijfbaar en begrijpelijk is, want dan kan ik op grond van het gekende komen tot een benadering van het onbekende.
De grote kunst van het ontdekken is niet van: erop uittrekken en kijken waar je terecht komt. Het is wel degelijk de grenzen van het kenbare aftasten en daardoor een beschrijving krijgen van het ongekende. En dankzij die beschrijving is het dan ook mogelijk de waarschijnlijke waarden vast te stellen.
Woorden zijn zinloos, tenzij ze het mogelijk maken om tot een beschrijving te komen van hetgeen wij nog niet weten, nog niet beseffen. Pas dan schenken ze ons de mogelijkheid om door te dringen in het wezen van het onbekende en eerst daardoor kunnen we de grenzen overschrijden waardoor een nieuwe fase van bewustwording voor ons mogelijk wordt.
Ik heb hier namelijk een open stelling geponeerd. Ik heb iets gesteld. Maar heb ik het terecht gesteld? Daar moet u eens over nadenken. Als ik iets zeg, dan gaat het er niet alleen om dat ik het zeg. Het gaat erom dat er iets anders bij zit. Wat is het andere? Wat is het niet gezegde?
Menigeen gebruikt een woord zonder in staat te zijn duidelijk te maken welk complex in dit woord voor hem tot uiting komt. Maar dat betekent dat hij het woord niet moet gebruiken vanuit een zuiver persoonlijke basis, maar altijd op een begripsbasis, waardoor degene tot wie hij spreekt in staat is de inhoud en de betekenis, die op dat moment aan het woord verbonden is, te begrijpen.
Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat elk woord voor ons een aanleiding kan zijn tot verdere bewustwording, indien we ons slechts de moeite getroosten om na te gaan wat daar voor ons achter steekt en wat bij het samentreffen van ons beider inhoud de betekenis tussen ons beiden zal zijn.
Het is vaak niet mogelijk om iemand een volledige waarheid voor te houden. Dat is ook begrijpelijk, want wat voor mij de waarheid is, behoeft dat voor een ander niet te zijn. Op het ogenblik dat ik iemand een waarheid voorhoud, confronteer ik hem met mijn gedachtewereld, die hij slechts kan meten met zijn gedachtewereld. Daarom zijn waarheden altijd zaken die dubieus blijven.
Noot.
Alle specialisatie voert tot verlies van bewustzijn, omdat bij een toenemende kennis op één gebied het begrip voor alle andere gebieden steeds afneemt.