Het persoonlijk zijn

image_pdf

uit de cursus ‘ Occulte Wijsbegeerte ‘ (hoofdstuk 2) – november 1967

Het persoonlijk zijn.

De wereld bestaat voorde mens altijd in een vorm, die wij orde kunnen noemen. Nu is orde een eigenaardig iets. Men zou kunnen zeggen, dat het een soort Januskop is; twee gezichten. Een daarvan is het gezicht, dat men algemeen kent en aanvaardt; het andere gezicht is voor de meeste mensen iets afschrikwekkends. Toch moeten wij toegeven, dat ook het andere gezicht orde inhoudt. Om u een voorbeeld te geven :

Als wij een gemiddelde moraal, een gemiddeld gedrag hebben, dan is dit een uitdrukking van de orde, waarin wij onze wereld zien: een aantal samenhangen. Deze samenhangen bestaan voor ons. Ze worden door ons met velen gedeeld. Maar dat neemt niet weg, dat tegenover deze orde, die algemeen naar buiten toe wordt erkend, er een andere vorm van orde bestaat. Die andere vorm van orde kunt u misschien uitdrukken in een hippie, een provo of de een of andere zeer reactionaire persoon, waarvan men aanneemt, dat hij zich tegen de openbare orde verzet. Maar je kunt niet leven zonder een orde, zelfs indien die een zuiver persoonlijke is. Want als er absoluut geen orde zou zijn, zou er voor ons in het leven ook geen berekenbaarheid zijn.

Een persoonlijke orde impliceert, dat ik punt A bereikende, automatisch weet dat punt B komt. Ik neem dus een vaste samenhang aan. Mijn hele reageren, mijn denken, mijn wijze van leven is gebaseerd op een dergelijke aanname. Of die aanname er nu een is, die ik met de gemeenschap deel, of een die ik alleen in mijzelf erken, maakt heel weinig uit. Er is orde. Dan zal het u ook duidelijk zijn, dat deze orde niet alleen maar de uiterlijke verschijnselen bevat.

In de vorige les hebben wij erop gewezen, dat interpretatie een zeer belangrijk aandeel heeft in de beoordeling t.a.v. goed kwaad, licht ‑ duister, enz. Maar heb ik die beoordeling eenmaal, dan maakt zij voor mij deel uit van de ordening van het leven. Het is dus een associatie‑gewoonte. Deze gewoonte van associëren brengt mij ertoe tussen oorzaak‑en‑gevolg een vaste, bepaalde samenhang te poneren. Of deze samenhang onvermijdelijk is of niet, doet daarbij niet terzake. Ik neem eenvoudig de gewoonte aan om tussen oorzaak‑en‑gevolg een vaste samenhang te stellen. Elke andere samenhang wijs ik af. Ik erken daarin geen orde, omdat zij niet behoort tot het aangezicht van ordening of orde, dat ik voor mij aanvaardbaar acht.

Het zal u nu waarschijnlijk beginnen te dagen. Want orde in denken is iets, dat door de occultist eigenlijk wordt veranderd. Ook in het occultisme‑bestaat wel degelijk een ordening, maar die is niet gelijk aan de erkende orde van allen.

Het verschil ligt niet in de werkelijk bestaande mogelijkheden, maar in de wijze waarop die mogelijkheden, hun samenwerking en hun verhouding worden beseft en geaccepteerd. Misschien kan ik u een voorstelling geven van de werkelijkheid.

De werkelijkheid is God. God kunnen wij ons voorstellen als een bol. Nu is er een cirkel in deze bol. Deze cirkel kan ‑ en met een zekere reden en waarheid zelfs ‑ zeggen: Ik ben het beeld van God. Een tweede cirkel kan zich binnen die zelfde bol bevinden, maar ten opzichte van de eerste een hoek maken. Deze zal met evenveel recht kunnen zeggen : Ik ben een beeld van God, in zijn eigen concept. De wegen, die beide volgen, kunnen verschillend zijn. Ze zullen elkaar op een zeker punt beroeren. Die punten van beroering zullen wij eenvoudigheidshalve de polen noemen.

Nu kunt u zich een globe voorstellen met daarop alle lijnen, die de polen snijden. U kunt zich ook voorstellen, dat elk daarvan een mens is, een denkwijze. Zolang de polen gelijk blijven, kan er worden gesproken van een gemeenschappelijk krachtveld. Mijn associatie tussen punt A (zuidpool) en punt B (noordpool) kan weliswaar een andere zijn, maar indien ik A concipieer, is B daarin (mijn ordening) besloten.

Stel nu, dat er iemand komt, die er helemaal niets voor voelt om deze wijze van denken te volgen. Hij gaat zich b.v. gedragen als een evenaar. Dan zal een ieder zeggen: Ja, ik weet wel dat dit bestaat, het is wel een invloed, maar het is niet redelijk, want noord‑ en zuidpool komen er niet in voor. Maar het typerende is nu, dat de lijn rond de equator precies gelijk is aan de lijn, die wij kunnen trekken van pool tot pool. Het wezen blijft gelijk. De pretentie “ik ben Gods evenbeeld” blijft gelijk, maar het totaal van waarderingen en daarmee van verhoudingen is anders geworden. Op het ogenblik, dat dus een van de over de polen lopende cirkels zou besluiten zich rond de evenaar te groeperen, zullen andere zeggen, dat deze cirkel niet meer aanvaardbaar is. Die aanvaardbaarheid ligt dus in het ontbreken van een gemeenschappelijk contactpunt, ze ligt echter niet in de werkelijke en innerlijke waarde.

Nu is het duidelijk, dat ik ‑ als ik A en B als noodzakelijk stel‑ mijn eigen waarde eveneens fixeer. Het normaal redelijk of logisch denken is een zekere fixatievorm. Dit is opvallend als men nagaat hoezeer de mensen ‑ ondanks hun meningsverschillen en argumenteren ‑ ten slotte allen terecht komen op dezelfde punten.

Elk geloof gaat uit van dezelfde grondwaarheden en trekt daaruit gelijkwaardige (in feite dezelfde) consequenties voor het bestaan van de mens. De uitdrukking, de verbinding tussen God en de mens is weliswaar anders (de lijn is anders), maar het wezen (de beide punten) hebben ze gelijk. Zij delen een wereld.

Met staatkundige systemen is het precies hetzelfde. Zij hebben een ander systeem, een ander denkbeeld, maar ook zij gaan uit van punt A en gaan naar punt B. Zij hebben een punt van contact. Hierdoor zijn zij voor elkaar redelijke wezens. Op het ogenblik, dat er een verschuiving optreedt, waardoor een van de cirkels onverschillig op welke wijze ‑ punt A en punt B zou vermijden, is het wezen, het systeem of de godsdienst niet‑ redelijk geworden; het is niet meer acceptabel.

Als wij ons met het occultisme willen bezighouden, dan moeten we begrijpen, dat het occultisme qua inhoud precies dezelfde waarde bezit als elke andere werelderkenning. Alles wat in occultisme, in magie als oorzaak‑en‑gevolg‑werking en als mogelijkheid wordt gesteld, heeft binnen het Goddelijke een gelijke inhoud, een gelijke waarschijnlijkheid, een gelige weerspiegeling van de Oneindigheid als elk ander systeem. Maar het beroert de andere systemen niet. Hierdoor is het redelijk contact verbroken. Er is geen uitwisseling van gegevens mogelijk. Het verschil in weg is niet zo belangrijk, maar het ontbreken van precies gelijke punten wel. Omdat het snijpunt niet daar ligt, waar alle lijnen snijden, maar t.a.v. elk leven (elke persoonlijkheid) op een ander punt, is geen menselijk logische oorzaak‑en‑gevolg‑werking meer te beredeneren en is het ook niet meer mogelijk om de menselijke waardering, de menselijke logica hierop toe te passen. De enige mogelijkheid voor de mens, die zich aan de werkelijke ordening van zijn wereld vastklampt, is dan ook: verwerping.

U wilt aan occultisme doen. Maar u wilt dat inpassen in uw eigen cirkelgang. U wilt de polen A en B handhaven: Anders gezegd: Voor u is het occultisme niet een wereldverandering, maar slechts een verandering van procedure tussen de logisch vastliggende punten. Zolang dit het geval is, moogt u niet aannemen dat u zich kunt onttrekken aan de algemeen geldende wetten. Want deze wetten zijn nu juist weer de uitdrukking van de ordening, die wij erkennen.

Het is misschien wel heel eigenaardig, dat juist de christenen ertoe zijn gekomen om Vrouwe Justitia zo eigenaardig af te beelden; nl. als een geblinddoekte vrouw, die niet kan zien wat de weegschaal doet. Ze hebben waarschijnlijk niet begrepen wat dat precies betekent. Maar voor ons kan dit beeld wel eens erg belangrijk worden. De wereld weegt, maar kan niet zien wat zij weegt en kan de eigenlijke uitslag niet zien. Anders gezegd : Ofschoon de weging ven de werkelijkheid voor de mens nog mogelijk is, zal hij door zijn gebondenheid aan een zekere polariteit niet in staat zijn de werkelijke uitslag van de weegschaal waar te nemen. Als ik nu terug wil naar het occultisme en ik moet een verklaring geven van de vreemde verschijnselen, die men duister noemt, dan moet ik wel beginnen met aan te nemen, dat ik dus van de norm afwijk. Deze afwijking kan tijdelijk of blijvend zijn. Maar altijd wanneer die afwijking plaatsvindt, zal ik niet meer beantwoorden aan de normale ordening. Dit houdt in, dat mijn normale gewoonte voor mij niet meer belangrijk is. Ja, maar wil ik werkelijk occult actief zijn, dan vervalt voor mij de gewoonte. Conclusie:

1.            Alle occultisme is een vervanging van het bestaande ordebesef door een andere in wezen gelijkwaardig maar op een ander niveau gebaseerde or­dening.

2.            Alles, wat ik ordening pleeg te noemen, is een voor mij bestaande uitdrukking van de goddelijke totaliteit, zoals ik die in mij erken; waarbij de elementen daarvan in een volgorde zijn gesteld, die voor mij een verkla­ring vormt van het algemeen optredende feit. De fout, die ik maak; is dat ik aanneem dat de feiten’en hun verhouding het aantal goddelijke facetten, die zich openbaren, bepalen. In werkelijkheid ligt het omgekeerd: het is de samenvoeging van de goddelijke facetten, welke oorzaak‑en‑gevolg ofwel de voor mij uitgedrukte polariteit zullen vastleggen.

Dit alles is een beetje speculatief. Het zijn beelden. Beelden zijn nooit helemaal de werkelijkheid. Maar de theorie, die wij hieruit hebben afgeleid (het feit, dat de goddelijke waarden niet in een vaste volgorde bestaan maar door ons worden gegroepeerd tot datgene, wat voor óns orde, dus vaste volgorde en verhouding is) zou een goed punt van uitgang kunnen zijn voor de beschouwing van bepaalde magische en occulte concepten. Een van de meest belangrijke punten, die wij in de geestelijke wetenschappen tegenkomen, is empathie: een gevoel van eenheid, van verbondenheid. Dit gevoel van eenheid of verbondenheid wordt dan wel eens uitgedrukt als: ik zie niet slechts een bloem, een vogel of wat anders, maar ik ben tijdelijk die vogel, die bloem en al dat andere; en als gevolg daarvan ken ik dus de vreugde en ook de problemen van het leven, zoals het in die bloem bestaat. Die empathie is natuurlijk maar betrekkelijk, want de menselijke interpretatie van het leven in de bloem zal altijd de menselijke associatie en daarmee een menselijke ordening bevatten, die voor de bloem niet bestaat. Toch is dit empathisch denken in zoverre belangrijk, dat het voor mij het uitbeelden van een andere levensgang mogelijk maakt. Dit uitbeelden van deze andere levensgang betekent: afstand doen van mijn normale ordening. Als ik empathisch denk, dan kan ik niet meer ‑ zoals de mens dat noemt – objectief zijn. Om u een voorbeeld te geven. Een rechter, die zelf eens een misdadiger is geweest en voor zijn misdaad werd bestraft, zal tegenover degeen, die hij moet veroordelen, met te veel begrip en dus te zachtmoedig optreden, of met te veel aan verwerping en daarmee een onnatuurlijke hardheid. Wij zullen ontdekken, dat de rechters, die de grootste bezwaren hebben tegen de verkeersovertredingen van anderen, vaak degenen zijn, die zich aan dergelijke overtredingen bij voortduring schuldig maken. Zij verwerpen in de ander hun eigen gedrag. Dit is gewoon psychologisch verklaarbaar. Als ik nu een empathie met iets heb, wat niet menselijk is, dan is de menselijke objectiviteit voor mij niet meer mogelijk. Mijn interpretatie baseert zich niet meer op de menselijk objectieve feiten, samenhangen en beredeneringen, maar op mijn beleving. Door mijn beleving stel ik andere maatstaven, andere verbindingen van oorzaak‑en‑gevolg, andere voorstellingen omtrent het mogelijke; en als resultaat daarvan een in wezen occult denken. Want occult denken is ‑ ik heb het zo even reeds gezegd ‑ een afwijking van de gangbare normalisering van oorzaak‑en‑gevolg; de bekende polariteit: als A oorzaak is, is B als gevolg onvermijdelijk geworden.

Naarmate de empathie groter is en meeromvattend, zal zij in het “ik” de besefte mogelijkheden vergroten. En dit betekent, dat de keuze van mogelijkheid eveneens groter wordt. Daardoor zal in het eigen besef de waarde van het zijnde veranderen. En daar het ‘ik’ voor zichzelf (ik verwijs u weer naar de eerste les ) in feite de waarneming (niet de objectiviteit) creëert ‑ dat doet iedere mens – creëer ik voor mijzelf een andere feitenwaardering, zie ik een andere samenhang en komt er door mijn andere relatie in feite een totaal andere gevolgwerking uit de bus.

Oorzaak‑en‑gevolg zijn geen onveranderlijke waarden; zij zijn zeer veranderlijke waarden. Maar de veranderlijkheid ervan is afhankelijk van mijn eigen “ik”. Het is mijn eigen innerlijke wereld, die hierin de hoofdrol speelt. Zolang ik iets als onmogelijk verwerp, is het onmogelijk. Zodra ik iets als mogelijk constateer, zal het mogelijk zijn, indien ik de tussenliggende fasen (dus het persoonlijk proces in mijzelf) kan aanpassen aan mijn concept.

De occultist kan nimmer volstaan met te stellen, dat het gevolg van een bepaalde zelfgeschapen oorzaak een andere waarde zal hebben dan logisch beredeneerd is. Zodra de occultist in zijn oorzaak‑en‑gevolg‑werkingen tracht een gevolg tegen zijn logica in te bepalen, zal hij niet in staat zijn dat te doen: Hij mag dan denken en dromen wat hij wil, maar hij wordt altijd weer met de norm, die voor iedereen geldt, geconfronteerd. Op het ogenblik, dat er een afwijking in zijn logica ontstaat, die echter niet algemeen is maar alleen geldt t.a.v. de ene oorzaak en het daaruit voortkomende ene gevolg, ontstaat er een zodanige andere reactie binnen de werkelijkheid, dat hij voor zich en vanuit zich het gewenste gevolg kan waarmaken.

Conclusies.

In het occultisme is niet slechts de eigen wil, maar ook het eigen vermogen om een logische samenhang in een bepaalde richting te erkennen, bepalend voor de gevolgen, die men tot stand kan brengen of zal ondergaan.

Wil ik dus de eigenwereld voor mijzelf bepalen, dan moet ik uitgaan van een voor mij bestaande logica. Of deze logica algemeen aanvaardbaar te maken is of niet, maakt weinig uit. Denkt u maar aan vrouwenlogica, die langs onbegrijpelijke en verstandelijk vaak zeer stomme gevolgtrekkingen op een fantastische manier tot een juiste conclusie komt aan de hand van wat wij zien als de onjuiste beredenering. In feite zit daarin een mate van occulte werking. Vrouwenlogica is geen logica, zegt de man. Maar waarom? Indien haar uitgangspunt en gevolgtrekking juist is, moet het tussenliggende een logica zijn (het moet een vaste orde hebben), want anders is de afleiding van het gevolg uit de oorzaak onmogelijk.

Hieruit volgt dat er vele soorten logica, vele denkprocessen mogelijk zijn. Waarom moeten we dan aannemen, dat de menselijk gangbare processen, de gangbare ordening terzake, onveranderlijk is? De logica van de vrouw voert tot een feit, dat voor de man langs een andere weg en vaak moeizamer eveneens beredeneerbaar zou zijn, omdat ze ten slotte leven in eenzelfde factuele wereld. Maar indien ik, die factuele wereld nu eens ga verschuiven, wat gebeurt er dan? Indien ik de feiten van die wereld van hun betekenis voor mij beroof, het algemeen gangbare substitueer door iets anders, wat gebeurt er dan? Dan blijft die logica, die logische mogelijkheid bestaan. Maar het gevolg verandert in betekenis. Indien het gevolg in betekenis verandert, verandert het in energie, gezien vanuit mijzelf. Indien het in mij een andere vorm van energie betekent. dan betekent het een andere wijze waarop ik datgene projecteer, wat er in mij is. Ook hiervoor verwijs ik naar de eerste les.

Projectie is, in feite een vaststelling van het overbodige. De meeste mensen denken dat zij wensen projecteren, of dat zij bewustzijn projecteren. Maar dat is niet helemaal waar. Datgene, wat in mij perfect harmonisch is, wat tot mijn eigen vlak van leven behoort, dat wordt door mij niet als feit erkend; dat is voor mij alleen kracht. Slechts datgene, wat door mij niet als feit wordt erkend, wat voor mij niet een werkelijk deel van mijn wezen is, komt voor projectie in aanmerking.

Dit werp ik uit mij en tracht ik in de projectie in mijn wereld voor mij weer aan te passen aan mijn besef van die wereld. Een curieus feit dus.

Als ik iemand wil genezen en dit is voor mij volkomen normaal, dan zal ik er verder niet over nadenken, of die ander wordt genezen of niet. Ik zal mijn krachten niet op die ander richten, dat is helemaal niet nodig. Het feit, dat ik de erkenning van ziekte heb, impliceert voor mij genezing. Het enige, dat ik nog kan doen, is reageren op de ander met zijn verwondering daar voor mij het geen feit is. Het is eenvoudig een deel van het zijn. Het is geen afzonderlijk feit meer. Maar op het ogenblik, dat ik die genezing in mijzelf eigenlijk als onlogisch ervaar, kan ik op een punt konen, waarbij ik in mijzelf eigenlijk zoveel dingen ver­werp, dat ik ze beschouw als een te bundelen energie. En nu ga ik een voorstel­ling, die volgens mijn innerlijke wereld, mijn logica, niet helemaal reëel is, uit­drukken als een kracht buiten mij. Daardoor ontstaat er een genezingsproces of iets wat daarmee samenhangt. Dit wordt door mij dan als buiten mij staand ervaren en kan als zodanig een aanleiding zijn tot een wijziging van mijn volgend punt van uitgang. Hier staan we dus wel voor een heel eigenaardig verschijnsel.

De geestelijke genezer, die een mens wil genezen en die hiervoor zijn kracht en energie inzet, doet dit, omdat de genezing voor hem geen feit is; omdat zij niet een‑ logisch voortvloeisel is uit de erkenning ziekte en de wil tot helpen.

De magiër, die met heel veel kracht een geest weet op te roepen en dat tot stand brengt, heeft al die omslag nodig, omdat hij zijn gevoel van onvermogen tot communicatie met die geest moet uitdrukken. En dan kunnen wij dus zeggen:

In bet occultisme vormt, datgene, wat wij innerlijk niet als logische mogelijkbeid aanvoelen, maar dat onze voorstellingswereld desondanks kan beheersen, voor ons de kracht, waardoor een langzame verschuiving van voorstellingwereld mogelijk wordt en zo het oorspronkelijk schijnbaar niet bereikbare, bereikbaar wordt.

Als u dit hebt kunnen volgen, zal de volgende regel u niet verbazen.

De grootste prestatie van occulte geaardheid zal voor de mens niet voortkomen uit zijn erkende macht maar uit zijn frustratie. Het is zijn frustratie, die hem ertoe brengt het geheel van zijn gevoelens van onvermogen zodanig te bundelen, dat hieruit een wil ontstaat, waarin alle voor het “ik” niet‑harmonische en alle niet absoluut noodzakelijke kracht in het “ik” wordt geprojecteerd op de buitenwereld. Deze projectie krijgt voor het “ik” een grotere waarschijnlijkheid naarmate de kracht groter is (of de frustratie groter ) waardoor de uiting, tot stand komt. Het totaal van het eigen besef in occulte zin is dus een voortdurende verschuiving van begripswaarden binnen het Goddelijke, tot stand komend door de projectie van eigen frustratie, waardoor de totale aanpassing van het “ik” aan een goddelijke ordening wordt geredigeerd door het begrip van eigen onvermogen.

Dat lijkt misschien wel weer heel diepzinnig. Maar zo diepzinnig als het lijkt, is het zeker niet. Ik heb u al gezegd, dat wij vandaag enigszins speculatief. moeten denken. Dit is niet te vermijden, omdat we in wijsgerigheden altijd ergens moeten speculeren. We moeten beginnen met de feiten voor te stellen en te trachten ze te begrijpen. En als ik al het voorgaande zo mooi heb geformuleerd, dan moet dat hierop neerkomen:

Ik leef feitelijk in mijn innerlijke wereld. Maar mijn innerlijke wereld heeft volgens mijn besef (en niet volgens de noodzakelijke geaardheid van die innerlijke wereld ) een analogie met iets, wat ik buiten mij als waar veronderstel. Of die veronderstelling al dan niet doeltreffend is, doet niet terzake. Indien ik die gelijkwaardigheid veronderstel, ontstaat er een binding tussen mijn wereld. en de buitenwereld. En dat houdt in, dat oorzaak‑en‑gevolg binnen mij en buiten mij voor mijn besef dus gelijkwaardig zullen zijn, zodat ik mij bind aan een algemene orde, aan een normalisering a.h.w. van reactie, van gewoonteprocessen en wat daar verder bij hoort. Maar op het ogenblik, dat ik met de wereld niet tevreden ben, moet ik iets veranderen.

Nu kan ik dat op twee manieren doen. Ik kan komen tot wat men noemt de rationalisatie, waardoor ik het feit dat volgens mij onvermijdelijk is mijzelf ga verklaren als noodzakelijk voortvloeiend uit de oorzaak en daarbij de voor mij niet aanvaardbare elementen tracht te maken tot een positieve waarde. Ik kan echter ook uitgaan van het standpunt, dat indien iets voor mij niet aanvaardbaar is er een middel moet zijn om het te veranderen. Dat middel is binnen de eigen wereld de voorstelling, de idee, de idealisatie. Het verschil tussen mijn ervaren werkelijkheid en mijn realisatie vormt de kracht, waarmee ik de idealisatie kan trachten te verwezenlijken. Het is dus de beweging, die in mij ontstaat.

Als ik nu even terug mag keren tot het beeld van de bol, dat ik in het eerste gedeelte van mijn betoog gebruikte, dan kan ik zeggen: Wij hebben geen vaste plaats in die bol. Elk “ik” kan worden voorgesteld als een cirkel. Die cirkel is de twee‑dimensionale weergave van het wezen van de bol. Maai elke houding en elke verhouding binnen de bol is mogelijk. Zolang de cirkel haar eigen omtrek behoudt, is haar placering binnen de bol niet belangrijk voor haar weergave van de totaliteit van de bol in dit twee‑dimensionale vlak. Dan is elke ordening, welke noodzakelijke raakpunten stelt, op zichzelf eigenlijk al irreëel. En wat meer is, dan zal elk proces van leven dat niet een voor het “ik” volledige en harmonische erkenning van oorzaak‑en‑gevolg‑werking heeft, zodat het besef a.h.w., de begrenzing van eigen cirkel omvat, door de frustratie komen tot een verplaatsing van zichzelf binnen de bol.

En nu stellen we ons eens een bol voor, zoals u die misschien wel eens hebt gezien bij sommige goochelaars of bij bepaalde mechanische tricks. We hebben een groot aantal cirkels, die ‑ in beweging zijnde ‑ voortdurend van hoek veranderen. Doordat ze t.o.v. elkaar steeds in beweging zijn, blijft de bol uitgebeeld, maar het raakvlak binnen de bol verandert voor elke cirkel voortdurend. Dit is nu wat er in het leven plaatsvindt.

Als ik over een ordening spreek, dan is dit in feite geen werkelijke fixatie. Het is een voortdurend veranderende waarde. Zolang ik die veranderende waarde algemeen stel, lijkt het of een gesoldeerde kooi, die een bol voorstelt, zich voortdurend wentelt. Maar dat is niet noodzakelijk, want de binding is niet vast. Ik kan binnen het Goddelijke elk willekeurig standpunt innemen. En als ik voor mij een juiste acclimatisatie heb gevonden, dan is voor mij oorzaak‑en‑gevolg orde; dan heb ik a.h.w. mijn plaats gevonden. Die plaats omvat dan in het “ik” de scheppende beheersing op twee‑dimensionaal vlak, die in de bol (God) op driedimensionaal vlak zou kunnen bestaan. Er is voor mij dan geen noodzaak meer om een orde te creëren. Er is geen ideaal meer denkbaar. Er is slechts bestaan.

Als ik in deze toestand empathisch ben (dus met begrip een andere cirkel, een ander vlak van wereldbeschouwing of beleving zie), dan zal deze empathie voor mij nimmer een verstoring van mijn eigen orde betekenen. Zij betekent slechts, dat ik de beweging (de frustratie van die andere wereldorde, dat andere denkvlak) kan opvangen. Ik kan helpen om de beweging van de ander te normaliseren. Conclusie:

In het occultisme kan ik niet het werkelijke wezen of leven van een ander veranderen, maar wel diens relatie tot de totaliteit en daarmee vooral zijn eigen bewogenheid binnen de eeuwige Totaliteit.

Dit lijkt allemaal niet erg praktisch, dat weet ik wel. Maar in het tweede gedeelte krijgt u ongetwijfeld nog iets over de praktijk. Voor ons gaat het hier om het begrip; laat mij nu deze les besluitende trachten dit begrip samen te vatten in een aantal eenvoudige punten.

1.            Mijn leven is een in zich besloten geheel, dat voor mij kan worden uitgedrukt als de voortdurend in mij erkende relatie tussen oorzaak‑en­ gevolg, waarbij de naam oorzaak‑en‑gevolg kan wisselen, maar de baan van gevolg naar oorzaak en van oorzaak naar gevolg altijd de gelijke is.

2.            De energie en de mogelijkheid tot besef tussen oorzaak‑en‑gevolg is altijd dezelfde.

3.            Elke vanuit het “ik” ontstane verandering van deze oorzaak‑en­ gevolg‑waardering t.a.v. een gemeenschap of een geloof op zichzelf bete­kent niets, mits in de eigen wereld de consequentie bewaard blijft. Daar, waar het “ik” de relatie oorzaak‑en‑gevolg voor zich niet volledig kan aanvaarden, ontstaat de z.g. frustratie, waardoor een denkbeeld wordt geprojecteerd, dat niet als reëel wordt gezien. Dit heet wil. Met deze wil brengen wij niet de wereld buiten ons in beweging, maar veranderen wij onze relatie t.a.v. de wereld.

4.            De werkelijk occulte kracht vloeit niet voort uit het willen van iets, dat anders is dan in de normwereld van de mensen, maar uit een ander normbesef dan de mensen bezitten. Zodra mijn wezen een voldoende empathie (een gevoel van eenheid) met de ander kan bereiken, zal al hetgeen voor mij occult normaal is, voor de ander kenbaar worden, maar in diens als normaal geldende oorzaak‑en‑gevolg‑sequentie niet als zo­danig worden aanvaard en daardoor motivering en frustratie scheppen.

5.            Elk occult verschijnsel, dat uit ons voortkomt, betekent voor an­deren een verandering van levensvlak. Hierdoor zullen de occulte ver­schijnselen de gefixeerde menselijke wereld voortdurend in beweging hou­den; en in deze voortdurende beweging van de menselijke denkwereld een ieder op den duur ertoe brengen zijn eigen harmonische erkenning van het Goddelijke; waarvan hij zichzelf als deel en als een afbeelding beschouwt, waar te maken zodanig, dat naar buiten toe geen motivering meer behoeft te ontstaan, omdat het frustratieverschijnsel afwezig is. Ons streven is niet naar een verandering, maar naar de stabilisatie volgens onze eigen harmonische inhoud.

Wie dus het occultisme alleen wil gebruiken om daarmee verschijnselen te veroorzaken, moet zich realiseren dat hij het nooit erg ver zal brengen. Maar wie gebruik wil maken van dat wat men occultisme noemt om zijn eigen oriëntatie in de wereld te vinden en door empathie (een gevoel van verbondenheid met verplaatsing van het “ik” in de ander of in het andere) wil komen tot een harmonische Godserkenning in de Totaliteit, die zal juist door zijn zoeken naar de Totaliteit voor zich de harmonie tot stand brengen, waarin geen waarschijnlijkheden of onwaarschijnlijkheden meer bestaan, maar alleen een logische en eeuwige samenhang, waarbij in feite de polen van het bestaan niet meer zijn: oorzaak‑en‑gevolg, maar God en mens, die ‑ a.h.w. in waarde met elkander wisselend ‑ voortdurend de totaliteit van de schepping uitdrukken.

Met deze les wil ik nu volstaan. Ik hoop echter, dat u dit alles niet als stelling wilt beschouwen, maar als een aanleiding tot overdenking. Slechts wie in zich tot een realisatie komt, kan voor zich een begrip krijgen van eigen orde; daardoor van eigen oorzaak‑en‑gevolg‑verhouding; en zo ook ‑ met een zekere erkenning misschien ook van eigen frustratie ‑ komen tot een harmonische realisatie van het “ik” in de Totaliteit.

De innerlijke wereld als praktische waarde.

Al wat ik in mijzelf als mogelijk concipieer, is mogelijk. Maar helaas is het niet altijd mogelijk volgens de wijze, waarop ik mij de verwezenlijking voorstel. Het is nl. in het “ik” altijd zo, dat elke voorstelling ‑ hoe fantastisch zij ook moge lijken ‑ te realiseren is, mits tussen dat, wat u nu bent, wat u nu ziet, een brug kan worden gebouwd van denkbeelden, die voor u logisch en aanvaardbaar blijven en die voor u in verband met uw doel praktische betekenis hebben. Dit is natuurlijk voor de meeste mensen niet bruikbaar om hun werkelijke wensdromen waar te maken. Want de wensdroom van de mens is over het algemeen juist zijn projectie van hetgeen hij als onmogelijk veronderstelt. Maar in kleinere dingen kunnen wij daar toch heel veel mee doen. En de wijze, waarop wij dan te werk moeten gaai, wil ik trachten u vanavond enigszins te beschrijven:

Wanneer ik begin met mij een soort droombeeld te maken, dan moet ik uitgaan van wat ik nu ben. Dat wil zeggen elke verandering, die in mij zou moeten geschieden om het droombeeld waar te maken, moet ik opbouwen vanuit mijn huidige zelferkenning. Mijn punt van uitgang is altijd dat wat ik nu ben, dat wat ik nu kan, dat wat ik nu als mogelijk zie.

Ik weet wel, dat die dingen op zichzelf niet zoveel betekenis behoeven te hebben. Maar de grote moeilijkheid is dat elke voorstelling als punt van uitgang, die van de werkelijkheid zoals ik die erken verschilt, het mij onmogelijk maakt de volgende stappen als reëel te zien. En elk occult werken betekent het opbouwen van een realiteit, ook indien dat maar een eigen realiteit is.

Punt 1 is dus: Erken uzelf, uw mogelijkheden en de volgens u bestaande waarschijnlijkheden op dit ogenblik.

Punt 2. Stel u het doel voor, dat u wilt waarmaken. Doe dit niet al te vaag, maar doe dit zo verpersoonlijkt en zo omschreven mogelijk. Hierdoor krijgt u een beeld waar u naar toe wilt.

Nu is de aardigheid hierbij, dat ik niet moet beginnen uit te gaan van wat ik nu ben, maar ik moet met mijn denken teruggaan van mijn nauw omschreven ideaal naar de mogelijkheden van vandaag. Het is dus a..h.w. een teruggaan van een doel om te vinden welke stappen er vanuit het heden mogelijk zijn. Zou ik vanuit het heden vertrekken, dan is mijn aantal keuzemogelijkheden oneindig groot. Maar ga ik uit van een vastomschreven doel, daar ik zelf, zoals ik nu in de werkelijkheid sta, reeds daarin kies, dan zal ik de juiste weg voor mij veel eenvoudiger en gemakkelijker uitstippelen. Heb ik deze weg uitgestippeld, dan ben ik dus gelijktijdig op het moment “nu” aangekomen. Het laatste denkbeeld, dat ik heb gehad, uitgaande van het doel, voordat ik zei “en zo is het”, is de eerste stap, die ik moet zetten.

Het is dus eigenlijk heel eenvoudig. om in het occultisme een bepaald doel waar te maken, beredeneer ik vanuit het omschreven doel de relatie met het “ik”, zoals het nu bestaat; en dat laatste, dat vóór de erkenning komt, kan ik waarmaken. Hierdoor ontstaat dus een verwezenlijking, een uitdrukking met daad, met gedachte, met woord, met wil, met wilskracht, met aanroeping en incantatie, wat u maar wilt noemen. En dat is voor mij iets, wat ik in verband met mijn doel als reëel mogelijk erken.

Nu zoudt u zeggen dan moet ik zeker verder gaan. Neen. Als ik deze eerste daad heb gesteld, ga ik mij weer afvragen: Wat ben ik nu? Hoe ben ik nu? Wat is mijn doel? En ik ga weer terug. Op deze wijze zal ik elke keer vanuit het bereikte punt de kortste weg naar mijn doel kiezen volgens het bereikte besef. De hele weg blijft voor mij logisch en consequent. Want het doel, dat ik heb gekozen en heb omschreven, blijft steeds het zelfde. Daarvoor moet ik zorgen.

De evolutie, die in mij kan ontstaan, wordt daar voortdurend bij in berekend. Ook wat voor mij onverwacht is, doordat ik elke keer eerst handel, mijzelf besef en dan verder ga. Hierdoor ontstaat er wat je kunt noemen: een gewoonte van occult denken. Want het is een gewoonte. En naarmate ik meer gewend ben om steeds naar het doel te gaan en terug te redeneren, totdat ik de fase heb “dat kan ik nu doen”, zal ik ook sneller achtereenvolgens kunnen handelen. Op den duur kan dit proces zich zo snel afspelen, dat de ene verdeling haast zonder enige onderbreking overgaat in de volgende. Er ontstaat dan het persoonlijk magisch rituaal. Een rituaal, dat uit daden is voortgekomen, die in eigen concept logisch, verantwoord en goed zijn; die de verwezenlijking van het doel volgens eigen besef voortdurend waarmaken en die niets in het eigen “ik” ‑ zoals het nu bestaat ‑ verloochenen.

Wanneer u dus een bepaald doel wilt waarmaken, kies een doel dat u zelf nog als bereikbaar acht. Vraag u af, wat er eigenlijk aan de verwezenlijking van het doel nog aan mogelijkheden ontbreekt, als u uzelf beschouwt. U zult ontdekken, dat u de mogelijkheden steeds meer beperkt. Een juiste actie volgens de innerlijke waarde is altijd bereikbaar. Elke juiste actie, gebaseerd op innerlijke waarde, zal door de gerichtheid op het doel de verwezenlijking van het doel dichterbij brengen. Naarmate men leert het proces van erkenning omtrent jezelf en het doel voortdurend te versnellen, zal het mogelijk zijn een gesteld doel op een voor anderen niet kenbare wijze steeds sneller waar te maken. Als wij aan het ogenblik zijn gekomen, dat de actie uit de erkenning gewoon voortvloeit en een vloeiend geheel vormt, krijgen we te maken met het mirakel, aangezien voor anderen de symbolische waarde van hetgeen wij doen niet kenbaar is en als zodanig ook de logische sequentie die daarin zit. U kunt alles waar maken, wat u nog als mogelijk erkent en waarvan u zich een voldoende voorstelling kunt maken.

De innerlijke wereld geeft ons dus wel zeer veel practische mogelijkheden. Want de mens denkt zeer vele dingen, die hij wel als mogelijk beseft, maar die hij niet kan associëren met wat hij nu is. In feite is dus in de innerlijke wereld het z.g. occulte bereiken eerder een kwestie van het afbreken van grenzen dan van het opbouwen van krachten. En daarmee kom ik vanzelf aan een volgend stukje praktijk.

Wanneer ik als mens reageer onder invloed van b.v. paniek, blijk ik veel sterker, veel sneller te zijn en veel meer uithoudingsvermogen te bezitten dan ik normaal als mens denk te hebben. Deze capaciteiten zijn altijd in mij aanwezig. Ze komen echter alleen onder bepaalde invloeden naar buiten. Kennelijk is mijn besef van eigen mogelijkheden hetgeen mij belet mijn krachten werkelijk tot het uiterste te gebruiken.

Wat voor de materie geldt, geldt in zekere zin ook voor de geest. Want de geest, in zich haar eigen wereld bouwend en vormend, stelt tussen zich en de werkelijke mogelijkheden, die in haar schuilen, ook steeds het begrip “onmogelijk”. Onmogelijk is een begrenzing, die wij nooit zonder meer kunnen verwerpen. U kunt wel zeggen dat iets mogelijk is, maar u blijft voelen dat het onmogelijk is.

De begrenzingen in het “ik” kunnen nimmer worden aangetast door een beredeneerde of emotionele verwerping zonder meer; zij kunnen slechts teniet worden gedaan door een streven, dat een klein deel als mogelijk ziet of dat tot het onmogelijke zou kunnen voeren. Men groeit a.h.w.: door de begrenzing van ideeën als “onmogelijk” heen, zoals een grasspriet zich voorzichtig door de steenlaag heen boort, totdat zij voedsel vindt. Het begrip “onmogelijk” blijft voor ons in onze wereld altijd bestaan. Maar door onze actie hebben wij op een bepaald vlak het begrip “onmogelijk” doorbroken. De praktijk geeft ons de kracht om het onmogelijke mogelijk te maken. Het blijft dan ook voor onszelf miraculeus. Wij mogen bij het occulte streven dus niet zonder meer uitgaan van de voorstelling, die wij ons mentaal maken. Deze voorstellingen en beredeneringen in de mentaliteit geschapen, in het denken voortgebracht, hebben alleen dan betekenis, indien zij door een praktijk worden gesteund, die zowel emotioneel, factueel als mentaal mogelijk is.

Hieruit kunt u uw tweede les trekken:

In de praktijk zal ik nimmer het z.g. onmogelijk kunnen waar maken. Maar ik kan wel in het z.g. onmogelijke kleine mogelijkheden ontdekken. Elk punt in het totaal onmogelijke, dat mij als mogelijk voorkomt, is te verwezenlijken en zal mij daardoor een verder doordringen in het schijnbaar onmogelijke ook feitelijk doen beleven en aan de hand van die beleving laten presteren.

Hier komt dan de grote vraag: Wat wij moeten doen ten aanzien van b.v. de z.g. begaafdheden.

Vele mensen wensen een bepaalde gave te hebben. Maar nu komt de grote moeilijkheid, zij stellen zich deze gave voor als iets; dat buiten de norm ligt. Zij vragen zich dus niet af, of iets van die z.g. gave misschien nu al ergens kan worden waargemaakt. Maar ze zeggen: Ik wil het geheel hebben. Vergelijkend gesproken: Wie de bloem wil hebben en slechts het zaad bezit, moet het zaad de gelegenheid geven zich te ontplooien en te groeien. Dit geldt ook voor u. Daarom zullen wij bij gaven niet in de eerste plaats moeten afgaan op wat wij zouden willen hebben, maar op wat wij denken reeds enigermate te bezitten. Datgene, wat wij als een mogelijkheid in onszelf hebben erkend, kunnen wij verder exploiteren en uitbouwen. Hierdoor is het mogelijk de grens te doorbreken van de gave, die buiten mijn bereik ligt of die ik niet bezit. Ik schep een nieuw besef van werkelijkheid. In dit nieuwe besef zal vaak de gave, die ik eens als bewonderenswaard heb gezien, mij voorkomen als het normaal gebruiken van mijn vaardigheden. Zodra dit het geval is, bezit ik de gave. Hieruit vloeit voort:

De z.g. occulte gaven of de paranormale begaafdheden van de mens kunnen worden ontwikkeld, mits hij uitgaat van een gave, die hij reeds bezit of meent te bezitten, en deze steeds verder ontvouwt, totdat voor hem het begrip “onmogelijk” niet meer bestaat. Zodra u het gevoel heeft op een gebied het onmogelijke te kunnen waar maken, kunt u vanuit de bereiking naar elke andere gave kijken. Voorbeeld: U wilt een mens genezen. U leert die mens op afstand, via contact of op andere wijze te genezen en daarmee het schijnbaar onmogelijke waar te maken. Dan gaat u uit van dezelfde procedure om die mens te genezen, maar u voegt daarbij b.v. het begrip “zien”. Dan ontstaat er in u een beeld. Stel daaraan geen eisen van helderheid of duidelijkheid. Laat het in u ontstaan. U zult ontdekken, dat u steeds meer gaat zien, en misschien ook gaat horen. Maar u moet eerst op een punt door de grens van verstandelijkheid en beperktheid heen breken.

Daaruit kunnen wij weer een les leren:

Bij het praktisch gebruik van de z.g. occulte mogelijkheden gaat het er om eerst op een enkel punt het occulte voor onszelf tot een volledige waarheid te maken. Zodra dit het geval is, kunnen wij vanuit het occult bereikte alle andere vormen voor ons als mogelijk stellen. Zij zullen dan worden verwezenlijkt in relatie tot hetgeen wij reeds als mogelijk zien.

Dan zien wij bij de mens vanzelf ook de noodzaak ontstaan om de innerlijke we­reld te kennen en te omschrijven. Men noemt dit vaak esoterie, maar in wezen maakt het ook deel uit van het occulte.

Als ik mijzelf innerlijk wil zien door het scheppen van analogieën met mijn wereld, zal ik mijn wereld altijd als begrenzing stellen voor mijn erkenning omtrent mijn wezen. Daarom moet het beeld van het innerlijk wezen zoveel mogelijk zelfstandig worden opgebouwd. Eenvoudig gezegd:

Uw innerlijk wezen moet niet worden erkend aan de hand van de materie, zoals u die kent en meent te zijn, maar als het ideaal van innerlijk bestaan. Dan zult u zien dat de eerste wet of regel, die ik u heb genoemd, ook hier geldt. Want op het ogenblik, dat ik dit ideaal van mij heb erkend, zal ik een bepaalde mogelijkheid erkennen in de feiten, die ik beschouw als mijn realiteit. Dat is de uiterlijke wereld. Dat is ook de mentale wereld. Ik kan nu dus vanuit mijn mentale, mijn materiële wereld op een punt dit innerlijke ideaal benaderen. Ook hier zal ik dus steeds trachten waar te maken wat ik in mijzelf zie; en als ik het heb gedaan onmiddellijk vragen: Wat is mijn ideaal? Waar sta ik zelf nu? Wat is de benaderingsweg? U zult zien, dat u op die manier betrekkelijk eenzijdig tot de kern van uw eigen wezen doordringt. Wat u aan zelfkennis hebt, is dan niet algemeen, niet universeel volgens het menselijk denken, maar u bereikt de kern van uw wezen.

Nu het eigenaardige: Zodra het bewustzijn de uitwisseling a.h.w. van begrip tussen het ware “ik” (dat begonnen is als ideaal) en het stoffelijke “ik” mogelijk is geworden, zal de totale erkenning van het geestelijk “ik” daaruit volgen, omdat elke geestelijke constatering en waarneming vanuit dit centrale punt alle facetten van het geestelijk ego omvat. Op deze wijze is dus ook de innerlijke bewustwording langs een eenzijdige weg inderdaad te versnellen. Hier moeten wij echter voorzichtig zijn en daarom geldt:

Bij de poging om de innerlijke waarheid te erkennen zal een eenzijdige benadering vaak de meest juiste zijn. Maar deze eenzijdigheid moet zijn gebaseerd op het eigen denkbeeld omtrent innerlijk wezen en het besef van huidig zijn en bestaan. De weg kan niet worden gebouwd aan de hand van de gedachten van anderen, maar alleen aan de hand van de in u bestaande denk‑ en associatieprocessen. Niet de emoties, die anderen als juist beschrijven, doch uw natuurlijke emotionaliteit alleen kan hiervoor als steun en dragende kracht dienen.

Elke zelferkenning is een op zich eenzijdig proces, waarvan de eenzijdigheid wordt bepaald door de zelferkenning in eigen wereld van de persoon, die streeft. Is de zelferkenning volledig, dan zullen alle krachten en vermogens van het innerlijk “ik” automatisch kunnen worden geprojecteerd in het stoffelijk “ik”. En wat meer is, dan kan het stoffelijk “ik” vanuit de geest op zeer vele punten worden gevisualiseerd en zal hiermee de daadkracht van het “ik” in de materie op zeer vele punten ook onmiddellijk zijn geopenbaard.

Dit laatste is misschien wat duister. Maar u hebt wel eens gehoord van iemand, die zijn geest uitzendt om ergens anders een boodschap te doen en die dan daar wordt waargenomen. Als u dit gaat stellen als het uit je lichaam stappen met een voertuig en dan snel van b.v. Singapore naar Melbourne gaan of van Hongkong naar New York, dan denkt u dat veel te primitief. Indien ik mij bewust ben van mijzelf, zal elk besef omtrent mijn wereld en haar noodzaken mijn “ik” projecteren op die plaats. Er is geen sprake van een uittreding in de gebruikelijke zin van het woord. Er is sprake van een zelferkenning plus een erkenning van stoffelijke noodzaak. De projectie geschiedt altijd onmiddellijk en nimmer middellijk. De tussenruimten ‑ hetzij in tijd of in afstand ‑ worden a.h.w. opgeheven. Misschien is het goed dit te onthouden, ook al zult u daar nog niet aan toe zijn. Want hiermede is ook de zelferkenning in een geheel nieuw licht komen te staan.

Wij weten dat de oude Grieken hebben gezegd: Ken uzelf. Maar aan de andere kant hebben filosofen ook weer gezegd: Ja, maar als ik mijzelve ken, wat dan? Er moet een consequentie zijn. Als ik mijzelf ken, houdt er iets op te bestaan; dan is het dus een niets. Dat is trouwens ook al een oud probleem.

U weet misschien, dat een groot filosofisch probleem altijd is geweest de kwestie van de tegenstelling tot iets (of het zijnde) en het niets. En het was Nietzsche, die ten slotte de oplossing vond en stelde: Maar het niets in zichzelf is iets. Daardoor ging hij dus het negatieve als een volledig zelfstandige en eigen waarde beschouwen. Zo kwam hij tot de mogelijkheid om het oude Griekse begrip “niets” te hanteren; en ook tot de zelferkenning, die eigenlijk een overschrijden van het mens‑zijn met zich brengt (dus een niets‑zijn in menselijke zin kan compenseren) door te zeggen: Wat je in de wereld achterlaat aan illusies en verbondenheid met de mensheid, wordt gecompenseerd. Dat schijnbaar negatieve is een werking in zichzelf. En als wij nu praktisch in het occultisme willen werken, dan moeten wij dit dus ook proberen te onthouden.

Mijn zelfkennis houdt vaak een ontkenning in van datgene wat ik eens als mijn zelf heb beschouwd. Maar het vergroot mijn mogelijkheden, waaronder dat van wat ik eens als mijn ‘ik” heb gezien. Dat zou dus ook betekenen als ik zeg, dat ik iets niet kan, dat ik dan door te zeggen dat ik iets niet kan ook aanduid, dat ik iets wel kan. Dat is een eigenaardige redenering. Maar als ik niet kan spreken, dan moet ik wel kunnen zwijgen of kunnen zingen. Ik moet iets anders kunnen. En dat is nu iets, waarvan u in de praktijk gebruik kunt maken, indien u in uw leven geestelijke krachten wilt activeren. Want veelal kijken wij naar iets, wat we niet kunnen. We zouden het willen, maar we kunnen het niet. Nu kunnen wij dus zeggen: Wij willen dit en wij kunnen dit niet; dan is er dus iets wat wij wel kunnen. Wat kan ik wel? Daardoor komt u vanuit het negatief benaderen van de wens, de droom of de noodzaak tot een positieve benadering. In plaats van dat u opsomt wat u niet hebt of niet kunt, gaat u opsommen wat u wel kunt.

In het occultisme is datgene, wat men voor zichzelf als mogelijkheid of als eigenschap erkent altijd een punt van uitgang, van waaruit bereiking mogelijk is. Voelt u zich machteloos, vraag u af op welk punt dan die machteloosheid niet bestaat, of uit welke positieve eigenschap of waarde dit hulpeloos zijn voortkomt. Definieer dit. Als u dit heeft gedaan, heeft u dat punt gevonden, waarop u zelf actief kunt zijn.

Alle occulte bereiking is een eigen activiteit, gebaseerd op het positief besef van eigen wezen in de voor het “ik ” gans normale wereld plus het denkbeeld van het doel.

Nu zal er een doel zijn, dat ook niet zo gemakkelijk te benaderen is. Ook daarmee hebben wij met ons streven heel veel moeilijkheden. Ik kan mij voorstellen, dat een mens zegt: “Ik wil streven naar wereldvrede”, maar dat hij zich die wereldvrede niet als reëel kan voorstellen, omdat wat hij kent eigenlijk onvrede is. Voor hem is vrede in feite niet een positieve waarde, maar een negeren van de onvrede. Het zal duidelijk zijn, dat ik dan niet kan uitgaan van vrede. Als ik echter uitga van onvrede en daar wat aan doe, dan bereik ik wat.

Als ik ziek ben en ik heb geen voorstelling van gezondheid, dan kan ik duizendmaal streven cm mij door mijn wil gezond te maken; ik zal niet slagen. Maar als ik besef dat ik ziek ben, kan ik mij wel voorstellen, dat ik minder ziek ben. En doordat ik steeds minder ziek kan zijn; kan ik gezond worden. Het is eigenlijk een handigheidje. Maar een handigheidje ‑ laat mij u verzekeren – dat altijd bruikbaar blijkt.

Als u iets wilt en het lijkt onmogelijk , vraag u af, wat wel mogelijk is. Als u zegt: “dit is onmogelijk”, dan moet er dus een andere mogelijkheid zijn. Die andere mogelijkheid is het punt van uitgang.

Iemand, die naar het onbereikbare streeft, zal bijna altijd stranden, Hij zal falen, omdat hij geen voldoende geloof en vertrouwen in zichzelf heeft. Iemand, die uitgaat van een als reëel erkend; zij het negatief verschijnsel en dit vermindert, bereikt dezelfde toestand wel, omdat het voor hem voorstelbaar logisch en aanvaardbaar is.

Nog eenvoudiger gezegd: U neemt aan, dat u niet helderziend bent. U zoudt het graag willen zijn, maar het is onmogelijk helderziend te zijn. (onder ons gezegd: begeert u het niet te zeer. Het heeft vaak ook zijn negatieve invloeden op de mensen) Maar stel u voor: Ik kan dus niet helder zien, ik kan geesten enz. niet zien. Maar ik kan misschien wel wat minder blind zijn voor de eenvoudige verschijnselen. Ik kan wat meer letten op het ongewone. Maar als ik daarop let, dan schakel ik een zekere onachtzaamheid uit en maak dus een aanvaarding van de geestelijke wereld eenvoudiger mogelijk. Ik kan zo een zekere helderziendheid bereiken.

Als ik de toekomst wil voorspellen, dan kan ik dat niet. Ik zeg: De toekomst is voor mij onbenaderbaar. Maar het heden is dat voor mij wel. Als ik uit het heden tracht alle eigenschappen te elimineren, die ik niet kan bepalen, dan houd ik een concept over van: dit is vandaag nog wel essentieel. Als ik deze dingen voor de toekomst uitdruk, zie ik tot mijn verbazing dat ik ze weer aanvul. Ik maak van het geraamte weer een figuur, een persoonlijkheid. Doordat ik uitga van het geraamte en dit aanvul, het bekleed met de spieren van de feiten, kom ik tot een prognose, die in het begin uit de aard der zaak beperkt is. Maar op den duur zal de erkenning van de vaste tendens van vandaag het mij mogelijk maken ook een vaste omschrijving van de toekomst te geven. Deze is niet gebaseerd op de feiten alleen, maar wordt door mijn gevoeligheid, die ik normalerwijze pleeg te ontkennen, aangevuld tot een feitelijke omschrijving.

U kunt dus veel meer dan u denkt, indien u bij de benadering niet uitgaat van het ideaal, maar van het dichtst bij zijnde. Dan is er nog iets, waarop ik u vandaag graag wil wijzen:

Over positief en negatief denken is meermalen met u gesproken. Een positief denken heeft alleen dan waarde, indien ook positieve feiten voortdurend in de werkelijkheid kunnen worden erkend. Als u dus ergens mee bezig bent en u wilt graag dat het slaagt, dan moet u voortdurend niet alleen denken dat uw doel positief, dus bereikbaar is. U moet zeggen: Ik kan dit, maar u moet ook tegen uzelf zeggen: Want ik heb dit gedaan en dan kan ik ook dat doen. Alles is dus een geleidelijke opbouw.

Ik wil deze praktische raadgevingen nu gaan samenvatten en hoop, dat mijn wijze van betogen en verklaren u genoeg aanspreekt om daarmee zelf eventueel ook proeven te nemen, indien u dat wenst.

1             Ga altijd uit van het voorstelbare, nimmer van het onvoorstelbare.

2             Ga altijd uit van de nu reëel, erkende mogelijkheden, niet van wat u zoudt willen.

3             Omschrijf uw doel altijd duidelijk, maar baseer u op de mogelijkheden van vandaag.

4             Tracht nimmer een gave te verwerven, zonder meer of op miraculeuze wijze.

5             Tracht alleen in uzelf datgene te elimineren, wat eventuele begaafdheden zou kunnen remmen.

6             Ga nimmer uit van erkende wensdromen, maar van reeds erkende feiten en mogelijkheden.

7             Tracht ook de kleinste dingen in uw leven een positieve waarde te geven. Zijn zij negatief, vraag u af welke positieve mogelijkheid daarentegenover staat. Ga dan van deze positieve waarde of mogelijkheid uit.

8             Tracht nimmer enig occult proces te binden aan regels of voorstellingen, die door anderen zijn gecreëerd. Ga uit van uw eigen proces van waarmaken.

9             Beroep u nimmer op de krachten van anderen, maar erken – indien u erin kunt geloven ‑ wel dat andere krachten aanwezig zijn. Wie begint met actie te verlangen van een andere kracht, krijgt niets. Wie de moge­lijkheid van een andere kracht erkent en zelf werkzaam is, kan daardoor harmonie meteen andere kracht verkrijgen.

Elke harmonie met andere krachten (b.v. uit de geest) voert niet tot een onmiddellijke waarmaking of een versnelling, maar tot een vergroting van eigen vermogen. Elke mens is ‑ ook t.a.v. de krachten van de geest, die met of door hem werkzaam zijn – in feite zelf de intermediair. Hij is de actieve factor.

Wie weigert om zelf de actieve factor te zijn, bereikt niets. Wie in zich actieve factor is en deze actie juist en harmonisch richt op een doel, zal bereiken en daarbij zijn vermogens vaak zien groeien tot het meervoudige van wat hij zelf bezit.

Dit zijn dan enkele practische aanwijzingen, die juist door de schijnbare vaagheid toepasselijk zijn op alle dingen. Nu zult u weten, dat het heel moeilijk is om voor jezelf iets te doen. Dat wil ik u ook proberen duidelijk te maken. Indien u iets voor uzelf wilt bereiken en u wilt dat op uzelf richten, dan schept u een tegenstelling tussen u en de wereld. U schept dus een begren­zing. Maar wat u wilt bereiken, moet door de wereld worden erkend. Door de be­grenzing te stellen tussen u en de wereld, maakt u het onmogelijk dat de wereld het erkent; en daarom is het voor u niet waar. Dan zult u het zelfs ontkennen, wanneer het een feit wordt. U zoekt altijd de bevestiging van buitenaf. Het zal u duidelijk zijn, dat indien u iets voor uzelf wilt doen, u zich niet moet richten op uzelf. Als u dus rijk wilt worden (wat iedereen meestal graag wil, zij het aan geestelijke of andere goederen), dan moet u zich niet voorstel­len dat u rijker wordt, maar dat u de betekenis van de rijkdom hebt voor de wereld. Het is eigenaardig: indien u zich tegen de wereld gedraagt uit een over­tuiging volgens hetgeen u begeert waar te maken, ook voor uzelf, dan maakt u in uzelf iets waar. Door ons wezen en ons willen uit te drukken als een relatie tot de buitenwereld kunnen wij ons veranderen. Zodra wij onszelf tot werkelijk doel ne­men en niet de wereld rond ons, zullen wij er niet in slagen iets te presteren, dat voor anderen en voor onszelf in de eigen wereld realiteit wordt. Ook hierover moet u eens nadenken:

Het is helemaal niet zo, dat u met occulte krachten niets voor uzelf kunt doen. U kunt echter alleen iets voor uzelf doen door uw relatie tot het andere te wijzigen. Zolang men uitgaat van de verandering van het “ik”, is het onmogelijk iets waar te maken. Maar je kunt je voorstellen, dat je betekenis voor de wereld of de reactie van de wereld op jou verandert, richt je dan op die verandering en je werkt voor jezelf. En het vreemde is, dat je op deze manier niets doet wat verboden is.

De meeste mensen denken: Voor jezelf streven is magisch en esoterisch ver­boden. Het is zwart‑magisch. Dat is alleen een wijze van werken, waardoor ik mij eerst anders denk en dan dit tracht op te dringen aan de wereld. Maar als ik de wereld een groei kan geven, waarin ik meegroei en verander, dan doe ik niets ver­keerds. Want in elke ontwikkeling van mijn wereld ben ik deel van mijn wereld. Indien ik dus mijn wereld op een bepaalde wijze ontwikkel, impliceer ik daarmee ook een ontwikkeling van mijzelf.

Indien ik mijzelf wil veranderen of iets van of voor mijzelf, moet ik mij nim­mer afvragen: Wat wil ik zelf zijn of worden? Maar: Wat zou mijn relatie zijn tot de wereld? Maak u daarvan een voorstelling en streef naar het goede, dat u op die manier voor de wereld ziet ontstaan. U zult ontdekken, dat u daar zelf beantwoordt aan de noodzakelijke verandering van uw wezen en mogelijkheid. En nog iets: Heel veel mensen denken, dat occult werken en streven, magisch werken en streven een vervangingsmiddel is voor iets, wat je anders op een andere manier zou moeten denken. Dit lijkt mij even onlogisch als iemand zegt “Thee drinken wil zeggen: theebladeren in een kopje doen: Maar je moet er, geen water bij gieten, want water is iets anders.”

Wie de geestelijke gaven, waarden en wijsheden wil kennen, moet begrijpen dat hij het water van de eigen realiteit op temperatuur moet brengen, dus actief moet maken en dan vermengen met zijn geestelijke inhoud. Dan ontstaat er een godendrank, die een ieder kan verfrissen. Zolang men die waarden gescheiden houdt, blijft de geestelijke waarde dor en ontbeert de stoffelijke waarde die kruidigheid, welke zo stimulerend kan zijn voor het denken en het voelen van de mens. Misschien wilt u ook daarmee rekening houden.

Nimmer de zaken scheiden. Wie verdeelt schept onmogelijkheden. Wie samenvoegt schept mogelijkheden. Wie iets als negatief, ontkent, maakt ook het positieve daardoor onmogelijk. Maar wie het positieve erkent als mogelijkheid, maakt het zodanig waar, dat het negatieve aspect daarvan zich wijzigt.

Zo kan een ieder groeien naar een beheersing van de eigen stoffelijke wereld, ja, van de eigen vermogens die wel occult of paranormaal worden genoemd, indien hij leert uit te gaan van het positieve, maar te werken vanuit zijn materiële actie. Actie en voorstelling steeds zo dicht mogelijk tot elkaar gebracht en nimmer als totaliteit, maar steeds als enkel feit of mogelijkheid gevisualiseerd, maken u beheerser over eigen lot, brengen u tot de erkenning van eigen innerlijke wereld en maken u zo tot een wezen, dat geen occultisme meer kent, maar alleen de beheerste waarheid van eigen bestaan.

Lotusknop.

Het open geplooide “ik” is als een lotus met vele bladeren. Maar ziet, de mens die niet zichzelf beseft is nog een lotusknop; hij is gesloten. En zich niet ontplooiend, kent hij niet de vruchtbaarheid en leeft hij niet de krachten buiten zich bewust als de bloem, die zich heeft opengevouwen.
Wil men komen tot ontplooiing van het “ik”, dan zal men via verschillende fasen ten slotte moeten komen tot het gevoel van eenheid met de Godheid, want dit is het ontvouwen zijn.
De knop echter bevat het “ik” begrip. Zolang het “ik” zijn innerlijke wereld nog beschouwt als afgesloten van de totaliteit God nog kan zien als een kracht buiten hem en niet voelt als een deel van eigen wezen, zo is hij knop, besloten; en kan hij zich nog openplooien of misschien verdragen door gebrek aan eigen werk. Maar wie eenmaal is gekomen tot het besef, dat in jezelf gaan het begin is van uit jezelf treden, dat in jezelf erkennen voert tot het gebed, waarop een antwoord komt, wie voelt dat het spreken tot het Hogere en het antwoord daaruit de erkenning. van eigen waarheid inhoudt, hij groeit op naar het ogenblik van verzonkenheid in de aanschouwing van het Totale. En wie in zichzelf de Totaliteit aanschouwt, vergeet daarin zichzelf en wordt een met het Al.
Zo zult ge zien, dat wie zichzelf beschouwt als rijp en nog in zich besloten is, vaak weigert zich te voeden met wat het leven geeft. Zo zijn we slechts een lotusknop, die niet ontplooit zich zelve. Doch wie beseft hoe hij in onvolkomenheid beginnen eerst te leven, ontvouwen zich moet en voeden zich moet, zelfs uit de poel waarop hij drijft (voor hem het onbegrepene, het duistere, wrede en onaangename leven), hij zal zich voedende openplooien. En de totaliteit erkennend opgaan in het geheel, waarvan hij slechts een enkele bloemrijke uiting is.

image_pdf