uit de cursus ‘ Occulte Wijsbegeerte’ (hoofdstuk 4) – januari 1968
Tijd en Werkelijkheid.
Indien wij uitgaan van het standpunt, dat de denkwereld van de, mens een groot gedeelte van zijn mogelijkheden, van zijn begrenzingen en daarmee van zijn werkelijkheid bepaalt, dan moeten wij ook stellen, dat het dit denken is, dat aansprakelijk is voor alles wat we ondergaan, alles wat wij wel en wat wij niet kunnen doen. Hierbij spelen elementen een rol, die men in het stoffelijk leven is, onveranderlijk pleegt te hanteren. Een daarvan is het begrip “tijd”.
Er is in de verschillende cursussen en groepen reeds vele malen op gewezen, dat tijd een zeer relatief begrip is. Tijd is niet alleen maar het meten van de elementen van beleving; het is wel degelijk ook het constateren van een richting. Tijd is voor de mens een gerichtheid in de ruimte, in het leven en in zijn ontwikkeling. Op grond daarvan zou men kunnen stellen:
Naarmate de mens zich losmaakt van de voor hem tot nu toe vaststaande begrippen als tijd en werkelijkheid, zal hij in staat zijn z’n eigen ontwikkeling in haar geheel te overzien, te beleven en te constateren naar eigen believen. Er is dan geen toekomst en geen verleden; er is slechts het element van keuze, waardoor het “ik” constateert uit de totaliteit van eigen wezen. Deze stelling lijkt misschien een beetje irreëel. Maar als wij ons bezighouden met prognostiek, zoals in deze tijd nogal eens gebeurt, dan lopen wij in feite: vooruit in de tijd. De sprong die je maakt soms van een jaar, soms van meer dan een jaar is voor de meeste mensen dan veronderstelling. Zolang ik dit element veronderstelling handhaaf, zal ik niet in staat zijn een persoonlijke werkelijkheid in de toekomst te constateren. Ik kan alleen vermoeden waar het “ik” heengaat. Maar als ik de tijd als element kan uitschakelen, dan ontstaat voor het eerst iets, wat op voorbeschikking lijkt; dan nl. is het geheel van mijn wezen uitgedrukt.
Het geheel van mijn wezen houdt in de totaliteit van mijn keuze mogelijkheden en mijn ontwikkelingen, en daarmede ook alle belevingsmomenten, hoe ik die ook wens te rangschikken. Het resultaat is, dat ik indien ik het element tijd kan uitschakelen niet vooruit ga in de richting van het gemeenschappelijk tijdsbesef, maar ga in de richting van het persoonlijk beleven. Ik zal dan weliswaar geen prognose kunnen geven, waarbij ik zelf niet op de een of andere wijze betrokken ben, maar alles wat ik in die z.g. toekomst constateer is voor mij een in mijzelf vastliggend feit.
Een andere vraag is, of dit dan werkelijkheid is. Bij werkelijkheid spreken wij over zaken, die voor ons onveranderlijk zijn. Maar is werkelíjkheid zo onveranderlijk als men wel denkt? Een vorige maal hebben we daar al het een en ander over gezegd. Deze keer zou ik eraan toe willen voegen, dat werkelijkheid het concept is dat men zich van de bestaande waarden maakt, niet de opsomming van de bestaande waarden zelf. Als zodanig is werkelijkheid een persoonlijke interpretatie. Een verandering via persoonlijke interpretatie geeft een verandering van beleven met een gelijk blijven van de kosmische feiten. Hierdoor word ik dus geconfronteerd met een interpretatie, die bepalend is.
In de tijd kan ik een sprong maken naar een vage toekomst en kan ik gaan naar een punt van mijn persoonlijkheid of van mijn eigen ontwikkeling. Zo kan ik in de werkelijkheid terugkeren tot mijn eigen wezen, of ik kan een interpretatie geven van mijn constateringen. Beide zijn voor mij even reëel, onthoudt u dat wel; maar mijn interpretatie kan worden gewijzigd.
Hier bouwt zich een beeld op van een kosmische harmonie, waarin alle waarden op zichzelf volledig uitgedrukt zijn en waarin de mens of het levende wezen slechts de invloed van die harmonische factoren voortdurend ondergaat. Maar nu gaat de mens deze harmonische factoren eenzijdig interpreten. Het resultaat is, dat hij in een niet harmonische wereld leeft. Hij kan uitgaan van het standpunt, dat hij uit die wereld bepaalde dingen verwacht. Die verwachting behoeft kosmische niet reëel te zijn. Maar in de mens leeft ze. Op het ogenblik, dat dan de kosmische realiteit kenbaar wordt en daarbij de verwachting beschaamd is, beleeft de mens de harmonie.
Dit zijn punten, waaraan we toch eens een keer aandacht moeten schenken, omdat wij in het geheel van het occulte streven en werken worden geconfronteerd met wat wij waarmaken; en niet met wat er is of wat er bij anderen bestaat. Wij hebben een kosmische werkelijkheid. In die werkelijkheid bouwen wij ons de interpretatie, die ons past. Wij voegen daaraan een harmonisch element toe, en zie we krijgen de openbaring van de waarden, die wij verwachten. Wij beleven diezelfde kosmische werkelijkheid, we interpreteren haar anders en opeens blijkt er niet te zijn van wat we hadden verwacht. De kern van de zaak ligt hier dus wel in de wijze, waarop men zelf de kosmische realiteit ondergaat. Op het ogenblik dat ik die kosmische realiteit onderga als iets wat op mij toekomt, zal ik geneigd zijn aan de verschillende factoren van die kosmische realiteit een voor mij kenbare waarde (een verwachting) vast te knopen. Deze verwachting behoeft niet reëel te zijn. Ik kan dan een disharmonie ontdekken. Ga ik alleen van mijzelf uit en stel ik, dat mijn gehele bestaan wordt gevormd door mijn beantwoorden aan de kosmos, die ik erken, zonder dat het antwoord van de kosmos voor mij van betekenis is, dan ben ik voor mijzelf dominant geworden. Nu is het niet meer de wereld, die mij kan teleurstellen of beïnvloeden; ik ben het hoogstens zelf, die de wereld kan beïnvloeden of teleurstellen. De magische en ook de inwijdingstendensen, die wij in het occult voortdurend ontmoeten, gaan alle in deze richting. Ik moet waarmaken; niet de wereld moet waarmaken aan mij. Niets ik heb rechten; maar: ik moet datgene, wat ik in mij als noodzaak erken, naar buiten toe manifesteren. En dan wordt het misschien een recht. De praktische betekenis van dit alles kunnen we natuurlijk in een paar regels altijd vastleggen, ofschoon ik mij ervan bewust ben, dat dit voor velen nog wel wat vragen zal doen rijzen. Ik zal toch eerst proberen het kort te formuleren:
1. Datgene, wat ik tijd noem, kan in mij worden uitgedrukt als de continuïteit van bestaan, die mijn kosmische bewustzijn of wezen in de totaliteit uitmaakt; als zodanig een, onveranderlijk en bestaande vanaf het begin der schepping. Daarnaast ken ik de gerichtheidsinterpretatie, die ik tijd pleeg te noemen. Zodra ik mij tot deze wend, ga ik van het niet begrepene naar het onbekende en zal ik in een voortdurende strijd zijn met de kosmische waarden, omdat mijn gerichtheid niet uitgaat van de kosmos, maar slechts van mijn beperkt begripsvermogen.
2. Al datgene, wat ik werkelijkheid noem, is mijn eigen interpretatie. Dientengevolge zal elke verandering van mijn interpretatie mits volledig overtuigd geschiedend voor mij de werkelijkheid wijzigen. Ik ben meester van de werkelijkheid, zolang ik durf uitgaan van mijn eigen mogelijkheden en vermogens. Ik zal altijd slaaf zijn van een mij dominerende werkelijkheid, indien ik eisen stel aan, verwachtingen koester ten aanzien van of rechten meen uit te oefenen op die wereld buiten mij.
3. Daar de kosmische harmonie in mijn wezen altijd vertegenwoordigd is zelfs als ze niet wordt beseft kan de openstelling van mijn wezen in volledige rust die kosmische werkelijkheid aan mij openbaren. Die openbaring neemt dan geen logische of zelfs emotionele vorm aan; zij is eenvoudig een haast automatische oriëntatie. De mens, die zich volledig openstelt voor de kosmische harmonie, oriënteert zich in de kosmische totaliteit ongeveer als een kompasnaald dit doet te midden van een aardmagnetisch veld. Wanneer de oriëntatie is geschied, zal de beleving volgens die oriëntatíe moeten plaats vinden. Daarbij zal het “ik” als beslissend moeten gelden en nimmer een verwachting hebben ten aanzien van de buitenwereld.
Degene, die meester wil worden van zijn eigen leven, van de wereld misschien en desnoods zelfs van de tijd, zal door uit te gaan van zichzelf en daarbij zich niet vastklampend aan de beperkte begrippen, waarin hij nu leeft steeds meer gezag kunnen uitoefenen over de wereld, voor zover zij met hem verbonden is.
Dit laatste moet ik met nadruk constateren. Ik kan dus geen invloed uitoefenen of vestigen in een wereld, welke niet met mij in verband staat. Ik kan geen personen of levens van personen benaderen, wijzigen of corrigeren, indien ik daaraan persoonlijk geen deel heb. Ik kan dit slechts doen, voor zover de persoonlijke binding bestaat en zolang ik deze erken.
Dit zijn 4 eenvoudige punten. Daaruit vloeien dan weer de nodige verder ontwikkelingen en conclusies voort. Stel: Ik wil de wereld goedmaken, of: Ik wil vrede op aarde. Deze zeer alge-mene stelling is voor mij nimmer waar te maken. Eerst wanneer ik een begrip heb van wat “goed” is of van wat “vrede” is, zal het mij mogelijk zijn in de tijd te streven, maar ik zie dan nog steeds de werkelijkheid buiten mij als iets, dat moet meewerken, dat mede moet ageren. En hierdoor is van tevoren geen verwezenlijking vast te stellen.
Nu ga ik echter niet uit van algemene begrippen als vrede: of goed, maar ik ga alleen uit van mijzelf. Hoe ben ik zelf goed? Hoe bereik ik voor mijzelf vrede en druk ik die uit? Op het moment, dat ik de algemene begrippen heb herleid tot mijn persoonlijke functie en actie, zal hierdoor alleen reeds mijn beheersing groter zijn geworden.
Maar nu neem ik nog steeds aan, dat de wereld rond mij een bepaald karakter heeft. En dit behoeft lang niet altijd waar te zijn. Het is mijn interpretatie van die wereld, meer niet. Indien ik nu stel, dat mijn eigen benadering alleen bepalend is gedurende het moment van contact en besef voor de waarde, de betekenis en de werking daarvan, zal ik zelf waarmaken en tot absolute werkelijkheid verheffen wat ik in mij draag.
De ingewijde gebruikt dit o.m. om de omstandigheden van het leven te veranderen. Hij beheerst misschien het weer ermee, hij zal een zieke genezen, zij zal misschien ook contact opnemen met andere werelden. Voor hem is dat heel normaal.
Want wanneer hij stelt, dat de dingen zo zijn, zijn ze voor hem zo. En alles en een ieder, die op dat ogenblik met hem verbonden is, zal gedurende dat moment – en zolang die ingewijde de zaak verder wil blijven projecteren – deel zijn van de werkelijkheid van de ingewijde.
Dat is een typische gebeurtenis. Want wat blijkt nu hier? De ingewijde gaat dus het werkelijkheidsbegrip van een ander domineren, zolang die dominantie bestaat, kan de ingewijde voor een ander richting geven aan de werkelijkheid. Maar op het ogenblik, dat de ander zegt “Het is niet waar”, is het niet meer waar.
Wat de tijd betreft, zien we ook precies hetzelfde, ook bij de ingewijde en de magiër. Ik kan werken volgens een vast tijdschema. We zien dit bij de magiër, die zich vastklampt (we hebben het een vorige keer daarover gehad) aan astrologische data. Maar waarom moeten de sterren en planeten nu op een bepaalde manier staan? Dat is helemaal niet nodig, als ik zoals een groot magiër doet eenvoudig zelf een afbeelding van een sterrenhemel maak en zeg: Dit is de werkelijke, en daarin de gewenste constellatie aanbreng. Ik kan kennelijk, zódra ik daarin volledig geloof en opga, mijn eigen voorstelling voor de algemene werkelijkheid in de plaats stellen en daarmede dezelfde actie, dezelfde werking bereiken. Als ik dus zeg: Het is nu 10 jaar later, en ik geloof daarin volledig, dan is het inderdaad 10 jaar later. En dat blijkt dan ook uit mijn constatering. Maar zolang ik die 10 jaar later wil afleiden van wat vandaag is, lukt het me niet. De ingewijde en de magiër moeten zich dus a.h.w. verwijderen uit een soort eeuwige kringloop, waarin de doorsnee mens gevangen zit. Die kringloop kent u allemaal.
Ik heb het gas hoog laten staan, de melk staat op, dus kookt de melk over. De melk doet het prompt. Ik heb die mens zoveel vertrouwen gegeven, maar ik zie dat hij me toch zal beschamen. Dan gebeurt dat ook prompt. Zodra ik een verwachting ga koesteren en die wordt sterk genoeg, maak ik haar waar. Dat heeft u vaak genoeg ervaren. Wat moet ik dan doen?
In de eerste plaats moet ik natuurlijk proberen alleen rekening te houden met wat mij persoonlijk betreft. Ik moet dus niet gaan vertellen, dat de melk bij anderen ook niet overkookt. Dan helpt het niet. Maar ik heb nu melk opstaan, het gas (of het oliepetje of wat u gebruikt) staat zo, het tijdsverloop doet niet ter zake, de melk zal net warm zijn, wanneer ik erbij kom. Zolang ik dat vasthoud, gebeurt dat.
En zo is het in uw relatie tot mensen ook. U kunt dus nooit bepalen wat een mens zal doen, wanneer hij geen contact met u heeft. Het is onmogelijk om daarop invloed uit te oefenen. In die tijd is de ander geen deel van uw werkelijkheid. Maar in uw persoonlijk contact met die ander, zit voor u een werkelijkheidselement. Indien ik mij die werkelijkheid op een bepaalde wijze voorstel, zal zolang het contact duurt die werkelijkheid voor mij bestaan; en die ander als deel ervan zal die werkelijkheid ook ondergaan.
Hier worden we dus heel eenvoudig geconfronteerd met het feit, dat we ons eigen leven volledig in de hand hebben; en dat we zolang we alleen daar, waar ons eigen contact met het leven, het andere, etc. ter sprake korst dit volledig kunnen beïnvloeden.
Dit is misschien niet helemaal occulte wijsbegeerte. Maar het gaat toch wel die kant uit. Want ik besef net zo goed als u, dat dit alles voor de doorsneemens niet uitvoerbaar is. Klaar het is een richtlijn. Er is een mogelijkheid. En eerst als wij iets als mogelijk beseffen, kunnen we het waar maken. Indien u niet gelóóft, dat het mogelijk is een ander vervoermiddel uit te vinden, dan de nu gangbare, zult u er nooit naar streven en u zult het dus ook nooit tot stand brengen. Indien u niet geloof, dat u gelukkig kunt zijn, zult u altijd ongelukkig zijn. En dat zijn dingen, die u aan den lijve voortdurend hebt kunnen constateren. Zelfs als u voor u persoonlijk een bepaalde waarde gaat stellen, die misschien niet meer helemaal reëel is, maakt u die dingen daardoor waar.
Het is misschien een cru voorbeeld. Stel, een man en een vrouw beminnen elkaar. De vrouw weet voor zichzelf; dit contact is niet de volmaakte, grote liefde. Nu kan ze zeggen: “Ach, ik weet wel, dat dit eigenlijk niet deugt en niet goed is. Ik voel me eigenlijk wel goedkoop, maar ja, ik heb het nodig.” Vanaf dat ogenblik verandert de zaak; alleen door het denkbeeld. En bv. de zaak breekt helemaal af, óf het wordt inderdaad goedkoop. Dat heeft die vrouw dan zelf gedaan. De man op zijn beurt kan er ook een ideaal van maken of hij kan het goedkoop maken. Indien hij dat element erin gaat brengen, dan ontstaat het ook werkelijk.
Je kunt dus eigenlijk in je leven al heel veel dingen gaan bepalen, als je er rekening mee houdt, dat niet de zg. “feiten” de waarheid vormen in de werkelijkheid (want dat zijn uw interpretaties), maar dat het de wijze is, waarop u in die feiten staat, die de werkelijkheid beïnvloedt. En dat kun je al betrekkelijk snel doen. De een zal het doen t.a.v. een pannetje melk op het gas; de ander t.a.v. mensen, waarmee hij omgaat. Maar hier bestaat dus de mogelijkheid om gerichtheid, invloed te brengen.
Nu is er nog een ander punt, dat hier ook een grote rol in speelt. De meeste mensen zien tijd als een continuïteit. Men zegt “Ja, ik ben nu hier; dan ga ik daar naar toe, daar naar toe en daar naar toe.” Men verbindt a.h.w, verschillende locaties met elkaar. Voorbeeld: Ik ben nu in Den Haag, morgen ben ik in Leiden, overmorgen in Haarlem, de dag daarop ben ik in Amsterdam, Door dit te doen breng ik vier steden met elkaar in verbinding. Ik kan echter ook anders redeneren. Ik kan zeggen: “Dit is Den Haag.” Basta, “Als den Haag is afgelopen, komt Leiden. Leiden is een afgesloten geheel. Wat in Leiden gebeurt, gebeurt niet in Den Haag.” Dat klinkt een beetje gek. Maar, als je leert om de verschillende millieus niet in tijd met elkaar te verbinden, maar om ze a.h.w. gescheiden te houden, zul je ontdekken, dat erin elk milieu een afzonderlijke ontwikkeling bestaat. Het tijdselement is nu niet meer een persoonlijke continuïteit, maar een geconstateerde groei of ontwikkeling in de verschillende punten, waarmee we in aanraking komen. Hierdoor wijzigt zich niet alleen de visie op eigen leven, maar ook het begrip voor hetgeen er zich elders afspeelt. Misschien moet ik hier het voorbeeld nog wat uitwerken om het voor iedereen begrijpelijk te doen zijn.
Als ik in Den Haag bepaalde dingen heb meegemaakt en ik kom met de herinnering daaraan in Leiden, dan zal ik al direct in Leiden mijn reacties uit Den Haag projecteren. Mijn houding tegenover Leiden is niet in overeenstemming met die stad, maar ze is mijn benadering vanuit Den Haag. Ik projecteer dus Den Haag in Leiden. Hierdoor zullen de werkelijke mogelijkheden, die in Leiden liggen, voor mij niet helemaal te vatten zijn. Ik kan ze niet waar maken. Ik kan geen volledig gebruik maken van de typische kwaliteiten die Leiden heeft, want ik zit vast aan Den Haag. En naarmate het aantal invloeden, dat ik meebreng, groter is, is de kans dat ik de werkelijke waarde van een stad (als voorbeeld genomen) reëel kan ondergaan kleiner. Het tijdsbegrip van de mens is geneigd om allerhande in wezen geheel differente toestanden, ontwikkelingen, werkingen en mogelijkheden met elkaar te combineren. Hierdoor is hij niet in staat elke waarde op zichzelf te beseffen, te hanteren en zich ten aanzien daarvan ook op de juiste wijze te gedragen.
Hieruit kunt u weer een conclusie trekken. Ik moet nooit proberen iets van het ene milieu mee te nemen naar het andere. Integendeel, ik moet proberen de verschillende milieus waarin ik verkeer, de verschillende toestanden die afwisselend in mijn leven optreden zelfs, zodanig van elkaar te scheiden, dat zij voor mij elk een afzonderlijke ontwikkeling gaan vormen. Door niet het een in het ander te projecteren krijg ik een zuivere ontwikkeling, een zuiver overzicht van de mogelijkheden van een milieu en kan ik daardoor ook beheersend en harmonisch (kosmisch harmonisch zelfs ) optreden in die omstandigheden, in dat milieu.
De tijdssequentie, zoals de doorsnee mens deze hanteert, betekent een vervalsing van waarden door de ervaringen, opgedaan op een terrein, te projecteren op alle volgende terreinen. En dan staan we meteen weer voor de vervalsing van de werkelijkheid. Dat is iets, waarmee je altijd weer wordt geconfronteerd.
De occultist hanteert nogal veel verschillende middelen om op de een of andere manier deze werkelijkheidsvervreemding te verliezen. Hij gaat b.v. uit van grote theorieën. De magiër gebruikt riten. De esotericus gebruikt daarvoor vaststaande procedures van meditatie enz. enz. Hier hebben deze methoden dus niet de betekenis van werking op zichzelf. Ze zijn voor het “ik” het wegtrekken van een scheiding tussen wat ergens anders is of was en datgene, waarmee ik mij nu ga bezighouden. De realiteit, die zo ontstaat, zal niet geheel zuiver worden ervaren, dat zult u met me eens zijn. De realiteit zal voor anderen zelfs in vele gevallen heel vraagwaardig zijn. Maar voor het “ik” is zij qua emotie, qua stuwing en daardoor qua oriëntatie zelfs in kosmische zin wel bepalend. Het eindresultaat is heel eenvoudig. Door de schijnbaar zinloze scheidingen, die ik tot stand breng, zal ik mij voortdurend op een andere wijze oriënteren t.a.v. de kosmos. Mijn wensen en voorstelling, zodra zij maar berusten op mijn actie naar buiten toe, kunnen in elk milieu worden waargemaakt.
Dan moeten we terug naar het kosmisch Ik, het kosmisch Ego.
Ik heb u zo oven reeds verteld: in dat kosmisch Ego ligt eigenlijk alles vast. Er is geen voorbestemming in de gebruikelijke zin, dat een God het heeft uitgestippeld. Maar mijn wezen zelf, met zijn eigenschappen houdt in: a) een interpretatie; b) een bepaald tempo van beleving c) de mogelijkheid van samenvoeging en van scheiding. En daarmede; mijn relatie tot het Totaal Zijnde. Door die scheiding van moment tot moment verplaats ik mij a.h.w. langs de tijdslijn; maar gelijktijdig verplaats ik mij ook van het ene deel van mijn kosmische werkelijkheid naar het andere. Hier blijkt dus, dat een kosmische werkelijkheid meer is dan een aardse realiteit. Zij omvat vaak verschillende aardse mogelijkheden naast elkaar als realiteit; en elk daarvan is volledig bepaalbaar en beleefbaar.
Waar het mij hier om gaat, is de constatering dat het grote Ik of Super Ego in zijn totaliteit kosmisch altijd harmonisch georiënteerd moet zijn. Zonder dit kan het in de kosmos niet bestaan. De harmonie van kosmische waarden die bestaat, kan dus in elk deeltje van dit Ego worden erkend. Maar als ik slechts een deel van dit Ik bezie of erken en daarop de harmonische waarde van een ander deel van het Ik projecteer, dan krijg ik de meest krankzinnige dingen. Dan begrijp ik het leven niet meer. Dan ben ik weg. U zoudt het ook heel dwaas vinden, indien ze bij een harttransplantatie zouden zeggen: “Nou ja, het is toch een orgaan. Weet je wat, laten we in de plaats van het hart eens een nier zetten.” Dat vindt u krankzinnig. Maar u zult wel met hetzelfde genoegen b.v. een magische of een geloofswaarde proberen te projecteren in de zeer eenvoudige, erkende maatschappelijke verplichtingen. U kunt geen scheiding maken. Is het een wonder dat er dan disharmonie ontstaat?
Het Super Ik bevat de toekomst, inderdaad. Maar het bevat de toekomst, zoals zij voor u kan zijn op elk contact. Voor u in het huidige leven houdt het in, dat uw aantal contacten beperkt is, want u bevindt zich in een toestand van beperktheid. Dit aantal contacten met al zijn mogelijkheden is in dit grote Ik aanwezig. Voor zover het voor u ooit werkelijk is of kan worden, is het daar aanwezig. U kunt dus de persoonlijke werkelijkheid altijd uit dit grote Ik aflezen. Daar speelt geen tijd een rol. Alleen de continuïteit van het menselijk denken verstoort automatisch de waarneming, van een kosmische of van in het grote Ik liggende werkelijkheid. Want wat u denkt dat er morgen zal gebeuren, gebeurt niet. Indien u uitgaat van een bepaalde premisse, dan kunt u de in uw Ik gelegen waarden niet meer erkennen en zult u dientengevolge in een verwarring terecht komen. Die verwarring noemt u dan noodlot, misschien oorzaak en gevolg óf goddelijke voorbeschikking.
Is er dan een voorbeschikking? Ja, zeker. De voorbeschikking, die voor ons bestaat is de totaliteit van onze mogelijkheden (het grote of kosmische Ik), zoals deze eens en harmonisch in de totaliteit zullen worden beseft. Die staan vast. Maar alle interpretatiemogelijkheden daarin zijn volledig vrij. Alle verkeerde conclusies, die wij zullen trekken, met de belevingen daaraan verbonden, zijn in zekere zin vrij. Want we kunnen bepaalde dingen heel prettig vinden, maar als ze op het verkeerde moment komen, zijn ze een klap in je gezicht.
Er zijn er onder u misschien wel, die het prettig vinden eens een whisky soda te drinken of misschien zelfs een whisky puur. Maar als u nu een beker krijgt, waar u niet in kunt kijken en u ruikt het ook niet, u denkt dat u whisky drinkt en u krijgt melk (die op zichzelf gezond is en heel goed voor u), dan krijgt u me toch een schok. Dat is net een klap in je gezicht.
Er zijn veel dingen in het leven, die op zichzelf heel goed zijn, maar die doordat u ze anders verwacht een schrik, een nadeel zijn. Zo is er dan een voorbeschikking. Maar wat het totaal van onze mogelijkheden voor ons betekent, ligt aan de manier, waarop we ze al dan niet bewust hanteren. En als u net een koe hebt zien melken en dus melk verwacht en in plaats daarvan een flinke teug whisky neemt, nou, dan bent u voorlopig iemand, die een aanval van zware astma op een aardige wijze weet te imiteren. Uw verwachting was verkeerd.
Vandaar dat ik in deze les heb geprobeerd de nadruk te leggen op de noodzaak een splitsing te maken tussen verschillende contexten, verschillende milieus, verschillende contacten. Alleen wat tussen jezelf en een bepaald milieu, tussen jezelf en een bepaalde persoon, tussen jezelf en een bepaalde noodzaak of een bepaald verlangen bestaat, is bepalend. Zodra je probeert daaraan een vorm of gestalte te geven, verlies je de goede waarde en krijg je er heel vaak niets voor in de plaats. Waarden, die op een ander moment zeer gunstig voor je zouden zijn geweest, ervaar je nu als een extra slag. Je kunt daar met enige sereniteit wel weer boven uit komen, dat is waar. Maar waarom zou de mens, die in staat is zelfs de elementen “werkelijkheid” en “tijd” voor zich grotendeels te gaan beheersen en ze te gaan gebruiken om harmonisch en daarmee ook gelukkig en een met het Al te zijn, waarom zou die mens dan blijven vasthouden aan zijn oude gewoonten?
Ik eindig met enkele punten, die u dan maar eens moet overwegen in hoeverre ze voor u praktische waarde hebben.
1. Elk contact met mensen zal afhankelijk zijn van de bestaande relatie. Deze relatie kan alleen gelden gedurende dit contact. Elk verder contact kan alleen worden gezien als een directe voortzetting hiervan. Schakel altijd de tussenliggende momenten uit. U komt hierdoor tot een juist begrip voor anderen, een juist contact met anderen, een juiste waardering van bepaalde milieus en mogelijkheden.
2. Wen u aan alle emotie, behorende tot een milieu of tot een contact onmiddellijk uit te schakelen en u om te schakelen naar het andere contact met de daarbij behorende emotionele inhoud. Door dit te doen bereikt u dat u op alle punten zo juist mogelijk en ook zo opportuun mogelijk kunt reageren, terwijl de kennis van het wezen der dingen wordt vergroot en gelijktijdig voor u de mogelijkheid om iets te bereiken eveneens toeneemt.
3. Tracht elke negatieve interpretatie van milieus of contacten zo reëel mogelijk te voorkomen. Juist deze interpretaties geven vaak veranderingen door u, die niet aangenaam zijn. U zult dan juist hierdoor negatieve belevingen hebben, leed disharmonie, etc., die u zoudt kunnen voorkomen.
4. Leer u openstellen voor de totaliteit. Vraag u niet af wat de redelijke of de juiste weg is, vraag niet wat gevoelsmatig het best zou zijn, vraag u af welke impuls er zonder meer bestaat. Bepaal uw richting volgens deze impuls. En als u merkt, dat dit niet meer voldoende is, maak u weder om zoveel mogelijk vrij van elk voornemen, elk logisch denken, elke emotie en tracht hernieuwde impulsen te vinden. De normale mens richt zich, indien hij wordt gedomineerd door eigen bewustzijn en streven, automatisch op de krachten die in zijn, in zijn harmonisch groter Ik aanwezig zijn. Hij maakt zichzelf dan juister en beter waar en komt hierdoor ook in zijn benadering van details in tijd en z.g. werkelijkheid tot betere resultaten en mogelijkheden.
5. Besef, dat in niets een continuïteit bestaat, maar dat voor de werkelijke persoonlijkheid, waarvan uw huidige uiting slechts een deel is, elk moment eeuwig is. Het is daarom niet belangrijk iets te ontwikkelen; het is veel belangrijker iets te erkennen. Wie vanuit de erkenning innerlijk harmonisch reageert, zal misschien bepaalde erkenningen niet ontwikkelen, maar hij zal daardoor wel in staat zijn voor zich andere en nieuwe erkenningen tot stand te brengen, die anders onbereikbaar zouden zijn. Bewustwording, maar ook beheersing, inwijding, ja, zelfs, magisch kunnen en bereiken zijn afhankelijk van de eigen oriëntatie.
Paragnosten.
Paragnost is een deftige naam, die menigeen zich toe-eigent, als hij alleen maar kaartlegger, helderziende of iets dergelijks is. Op zichzelf vormen die paragnosten een groep van z.g. super sensitieven. Er is juist in verband met het occultisme en de magie hierover nogal het een en ander te zeggen. Ik zal proberen in korte formuleringen iets weer te geven omtrent de werking en ook de mogelijkheden die hierin bestaan. Een paragnost, mits hij ook maar enige begaafdheid bezit, is altijd iemand die in zijn aura gevoeliger is dan een ander. Hij weet dus sneller aan te voelen, of er iets goed of kwaad. is. Dit goed of kwaad is een zeer subjectieve reactie. Iemand, die het z.g. spieklezen beoefent en dit werkelijk goed doet (de z.g. toneel telepaat), zal in zeer vele gevallen in dit opzicht toch paragnost zijn. Hij voelt a.h.w. tevoren reacties. En gevoeligheid van de aura ontstaat over het algemeen door een te grote geladenheid van het zenuwstelsel. Een paragnost is dus over het algemeen iemand, die wat snel gespannen is en meestal nogal een labiel evenwicht vertoont in psychische, emotionele en ook mentale zaken. Dat klinkt erg onvriendelijk, maar het houdt ook een grotere wendbaarheid in. Als daarbij nog komt een grotere gevoeligheid van bepaalde delen van de geest (bepaalde geestelijke voertuigen b.v. en waarschijnlijk ook uitgedrukt in de verschillende chakra’s), dan krijgen we te maken met een selectief afleesproces.
Waarom zou de ene paragnost b.v. een goed magnetiseur kunnen zijn, maar geen diagnose kunnen stellen terwijl een andere paragnost een goed diagnosticus is, maar weer niet kan genezen?
Hier is sprake van een typisch één richtingsverkeer. De mens, die een gevoeligheid heeft, waarbij geestelijke elementen – al zijn dat maar levenselementen – betrokken zijn, heeft gewoonlijk zijn eigen instelling in het leven. Juist door de feitelijke instabiliteit, die doorgaans in het gedrag zo nu en dan tot uiting pleegt te komen, zoekt men naar een houvast. Men zoekt dus naar een vaste houding. Maar die vaste houding houdt ook een aantal vaste denkbeelden in.
Hierdoor ontstaat er een eenzijdige doorlaatbaarheid voor feiten: Men erkent alleen impulsen van bepaalde grootordes Die impulsen vormen een verklaring voor eigen gevoel van meerwaardigheid of nuttigheid.
Hier zit dus een psychologische achtergrond bij. Als wij de doorsnee paragnost ontleden, dan komen we tot de conclusie, dat hij veelal een mislukkeling is geweest, dat hij grote moeilijkheden in zijn leven heeft gehad en dat hij psychisch of zelfs fysiek ernstige trauma heeft ondergaan. Hij moet zich dus op de wereld oriënteren. Zijn begaafdheid helpt hem hierbij zich in die wereld nuttig en belangrijk te voelen. Zijn contact met de wereld is voor een groot gedeelte op die begaafdheid, die, hij heeft erkend, gebaseerd.
Als hij nu die begaafdheid zou gaan uitbreiden, dan is er in hem de angst om te falen. En die angst om te falen, de onzekerheid, is gelijktijdig het begin van het falen, omdat wij geestelijke krachten nu eenmaal niet zonder meer kunnen gebruiken. Er moet een zekere sereniteit, een zekere gelijkmoedigheid zijn.
Een magnetiseur, die niet gelooft een patiënt te kunnen genezen, zal die patiënt niet kunnen genezen. Een diagnosticus, die meent van een bepaalde persoon geen diagnose te kunnen aflezen, zal dit inderdaad niet kunnen doen. Indien hij het toch probeert, loopt de zaak verkeerd. Een z.g. psychometrist kan op een gegeven ogenblik het gevoel hebben, dat hij alle dingen kan. Dan blijkt hij inderdaad zeer goede prestaties te leveren en is het helemaal niet meer belangrijk, of een bepaald voorwerp sterk of minder sterk geladen is. Hij kan alles zonder meer sorteren. Maar als diezelfde psychometrist tegenover dezelfde mensen komt te staan met een gevoel van onzekerheid, dan blijkt dat hij begint te stuntelen, dat hij vergissingen gaat maken, dat hij bepaalde voorwerpen ineens terzijde gaat leggen als niet afleesbaar, enz. Hier is dus het zekerheidselement van groot belang. En de doorsnee paragnost ervaart dit ook.
Je maakt al heel snel mee, dat je instelling, je eigen gestemdheid, uitmaakt of je wat kunt of niet. En het toelaten van een andere gevoeligheid zou die zekerheid in gevaar kunnen brengen. Men is bang voor het nieuwe. En wat dat betreft, zou je kunnen zeggen dat de doorsnee paragnost in zijn benadering van het occulte de meest orthodoxe mens is, die denkbaar is. Door deze orthodoxie wijst hij zijn verdere ontplooiing over het algemeen af.
Is er nu wel een verschil aan te wijzen tussen de genoemde typen: de psychometrist, de diagnosticus, de genezer? In uiting wel maar de genezer, die niet alleen van dierlijke vitaliteit gebruikt maakt (deze moeten we even uitzonderen), zal toch ingesteld moeten zijn op geestelijke waarden en krachten. Een gevoeligheid voor geestelijke kracht is dus noodzakelijk.
Hetzelfde geldt voor de psychometrist. Het aflezen van het voorwerp op zichzelf is niet voldoende. Er moeten voorstellingen worden geschapen; en hierbij worden geestelijke elementen ingeschakeld.
De diagnosticus stelt zijn diagnose niet alleen maar omdat hij het zo aanvoelt, maar omdat hij bepaalde ontvangen impulsen weet om te zetten in beelden van b.v. het lichaam of de kwaal van zijn patiënt. De gevoeligheid is dus in feite dezelfde. Alleen de wijze, waarop de gevoeligheid wordt gebruikt, is anders. Ik heb dit alles voorop gezet om duidelijk te maken, dat het beter is over paragnosten of over overgevoelige of geestelijk begaafden te spreken dan over een bepaald type van begaafdheid. De wijze, waarop de begaafdheid tot uiting komt, is een praktische waarde, meestal door psychologische factoren medebepaald. Maar gevoeligheid op zichzelf is altijd en te allen tijde bruikbaar.
Voor degeen die zich bezighoudt met het occultisme, is het vaak verbazingwekkend te ontdekken, dat sommige mensen alleen maar een gave hebben, dat anderen over alle gaven beschikken en dat zelfs degenen, die over vele verschillende gaven beschikken, die niet alle met gelijk resultaat in praktijk weten om te zetten. Maar hier ligt de verklaring.
De gevoeligheid, gebaseerd op een zekere onevenwichtigheid, is bij allen aanwezig. De mate van gevoeligheid en ook van onevenwichtigheid kan van persoon tot persoon natuurlijk verschillen. Waar ze eenmaal bestaat, zal de manier van toepassing niet worden bepaald door de gave, maar door de mentaliteit, door de instelling van de persoon, die de gave gebruikt.
Het is duidelijk, dat een dergelijke ontwikkeling in een moderne maatschappij tot een steeds grotere eenzijdigheid voert en daarbij ook tot steeds grotere beperkingen. Een paragnost, die zich onzeker voelt, als hij zijn gave gebruikt in het leven, zal daardoor die gave steeds minder gebruiken; maar ook steeds minder goed kúnnen gebruiken. Iemand, die in een omgeving leeft, waarin het gebruik van geestelijke gaven als normaal wordt beschouwd, kan veel meer bereiken. Hij voelt nl. zijn gave als een factor, die voor de maatschappij meetelt. En naarmate hij dus door die gave voor de omgeving belangrijker wordt, zal hij zijn gave beter en juister kunnen gebruiken.
Dit geldt ook voor uzelf, want bijna alle mensen hebben een zekere mate van gevoeligheid. Er zijn, ik geef het graag toe, mensen die werkelijk geestelijk gezien blind zijn. Dat zijn zo van die mensen, die stoer verdergaand zich nergens iets van aan trekken; die altijd zichzelf blijven en die je eigenlijk nooit ertoe kunt brengen hun uiterlijk beeld voor een ogenblik te verloochenen. Dat zijn er slechts enkelen. De meeste mensen op de wereld hebben een zekere onevenwichtigheid. En naarmate de spanningen van de moderne tijd toenemen, zullen ook de noodzakelijke gespannenheid en onevenwichtigheid, die bij alle paragnostische prestaties een rol spelen, bij de doorsnee mens aanwezig zijn. Wij mogen dus voorop stellen, dat hier eigenlijk voornamelijk psychologische factoren een rol spelen.
Als ik spreek van psychologische factoren, dan kan ik deze misschien het best even rangschikken. Daar zijn in de eerste plaats factoren die uit de opvoeding voortkomen. Een bepaalde geloofsinstelling, ook als deze later bewust wordt verworpen, blijft de onderbewuste reactie tegenover begaafdheden en manifestaties van het paranormale voortdurend beheersen. Uw opvoeding en milieu maken dus tot op een zekere hoogte al uit, of u uw begaafdheden in praktijk zult kunnen brengen of niet.
Daarnaast is de wijze waarop men leeft van groot belang. Er is niets in het leven van de mens, voeding, gedrag of iets dergelijks, dat die gevoeligheid in feite kan veranderen. Onthoudt u dat goed. Maar er zijn veel mensen, die bepaalde dingen hebben leren afkeuren of als minderwaardig te zien. Iemand, die gelooft dat je door het eten van varkensvlees meer animale driften krijgt en ongevoeliger zult worden, zal zodra hij met bovennatuurlijke krachten wil werken geremd zijn als hij ook maar een vezeltje ham naar binnen heeft. En toch is ham lekker!
De wijze, waarop je de geest en de geestelijke zaken beschouwt, is dus van groot belang en vooral de wijze, waarop je ze met je eigen leven in verband brengt.
Dan is een volgend punt: De onwil om het paranormale te accepteren. Heel veel mensen zijn bang voor deze verschijnselen, omdat ze hierdoor hun eigen wereld aangetast achten. Ze hebben nu eenmaal een bepaald beeld van zichzelf of van hun relaties met de omgeving en zijn niet bereid om een nieuwe gevoeligheid in te schakelen, die deze rechten, die ze tegenover de maatschappij menen te hebben of de deugden waarop ze zich menen te mogen beroemen, in een ander daglicht zouden gaan stellen. De afwijzing van het paranormale is vaak angst voor aantasting van het beeld, dat je je hebt gemaakt.
En ten laatste : de meeste mensen zijn bang voor gek te staan. Als je zegt, dat je iets helderziend waarneemt en je weet dat anderen daarom beginnen te lachen, dan houd je je mond. Maar op den duur zult je dan ook niet eens willen waarnemen; want het is zo lastig, je zou je kunnen verspreken.
De geremdheid van de mensen in deze tijd is dus psychologisch uit vele factoren te verklaren. Naarmate de opvoeding en het denken bij de mensen vrijer worden, zal de gevoeligheid ook gemakkelijker voor het paranormale worden gebruikt. Men zal de invloed, die men van buiten ondergaat, proberen om te zetten in beelden van zijn eigen wereld. Hierbij begint men natuurlijk altijd weer met bepaalde vergissingen en ook t.a.v. eigen gedrag en eigen betekenis komt men tot vaak zeer vreemde constateringen. Degene, die niet wordt afgeschrikt door deze mislukkingen als gevolg van verkeerde interpretatie, zal echter steeds meer gaan aanvoelen wat er gaat gebeuren.
Een aardig voorbeeld hiervan zie je bij mensen op een racebaan. Ze zitten in hun wagens en vlak voor hen gebeurt er een ongeluk. Zij reageren zo bliksemsnel, dat het althans theoretisch niet denkbaar is, dat ze zo snel gereageerd zouden hebben tenzij ze het ongeluk hadden zien aankomen. Maar hoe hebben ze dat zien aankomen? Gaan we nu weer uit van de wijze, waarop de coureur rijdt, dan blijkt dat het onmogelijk is. Hij heeft een soort zesde zintuig, dat hem waarschuwt. Maar in het moderne verkeer zijn er heel veel mensen met een dergelijk zesde zintuig. Omdat dit in het verkeerspatroon normaal wordt gebruikt, reageren zij reeds vóór de situatie ontstaat op de situatie die er zo dadelijk zal zijn. Het heeft natuurlijk voor velen het voordeel, dat ze zich in druk verkeer gemakkelijk kunnen bewegen. Jammer is daarbij, dat ze zodra dit op menselijke relaties betrekking heeft de zaak blijven afwijzen. Toch wil ik als eerste conclusie stellen:
Het aantal bewuste paragnosten onder de mensen zal aanmerkelijk toenemen en wel als gevolg van levenscondities, overspannenheid en toenemende onevenwichtigheid in zowel de westelijke en rijkere als ook in de armere landen.
In de tweede plaats: de wijze waarop je je gaven gebruikt, wordt heel vaak weer gestimuleerd door de omgeving. Iemand die een zekere gevoeligheid heeft en rond zich veel mensen ziet, die b.v. magnetiseren, is geneigd ook te gaan magnetiseren. Leeft hij te midden van magiërs, dan zal hij geneigd zijn zich tot de magie te wenden. Heeft hij veel helderzienden in de buurt, dan zal hij helderziend gaan waarnemen.
Wat is hier het geval? Zodra in de omgeving een bepaalde uiting van een paranormale begaafdheid veel voorkomt, zal men trachten zich met die anderen op voet van gelijkheid te stellen. En hierbij krijgen we vaak een eigenaardig mengsel te zien van fantasie en echte waarneming. Vooral degeen, die eigenlijk niet zeker is van zichzelf, begint heel dikwijls met grote fantasieën toe te voegen aan het weinige dat hij heeft geconstateerd. Dat kunt u zien bij helderzienden.
Maar wat gebeurt er nu, als de ontwikkeling is geschied? Men neemt aan, dat men dus een bepaalde gave heeft. Door dit te stellen sluit men zichzelf reeds van elk ander gebruik van eigen gevoeligheid uit.
In de tweede plaats zal men in zeer vele gevallen zoeken naar een uiting, die voor het “ik” exclusief is. Exclusiviteit van geestelijke begaafdheid bestaat niet. Zodra men tracht een bepaalde geestelijke beleving of ervaring als zuiver persoonlijk en exclusief te gebruiken, blijkt dat die gave langzaam maar zeker weer verzandt in fantasie en zelfverheerlijking.
Vele paragnosten lijden onder hun gaven. Wij zien hun geestelijke gezondheid afnemen en op den duur ook lichamelijke reflexen ontstaan, die niet altijd even aangenaam zijn. Men heeft in het verleden wel eens gezegd, dat een goed medium op den duur altijd in een gekkenhuis terecht zal komen. Hoe kan dat?
Als men de eigen begaafdheid gaat injecteren in zijn normale leven, dan gaat men proberen om gevoeligheden, die op geestelijk, astraal of levensniveau liggen, in het dagelijks bestaan in te voegen. Het resultaat is, dat het normale bestaan, denken en leven wordt verstoord. En door deze verstoring is geen zelfhandhaving t.o.v. de omgeving meer mogelijk. Er ontstaat nipt alleen een werkelijkheidsvervreemding, maar ook een vervreemding van eigen levensnoodzaken en hierdoor doet men zichzelf tekort.
Iemand, die besluit dat water zo gezond is, dat hij verder alleen maar water wil drinken, moet niet gek kijken, wanneer hij op een gegeven ogenblik, door spierzwakte wordt overvallen en in een black out zich naar een hospitaal kan spoeden. Wie meent, dat je er alleen met geestelijke gaven kunt komen, zal altijd op een gegeven moment terecht komen in de abnormale of a- normale groeperingen, die men in instituten pleegt onder te brengen.
Hoe kun je die abnormaliteit of a- normaliteit voorkomen?
De paragnost die het, het langst volhoudt en over het algemeen in verhouding de beste resultaten levert, is degene, die een scheiding schijnt te maken tussen zijn normale leven en zijn prestaties met bovenzinnelijke krachten of vermogens. In feite doet zo iemand het volgende:
Hij leeft natuurlijk voortdurend met zijn gave. Die gave: heeft ook voortdurend invloed op zijn reacties. Maar hij stelt zijn eigen leven zozeer als normaal, dat hij alle mensen in die normaliteit blijft benaderen op grond van hun bestaan en niet meer op grond van zijn gave. De gave gebruikt hij dan als iets afzonderlijks. Op de momenten, dat hij tot het gebruik van dia gave overgaat, sluit hij zich uit de normale werkelijkheid uit. Zo iemand leeft in twee werelden. Die twee werelden zijn voor hem een psychische noodzaak. Hij kan nu een betrekkelijk grote evenwichtigheid vertonen in het normale bestaan met gelijktijdig de grote gevoeligheid (en dus ook de grote onevenwichtigheid), die noodzakelijk is om de gave te gebruiken, indien dit noodzakelijk is.
Bij dergelijke mensen zien wij ook heel vaak, dat zij een vaste indeling hebben. Zij zullen dus niet op elk ogenblik b.v. via inspiratie gaan tekenen of schilderen. Zij doen dit op vaste tijden. Zij zijn niet altijd beschikbaar grote helderziende waarnemingen. En als deze zich al opdringen, wijzen zij ze af, behalve op bepaalde tijden of in bepaalde omstandigheden.
Door een functie toe te kennen aan een gave, wordt de mogelijkheid geestelijk gezond te blijven groter. Je gaat haar niet bewust in je hele leven invlechten, maar je gaat haar in het normale leven gebruiken om voor jezelf en voor anderen iets meer te bereiken dan normaal mogelijk zou zijn.
Een volgende fase zien wij dan bij de paragnost, dia zich ten slotte gaat realiseren, dat hij geen gave heeft. Dat is een hele lastige periode, omdat zo iemand dus niet meer psychometreert omdat hij psychometrist is, geneest omdat hij genezer is, seanceert omdat hij mediamiek begaafd is, etc., maar eenvoudig deze dingen gaat beschouwen als een deel van de verschijnselenwereld. Het hoort erbij. Zo iemand zal ook tegen ieder ander zeggen: “Wat ik doe is niets bijzonders. Dat kunt u ook. Dat is natuurlijk nooit helemaal waar. Maar door deze benadering gaat hij het voor zichzelf mogelijk maken de gave niet te zien als iets, dat uit een hogere wereld komt, maar gaat hij zijn grotere gevoeligheid (en daarmee zijn z.g. hogere wereld meer en meer deel maken van zijn eigen werkelijkheid; en zonder dat die werkelijkheid daardoor wordt verminderd. Ze wordt alleen iets verrijkt. Bij deze verrijking ontstaat dan de mogelijkheid om meer gaven (dus meer vormen van het gebruik van sensitiviteit) te ontwikkelen. En dan krijgen wij te maken met mensen, die allround zijn: die tekenen, schilderen, zien, horen, psychometreren, diagnoses geven, zieken genezen en wat al niet meer.
Hier treedt weer het gevaar op van een werkelijkheidsvervreemding, doordat je aan de hand van de resultaten, die je behaalt, jezelf gaat beschouwen als een bijzonder mens. Zodra dit element van “ik ben toch wel heel erom bijzonder, ik ben een klein godje of een soort ingewijde onder het vulgus” optreedt, breekt de ontwikkeling wederom af. We krijgen dan heel vaak te maken in seances b.v. met fantasiefiguren. Het is niet meer voldoende als er een geest doorkomt; het moet speciaal de geest zijn van een hogepriester van Apis of iets dergelijks.
Zo iemand geraakt weer onder werkelijkheidsvervreemding en eindigt zijn leven over het algemeen als iemand, die instabiel is.
Wat ik hier allemaal heb gezegd, klinkt voor de paragnosten misschien niet al te vriendelijk. Er is echter ook een andere kant aan de zaak. En ik geloof, dat we daar ook even de nadruk op mogen leggen. Een paragnost is in ieder geval iemand, die bereid is een erkende mogelijkheid te gebruiken, ook al kent hij haar functie niet volledig. Daarnaast is een zich algemeen ontwikkelend paragnost iemand, die bereid is zijn werkelijkheidsbegrip uit te breiden, zonder daarom zijn vroegere werkelijkheid prijs te geven. Nu bent u allen in feite aankomende paragnosten. Maar uw gevoeligheid wordt zoals ik reeds zei, vaak geremd. Indien u een bepaalde sensitiviteit ontdekt, moet u haar niet gaan gebruiken als iets bijzonders. U moet haar in uw leven gaan invoegen. Een geestelijke gevoeligheid kan worden gebruikt om de belevingen in eigen bestaan juister te erkennen en te interpreteren. Wie zijn geestelijke mogelijkheden gebruikt om in zijn bestaan beter uit te komen, juister te reageren en juister te leven, zal zeer zeker z.g. geestelijke manifestaties ervaren; maar hij kan ze zelf regeren, vanuit zijn werkelijkheid. Indien hij in staat is zelf te bepalen wanneer een gave actief is en wanneer niet, als hij daarbij volledig in staat is de begaafdheden, die hij heeft, in zijn normale leven mede te verwerken, dan wordt hij de avant-garde van de komende mensheld, die terugkerend tot een menselijk begrip van werkelijkheid geestelijke gaven daarin móet gebruiken en verwerken. De menselijke werkelijkheid is veel groter dan men pleegt te veronderstellen. Dit alles zou voor u van weinig belang zijn, indien ik daar geen praktische regels aan zou toevoegen, wat ik hier dan ook onmiddellijk zal doen.
1. Als u van uzelf ontdekt, dat u een bepaalde gave hebt, trek u er niet te veel van aan. Constateer de feiten, trek er geen conclusies uit. Indien u niet zeker bent, denk er niet verder over na; dan moet het maar duidelijker worden. Als u voelt, dat u een bepaalde kracht hebt, probeer haar te gebruiken. Blijkt dat het niet voldoende gelukt, probeer het nog een keer.
2. Juist wanneer u door lichamelijke of geestelijke omstandigheden een beetje onevenwichtig bent, heeft u de grootste kans, dat uw geestelijke gevoeligheid, uw groter aanvoelingsvermogen zich gaat openbaren. Het heeft geen zin die spanningen te zoeken. Maar als ze optreden en u constateert een paranormale gevoeligheid, gebruik die dan om uw evenwicht terug te krijgen. Indien de gevoeligheid deel is van een herwonnen evenwicht, gaat ze niet teloor, maar zal ze mee blijven bestaan als factor in eigen evenwichtigheid.
3. Ga nooit uit van het standpunt, dat hetgeen u helderhorend, helderziend of op andere wijze ervaart of waarvan u kennis neemt, van hogere orde is. Besef, dat het altijd harmonisch met uw wezen moet zijn, in overeenstemming met uw gevoeligheid en daarom op gelijke grootorde staat als uzelf. Slechts door als gelijke het paranormale verschijnsel te benaderen zal men in staat zijn met dit paranormale te werken zonder daaraan ondergeschikt te zijn en zo de werkelijkheidsvervreemding te ondergaan.
4. Wanneer u niet gevoelig bent of meent te zijn, heeft het geen zin wanhopig te trachten gevoeligheid te bereiken. Hoe meer u streeft naar een dergelijke gevoeligheid, des te groter de kans is, dat u uzelf misleidt en dat u uzelf tevens een werkelijke ontwikkeling van gevoeligheid onmogelijk maakt.
Dan ten laatste nog 3 heel eenvoudige punten
a. Ga altijd uit van het feit, dat u niet slechts mens maar ook geest zijnde leeft in een werkelijkheid, die veel groter is dan uw materiële.
b. Tracht alles in uw stoffelijke werkelijkheid in te voegen voor zover het mogelijk is. Blijkt dit niet mogelijk, wijzig uw stoffelijke werkelijke in contact met anderen in zoverre, dat u uw geestelijke erkenningen binnen deze realiteit kunt uiten.
c. Ga nooit uit van het standpunt, dat de geest het moet doen. U kunt het alleen zelf doen. De geest kan u misschien middelen of krachten verschaffen, maar ze zal u nimmer ertoe kunnen brengen deze toe te passen, indien u niet zelf meewerkte. Daarom, gebruik bij alle waarnemingen en manifestaties van grotere gevoeligheid uw eigen wil om de geaardheid van de kracht te bepalen.
d. Als u meent, dat anderen begaafd zijn, moet u niet zozeer letten op de uiting van hun gaven, maar trachten met die mensen harmonisch te zijn. Als u met hen harmonisch bent, zult u zeer waarschijnlijk een groot deel van hun gevoeligheid overnemen en met deze gevoeligheid hetzelfde kunnen bereiken.
Hier dient wel gewaarschuwd te worden voor de meestal in het begin negatieve benadering van deze gevoeligheid, waardoor u dan juist depressief gestemd zou kunnen zijn. Die depressie is niet reëel. Zij is slechts het resultaat van uw aanpassing aan een nieuwe erkenning.
Met dit alles heb ik geloof ik een klein beeld gegeven van wat er bij de paragnost alzo aan de hand kan zijn en ook wat u zelf ten aanzien van uw gevoeligheid kunt doen en verwachten. Om een einde te maken aan het onderwerp nog het volgende: Elke paragnost, die u bezoekt hetzij voor genezing, voor raad of voer iets anders kan u alleen helpen, indien er een zekere mate van harmonie aanwezig is. Als u ontdekt, dat een waarzegger of waarzegster u niet sympathiek is, kunt u er zeker van zijn, dat een groot gedeelte van de voorspellingen niet uitkomt of niet juist uitkomt. Als een magnetiseur u niet sympathiek is, kunt u er zeker van zijn, dat u weinig baat zult hebben van zijn kracht, al is hij nog zo sterk. Sympathie, een gevoel van harmonie, een wederkerige aanvaarding is altijd nodig, waar dan ook. Daarom zult u de uiting van een paragnost nimmer mogen kritiseren, voordat zijn gebruik van gaven ten einde is gekomen. Pas daarna heeft het zin eventueel corrigerende opmerkingen te maken. Want zonder dit zou u alleen maar een werkelijkheidsvervreemding aan de paragnost opdwingen, daardoor de betrouwbaarheid van de uiting verminderen en gelijktijdig uw eigen vermogen om aan te voelen wat er aan de hand is helemaal wegdringen. Realiseer u ook, dat een paragnost niet een bijzonder mens is. Hij is meestal wel een gevoelig of soms een overgevoelig mens. Die overgevoeligheid bestaat echter op een bepaald terrein. Zij omvat zelden het geheel van het leven. De een is ontzettend gauw op z’n teentjes getrapt in zijn eerzucht, een ander voelt zich weer erg snel verwaarloosd, enz. enz. Als u met bepaalde paragnosten regelmatig contact hebt, is het goed deze dingen op te merken en er rekening mee te houden. Als er op een bepaald ogenblik geen paranormale uitingsmogelijkheid is, dan kunt u deze vaak bevorderen door zo iemand eens even op z’n tenen te trappen en dan onmiddellijk, let wel: onmiddellijk de vrede te herstellen. De ontstane onevenwichtigheid, de zo ontstane spanning, zal dan vaak bijdragen tot een beter verloop van zaken. En ten laatste: realiseer u dat alle menselijke spanningen mits niet kosmisch gericht maar op de een of andere wijze persoonlijk of eenzijdig gericht voor het wekken van de overgevoeligheid bruikbaar zijn. Maar dat degene, die de overgevoeligheid ondergeschikt maakt aan het gebruikte middel, op den duur altijd nul op het rekwest krijgt. Alle middelen zijn soms bruikbaar. Gebruik niet altijd dezelfde methode en dezelfde middelen, want anders zult u altijd falen, ook in uw contact met een paragnost.
Overgang.
Soms lijkt het oude nieuw. Soms lijkt het nieuwe oud. Omdat de mens vertrouwd slechts met zich zelve uit de oneindigheid slechts voor zich zelve werkelijk maakt dat, wat hij in zich reeds als juist, als reeds bestaand, bewaart.
Wie in de oneindigheid zich spiegelt, ziet slechts zich zelve, niet zijn God. En wie zoekt naar voorbestemming, vindt niet een werkelijkheid van lot en eeuwigheid en karma, maar slechts zijn eigen denken.
Wie van wereld gaat tot geest, vindt na de overgang dat, waarvoor hij het meest bevreesd is en dat waarnaar hij ‘t meest heeft verlangd. Zo is het altijd weer. Want in oneindigheid van mogelijkheden treden wij met ons beperkte denken en ons beperkte zoeken, met onze angsten, onze vrezen, onze begeerten, met heel ons wezen, in zijn beperkte eindigheid
En zo tekenen wij ons zelven strijd, waar geen strijd bestaat. Tekenen wij ons zelven ondergang, waar in feite nieuw leven ontstaat. Daarom zijn wij bang voor het leven en menen wij te verliezen wat wij bezitten. Of menen wij te bezitten wat nooit ons eigendom is geweest.
Zo leven wij, als mens, als geest, zo leven wij te allen tijd, omdat de grote eeuwigheid nog niet bevat wordt in ons wezen. Maar wilt ge het nieuwe gaan beseffen en bereiken, weet dan voor u is ‘t slechts het oude op andere wijze weer herhaald.
En zo ge overgaat naar ander levensbesef, al wat ge zijt geweest innerlijk en uiterlijk wordt weer uw werkelijkheid, uw sfeer, uw leven. En heel uw streven is de herhaling slechts van wat ge in uzelf begeert.
Maar zijnde beperkt en noemend nieuw wat oud is en ziend als oud vaak dat, wat nieuw kan zijn, groeien wij en zien wij langzaam oneindigheden naderkomen, beseffen wij dat grenzen vallen; zijn wij niet meer vazallen van een schijnbeeld, maar zwervers in oneindigheid. En dan eerst in een sterven van tijd, een sterven van lot en leven en het ervaren van een onbegrensd bestaan, breekt misschien de waan, waardoor wij alles steeds weer ons eigen aanzien geven.