Magische werkelijkheid

image_pdf

uit de cursus ‘Occulte Wijsbegeerte’ (hoofdstuk 5) – februari 1968

De werkelijkheid van de mens is zoals u uit vele lessen hebt kunnen vernemen voor een deel schijn; een waardering, die uit het eigen “ik” voortkomt. Deze werkelijkheid is meestal gebonden aan een gemeenschapsopvatting, een gemeenschapswaardering, waarbij zelfs de denkbeelden, die de benadering van de wereld bepalen, veelal eerder uit de gemeenschap stammen dan uit de persoon zelf. Dit voor zover dat op aarde geldt. Het resultaat is, dat men in een wereld leeft, waarin men geen vast standpunt kan innemen en voor zichzelf geen vast doel kan stellen. Een wereld, kortom, waarin het “ik” voortdurend het slachtoffer van de omgeving is (althans zo ziet men het) of indien die omgeving niet specifiek aansprakelijk kan worden gesteld van het noodlot.
In de magie maken wij kennis met vele methoden en systemen, die alle tot doel hebben om juist die werkelijkheid zelf te redigeren en het lot in eigen handen te nemen; kortom, de verhouding tussen “ik” en wereld vanuit zich te bepalen en daarbij een eigen doelstelling na te streven.
De magiër leeft natuurlijk ook in een werkelijkheid. Voor hem is de beheersing via b.v. elementale krachten volkomen reëel. De bezieldheid van alles, wat hij rond zich ziet, is voor hem geen vraag maar een nuchtere ervaring, waarop hij reageert.
Het zal u duidelijk zijn, dat een magische werkelijkheid altijd zal verschillen van een algemeen aanvaarde werkelijkheid. De magiër wordt bij zijn poging om zijn streven waar te maken doorgaans sterk belemmerd door zijn achtergrond, zijn grondslagen. Ik kan u hiervan vele voorbeelden geven, maar wil u er alleen aan herinneren dat, indien wij de verschillende vormen van magie bezien, zoals deze zijn overgeleverd uit b.v. de meer christelijke era, de Egyptische periode, de Babylonische, de Perzische, de Indische vormen van magie, wij steeds weer in de magische formule een zeer sterke binding met het milieu aantreffen, met de daar heersende begrippen en bovenal met de daar heersende geloofswaarden.
Het is niet te verbazen, dat in het christendom de magie in vele gevallen juist de vorm van een zeker satanisme krijgt, bedoeld of niet bedoeld. Het is ook niet te verwonderen, dat de magische verering van Kali zich direct werpt op het vernietigend principe van deze godin en haar als Kali Durga vereert, maar gelijktijdig gebruikt om voor het “ik” bepaalde krachten en mogelijkheden te verwerven.
De mens, die in een werkelijkheid leeft en magisch gaat streven, ontdekt tussen zijn magisch zoeken, zijn magisch systeem en de z.g. realiteit van de anderen een voortdurende en scherpe tegenstelling. Hij komt er dan ook snel toe om alle waarden van de normale werkelijkheid nu maar om te draaien en alle aanvaarde geestelijke en vaak ook materiële stellingen eenvoudig achterstevoren af te werken.
Het is duidelijk, dat dit geen antwoord is. Want een dergelijke magiër leeft niet in een magische werkelijkheid. Hij probeert alleen zichzelf groter te maken door zijn realiteit in een soort spiegelbeeld te beschouwen. Wil ik dus uit al die stellingen en uit de vele daarover geschreven boekwerken iets van een magische realiteit puren, dan mag ik niet refereren aan datgene, wat algemeen gangbaar was ten tijde van het schrijven van deze werken.
Ik stel dan in de eerste plaats :
Een magische werkelijkheid ontstaat door een concretisering van eigen begrippen en waarden, onafhankelijk van de algemeen geldende waarden. Eigen waardering is dus buitengewoon belangrijk.
Als u aan een bepaald voorwerp een verdienste toeschrijft (desnoods aan een verdroogde kastanje, die u van uw reumatiek zal afhelpen), dan zult u ontdekken, dat indien dit toeschrijven met voldoende intensiteit geschiedt het voor u resultaat heeft. Met andere woorden voor u is die kastanje een actief middel, terwijl ze voor anderen alleen maar een blijk is van uw bijgeloof, uw onvermogen om de werkelijkheid te beseffen. Het feit, dat deze kastanje voor u actief is, bewijst echter dat zij in uw werkelijkheid eigenschappen bezit, die verschillen van het algemeen aanvaarde.
In de tweede plaats moeten wij stellen :
Een magische werkelijkheid moet vanuit het standpunt van een normaal mens systeemloos zijn. Het systeem immers is het voortbrengsel van menselijke logica. En menselijke logica vloeit voort uit de redeneringswijze van de gemeenschap. De magiër moet apart staan. Hij moet zijn eigen waarden en wegen vinden; en zelfs indien hij een systeem vindt, zal dit vanuit het standpunt van zijn omgeving altijd onlogisch zijn.
Ik geloof, dat dit punt geen verheldering van node heeft. Per slot van rekening, een systeem is altijd een aanpassing aan de orde en ordening, die de mens erkent. In de magie kan wel degelijk een systeem bestaan, maar dit is vanuit menselijk standpunt zodanig onlogisch in opbouw, het bevat zoveel vaagheden, onverklaarbaarheden en hiaten, dat men uit het normale denken eenvoudig niet kan meekomen; men kan daarvan de betekenis niet doorgronden. Probeert men het toch, dan zal men het trachten te ordenen volgens een algemeen geldend systeem en daarmee de totale waarde van het magisch systeem ongedaan maken.
Een derde stelling:
Een magische werkelijkheid is altijd een persoonlijke werkelijkheid, welke berust op de wisselwerking, die voor het “ik” bereikbaar is tussen ”ik” en wereld (onverschillig wat die wereld omvat). En daarmee zijn we eigenlijk gekomen aan een punt, dat toch wel heel erg belangrijk is voor iemand, die zich met het occultisme wil bezighouden.
Een magische werkelijkheid is dus een persoonlijke relatie. Zij is geen erkenning zonder meer. Als ik vanuit een totaliteit ga redeneren, dan ontdek ik dat in het tijdloze, het werkelijke IK bestaat. Dit IK bevat het totaal aan mogelijkheden, die er voor dit IK in onverschillig hoeveel levens of bestaansvormen aanwezig zijn. Het super Ego of grote IK is als zodanig de realisatie van alle mogelijkheden. Als ik in de materie realiseer, zal ik slechts een deel van de totaliteit realiseren. Maar deze realisatie heeft nog steeds een zeer groot aantal mogelijkheden om uit te kiezen. Mijn keuze wordt nu normalerwijze bepaald door datgene, wat de wereld mij zegt (b.v. dat het rechterhandje het mooie handje is). Als je vandaaruit verder gaat, dan ontdek je dus al heel gauw, dat de mens een groot gedeelte van de mogelijkheden in zijn persoonlijkheid nooit zal kunnen waarmaken, omdat hij een benaderingswijze gebruikt, die hem a.h.w. predisponeert in een bepaalde richting. En deze gerichtheid houdt dus ook in, dat hij de mogelijkheden van het werkelijke IK niet waarmaakt.
De situatie moet u zich nu ongeveer als volgt voorstellen: Ik maak mij vrij van algemeen geldende waarderingen, voor zover mij dit mogelijk is. Ik ga nu niet uit van eenvoudige fantasieën (die moet ik voorlopig opzij zetten ), maar van de werking die voor mij bestaat.
Als een bloem voor mij een betekenis heeft, dan moet ik verwachten, dat die bloem op mij inwerkt. Maar omgekeerd, dat mijn erkenning van die betekenis van mij een inwerking op de bloem doet ontstaan. Dit is al een magische relatie, want door de erkenning kan ik dus het wezen van de bloem beïnvloeden.
Het zoeken naar de werkelijke betekenis duurt natuurlijk nogal enige tijd. Maar op den duur heeft men voor zichzelf een aantal eigenschappen gevonden, die in het “ik” en eveneens in de wereld bestaan. Waar deze eigenschappen gelijkwaardig of gelijkluidend zijn (dat is het belangrijke punt ) kunnen wij voor ons altijd een beheersing tot stand brengen, mits het doel, dat wij ons stellen, scherper is geformuleerd dan het doel dat wij in de andere waarden normalerwijze erkennen.
Misschien is dit een beetje vaag in zijn formulering. Ik zal het trachten te verduidelijken.
Een bloem kan normalerwijze voor mij een voorwerp van schoonheid zijn. Maar er is meer. Als deze bloem voor mij nu eens een symbool van levenskracht of van een verbinding met andere personen of desnoods met andere vlakken van bestaan wordt en ik benader de bloem met het doel haar te maken tot een openbaring van hetgeen ik erin leg, dan zal die bloem mij beïnvloeden en voor mij de openbaring waarmaken.
Nu zou men kunnen zeggen, dat de bloem bijzondere eigenschappen bezit. Maar dat is niet waar. Men zou kunnen zeggen, dat ik eigenschappen in die bloem heb gelegd. Ook dat is niet waar. Men kan slechts stellen, dat mijn kiezen van een enkele mogelijkheid, die voor mij in de bloem bestaat en die ergens daarin aanwezig is, een situatie doet ontstaan voor mij én de bloem, welke afwijkt van de als normaal erkende situatie. Misschien dat u daarmee een voorstelling begint te krijgen van wat magische werkelijkheid betekent. Dit is misschien niet helemaal wijsgerig te ontleden en te beschouwen, maar men kan het toch wel praktisch bezien en dat is ook een hoop waard.
Op het ogenblik dat ik een relatie stel tussen mij en iemand of iets anders en er is ook maar een enkele factor in die of dat andere, die kan beantwoorden aan wat er in mij leeft, dan wordt het gestelde voor mij werkelijkheid, magische werkelijkheid. Want door mijn selectie van een aspect heb ik ook een beheersing of een beheersingsmogelijkheid vanuit mij t.a.v. dit aspect tot stand gebracht.
De magische werkelijkheid omvat een selectie van mogelijkheden. Zij is altijd persoonlijk en zij wordt persoonlijk opgebouwd. In haar totale uitdrukking duidt zij nooit situaties aan maar machtsevenwichten, machtsverhoudingen, actiemogelijkheden, werk bereiken. Het grote verschil tussen de algemeen aanvaarde werkelijkheid en de magische werkelijkheid is dus vooral wel, dat de mens uitgaat van wat hij feiten noemt, maar waarbij de feiten afhankelijk zijn van verschijningsvormen. In de magische werkingen en actiemogelijkheden is het de kracht zelf (dus een bestaande energetische relatie) die van belang is. En hierdoor wordt het aanzijn, de vorm en de vormbetekenis bepaald. De verhouding tussen de mens en het andere is voor de magiër altijd weer de kracht of de spanning, die tussen het “ik” en het andere kan bestaan. Wie aan dit aspect voorbijgaat, zal ongetwijfeld al wat ik hier verder ga zeggen als onzin of bijgelovigheid terzijde stellen; maar de feiten blijven bestaan. Die feiten tonen aan dat een mens onder hypnose inkt drinkt als wijn of wijn als inkt; dat hij ter plaatse gezeten vreemde landschappen kan aanschouwen of wonderlijke avonturen beleven. Dit wordt voor het amusement der massa zelfs vaak gedemonstreerd. Dan moet dus de mens (nu onder suggestie een totale verandering van zijn relatie tot de wereld ondergaan. Maar waarom is de suggestor nodig? Omdat de mens zelf geen afstand kan doen van zijn normale waardering. Maar indien ik mijn waarderingen verander, kan ik water drinken als wijn of kan ik wijn tot water maken. En indien ik anderen mijn visie mede kan opleggen, dus kan betrekken al is het maar voor een aspect in mijn magische werkelijkheid dan zal dit voor die anderen eveneens waar zijn.
Hier openbaart zich dus wel iets zeer wonderlijks. De mens leeft niet in de wereld, waarin God hem heeft gesteld, maar in de wereld die hij zichzelf maakt.
Het grote verschil tussen de esotericus, de magiër en de z.g. normale of gewone mens is wel dat de esotericus zowel als de magiër proberen hun benadering van de wereld te wijzigen. Zij trachten niet meer te leven volgens een gangbare opvatting, maar zij trachten uit de totaliteit van mogelijkheden, die er voor hen bestaat, een aanvaardbaar geheel op te bouwen, dat voor hen actief kan zijn.
Ik wil nu proberen duidelijk te maken hoe zeer veel van hetgeen er in de occulte wijsheid vermeld staat, in feite alleen tot stand komt door het scheppen van een magische werkelijkheid. En dan begin ik bij de yogi. De yogi zal via zijn leer zijn beschouwing van de wereld veranderen. Het is helemaal niet gezegd, dat alle asara’s werkzaam zijn, zoals dit wordt voorgesteld in de menselijke praktijk. Doch indien ik volledig overtuigd ben dat het aannemen van een bepaalde houding mijn relatie (in energie uitstraling) b.v. of het verloop van zenuwkracht met de wereld verandert, zal dit zolang de mogelijkheid maar in het totale IK bestaat ook waar worden. Wat de yogi dus eigenlijk doet, is niet wonderen tot stand brengen of een nieuwe gezondheidsleer verkondigen of een nieuw geestelijk middel vinden, maar een werkelijkheidsbeeld opbouwen dat zodanig van de gangbare norm afwijkt, dat hij daardoor een beheersing verkrijgt.
Als ik te maken krijg met de fakir (dit onecht kind van mysticisme en yogi praktijken), dan ontmoet ik daar natuurlijk heel vaak de bedrieger, de goochelaar. Dat is iemand, die voorgeeft te geloven in bepaalde mogelijkheden, zonder dit werkelijk te doen. Het is duidelijk, dat hij dan nog alleen maar via bedrog anderen een schijn van deze werkelijkheid kan bieden. Maar juist onder die fakirs vinden we mensen, die het ongelooflijke tot stand brengen, niet alleen qua spierbeheersing. Er zijn mensen, die zich het hart laten doorboren, zonder dat dit ophoudt te kloppen; die zich levend laten begraven, zonder bedrieglijke middelen en een lange tijd daarna opstaan zonder schade te hebben geleden. Er zijn dus mensen, die wonderen doen. De mango trick is niet altijd een trucage, waarbij het mangoboompje alleen maar groeit dank zij handige verwisselingen en goochelarij. En zelfs de beroemde rope trick behoeft niet altijd volledig bedrog te zijn of massa suggestie. Deze fakirs geloven volledig in hetgeen zij doen. Hun waardering van de wereld is dus een andere. En nu ontstaat het eigenaardige dat een ieder, die zich in deze werkelijkheid mede laat betrekken, de werkelijke groei van een boompje meemaakt, of het reëel zonder steun in de lucht hangen van een op zich slappe koord. Dit is geen wonder. Dit is slechts een verhouding van relaties, want de mogelijkheid is denkbaar. Een koord behoeft immers niet onder alle omstandigheden buigzaam te zijn. Indien het mogelijk is dat het op een gegeven ogenblik hard en sterk is, dan moet het ook mogelijk zijn dat het overeind blijft staan, als het wordt opgeworpen, indien nl. de ene mogelijkheid, van het koord wordt vervangen door de andere. Hieruit blijkt dus, dat geloof in staat is om z.g. wonderen te doen.
Maar is het dan ook een wonder, wanneer iemand de toekomst ziet? Indien ik aanneem, dat de toekomst niet bepaald of bepaalbaar is, inderdaad. Maar indien ik aanneem, dat een toekomst alleen mogelijk is volgens de mij erkende werkelijkheid van een persoon en de in hem liggende mogelijkheden, dan is zij wel degelijke bepaalbaar. En wat meer is: dan kunnen de mogelijkheden, in het totale IK zetelend, uit de persoon zelf worden geprojecteerd.
De bekende kunststukjes, we zijn nu toch bezig met fakirs, van sommige wijzen die mensen laten kijken in een schaal met water, waarin een druppel inkt is gedaan en misschien ook wat reukwerk, berusten hierop. De mens projecteert een aantal van de in zijn totale IK bestaande mogelijkheden volgens zijn huidige werkelijkheidserkenning en natuurlijk ook zijn huidige gerichtheid. Dat heel vaak een dergelijk voorspellend beeld volledig waar wordt, is duidelijk. Het is deel van uw IK. Indien echter de werkelijkheidsconcepten van een mens veranderen, dan valt de hele voorspelling in het water, dan is zij waardeloos geworden, omdat een geheel nieuwe reeks mogelijkheden binnen het IK actief wordt.
Dit is nu wat ik bedoel met magische werkelijkheid: De mogelijkheid om het schijnbaar onvermijdelijke te veranderen. De mogelijkheid om de vaste gang van zaken door een erkenning van andere mogelijkheden en relaties eenvoudig te wijzigen. En als ik dan b.v. regen wil roepen, is dat helemaal niet zo moeilijk. Want als het ergens droog is, moet ook de mogelijkheid van regen er zijn. Realiseer ik voor mij de krachtsverhoudingen, waarin die regen nodig is, dan zal zij voor mij optreden en indien anderen in mijn macht geloven voor die anderen kenbaar worden en zo een reëel verschijnsel in de normale wereld zijn.
Ik kan natuurlijk verdergaan met deze voorbeelden. Maar de achtergrond ervan is echter zo eenvoudig, dat ik niet weet hoe ik ze moet formuleren, dat u de belangrijkheid nog beseft. Niet wat ik denk is waar, maar dat, wat ik buiten mij kan erkennen, wordt mijn waarheid, mijn werkelijkheid. Daarop berust het allemaal.
U bent niet machteloos in de wereld. Wanneer u leeft, denkt u altijd aan uw leven als iets, dat vervlochten is met het bestaan van alle anderen. Dit is waar in de totaliteit, dus buiten het bestaan van tijd, in Gods werkelijke wereld. Maar in uw eigen wereld is het eigenlijk niet waar. U bent niet verbonden met mensen. U bent verbonden met gerealiseerde mogelijkheden. Een erkenning in het “ik”‘ die de werkelijkheid verandert, verandert uw relatie met alle mensen. En daarmede blijkt dus ook, dat het onschatbare contact tussen mensen voor een groot gedeelte afhankelijk is van eigen werkelijkheidsbesef. Zeker, ik kan geen personen creëren, die er niet zijn. Maar ik kan personen, die normaal gezien voor mij een bepaalde waarde of eigenschap bezitten door mijn innerlijk concept van een veranderde houding, waarvoor ik de mogelijkheid dus in de ander erken, op een totaal nieuw niveau brengen.
In de magische werkelijkheid gelden een paar regels, die voor een zeer groot gedeelte weer afhankelijk zijn van de mens zelf. Maar aangezien de mens zich moeilijk kan voorstellen, dat iets wat b.v. kapot is zonder meer heel wordt, zal het slechts weinigen gegeven zijn om de scherven van een gebroken luik samen te voegen tot een hecht geheel. En, ook haast geen enkele mens kan geloven, dat iemand, die dood is nog leeft en de relatie leven tussen hem en die ander tot stand kan brengen. Dus is er bijna niemand, die doden tot leven kan opwekken. Daarom geldt:
1. In elke magische realisatie moet ik uitgaan van mijn huidige werkelijkheid als beginpunt. Tracht ik daarin te veel te veranderen, dan kan ik de krachtsverhoudingen niet meer beleven; en is zo de beheersingsmogelijkheid, die ik als magiër, als occultist, ten slotte nastreef, niet bereikbaar.
2. Ik kan nooit iets tot stand brengen, indien ik niet eerst in het andere de mogelijkheid daartoe mede heb erkend. Ik moet mij dus altijd eerst afvragen: Datgene, wat ik wil beïnvloeden, is dat te beïnvloeden? Datgene, wat ik wil bereiken, is dat een mogelijkheid, die ook in de ander bestaat? Eerst nadat daarop antwoord is gegeven, is het veranderen van de werkelijkheidswaarden volgens deze magische procedure mogelijk.
3. Alle macht, die ik magisch probeer uit te oefenen, is in feite het inleggen van een deel van mijn totale persoonlijkheid in hetgeen ik als buiten mij bestaande waarde of persoonlijkheid erken. Indien mijn neiging tot beheersing niet meer de gerichtheid van krachten betreft, maar een wijziging van waarden zonder meer, zal ik meestal falen. Krachten zijn altijd te wijzigen, omdat zij spanningen zijn, die tussen mij en het andere bestaan. Maar als ik waarden wil gaan veranderen, zal ik trachten in het wezen van het andere in te grijpen; en dit kan ik niet. Alle magische veranderingen ontstaan dus niet door de wil om een bepaalde verandering tot stand te brengen, maar door de wil om aan de verhouding, de spanning, de energie tussen het “ik” en het andere, een nieuwe gestalte of waarde toe te voegen.
4. Alles, wat het verleden heeft bevat, zal mij richten in mijn streven in de toekomst. Daar ik het verleden nooit geheel kan ontvlieden, is het voor mij zeer belangrijk aan het verleden voor zover ik mij dat herinner en erken een voor mij zo juist en zo goed mogelijke interpretatie te geven. Herinneringen, op de juiste wijze gegroepeerd, verstevigen de relatie met de wereld van vandaag plus de erkenning ervan en daarmee de mogelijkheid haar te beheersen. Herinneringen, die op welke wijze dan ook te sterk gekleurd zijn en (wat je innerlijk wel weet) van de werkelijkheid afwijken, scheppen in de benadering van het heden een zeker gevoel van irrealiteit, waardoor hetgeen men tot stand wil brengen niet zonder meer vanuit het eigen wezen kan worden geproduceerd. Het wordt dan veel moeilijker.
Als ik het begrip magische werkelijkheid verder ontleed en hier probeer de verhouding tot de normale wereld van de mens te kenschetsen, dan moet ik stellen: Geen enkele wet of regel hetzij in de natuur, hetzij uit mensen voortgekomen of op andere wijze als wet uitgedrukt is geldend, tenzij ik deze wet in de ander of het andere als een onvermijdelijk deel van de uiting erken. Het gaat er dus niet om welke wet ik zelf kan aanvaarden of verwerpen. Het gaat erom hoe in een ander die wet of regel bestaat. En vandaaruit moet je vanzelf denken: Wanneer dit met wetten en regels zo is, dan moet dit ook zo zijn met eigenschappen.
De eigenschappen, die mensen en dingen in de wereld rond mij hebben, bepaal ik niet zelf. Maar ik kan wel bepalen welke van de potentiële eigenschappen in een mens of in een voorwerp voor mij zal gelden. Ik kan van een bijl geen mes maken en van een mes geen bijl. Maar ik kan wel beseffen, dat de bijl bijna zo goed als een mes kan snijden en kan haar dan onder vele omstandigheden als mes gebruiken. Terwijl ik met een besef voor de zwakheden van het mes en een enigszins aangepaste krachtsaanwending ook het mes vaak een deel van het werk van een bijl kan laten doen.
Dit is een van de belangrijkste principes. Als ik te maken heb met een esoterische, een morele of een juridische wet, dan gaat het er mij helemaal niet om, of dit nu een wet is of niet. Het gaat mij er doodgewoon om wat de betekenis is. En als ik die betekenis op een bepaalde wijze in mijn leven erken, dan kan ik niet verwachten, dat ik eenmaal een betekenis voor het een of ander erkend hebbende die betekenis eenvoudig verander door te stellen dat er andere eigenschappen zijn. Dat gaat niet.
De mensheid heeft over het algemeen eigenlijk heel veel waarden van zich vervreemd. Ik denk hier b.v. aan de opvattingen van zedelijkheid; die in feite modebegrippen zijn; aan idealen en geloofswaarden, die een verontschuldiging zijn voor eigen onvolkomenheid of zelfbedrog. Ik denk hierbij ongetwijfeld ook aan de z.g. normale manier van leven; die maar voor een klein gedeelte van de mensen werkelijk juist is. Als ik die dingen zie, kan ik niet gaan zeggen : 0, voor mij zijn alle zedelijke regelingen of alle godsdienstige denkbeelden nu niet meer geldend. Wat door mij is erkend, wat ik ken, blijft bestaan. Ik kan dus niet zeggen: Nou, jongens, alles wat ze verteld hebben over trouw of over vrijheid op welk terrein dan ook telt niet meer voor mij. Die begrippen ken ik; ze hebben dus een betekenis. Indien ik die betekenis voor mijzelf kan omschrijven, zal ik begrijpen, dat het eigenlijk niet gaat om het begrip “trouw” of “vrijheid”, maar om een actie mogelijkheid of vaak ook een beperkingsmogelijkheid van anderen. Als ik dit heb begrepen, weet ik dus wat de eigenschap is (of het een bijl is, een mes of wat anders).
Nu kan ik dus uit dit begrip, werkende volgens mijn behoefte tot het scheppen van energie (potentiaalverschillen) in de wereld buiten mij, een vorm kiezen, waardoor de erkende wet, de erkende mogelijkheid, mode of regel wel blijft bestaan (ik zet dat dus niet opzij), maar waardoor zij voor mij de aanduiding wordt van een ontwikkeling en niet meer de vastlegging van een actiepatroon is.
Voor een ideaal geldt precies hetzelfde. Als ik een ideaal in menselijke zin heb, dan zou het in feite voor mij moeten bepalen hoe ik leef, hoe ik denk, hoe ik werk. Heb ik eenmaal een ideaal geaccepteerd, dan kan ik niet meer zeggen: Het deugt niet. Ik blijf erdoor bezield. Zoals u door een geloof bezield en beïnvloed blijft; ook al heeft u het honderd keer officieel verworpen, het blijft ergens deel van uw persoonlijkheid. Het gaat er nu dus om te begrijpen wat dit geloof of ideaal zou kunnen zijn. Ik maak het tot een uitgangspunt, niet meer van mijn actie maar van mijn relatie tot de wereld. En zodra ik het relatie bepalend maak, kan ik dus de actie, de spanningen,. weer zelf gaan bepalen en daarmee ook mijn beheersingsmogelijkheid herwinnen.
Een groot deel van de mensen wordt in dit leven voortgejaagd, alleen maar omdat ze geen begrip hebben van hun eigen mogelijkheden. Een groot gedeelte van de mensen beseft wel de eigen mogelijkheden, maar kan door conventionaliteit of andere redenen daartoe niet komen. Ze kan die eenvoudig niet realiseren. En daarom zeg ik u, dat men voor het scheppen van een magische werkelijkheid niet kan volstaan met het alleen maar opbouwen, van een wereldje, zoals men het graag zou zien. Maar dat men moet uitgaan van alle erkende waarden,
Als ik een morele wet stel (b.v.: Gij zult niet stelen), dan is dit een voor mij blijvend geldende wet. Maar ik moet nu bepalen wat stelen is. En deze definitie van stelen behoeft niet de algemeen gangbare te zijn; indien in mijn wezen een andere mogelijkheid tot interpretatie aanwezig is. Zo kan ik trouw zijn aan wetten, die ik niet kan verloochenen, zonder daarbij aan de algemeen geldende betekenis van die wetten gebonden te zijn.
De manier, waarop je zo langzaam maar zeker een nieuwe werkelijkheid gaat binnentreden, is over het algemeen schokkend. Want de mens is geneigd om voor zichzelf wel de nieuwe reglementen, de nieuw erkende waarden en mogelijkheden te handhaven, maar voor de buitenwereld het bestaan van diezelfde waarden en mogelijkheden te ontkennen. Indien ik dit doe, schep ik niet alleen een meten met twee maten, maar ik schep verschillende verhoudingen in de spanning van wereld tot mij en van mij tot wereld. Zodra dit gebeurt, heb ik geen beheersingsmogelijkheid, omdat ik de werking van de wereld op mij niet meer kan bepalen. Ik moet dus elke voor mij erkende waarheid of mogelijkheid in de wereld bestaand als mogelijk postuleren en uit die wereld zonder meer accepteren. Aangezien je dit in het begin niet kunt en van de mensen verwacht dat ze zich anders gedragen dan je zelf doet, krijg je voortdurend .mislukkingen. Maar op het ogenblik, dat je eerlijker wordt en in je benadering van die wereld verwacht dat zij zal reageren volgens eigen normen en daarbij tolereert, dat ze volgens de voor het “ik” aanvaarde norm reageert, is het scheppen van die wisselwerking wel mogelijk.
Dan volgt hieruit, dat zodra ik bereid ben al wat ik voor mijzelf juist, wenselijk, etc. acht als zodanig voor de gehele wereld te beschouwen, met geen enkele uitzondering daarop ik in staat ben om mijn eigen relatie met de wereld te gaan bepalen. En als je dit eenvoudig wilt uitdrukken in de termen van de occulte wijsheden van voorheen, dan is het:
“Wees waarlijk waar en getrouw uzelf; en getrouw vanuit uzelf, en volgens uzelf aan al datgene, wat gij erkent, opdat gij in de erkenning uzelf hervindend, kennen kunt: de macht en kracht, die is het totaal van alle leven en de uiting van werkelijkheid in u en in alle dingen,” Daar heeft u eigenlijk de zinsnede, waarin dat allemaal is vervat.
Indien u iets wilt beheersen, dan moet u ook nog het volgende hierbij in aanmerking nemen:
Daar elke gestelde relatie, die door het wezen der dingen, of personen aanvaardbaar lijkt in de totale, de kosmische werkelijkheid zal bestaan, kan ik haar postuleren, mits ik haar in mijzelf als aanvaardbaar en juist erken, en op basis van deze erkenning een spanning wil wekken tussen mij en het andere. Dit is voor u misschien een heel typische zinsnede. Maar alles is in God mogelijk. Er is niets denkbaar, dat in de goddelijke werkelijkheid niet bestaat, omdat een gedachte, die iets zou voorstellen wat niet in de goddelijke Werkelijkheid aanwezig is, verder zou gaan dan de goddelijke Werkelijkheid en als zodanig dus in zich meer zou zijn dan God. En dat is ondenkbaar. Daarom stellen wij, dat al wat denkbaar is in de goddelijke Werkelijkheid bestaat in het tijdloze. Daar alle elementen van het tijdloze, die nu voor mij aanvaardbaar zijn, actief kunnen worden gemaakt als een energierelatie tussen mij en het andere, kan ik van elke voorstelling uitgaan.
De magische werkelijkheid is geen fantasie, maar een op erkenning van waarden gebaseerde relatiewijziging tussen het andere onderling, tussen het andere en het “ik”, waarbij het “ik” niet door zijn kracht maar door zijn keuze van gerealiseerde relatie de werkingen en verhoudingen in zijn wereld bepaalt.
Ik hoop, dat u over dit alles eens wilt nadenken.

Fantasie.

Voor de doorsnee mens is fantasie een mengeling van het begeerlijke, het onmogelijke en hetgeen hij niet durft of kan. Op deze manier bouwt hij zich een wereldje op, waarin hij al datgene is, wat hij meent niet te zijn. Door deze manier van denken komt hij er meestal niet toe datgene te zijn, wat hij zou kunnen zijn, indien hij niet zoveel overdacht op een wijze, waarvan hij aanneemt dat het niet mogelijk is dit te bereiken.
U zult dus begrijpen, dat fantasie over het algemeen op de mens een schadelijke inwerking kan hebben. Gelukkig heeft u aan de andere kant toch ook goede kanten. Een daarvan is wel, dat de mens door het gebruik van wat men de fantasie noemt, ertoe komt voor zichzelf een uitbeelding te geven van wat werkelijk mogelijk is, zij het dat de beschrijving niet tot de realiteit behoort, maar slechts duidt op de daarin vervatte mogelijkheid.
Op deze manier kun je b.v. sprookjes ontleden en tot de conclusie komen, dat elk sprookje in zich niet slechts een zedenles is, maar daarnaast een beschrijving van feitelijke omstandigheden. Een Klein Duimpje mag misschien een sprookjesfiguur zijn, maar hoeveel Klein Duimpjes weten niet aan een ander een zevenmijlslaars (desnoods een sociale) te ontfutselen en daarmede onmiddellijk te stijgen in de sociale rangorde?
Wie in staat is zijn fantasie te gebruiken (niet als een vlucht uit de werkelijkheid, maar als aansporing voor wat in de werkelijkheid mogelijk is), zal ertoe komen te handelen volgens hetgeen onze eerste spreker zo goed heeft omschreven, nl.: volgens de wetten van de magische wereld. Want de basis van al wat wij kunnen, al wat wij doen en al wat wij zijn op aarde, is ons voorstellingsvermogen. En ik moet eerlijk zeggen, dat het voorstellingsvermogen door de feiten gewoonlijk bijna wordt doodgeslagen, zodat slechts de wereld van de fantasie de mogelijkheid geeft om weer het eigen denken en daarmee ook de realisatie van eigen wensen en mogelijkheden een beetje op de voorgrond te schuiven.
Wil men de fantasie goed definiëren, ik heb dit nl. nog niet gedaan, dan kan men stellen: In de wereld van de fantasie geeft de mens zichzelf richtlijnen t.a.v. het voor hem noodzakelijke en begeerlijke. En volgens deze richtlijnen strevende, kan hij zijn fantasie tot werkelijkheid maken, daarbij voortdurend meer van zijn wezen en werkelijkheid beseffend.
U denkt misschien, dat ik hier een grapje zit uit te halen. Maar dat is helemaal niet waar. Want een mens, die fantaseert, zal een groot gedeelte van hetgeen hij voor zich niet mogelijk acht, of eigenschappen die hij in zich niet als bestaand erkent, in deze fantasiewereld wel aan zichzelf toekennen. Hij vult dus als het ware zijn tekortkomingen aan.
Het is bekend, dat in de droomwereld iets dergelijks pleegt te geschieden. Buiten de uittredingen om kennen wij een aantal z.g. compensatiedromen. In een compensatiedroom maak je al datgene mee, wat je niet hebt kunnen verwerkelijken in je waakbewust bestaan. En als een mens nu eenmaal zover is gekomen, dat hij de eigenschappen, die hij zich wenst en die dus, zij het rudimentair aanwezig moeten zijn, als volledig ontplooid gaat projecteren, dan heeft hij- zij het dat hij deze aan een fantasiefiguur verbindt, dan wel ze voor zichzelf als een doel erkent om naar te streven – ze kunnen waarmaken.
Alle grote mannen op deze wereld zijn begonnen als fantasten. Indien u een opsomming wilt hebben van fantasten, kan ik u er wel enkelen noemen, Thomas Alva Edison werd in zijn jeugdjaren voortdurend voor een fantast gehouden, Pasteur werd fantast genoemd. Koch werd iemand genoemd, die zich in de wetenschap te veel liet afleiden door zijn fantasieën. Diesel werd beschouwd als iemand, die fantastische veronderstellingen durfde uiten, welke niet op de reële technische mogelijkheden waren gebaseerd. En zo kan ik doorgaan. Ja, er zijn zelfs mensen geweest, die grote geestelijke leiders fantasten hebben genoemd. En waarom ook niet? Gandhi was in de ogen van velen een fantast, toen hij aannam dat je met geweldloosheid iets kon bereiken. Toch heeft hij het bereikt. En Jezus? Jezus was in zijn dagen eigenlijk ook een fantast. Iemand, die allerhande dingen zo maar predikte en veronderstelden waarvoor niemand een bewijs had. Iemand, die wonderen deed; maar op zo’n manier, dat je er nooit achter kon komen waar het eigenlijk vandaan kwam. Iemand, die bovendien al het gestelde gezag eenvoudig maar verwaarloosde. Een gevaarlijke fantast, een volksmisleider.
Natuurlijk vloeit hieruit voort, dat de fantast in de wereld meestal niet wordt geapprecieerd, tenzij hij zichzelf en zijn stellingen uitdrukkelijk als zodanig etaleert en daarmede de positieve waarden, die ze voor hem hebben, voor een groot gedeelte ongedaan maken.
Laat ons nu eens nagaan wat de mogelijkheden zijn, die vanuit de fantasie naar de werkelijkheid voeren:
1. De mens, die zich een droogwereld voorstelt, zal uitgaande van hetgeen hij omtrent zichzelf erkent overdenken wat hij ervan kan waarmaken. Hierdoor ontstaat er een gerichtheid van streven.
2. Op grond van de fantasie krijgen wij een keuze van middelen. Deze keuze van middelen zal in de werkelijkheid weliswaar worden aangetast, maar zij vormt toch een selectie uit het totaal van mogelijkheden, waardoor inderdaad de gewenste bereiking dichterbij komt.
3. De fantast moet in zijn fantasieën een zekere geestelijke lenigheid bezitten, want het is niet altijd mogelijk een fantasie zonder meer uit te spelen zonder onlogisch te worden. Het resultaat is, dat hij leert het leven en de verschijnselen van het leven op vele verschillende manier te observeren en te verklaren en uit die verklaringen datgene te kiezen, wat voor hem noodzakelijk is. Als hij dit alleen doet volgens een routine, wordt hij waarschijnlijk politicus; als hij dit doet volgens een bewust streven, wordt hij waarschijnlijk een ingewijde.
Dan moeten we verder nog opmerken, dat de fantast zich over het algemeen in het middelpunt plaatst van zijn wereld. Dit is begrijpelijk, omdat elke mens van zichzelf uit denkt. Maar wat hij zich daarbij niet realiseert, is, heel vaak dat het nastreven van een fantasie en deze tot werkelijkheid maken inhoudt, dat de voorstelling van het eigen wezen, waarvan men uitging, teniet wordt gedaan. Anders gezegd: Iemand, die de krachten en mogelijkheden, welke in zijn fantasie bestaan, gaat waarmaken, is als Mozes. Hij ziet het beloofde land wel, maar beleeft het althans in de vorm, waarin hij het plan ontwerpt nimmer zelf. Hij gaat er aan te gronde.
Iemand, die een fantasie heeft waargemaakt, wordt nl. op z’n minst genomen een ander als hij het al overleeft. Denk niet, dat alleen Jezus ten onder is gegaan aan hetgeen hij bereikte. Hetzelfde kunnen we b.v. ook zeggen van Diesel. Ik stel dus: Als ik een droom, die ik in mij heb, waarmaak, dan kan ik dit slechts doen door mijzelf in het geheel van die droom en in alle bestrevingen, die daartoe leiden, te leggen. Ik ben dan niet meer het middelpunt van mijn eigen wereld, maar het totaal van het bereikte resultaat.
Hier treedt iets eigenaardigs op. Het schijnbaar fantastische begin, waarin ik iets waarmaak, wordt op den duur een wereld, waarin ik zelf niet meer besta. Het “ik” is als centrum van bewustzijn en bestaan misschien nog aanwezig, maar niet meer als centrum van totale ervaring. Want al datgene, wat ik heb waargemaakt, wordt een zodanig deel van mijn leven, dat ik mij niet meer kan afzonderen van de wereld, die ik zo heb gewijzigd. Hieruit vloeit dus voort, dat ik – indien ik uit mijn fantasiewereld iets wil waarmaken – mijzelf a.h.w. steeds meer terzijde moet stellen. En dat is begrijpelijk.
De fantasiewereld is de wereld, die deel is van mijzelf. Elke figuur, die in mijn fantasie wereld paradeert of op een andere wijze in verschijning treedt, is in feite een fragment van mijzelf, van mijn denken. Draag ik deze fantasie over naar de werkelijkheid, dan kan ik mij aan dit effect van vereenzelviging met het andere niet onttrekken. Ik zal dus deel zijn van hetgeen ik heb waargemaakt. Ik leef niet meer als mens, maar stel b.v. dat mijn droom een uitvinding is, ik word deel van mijn uitvinding en al wat zij betekent beheerst mij. Een typerend voorbeeld hiervan is het gemoedsleven van Alfred Nobel geweest. Daarom zou je voor degenen, die graag wel eens fantaseren, een paar eenvoudige regels kunnen geven, die het gebruik van de fantasie wat eenvoudiger maken. Ik probeer ze op mijn eigen manier te formuleren en stel:
Wie in zijn fantasie iets stelt, beleeft of ziet, wat hij als werkelijkheid begeert, moet zich afvragen, wat de voornaamste factor is, die in de fantasie een rol speelt.
Hij moet deze factor dan met uitsluiting van al het andere dus ook de oorspronkelijke beelden van de fantasie omzetten in werkelijkheid, voor zover hem dit mogelijk is. In deze verwerkelijking zal hij ervaring opdoen. Deze ervaring zal hij in een nieuwe fantasie weer moeten verwerken. Op deze wijze projecteert hij steeds weer in zich de mogelijkheden van verwezenlijking en de resultaten van het verwezenlijkte. Hij zal ontdekken, dat het eindresultaat van de fantasie in gestalte verschilt. Zolang hij echter de geaardheid gelijk weet te houden, zal hij levend in de totaliteit van hetgeen hij bereikt, ook alles wat hij heeft bereikt, als deel van zijn persoonlijkheid ervaren en vanuit zich beheersen,
Dit wordt door andere mensen misschien niet helemaal erkend of beleefd, Als u een Nederlands voorbeeld wilt hebben, denkt u dan eens aan Plesman. Plesman bouwde een droom. Toen hij wegging, was de droom in feite afgelopen en kwam daarvoor in de plaats een instantie, die de droom niet meer instant kon houden.
Zo gaat het steeds weer. Dat, wat ik persoonlijk waarmaak in de wereld, laat residuen na. Maar het zal nooit zo zijn, dat ik een fantasie waarmaak in de wereld en haar aan die wereld opleg, ook nadat ik zelf er geen rol meer in speel. Daar, waar ik zelf de bezieler ben, zal hetgeen ik beziel beantwoorden aan mijn wezen, mijn eisen en behoeften. Daar, waar ik niet meer als direct bezielende kracht optreed, gaat het een eigen bestaan voeren, dat zich geheel aan mijn oorspronkelijke beelden en planning onttrekt. En als u dat misschien nog te ingewikkeld vindt, dan definiëren we de zaak.
Een fantast is pas een goed fantast, indien hij zijn fantasie waarmaakt en daarbij beseft, dat de waarheid van zijn fantasie slechts zolang duurt als hij zelf in de fantasie gelooft en als centrum daarvan aanwezig is.
Een mens, die de droom wonderbaar wil maken, bereikt niets. De mens, die begrijpt wat de drijvende kracht is van zijn droom, zal deze in de werkelijkheid kunnen overplanten en zo kunnen waarmaken.
Degene, die in staat is zijn innerlijk beleven als een werkelijkheid te beschouwen en in eigen wereld waar te maken, zal hierdoor alle grenzen van z.g. redelijkheid en mogelijkheid kunnen doorbreken daar hij werkende vanuit een hogere werkelijkheid en een hoger besef via zijn fantasiebeelden alle regels van een beperkt besef kan overschrijden.

Nu zitten ze natuurlijk allemaal te denken: Hoe zit dat nu in elkaar? Wat bedoelt hij daarmee?
U heeft zo even gehoord over een magische wereld, een magische werkelijkheid. Ik ben natuurlijk geen groot magiër en ik zal het wel nooit worden. Maar ik weet wel een ding: Het begin van een magische werkelijkheid is het voorstellingsvermogen. Een voorstellingsvermogen, dat het aanzijn geeft aan een magische werkelijkheid, is in het begin altijd een fantasie. Onze innerlijke wereld maakt het ons mogelijk alle grenzen te overschrijden, zonder enige moeite. Onze innerlijke wereld maakt het ons mogelijk aan onszelf en aan anderen elke willekeurige eigenschap toe te schrijven. Kortom, elke in ons wezen bestaande mogelijkheid en verhouding tot uitdrukking te brengen. En vanuit deze innerlijke wereld moeten we de dingen dan naar buiten brengen.
Maar vertelt u mij eens, hoe je iets kunt bereiken, dat buiten de normale werkelijke wereld van de mensen ligt, als je het je niet eerst kunt indenken en voor stellen?
Verwerp de fantasie a.u.b. niet. De fantasie is buitengewoon belangrijk als een stimulerend en scheppend element. Zij is het, die het u mogelijk maakt om steeds meer bewust mens te zijn. Zij is het, die u de mogelijkheid geeft om door te dringen in occulte werelden, die u zonder dat nooit zou kunnen betreden. Veel van wat u denkt te weten omtrent de geest is misschien fantasie. Maar dat is toch niet zo belangrijk. Wanneer u leert tendensen kennen, die in uw eigen leven een rol spelen. En die rol weet u wel degelijk om te zetten in werkelijkheid. En zo schept u vanuit de fantasie.
Als we God zien vóór de schepping, dan zou zo het denkbaar ware een tweede God waarschijnlijk hebben gezegd: “Nou, Jehova, je bent me een mooie fantast.” Maar toen de kracht had geschapen, was ineens de fantasie een werkelijkheid en kon de ander niet meer zeggen: “Het is een fantasie.” Hij moest zeggen: “Het is een proefneming.” En stel, dat die proefneming wordt gezien, dan zal ongetwijfeld de ander zeggen “Hieruit heb ik voor mijzelf veel geleerd”. Ik denk, dat ook de Schepper dit doet.
Wij leren uit onze wereld van fantasie. En als het verleden zich aankondigt als een deel van die fantasie hetzij in persoon, hetzij in vroegere levens dan moeten we dat niet zien als iets, wat in feite geen zin heeft. Want hoe kunt u zich realiseren wat in vroegere incarnaties uw wezen en uw doel is geweest indien u alleen maar verstandelijk en normaal denkt? Het is juist waar deze fantastische beelden in uzelf oprijzen, dat u een nieuwe visie krijgt op uzelf en het doel van uw bestaan; en daardoor misschien ook meer mogelijkheid om dit bestaan de juiste inhoud te geven.
Wanneer u dingen, die in uw wereld allang vergaan zijn tot verleden, in uw droom weer doet leven, dan zult u vaak geestelijke waarden, die u anders niet beseft, actiever doen werken in uw bestaan en een groter aandeel geven in datgene, wat u in die wereld tot stand brengt.
En ten laatste: De fantasie toont u vaak een nuttigheid, die u in het dagelijkse leven meent te ontberen. Maar het feit, dat u deze nuttigheid in uw fantasie beseft, maakt duidelijk dat u haar in feite zou kunnen bezitten, indien u dezelfde tendentie, die in de fantasie ten grondslag ligt aan hetgeen u daar bent en doet, ook in uw dagelijks leven tot uiting weet te brengen.
En daarom, vrienden, is fantasie een zeer kostbaar goed voor de bewustwording en zal zij juist voor degeen, die als occultist iets verder wil komen of die als esotericus iets meer wil beseffen van zijn eigen werkelijkheid en die van de wereld, onmisbaar zijn. Een groot juweel, dat veelal als een zeepbel wordt verworpen, ofschoon het in zich de glanzen van de oneindigheid draagt, dat is de fantasie.

Humor.

Als ik heel de wereld zie, dan moet ik soms haast wenen. Maar als ik dan mijzelf beschouw en de lange tenen, waarop die wereld trapt, betrap ik toch mijzelf op een glimlach. Dat is humor. De humor is niet slechts de spot, die je met de wereld drijft, maar het is het besef van je eigen onvolmaaktheid en je eigen ridiculiteit in de totaliteit, waarover je oordeelt.
Een mens, die zijn eigen onvolkomenheden beseft, zal in de onvolkomenheden van anderen zichzelf zozeer erkennen, dat hij misschien uiterlijk lachend om de ander zichzelf bespot. En wie zichzelf bespot realiseert zich zijn eigen onvolkomenheden. En zo is humor een van de grote wegen tot vooruitgang.
Een geest in lagere sfeer heeft vaak zijn stellingen en zijn verhevenheid; en kent zo niet de humor. Hij kent niet de lach, het ogenblik dat je – in een zekere stekeligheid misschien iets van jezelf en eigen onvolkomenheden in de wereld herkennend en openbarend – weet: hier moet eigenlijk iets in veranderen. Maar de geest, die werkelijk stijgt, heeft humor. En om mijzelf te citeren: Daar God de mens heeft geschapen, is Hij vast de beste humorist, die ooit bestond.
Laat ons dan lachen en niet wenen om de hiaten, die erin ons bestaan. Want in een lachende erkenning, in het ondergaan van onvolkomenheid vinden wij de mogelijkheid tot een volmaaktheid in onszelf. En waar de wijsheid in ons bloeit en uit onszelf ontstaat, ondergaat ons wezen onvolkomenheden, die elders nog bestaan, met een zachte glimlach. Niet in waan van zelfgerechtigdheid, maar in een lachend stil begrijpen van onvolkomenheden, die juist omdat ze vaak belachelijk lijn ons net de werkelijkheid zozeer confronteren.
U zegt mij: Spreek over humor. Ik spreek u van de lach, die niet slechts de wereld steeds bespot en scherp haar onvolmaaktheden analyseert. Ik spreek u: vind de zelfspot, die in de wereld zichzelf kent en die niet predikt aan de wereld, maar lachende zichzelf bekeert tot beter zijn dan zij ooit was. Die zichzelf bevrijdt van het gevoel van meerwaardigheid, dat zij zo vaak tegenover anderen manifesteert.
De humor is een nederigheid, die in een glimlach leert hoezeer men zelve een is met al, wat er bestaat.
Hier zou ik het bij kunnen laten. Het is niet veel, maar voor mij een soort geloofsbelijdenis. En aangezien er bij dat alles misschien nog een kleine toegift van pas kan komen.
Iemand, die alleen om anderen lacht, kent geen humor, maar alleen verwaandheid. Iemand, die slechts om zichzelf lacht, beseft de wereld niet en zal zijn minderwaardigheidsgevoelens moeten overwinnen. Maar iemand, die zichzelf in de wereld herkent en lachend om beide, in zich verbetert wat belachelijk scheen, is een wijze. Wie met begrip voor eigen dwaasheid de wereld tracht te helpen, de gevolgen van haar dwaasheid ongedaan te maken, is een ingewijde. En hij, die het totaal der dwaasheden en onvolmaaktheden beseft als een van de vele wegen, die tot het perfecte begrip voeren, is de ingewijde, die voor God treedt; en de oneindigheid erkennend de lasten kan dragen van een wereld, die zichzelf nog niet kent.
Onthoud dat er nog even bij. Misschien dat ik u daarmee tot ietwat meer zuivere humor kan bekeren en misschien ook enige waardering voor mijn schijnbare stekeligheid kan bijbrengen. Dat laatste zou ik zeer appreciëren, want het zou zeker bijdragen tot een grotere verdraagzaamheid.

image_pdf