In feite is God geen kracht

image_pdf

19 maart 1957

Vandaag wil ik het volgende aansnijden: Als God zelf een kracht zou zijn, dan, zou God beperkt, eindig en bepaald zijn. Want dat is een kracht ook. Maar een kracht is feitelijk een uiting van toestand.  Dan is de kracht, die wij goddelijk noemen en zien als eigenschap van God, niet de persoonlijkheid God zij is slechts een uiting daarvan. Maar juist, omdat deze uiting een onvolledigheid moet inhouden, moeten wij aannemen, dat God zelf zeker geen kracht is.  Dan kom ik tot een vaststellen God is een toestand. Een toestand van wat? God kan geen gedachte zijn. Voor ons wel, maar niet in feite.

Want zou het een gedachte zijn, dan houdt dit ook weer een kracht, een beperking en een voorstelling in. Onze werkelijke God moet dus het voor ons volledig en voorstelbare, onvatbare en vanuit ons huidig standpunt zelfs onbenaderbare inhouden.  En toch streven wij naar God. Wij streven ernaar God te bereiken. Wij zoeken naar het goddelijke licht, wij vragen God’s kracht als hulp op onze eigen wegen. Dat is juist een schijnbare contradictio in terminus, een tegenspraak. Die tegenspraak kunnen wij alleen oplossen, wanneer wij ons sterker dan tevoren realiseren, dat wat wij God noemen geen God is, maar slechts een zeer gedeeltelijke uiting van God. Gaan wij hierin verder denken, dan houdt dat logisch in, dat elke voleinding, dus onze paradijs of hemeltoestand, automatisch betekent het begin van een nieuwe wereld. Er is zo een continuïteit van bestaan, die telkens een opgang kent, maar – die een oneindigheid aannemende – nooit voleind zal worden. Kunt u dat ook begrijpen? Dan volgt hieruit, dat het streven naar God op zichzelf niet voldoende is om God te bereiken.

Zo, nu heb ik mijn eerste punt gemaakt. We kunnen er nu over gaan praten. Elk streven op zichzelf is een persoonlijkheidsuitdrukking. Elke persoonlijkheidsuitdrukking is een beperking.

Een eenwording met God betekent, steeds een persoonlijkheidsuitdrukking, zij het dan als deel van een groter geheel dat juist krachtens het feit, dat men er in kan opgaan, dus ook een zekere beperking of begrenzing moet kennen.  Wanneer u dat accepteert, komen wij tot de volgende stelling: Zolang wij niet in staat zijn ons eigen leven voldoende te overzien, voldoende te komen tot het doel der schepping, enz., zullen wij moeten streven naar God in de beperkte vorm waarin wij dat altijd doen. Maar op het ogenblik dat wij ons bewust worden van de eindigheid van elke vereenzelviging ook met een groter geheel, blijft ons als werkelijke oplossing, een werkelijk opgaan in God, maar een weg open de absolute negatie van het “ik”. Is dat logisch?

Het klinkt misschien niet erg prettig. Het is net alsof er een einde komt. Ja, en juist dat is nu niet waar. Want op het ogenblik, dat ik iets negeer, zal ik in feite niet iets te niet doen, maar tegenover elke negatieve waarde een positieve, en tegenover elke positieve een negatieve plaatsen, zodat ik een toestand van evenwicht bereik, waarin geen uiting is. Maar op het ogenblik, dat er geen uiting is, is het bestaan op zichzelf niet uitgeblust.

  • Ik kan het aannemen, maar volgen niet helemaal. Het is dus helemaal een opgaan in het Goddelijke?

Neen. Dat is het juist niet Kijk eens, een opgaan in het Goddelijke wil zeggen een terugkeren tot de toestand van God, die wij wel eens ’t “niet-zijnde” genoemd hebben. Voor onszelf betekent dit een elimineren van elke uiting, uitingsdrang en uitingsmogelijkheid. Wanneer wij nu alles in onszelf neutraliseren, en dus niet meer tot een handelen en een uiting komen, wat hebben we dan gedaan? Hebben we daardoor een eenheid gekregen met God? Neem. We waren een met God in de uiting Gods te allen tijde. We hebben dus niets veranderd, behalve iets voor onszelf. Dat is de consequentie. Want we weten, dat wij allen geest en stof onze eigen bewustwording opbouwen op grond van een persoonlijk voortbestaan. Zou dit persoonlijk voortbestaan ergens te niet gaan, dan zou een doelloosheid van ons leven hieruit voortvloeien.

Die doelloosheid kennen wij natuurlijk niet accepteren. Men vlucht daarvoor dan meestal door zich een opgaan in een grotere eenheid e.d. voor te stellen en komt daarbij niet zover, dat men daar onmiddellijk een absoluut tot nul terugbrengen van het eigen “ik” in aanneemt. Wanneer u zich de moeite getroost de verhandelingen daarover na te lezen, dan zult u ook zien, dat wij zeggen: Dan besta je niet meer zo als je bent. Ook wij impliceerden daarin dus steeds, dat er een voortbestaan is alleen in een toestand, die met de huidige niet vergelijkbaar is. Op het ogenblik, dat ik al mijn positieve eigenschappen opvang door negatieve wat doe ik dan eigenlijk? Dan neutraliseer ik naar buiten toe de uiting. Maar wat schep ik gelijktijdig binnen mij?

  • Een eenheid?

Ja. Dat kunt u eventueel zeggen. In feite doe ik wat anders. Want ik wek in mijzelf het totaal van hetgeen ik eens heb geuit, plus veel van hetgeen ik niet uiten wilde of kon, in een voor mij volledig beleven, dat waar het geen uiting vraagt, geen werkelijke problemen meer brengt, maar alleen een beleven op zichzelf blijft.

  • Zou dat ook een oplossing mogen noemen? Voor jezelf dan?

Wanneer u bedoelt een oplossing van een probleem, ja. Als u bedoelt een oplossing van het “ik” in iets groters, vanuit de wereld, ook ja. Maar wanneer u zegt een oplossing van mijzelf, waardoor ik ten onderga, neen.

  • Een oplossing van een probleem, waardoor je weer tot een ander probleem komt.

Neen. Dat is juist de aardigheid. Waardoor ontstaan nu huist problemen. Een probleem ontstaat alleen, wanneer er verschil bestaat tussen waarden, die ik in mij ken, en waarden, die ik buiten mij meen te herkennen. Deze verschillen zijn mijn problemen. Op het ogenblik echter dat ik niets meer buiten mij wil of kan kennen, (iets, wat op aarde niet mogelijk is, ik zeg er dit meteen bij, dat kunt u niet in de praktijk brengen) dan elimineer ik daarmede elke beïnvloeding van buitenaf. Dat is duidelijk. Dat wil dus zeggen, dat ik voor mijn probleem elke willekeurige oplossing kan aanvaarden, mits zij inhoud een negatieve kwaliteit tegenover elk positief element van het probleem, en omgekeerd het stellen van een positief element in mijzelf tegenover elk negatief moment, dat er in geboren werd.

Dan is het ook logisch, dat ik in mij de meest volledige beleving krijg, die gelijktijdig probleemloos is. Ik kan geen probleem hebben, omdat mijn “ik” als het ware automatisch elk probleem oplost door een hergroepering van zichzelf. En dat probleemloos zijn houdt dus in de eerste plaats al in een innerlijke vrede.

In de tweede plaats een beperkte harmonie in mijzelf.

In de derde plaats de mogelijkheid tot harmonie met grotere waarden. Dat laatste zal ik u moeten uitleggen want dat begrijpt u natuurlijk niet .

Kijk, wanneer ik besta in de uiting van het Goddelijke en ik breng mijzelf tot een innerlijk beleven, dan breng ik op de duur gelijktijdig al mijn krachten terug tot een potentie in mijzelf, die niet geuit wordt. Naarmate ik verder in deze toestand groei en dus meer vrede ken, zal ook binnen mij minder geuit worden.

De ervaring is er nog, maar zij is nu zo zeer los van elk verschijnsel, van elke uiting of zelfs elke omschrijving, dat zij in mij besloten geen enkel verschil eer kent tussen zich en de buitenwereld. En wanneer wij dan passen binnen een groot schema, zullen wij juist daardoor (t.o.v. dit schema dan als willoos element) op de plaats komen waar wij horen in dat schema.

Zo bereiken wij de harmonie buiten ons juist door het feit, dat wij daadloos zijnde door de nog werkende krachten gebracht, worden op de plaats, waar wij behoren. En houden alle krachten met hun uiting op, dan bestaat in ons het bewustzijn, maar bestaat er geen enkele uiting meer, wanneer bewustzijn bestaat, maar geen enkele uiting, dan begint de nacht van Brahman, d.w.z. het wegvallen, van de kracht. Maar het wegvallen van de kracht houdt nog niet in het wegvallen van het bewustzijn. Hoe zou anders de kracht weer herboren worden. In de volmaakte vrede komt dan – naar wij aannemen – de behoefte tot een hernieuwd realiseren van hetgeen volmaakt in ons ligt, van ons eigen ene kleine deel in de schepping. Er wanneer die begeerte er is, dan branden de eerste sterren weer op en begint de nieuwe dag van Brahman, van de levenskracht, van de levensadem.

  • Wanneer wij net dus over het leven hebben, dan is leven toch eigenlijk een kettingreactie, van de ene op de andere, en steeds maar verder.

Inderdaad. Het leven is dus inderdaad een soort kettingreactie. Maar de kettingreactie gaat volledig automatisch. Wanneer daar een bepaald deeltje vrij in de ruimte komt, zonder deel te hebben aan verdere reacties (zoals u weet zien wij bij een kettingreactie slechts een op de twintig kleinste delen ingrijpen in het bestaan van een ander deeltje, nietwaar) zo is er bij ons de vrijheid, waardoor wij alle andere delen kunnen beroeren af geen enkel deel, wanneer wij exploderen, wanneer wij handelen. Handelen wij niet meer, dan kunnen wij nog steeds beroerd worden door het geen van buitenaf komt. Maar op het ogenblik, dat wij onze eigen spanningen ook oplossen, is er geen deeltje meer, dat geraakt kan worden.

Heus, het is niet zo moeilijk. Denkt u maar aan een grote menigte mensen, die naast elkaar staan. Wanneer er een begint te dringen laten we zeggen op den vierkant, waar duizend mensen staan dan zullen van die duizend mensen er waarschijnlijk vierhonderdvijftig tot vijfhonderd onmiddellijk in beweging komen, wanneer ze dicht genoeg op elkaar staan.

Wanneer dan de persoon, die dat veroorzaakt heeft, zelf weer stil staat, dan zult u die beweging dus nog verder zien gaan en zoals gezegd beroert ze dan op den duur vijftig tot zestig procent van de aanwezigen. Kunt u zich dat voorstellen? Denkt u anders maar eens aan een uitverkoop, wanneer de deuren opengaan. Dan is het heel eenvoudig om die vergelijking verder te maken. Ook wanneer ik stilsta, kan ik dus nog in beweging worden gebracht (tegen mijn wil a.h.w.) door al de anderen, die om mij heen staan. Maar stel u nu eens voor, dat ik mijzelf kan dematerialiseren. Dan sta ik nog op dezelfde plaats, maar ik ben niet meer materieel, m.a.w. beroeringen van anderen gaan door mij heen en raken mij niet meer. Dat kunt u zich misschien wel voorstellen. Per slot van rekening, u zult zich veel kunnen voorstellen, maar niet, dat er hier een geest rondloopt en dat u ineens een stem naast u hoort, die zegt: “He, sufferd, je hebt op mijn tenen getrapt, of zo iets. Dat komt niet voor, omdat de toestand een andere is. Een geest, die in zichzelf nog spanningen kent en in zichzelf besloten is, kan nog beroerd worden door waarden wan buitenaf, ook wanneer zij zelf niet meer handelt. Ze kan gestuwd worden. Omschrijving hiervan vindt u o.a. in de stellingen van karma yoga.

Kort gezien karma yoga. Persoonlijk neem ik geen deel aan de handelingen, die ik nog stel.

Deze handelingen worden mij opgelegd door impulsen van mijzelf uit een vroeger bestaan, plus de reacties, die daarop in de kosmos ontstonden. Geen deel hebbende hieraan zal ik de handelingen volbrengen zonder voor mijzelf daaruit reacties of nieuwe handelingen te doen voortvloeien en zo langzaam maar zeker een uitsterven van de beïnvloeding verkrijgen voor mijzelf. Dat is natuurlijk een zeer vereenvoudigde grondstelling. Daar zien wij dus, dat je persoonlijk dus niet meer beleeft, het beleven onderdrukt en toch deel hebt aan het leven.

Maar op het ogenblik, dat een dergelijke yogi zegt: “Nu wil ik niet meer leven”, dan dismembreert hij zijn bestaan. De stof valt uiteen en de geest begeeft zich in andere werelden en terreinen. Materieel gezien kan dus zo’n mens noch beïnvloed worden door de materie, door de omstandigheden, die hem vroeger dreven, noch handelingen verrichten. Nu kun je daarmee nog verder gaan. Dat ligt ook in de geheimleer van het yoga, die over het algemeen niet zo gemakkelijk toegankelijk is. Want dan zegt een andere stelling n.l. Niet slechts door mijzelf niet met mijn daden te vereenzelvigen, maar door elke daad te ontkennen en niet te stellen, schakel ik mij geheel uit van mijn wereld. Zo lang ik bewust ben, besta ik nog in mijzelf voort, maar waar geen nieuwe prikkel komt tot bewustzijn, zal het bewustzijn als zodanig ondergaan en daarvoor in de plaats alleen zijns ervaren overblijven. Dat zijn ervaren is nu juist waarop wij doelen. Want wanneer wij een facet zijn van God een uiting, dan kunnen wij nooit een met die God worden. Wij zullen altijd die uiting blijven of dat facet. Dat zou zelfs inhouden, dat wanneer de goddelijke uiting te gronde gaat, ook wij te gronde zouden gaan. Nu nemen wij hierbij aan, dat het proces naar buiten toe plaats vindt, van God uit. Maar u hebt van onze stellingen al meerdere malen gehoord, dat alles binnen God plaatsvindt, in God. Of God grenzen heeft weten wij niet, wel weten wij, dat Zijn wezen het onze volledig omvat. Er behoeft dus niets feitelijk te veranderen. Alleen onze eigen realisatie zal veranderen. Naarmate wij in onszelf perfecter bewust worden van het deel, dat wij van het Goddelijke zijn, zullen wij minder handelen en daden stellen als eenheid. Op de duur ook minder handelingen en daden stellen als godheid. Want het evenwicht, dat binnen het Goddelijke bereikt is in dit deel, is identiek met het Goddelijke. Zo worden wij a.h.w., in het Goddelijke uitgeblust als actie en blijven wij ook in het Goddelijke over als potentie, Maar of wij potentie zijn of actie, wij blijven onszelf. Dat is nu juist het punt, waar het om gaat. Het ging ons hier ook even om persoonlijk voortbestaan.

Wanneer ik mijzelf ben als potentie, besta ik. Waar ik te allen tijde potentie zal zijn binnen het Goddelijke, zal ik altijd bestaan. Wanneer ik als potentie zo nu en dan gerealiseerd zal worden, en bepaalde delen van mogelijkheden in mij zal uiten, zal ik veel verschillende levens kunnen doormaken. Potentie zijnde zal ik volledige vrede hebben. Volledig geuit zijnde, zal ik die evenzeer kunnen bezitten. Maar in elke status, die niet volledig, volledig ongeuit of volledig geuit, zal ik problemen kennen. De onvolledigheid van onze eigen toestand, noch het een, noch het ander zijnde, houdt dus in problemen, lijden, dood, enz. Wanneer wij het scheppingsproces nagaan en wij willen dit redelijk benaderen vanuit stoffelijk standpunt, dan moeten we verder zeggen, dat vanuit de potentie ons wezen over moet gaan tot de volmaakte uiting. Een proces dat lijden in zich houdt. Vandaar moeten wij teruggaan tot de potentie. En dit proces zal precies dezelfde trappen van lijden kunnen bevatten.

Een voorbeeld: Wanneer ik een bepaalde weg heen ga ik bereik mijn bestemming, volbreng wat ik daar volbrengen moet en keer terug dan zal ik in omgekeerde volgorde alle tekenen van het landschap weer ontmoeten, die ik op de heenweg reeds ontmoet heb. Dus alle lijden, alle worsteling, enz., zal ik na de volmaakte uiting wederom op mijn pad ontmoeten. Misschien dat u daaruit besluit “Dus als ik volmaakt geworden ben, begin ik opnieuw te lijden.” Maar er is een verschil. Wanneer ik terugga, verlies ik telkens iets van de weg. Als ik heenga, moet ik het opnemen. De moeite, de persoonlijke moeite, die ik dus heb moeten doen om alles te vergaren, zal ik niet vinden op de terugweg. Hier gaat het automatisch. Mijn herkennen van deze mijlpaal en is mij niet een bepaling in de eerste plaats van de afstand, die ik heb afgelegd, maar wel van de benadering van mijn doel, dat ik reeds ken. Dit is toch logisch?

Dan concludeer ik hieruit, dat lijden binnen het Goddelijke niet bestaat (tenzij dan door de waardering, die wij geven aan een beleving) en dat in onze gang van bewustwording lijden dus hoofdzakelijk wordt bepaald door de noodzaak nieuwe waarden in ons op te nemen, ons aan te passen aan nieuwe condities, die vermeerdering van het oude beleven betekenen. Is het allemaal logisch genoeg? Wanneer u dit bestudeert, dan krijgt u een inzicht van de mogelijkheden, die in de kosmos bestaan. Maar van die mogelijkheden kunnen wij geen gebruik maken op dit ogenblik.

M.a.w. deze wetenschap behoeft voor u geen probleem te zijn, maar zal het dan later moeten worden. Zij zal voor u geen lijden betekenen, tenzij u de consequenties ervan door hebt. Dan worden zij tot een zeker lijden, omdat het een aanpassing betekent op een geheel nieuw plan.

Maak u daarover geen zorgen. De continuïteit van gebeuren, waar in wij ons allen bevinden, verzekert ons, dat mits wij bereid zijn te aanvaarden: ons leed tot een minimum beperkt blijft. U zult het niet geheel kunnen ontgaan, maar wij kunnen wel het lijden door onze ervaring van nieuwe condities en toestanden terugbrengen tot een minimum. Naarmate wij thans het lijden meer beheersen en dus tot een minimum terugbrengen voor onszelf in ervaren, zullen wij dezelfde lessen krijgen, als ieder ander krijgt met veel groter lijden en wij zullen op de terugweg ook gemakkelijker nog afstand doen van hetgeen wij verworven hebben. Het streven naar negotie van lijden is dus voor de benadering van het Goddelijke noodzakelijk. Elke voorstelling van het Goddelijke, die wij thans toe streven, kan slechts een deel van de werkelijkheid zijn. Maar het bereiken van dit deel van de werkelijkheid betekent voor ons een terug keren naar het totaal, waaruit zowel het deel, dat wij nastreven, als wijzelf zijn voortgekomen.

  • U bent uitgegaan van de stelling, dat kracht eindig is, begrensd. Kunt u dat nog iets nader omschrijven? Waarom is kracht eindig?

Kracht is eindig om de doodeenvoudige reden, dat zij gebonden is aan waarden. Kracht kan niet bestaan, waar niets bestaat. Heb ik een vermogen van plaats, dan heb ik waarden nodig, waardoor die kracht ontstaat zelfs wanneer zij potentie is. M.a.w., er moeten verschillen zijn, wil er zelfs een potentiële kracht kunnen bestaan. Dat betekent, dat deze verschillen op zichzelf de begrenzing van de krachten en mogelijkheden inhouden.

  • Panta rhei?

Ja. En dan kunt u kosmisch gezien zeggen. Wanneer er sprake is van een kosmisch krachtveld ik kan u overigens verzekeren, dat dit inderdaad bestaat dan houdt dit dus in, dat er waarden moeten zijn, waartussen deze kracht ontstaat of kan ontstaan. Er is dus een grens gesteld aan de mogelijkheid van krachtstroming, totaal van kracht, frequentie, waarin de kracht eventueel kan optreden, enz. Er is een limiet. En een limiet wordt bepaald door waarden, die op zichzelf het verschijnsel van kracht mogelijk maken. En wanneer ik nu verder ga en ik stel vast dat is iets, wat u voorlopig nog niet zult kunnen doen dat het totaal van kracht zichzelf volledig gelijk blijft, niet alleen op uw wereld, maar kosmisch gezien, dat alle stromingen van kracht een voortdurende gelijke waarde bezitten, d.w.z., dat voor elke stroming positief een gelijke stroming negatief optreedt, dat voor elke vervorming van kracht tot materie een overgang van materie tot kracht plaats vindt, enz., dan zult u nog beter kunnen begrijpen, hoe wij komen tot een definitie de kracht is eindig de kracht is dus niet God. Kracht is een verschijnsel.

En dan is er alleen de vraag: Hoe definieer ik dan de begrenzing? Ik kan dit moeilijk omschrijven. Want datgene, wat voor mij niet kenbaar is, is voor mij feitelijk niets. Maar wanneer ik weet, dat er hier een niets is en daar een niets, en tussen deze beide mensen een kracht tot uiting komt, dan moet er een verschil in eigenschap bestaan tussen het niets hier en het niets daar. Dat is logisch. Dan kom ik daaruit tot de conclusie, dat alleen maar mogelijk is God, Die zich deelt in tegendelen, die niet geuit behoeven te zijn, maar die alleen door de feitelijke splitsing, wat zelfs geen bewustzijn hoeft in te houden, een krachtveld tussen de gesplitste delen tot stand brengt en in dit krachtveld speelt zich.de schepping af, zoals wij die kennen. Ik hoop, dat ik het nog niet verwarder heb gemaakt. Het was in ieder geval mijn bedoeling om te verduidelijken. Ziet u nu, hoe ik aan de stellingen kom?

  • Er is een vraag, die ik hierop zou willen stellen. Als wij bestaan uit ziel en geest, dan zijn wij deeltjes van een kracht. Maar als wij willen gaan en streven naar de Oerkracht, vanwaar wij afkomstig zijn, welke is dan de impuls, die ons dit doet toe streven? Het is toch onze eigen kracht?

Neen. Dat is niet onze eigen kracht. Een stuwing, die dus in het veld aanwezig moet zijn.

  • Waar komt die vandaan?

Dat is moeilijk te zeggen. We kunnen natuurlijk zeggen: “Dat is een kwaliteit van de kracht zelf.” Maar dat is niet helemaal waar. Je kunt zeggen: “Het is een resultaat van werkingen binnen de kracht zelf.” Dan ben je dichter bij de waarheid. Misschien is het het beste om een voorbeeld te nemen. Neem een bak water en gooi daar wat zaagseldeeltjes in. Breng het water in beroering. Kijk nu goed naar die deeltjes. Dan zult u zien, dat ze niet volledig gelijk allemaal. die stuwing volgen. Door hun eigen vorm, grootte e.d. bepaald, kiezen sommigen een buitenbarn, anderen een binnenbaan. En wat meer is, ze wisselen soms zelfs t.o.v. elkaar, doordat de een een groter oppervlak en wat groter versnelling heeft dan de ander t.o.v. het water. Met andere woorden er is meer weerstand om af te remmen. En zo is er een schijnbare vrijheid van die deeltjes aan de oppervlakte, terwijl er toch een totale beweging tot stand komt. De beweging van hetgeen hen draagt. Wat u noemt “deze drang om tot God te komen op de een of andere manier” zouden wij dus kunnen noemen “een verbeelding van een stroming, die in de kosmos bestaat en die wij krachtens ons huidig bewustzijn zo uitdrukken.”

  • Zo uitdrukken, of die krachtlijn volgen om te komen tot?

Ja, de krachtlijn volgen doen we natuurlijk ook wel, maar het moeilijke is nu juist, dat wij zelf kunnen bepalen, hoe wij onze positie kiezen t.o.v. onze omgeving, die kenbaar is. Wij zijn ons van de kracht, die ons stuwt, niet bewust, noch van het feit, dat die kracht onze omgeving ongeveer gelijkelijk stuwt. Wij hebben dus voor ons eigen bewustzijn een zekere vrijheid van handelen. Die vrijheid van handelen plus de drang in ons doen ons kiezen de richting, waarin druk op ons wordt uitgeoefend De wijze, waarop we dat doen, noemen wij de vrije wil. Dus zo komt deze stroming tot stand. En daar horen andere stellingen bij. Nou goed, begrijpt u het niet, dan laat u het voorlopig maar terzijde. Volgens het bewustzijn en de waarde van het bewustzijn is een scheiding tussen materie en ziel mogelijk, en ook tussen geest en ziel zelfs.

Maar in feite zijn alle drie zo nauw aan elkaar verwant, dat geen redelijke scheiding daartussen te maken is. Redelijk te zijn betekent aan te nemen, dat wij gelijkelijk voortbestaan, op alle vlakken, waarop wij bestaan en dat slechts ons eigen bewustzijn zich verplaatst temidden van de vele vormen, die feitelijk onze eigene zijn.

Dus stel, dat ons leven een liniaal is, die door de tijd gaat. Dan kunnen wij op nr. 1 gaan zitten of op nr. 10 en vanuit dat standpunt kijken. Wanneer het gezichtsvlak groot genoeg is, blijft het gelijk. Maar zolang ons gezicht beperkt is, kan de hoek, waaronder wij nu de dingen zien, zeer verschillend werden. En door het verschillend warden van die hoek zullen er zich aan ons verschillen voordoen en zullen ze dus ook anders door ons beleefd en gewaardeerd worden.

Hoe komt het dat een mens t.o.v. zichzelf anders staat dan het dier?

Vanuit het standpunt van de geest sprekende kunnen wij zeggen, dat het verschil tussen dier en mens is, dat het dier slechts vanuit zichzelf de wereld beschouwt, terwijl de mens ook zichzelf in de wereld beschouwt. Nu is het natuurlijk niet voldoende om daarbij te blijven steken. Want dan komt de vraag: Hoe komt het, dat de mens vanuit de wereld zichzelf beschouwen kan? Hier een uitleg voor te vinden door te zeggen “Ja, dat is Gods adem of Gods wil alleen”, brengt ons weer zo sterk op het gebied van het geloof, dat het volledig onredelijk wordt. Maar laten wij het nu eens anders gaan bezien. “Wat leeft er in een dier?” Stof natuurlijk. En uit deze levenswaarde cellen. Een beperkt bewustzijn, een beperkt herinneringsvermogen. Een eigen geest en een deze geest overheersende groepsgeest. Boven die groepsgeest vinden we dan de leiders van de wereld, de leiders van bepaalde delen van de kosmos, uiteindelijk het kosmisch principe zelf. (Vereenvoudigd uitgedrukt natuurlijk.)

Wat zien we dan in de mens? Stof, cellen. Een minder beperkt denk- en herinneringsvermogen. Een eigen geest, een groepsgeest. Hetzelfde rijtje, precies gelijk. Toch blijkt ons, dat bij het dier de groepsgeest de persoonlijke geest volledig overheerst. Het dier beantwoordt in de eerste plaats aan de instincten van zijn ras, pas op de tweede plaats aan zijn individuele drang. Bij de mensen is dit beantwoorden aan de instincten van zijn ras minder sterk. Het bestaat nog, denk erom, het is niet weg maar in veel mindere mate, We zouden dus kunnen zeggen het eerste verschil tussen dier en mens is, dat de mens veel minder sterk beheerst wordt door zijn groepsgeest.

Laten we proberen om dat dan verder te ontdekken in zijn werkelijke betekenis. Bv. Stel u voor, dat ik een veer heb, zo’n lange veer, die ik op bepaalde plaats ineen kan drukken, op andere wat uit elkaar kan halen. Dan vind ik bij een dier een zeer compact geheel hier (aan dit punt) en een heel ijl en los deel aan die kant. Dit is de materie, dat is de geest Wat ontdek ik nu? Bij de mens is dat begin minder vast. Je krijgt hier een klein stukje in die veer, waar de spiralen dicht op elkaar liggen (stoffelijke reacties, ras beïnvloeding) maar hier krijgen we een stukje, dat uit elkaar ligt. Hier zit alles weer in elkaar.

Nu gaan we die spiraal benoemen. Dan noemen tere daar voor elk deeltje, precies zoals wij de dingen zo-even ontleed hebben dus stof, denk, herinneringsvermogen, eigen geest, groepsgeest, enz (vereenvoudigd). Kijken we nu naar wat bij de mens gebeurd is, dan zien wij, dat ruimtelijk gesproken door weinige wikkelingen van deze weer een groot gedeelte wordt ingenomen juist op die maat persoonlijkheid. Bij het dier was het anders. Daar lag het verder.

M.a.w. Het begrip God van het dier is veel minder complex dan dat van de mens, minder gecomprimeerd. Het dier ervaart de verschillende uitingen van de goddelijke Kracht afzonderlijk. De mens komt er toe God te zien als een uiteindelijke eenheid. Hij voelt de verschillen niet zo scherp aan, ziet die niet zo scherp. De verschillen in Zijn persoonlijkheid wel. Door het feit, dat hij Zijn persoonlijkheid uitdijt, wordt voor zijn bewustzijn de persoonlijkheid belangrijker.

Bij het dier wordt het zuiver stoffelijk leven gecontrasteerd met de omgeving. De mens doet dit veel minder. De mens is in staat zijn omgeving zelfs heel sterk te vergeten, iets wat het dier niet doet. Maar daartegenover houdt hij zich voortdurend bezig met de contrasten tussen zijn persoonlijkheid, zijn eigen geest en andere geest. Dit is het eerste verschilpunt, dat we hebben gevonden het zichzelf kunnen beschouwen in de wereld ligt in de nadruk, die door het bewustzijn wordt gelegd op een bepaald deel van eigen levenscyclus, eigen leven.

Dan volgt het tweede verschil tussen mens en dier. Het dier leeft zijn behoeften en zijn lusten natuurlijk uit, zover de mogelijkheden daartoe bestaan. De mens daarentegen kent wat hij noemt zeden en moraal.

Wat is het verschil tussen de vrije uiting van het dier en de door het “ik” beperkte uiting van de mens? waarin is deze gelegen? In de beschouwing van het “ik” t.o.v., de omgeving zeker niet. Want dan zou het dier tot dezelfde complexen, tot dezelfde mores kunnen komen, als de mens. Nu kent het dier bepaalde mores, bepaalde zeden en gebruiken en heeft ook een zekere morele standaard. Maar die ligt anders en lager dan die van de mens, ook al zeggen mensen wel eens, dat een dier dan toch maar beter is. Dat komt alweer door diezelfde verschuiving in bewustzijn. Bij het dier valt de nadruk op de aanpassing in de omgeving. Het “ik” moet zo veel mogelijk bevredigd en tevreden in de omgeving staan ten koste van die omgeving en zonder je iets aan te trekken van die omgeving. Maar de mens beschouwt die omgeving niet meer zo scherp. Hij beschouwt zijn “ik”. Nu kan het dier zijn uiterlijk gaan zitten opknappen, met zichzelf adverteren. Doet een mens dat? Neen. Een mens adverteert met zijn “ik-heid”, met zijn geest. En nu is het eigenaardige, dat door het beschouwen van die geest bepaalde gewoonten, die zuiver stoffelijk normaal zijn, eigenlijk minder noodzakelijk lijken. Tot dan is zich dus niet bewust van de werkelijke betekenis daarvan. Men verwaarloost de stof te veel.

Het resultaat is, dat men in de wereld van het “ik” een beeld wil bezitten, dat niet in overeenstemming is met de waarheid. De nadruk van het “ik” heeft de groepsgeest a.h.w. ingesloten bij het beeld God. Een werkelijk besef van zijn eigen groep en de daarin levende eigenschappen komt dus zelden voor. Hij heeft dus ook de materie, voor zover deze geestelijk tot uitging komt, teruggedrongen, was, de groepsgeest door zijn beïnvloeding de bouwer is van het stoffelijk voertuig. Het resultaat is, dat de mens door het stellen van waarden, die een zekere zelfverheerlijking bij zelfbeschouwing moeten betekenen, komt tot het stellen van zeden en moraal, die niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid maar slechts met het beeld, dat hij van zichzelf verlangt. Hierdoor zal de moraal van de mens minder betrouwbaar zijn dan die van het dier, zullen de zeden van de mens in vele gevallen minder natuurlijk en minder goed zijn dan die van het dier. Dat is ook logisch, nietwaar.

Wanneer wij nu het dier zien, dan blijkt, dat het dier betrouwbaarder is dan de mens in vele opzichten. Je weet bij het dier, wat je eraan hebt, bij de mens niet als mens. Maar eigenaardig genoeg weet een dier van een mens meestal wel, wat het van die mens in werkelijkheid te verwachten heeft. Het is bereid o.a. door een vergoding van de mens in sommige gevallen of een demonisering van de mens, daar vrede mee te vinden. Dus als een vaste goede of kwade waarde die mens in te sluiten in zijn beschouwing. Voor een huisdier kan een mens heel vaak God worden, soms een demon. Voor de in het wild levende dieren is hij of een onbekend verschijnsel of een demon over het algemeen. Slechts heel zelden een God. De betrouwbaarheid van het dier is gelegen in het feit, dat het te allen tijde zijn ware geaardheid behoudt. De mens is geneigd delen van zijn ware geaardheid te onderdrukken. Al wat onderdrukt wordt, betekent een vergroting van spanning tijdens die onderdrukking. Maar wanneer iets lang genoeg onderdrukt wordt, is het dus een kracht geworden, die om een uiting vraagt en daartoe dwingt. Deze uiting kan al dan niet in overeenstemming zijn met het natuurlijke beeld, als uitlaat voor die kracht geschapen door de groepsgeest. Gaat het natuurlijk dan is het vergrijp in de eerste plaats tegen menselijke mores en zeden. Is het niet natuurlijk, dan is het in overeenstemming met hetgeen men menselijk noemt, maar volgens het dier volkomen onaanvaardbaar.  Nu hoop ik niet, dat u denkt, dat ik een strafpreek tegen de mensen zit te houden. Ik verklaar alleen maar verschijnselen.

  • Wanneer het aannemelijk is, dat het dier uiteindelijk mens wordt, veranderen dan die eigenschappen?

Natuurlijk. En die verandering zal geleidelijk zijn. Het zal dus een geleidelijk zich losmaken zijn van de groepsgeest, waardoor persoonlijke eigenschappen van het dier sterker tot uiting komen, op de duur een zekere differentiatie t.o.v. natuurlijke uiting mogelijk wordt en het dier zich gaat nadragen, volgens wetten, die niet meer geheel dierlijk zijn. Dan hebben we daarvoor dus in de plaats de dierlijke mens.

Wat is een dierlijke mens? Een dierlijke mens is iemand, die zich uiterlijk aan het menselijke aanpast, maar innerlijk nog dierlijk is en leeft, waarbij zijn gedrag meestal op de grens van het normaal menselijke ligt maar wanneer de spanning groot genoeg is geworden een terugval in het zuiver dierlijke plaats vindt, in het zuiver instinctieve.

Nu heb ik de menselijkheid in uw ogen misschien een beetje afgebroken en nu moet ik ze ook nog een klein beetje opbouwen. Wanneer we die spiraal ons nog even voor ogen houden, dan zullen we dus ontdekken, dat de spreiding zich verplaatst Het belangrijkste gebied voor het dier is uiteindelijk zijn God. Hoe vreemd dat ook klinkt. En die God is identiek met al wat het beleeft en waarneemt. Vandaar zijn overgave in volledige machteloosheid. Wanneer het niet anders meer kan, aanvaardt het dier. Zijn eigen krachten zijn uitgeput. De mens niet. De mens kan zich ook verzetten tegen een onvermijdelijk iets. Hij zal het dan niet ondergaan. Die spiraal, die bij het dier nog niet zo wijd was, heeft zijn ruimte verplaatst. Je zou dus kunnen zeggen, dat het Goddelijke dichter bij de mens ligt dan bij het dier, ondanks alles. Want het beeld, dat de mens heeft van het Goddelijke, is veel compacter. Niet meer zo vaag. Hoe meer het menselijk bewustzijn dus opschuift en daarmede de verdichting der materie verdwijnt, krijgen we gelijktijdig een verder compact worden van dat deel, wat voor ons als het Goddelijke geldt. Dat is logisch. Dan zal er eenogenblik komen, waarbij voor ons bewustzijn alles, wat voor ons het Goddelijke omvat, zozeer is samengedrongen, dat het omvat kan worden door ons bewustzijn En zo kun je dus zeggen, dat het mens zijn mei al zijn nadelen  misschien tegenover het dierlijke in vele opzichten, met zijn nadelen aan de andere kant tegenover het geestelijk bestaan vanuit mijn standpunt heeft dat inderdaad grote voordelen.

Zoals u misschien het dier wel eens zijn zorgeloosheid en zijn natuurlijkheid benijdt, zo benijden wij u wel eens de mogelijkheid tot handelen. En toch voelen wij, dat die wijze van handelen, die voor u nog reëel en noodzakelijk is, voor ons eigenlijk al minderwaardig wordt.

Er is een verschuiving van waarden, die in zichzelf gelijkblijvende het bewustzijn in andere delen doet belichten. En waar de mens t.o. hiervan dichter staat bij een concretisering van het Goddelijke, zodat het “ik” het Goddelijke omvatten kan in zijn werkelijke betekenis en niet slechts overal projecteert, is de mens verder dan het dier. En zijn de nadelen, die aan het mens zijn t.o.v. het dier ongetwijfeld ook verbonden zijn, slechts de verschijnselen van een strijd om het Goddelijke geheel n het “ik” op te nemen. Dit voorbeeld hield verder in dat dus God in de mens bestaat en het totaal van de mans God is, waarbij de wijze, waarop het Goddelijke volgens het bewustzijn in de persoonlijkheid gespreid wordt, de status bepaalt, die men in de kosmos inneemt.

  • Die spiraal is dus te allen tijde hetzelfde?

Het aantal windingen blijft gelijk. En u kunt ook nog zeggen de plaats die zij inneemt kan ook praktisch altijd gelijk blijven. Want dan zijn er hier een paar spiralen uitgerekt en dan een paar daar. Dat heb ik genomen, omdat je – waar de spiralen uitgerekt zijn – de ruimte erdoorheen ziet.

We hebben hier onze vriend Henri in de buurt en die maakt deze opmerking: “Dat kun je ze het best duidelijk maken door erop te wijzen, dat wanneer een mens over zichzelf praat het meestal gezwam in de ruimte is.” Dus de nadruk. De spreiding van feiten over een grote ruimte maakt enerzijds een zuiverder definitie ervan mogelijk, maar anderzijds legt het zo de nadruk op details, dat het geheel er in verloren gaat, nietwaar? Maar de spiraal op zichzelf blijft hetzelfde. De vindingen echter verschuiven. Of u kunt zeggen het uitgerekte stukje verschuift. Daardoor wordt detail na detail iets anders ervaren, terwijl de gehele waarde gelijk blijft. De andere waarden zijn er wel steeds bij ingesloten, maar de waardering daarvoor en de beschouwing daarvan verandert wel. Tot wij een ogenblik zover komen, dat het Goddelijke, dat in de begin periode (dus de dierlijke ontwikkeling) zich helemaal hier gespreid bevindt, concreet is geworden als een klein stuk met een heel groot stuk, duet liet “ik” geheel doorleefd heeft. Nu komen dus de windingen van het Goddelijke, Die worden na elkaar beschouwd weer compact. „, lat blijft er over? Een verkorting.

Er is iets niet meer aanwezig. Wat is er niet meer aanwezig? De noodzaak tot uiting.

Daar moet u nog maar eens over (nadenken en wanneer u dat misschien eens een keer voor uzelf getekend heeft, uitgeprobeerd heeft als een veertje, dat u zo kunt rekken, dan zult u waarschijnlijk beter weten, wat ik bedoel en kunnen wij daar een volgende maal nog wel eens over praten.

De historie van de tijd.

Tijd ontstaat, doordat het bewustzijn niet in staat is alle waarden gelijktijdig te omvatten, maar ze fase na fase in zich verwerkt. De opeenvolging van fasen, waarin het totaal van het bestaan verwerkt wordt, heet tijd. Dan komt er natuurlijk een ogenblik, dat de mensen op aarde hebben gezegd “Ja maar, hoor eens, nu willen we weten wanneer het tijd is om te eten, wanneer het tijd is om te slapen, enz.” Toen zijn zij begonnen met waterklokken, met zonneklokken, en op het ogenblik heeft iedereen al een horloge aan zijn pols om toch vooral te zien, dat hij geen vijf minuten mis is. Het is geen probleem. Tijd is in zekere zin een psychologische waarde, die voortkomt uit de behoefte van de mens om zijn eigen ervaren en beleven te definiëren. Komisch gezien is het dus een reeks van verschijnselen, die opeenvolgend worden ervaren. Daar kun je verder niets over zeggen. Toen het “zijn” begon, was de tijd er. Tijd is inherent aan ruimte.

  • Maar de primitieve mens zal toch rekening gehouden hebben met een tijdsindeling, dagindeling, enz.

Dat doen zelfs de apen, dus ook de primitieve mensen. U moet maar eens opletten, hoe ook de gewone dieren rekening houden met de tijd. Wanneer u gewend bent zonnetijd aan te houden, (dus niet uw kunstmatige tijd, die alleen maar wordt gebruikt om de mensen de illusie te geven dat ze later opblijven dan ze opblijven), dan zult u zien, dat bv. neem de reeën. Een ree gaat ongeveer op dezelfde tijd naar zijn drinkplaats. Het scheelt vaak niet zoveel, of je kunt er je klok op gelijk zetten. Hij gaat op gelijke tijden in bepaalde delen van zijn gebied grazen. Neem een ander voorbeeld. Neem uw hond of uw kat. Dacht u, dat die niet wist, hoe laat het was? wanneer u gewend bent uw hondje om 10 uur uit te laten, probeer het dan niet om half 11 te doen, want dan hebt U een half uur lang een heel ongelukkige en lastige hond in uw handen. Dus de tijd bestaat daar ook wel.

Tijd wordt toch niet bepaald door het feit, dat je een horloge hebt en zegt “Het is zo laat.” Het is een innerlijk ervaren van momenten, waardoor je zegt “Ja, ik heb deze cyclus doorgemaakt, dus nu komt dit ogenblik, Als u nog andere voorbeelden wilt hebben van tijd. Hoeveel dieren zijn er niet, bij wie de tijd en hun manier van doen helemaal alleen bepaald wordt ongeacht weersomstandigheden en uiterlijke omstandigheden door de maag? Die beginnen te eten ‘s morgens om 5 uur. Er zijn van die beesten. Of ‘s morgens om 7 uur. Dan hebben zij een eetperiode van een uur. Een verteringsperiode van 3 uur. Daarna gaan ze weer grazen. En dat loopt precies gelijk, hoor. Die dieren hebben alleen een meer persoonlijke tijd. Je kunt niet zeggen, dat een paar koeien met elkaar afspreken “Nu ga ik hier grazen en jij daar en om half vijf ontmoeten wij elkaar bij de wilg aan de slootkant.” Dat natuurlijk niet.

De tijdsbepaling heeft een geschiedenis, ja zeker. Die begint ook al in een heel ver verleden.

De eerste tijdsbepalingen moeten wij zoeken in de Atlantische periode, en wel speciaal in de tempels. Daar werd n.l. een eredienst volbracht, die verband hield met de zon. Die zon beroerde op zekere dagen van het jaar op zekere ogenblikken bepaalde plaatsen. Op andere ogenblikken viel die ergens anders neer. Op de duur ging men daar toen een soort bogentekenen. En wanneer die boog door de zon werd beroerd, vallende door een opening in dat kleinste, bovenste tempeltje op zo’n piramidetop, zo’n piramidetempel dat was het bovenste vertrek, dan was dat het uur voor gebed, het uur voor offers, voor consul. Kortom, de priesters deelden hun tijd daarnaar in. Die leefden dus geleid door de zon, symbool van de goddelijke kracht, die voor hen werkte. Daar is het mee begonnen.

Toen vonden anderen dat ooit erg gemakkelijk, en die gingen zich richten naar de priester. Zij hielden zich dan vaak aan de gongslagen of de hoorn of schelpen, waarop geblazen werd bij bepaalde plechtigheden om daarnaar hun eigen dag weer te bepalen. Wanneer u dat ziet, is dat bv. militair gezien, op het ogenblik hier en daar nog zo. Daar hebben ze een citadel bij een haven, of een fort, en elke avond om precies 6 uur gaat er bv. een schot af.

Daar zetten de mensen hun klok op gelijk. Die delen ook daar hun methode van leven naar in.

Van daaruit is dat verder en verder gegaan.

Als men dagen had, dat er geen zon was, wilde men toch weten, hoe laat het was. Dus ging men iets uitzoeken, dat een bepaald verloop van de zon langs de hemel kon weergeven, ook wanneer er geen zon was. En dan is een van de eerste klokwerken, op die methode gebaseerd, een waterklok geweest, Dat was een soort van holle vaas, die lekte, Wanneer hij helemaal vol was, ze hadden er streepjes opgezet dan was hij in zoveel uur leeg gelekt. Wanneer de streepjes aan de binnenkant erin waren aangebracht met vaste stof (later werden ze ingebakken, in het begin weren ze ook wel gegrift) kan je dus zien hoeveel tijd er voorbij was. Vandaar naar de zonnewijzer is een, kleine stap gewenst. En na de zonnewijzer hebben we andere verloopklokken gekregen als zandklokken, tijdkaarsen e.d. Van daaruit is men uiteindelijk gekomen tot een wijzerplaat, die z.g. dag en nacht aangaf. Dus een 24-uurs wijzerplaat, dit is ouder dan de 12-uurs-wijzerplaat en daarop had men een wijzer. Dus daar werden alleen uren aangegeven.

Hoe minder tijd de mensen dachten te hebben, hoe meer ze op minuten gingen letten. Toen moest er een minuten wijzer bijkomen. Op het ogenblik hebben ze de zaak gehalveerd en een twaalfuurswijzerplaat gemaakt, waarmede ze teruggrepen naar de oude zonnewijzer, die veelal ook maar een periode van ongeveer twaalf uur nauwkeurig aangaf. En vandaar naar het horloge.

Dat was iets over de tijd, maar het was niet filosofisch, als u misschien verwacht had. Zijn er nog andere punten?

  • De spreker in de eerste helft van de avond heeft het gehad over dierlijke en menselijke psyche en heeft die met elkaar vergeleken. Nu ben ik lang met een vraag bezig geweest en die is deze: Of bij de dieren evenals bij de mensen ziekten van de geest voorkomen?
Praktisch niet.
  • Kunt u dat ook verklaren? Waarom is er geen krankzinnigheid bij dieren?

Dat is eigenlijk heel simpel. Wanneer een dier een geestelijke afwijking krijgt, dan is deze erfelijk en komt hij dus ook in de eerste jeugdperiode tot uiting. In die jeugdperiode is het dier zwak, het is niet normaal in zijn reacties en valt eerder als slachtoffer van de krachten der natuur of van andere dieren. Dus wordt geëlimineerd. Ongezonde erfelijke kwaliteiten worden op die manier in het dierengeslacht, vooral in het wild meestal uitgeroeid. En dan een andere, ook al weer heel simpele reden, dat het dier niet krankzinnig wordt en de mens wel. De mens houdt zich altijd bezig met de problemen vanmorgen, het dier lost de problemen van nu op.

  • Is dat de hoofdzaak, waar het om gaat? In de probleemstelling is geloof ik het meest essentieel. Waarom bij een mens wel en bijeen dier niet?

Ja, maar we moeten rekening houden met de erfelijke kwaliteiten. Een mens kan dus genetisch gepredestineerd zijn voor zenuwziekten en dat ligt hoofdzakelijk in de structuur van het zenuwstelsel en in bepaalde reacties van het sympathisch zenuwstelsel. Het kan verder bevorderd worden door onevenwichtige hormoonafscheiding (zekere vergiftigingsverschijnselen). En wanneer dit gepredestineerd zijn er is, dan zal die krankzinnigheid optreden bij problemen, die voor een ander nog niet normaal zijn. De zenuwachtigheid, enz.

Maar bij een mens probeert man dan zo iemand te genezen en zo iemand komt dan weer schijnbaar in het normale doen. Die trouwt, krijgt kinderen, enz.. Zo krijg je dus hele geslachten, die in meerdere of mindere mate (vaak in meerdere mate, omdat dergelijke typen elkaar nogal eens aantrekken) erfelijk die mogelijkheid in zich dragen. Dan hebt u natuurlijk gelijk, dan is dat probleem wel noodzakelijk.

Maar bij het dier zou dat ook kunnen voorkomen. Je kunt een hond of een kat gek maken, hoor. Maar wanneer een gezond dier gek wordt, dan betekent date dat het hele danken plotseling wegvalt. En dan krijgen we een soort dolheid, dus een absolute woede, waarin het dier alles aanvalt en zichzelf vernietigt. Niet te verwarren met hondsdolheid of zo, maar te vergelijken met toestanden van amok b.v., die sommige inlanders kennen. En dat kan zelfs zo voorkomen in rassenhaat een volkomen onredelijke drang een probleem stelt, dat niet op te lossen is en leidt tot zelfuitroeiing. Denk eens aan de lemmings. De beruchte trek van de lemming, die op een gegeven ogenblik dus eenvoudig trekt naar een stuk vasteland, dat er vroeger was (maar er nu niet meer is) en voor zich geen oplossing vindt. Dan denken de mensen, dat die dieren zich zo maar verdrinken zonder meer. Maar dat komt omdat de mensen van sprookjes houden. Die dieren trekken inderdaad in een bepaalde richting. Er vallen er altijd af, die achter blijven, maar een bepaalde kern gaat door. Wanneer je nu die kern aan het water ziet komen, zie je de verschrikkelijke verwarring. Hun instinkt zegt “Daar is dat land”, Want gebeurt het niet. Ze voelen het niet en toch moet het er zijn.

Wat gebeurt er dan? Dan beginnen enkele normaal. weg te zwemmen. Want die denken bij zichzelf “We kunnen daar terecht komen.” Die gaan ten onder. De anderen nemen dat waar.

Door de dood van die wezens is hun wereld ineens in de war, want daar moet land zijn en het is er niet. En dan zie je ja, ze zeggen er “milling” tegen in Amerika zo’n rondlopen eigenlijk. En dat rondlopen wordt hoe langer hoe erger. Zij willen niet terug, zij moeten daarheen en er is geen weg. Dan worden ze ineens krankzinnig en dan zie je ze met stromen het water ingaan.

Dat is hetzelfde als het verhaal van de rattenvanger van Hamelen. Dat kent u toch. Daar wordt ook verteld hoe ratten te water springen. Nu heeft men daar misschien over nagedacht, maar dat is werkelijk mogelijk. Er zijn n.l. fluiten te vinden met een bepaalde toon, die niet alleen ratten, maar ook andere dieren en insecten beroeren, dus in innerlijke opstand brengen. En dat wordt een fascineren zoals een mens gefascineerd kan worden door iets verschrikkelijks.

Vandaar hun volgen, want het fascineren betekent, dat ze mee gaan, ook al willen ze dat niet. Ze gaan tegen wil en dank mee. Wanneer dat lang genoeg duurt, voorden de beesten krankzinnig. Dan kunnen ze die trilling niet meer verdragen. Je kunt het met een kat ook proberen.

  • Dus een prikkelpsychose.

Juist. Dus krankzinnigheid bij dieren bestaat wel degelijk, maar wanneer zij bij dieren ontstaat, dan is er een oplossing voor. Die oplossing ligt of in de vernietiging van het dier of in het wegvallen van de, psychose. Een van de twee. Een tussenweg is er niet. Wat doen de mensen?

Ik mag er niets kwaads over zeggen natuurlijk, maar in feite is het toch zo, dat de mensen de meeste zorgen aan de minderwaardigste typen van hun ras besteden. Is het een wonder, dat er bij de mens een grotere vatbaarheid hiervoor is? En dan mag het probleem op zichzelf (dus het denken aan morgen of aan gisteren, het niet in het heden leven) de feitelijke oorzaak zijn, dan zijn de grondcondities daarvoor toch wel bevorderend voor de wijze, waarop het ras zichzelf in stand houdt en zijn leven tracht te beschermen tegen lijden en dood.

  • Ik vind het toch nog wel een probleem om te zeggen “wel of niet”, dat de mens de zwakkere er bovenuit tracht te helpen, zoals bij geestelijk gestoorden of geestelijk zieken. Ik begreep eruit, dat u zei, dat de mensen hun krachten wijden aan de minst……

Ja, dat is een feit. Dat heb ik gezegd. Maar waar vloeit het uit voort? Dat is nu juist, wat je moet nagaan. Wij hadden het hier over de kwestie krankzinnigheid. Maar waarom zorgt de mens juist voor de misdeelden van zijn ras het beste? Juist omdat hij een evolutie van zichzelf maar ook van anderen in de eigen wereld tot stand brengt en dus krachtens zijn sterkte zich verplicht gevoelt om anderen te beschermen en te helpen. Tenminste zo hoort het te zijn.

Het eenheidsgevoel, dat bij de mens bestaat is een heel ander dan dat bij dieren. Bij het dier zien wij het verschijnsel in de kudden. Je ziet het bij de wilde paarden, antilopen, steenbokken, enz. Wanneer er gevaar is worden de zwakkere exemplaren in het midden genomen. Bij olifanten zie je het ook weer. De zwakste exemplaren worden het best beschermd. De sterkere nemen het op. Hier is een groepsbewustzijn en hier gebeurt dit alleen maar, omdat het de wet van de groep is. Een olifant zal bv. dijn eigen leven riskeren om een gewonde kameraad weg te helpen Een steenbok zal in vele gevallen een zeer gevaarlijke vlucht beginnen vlak bij de achtervolger (of dat nu een dier of een mens is), om daardoor zwakkere of gekwetste leden van zijn kudde weg te laten gaan. Hetzelfde geldt voor paarden.

En de aanvoerder van zo’n kudde zal onder omstandigheden grote risico’s nemen om het zijne te beschermen.

Nu is het begrip “het mijne” bij de mens minder sterk geworden. Daartegen over is zijn aansprakelijkheid jegens anderen groter geworden. Hij kan niet meer nuchter redeneren, zoals het paard bv. of ook een olifantskudde die zegt “Dit individu past niet voor mij, dus uitstoten.”

Dat doet de mensheid alleen maar, wanneer ze zelf zeer ernstig bedreigd wordt. En dan nog maar node, omdat de mens in staat is (wat het dier niet kan, meestal), zich in de plaats van de ander te denken. En juist omdat die mens dat kan, groeit daaruit de hechting krachtens zijn bewustzijn om voor die ander te zorgen. Maar dat impliceert, dat dus de waarde van het ras door de mens minder goed gehandhaafd zal worden dan door een diersoort, die in het wild leeft.

  • U had het over krankzinnigheid, geestelijk gestoord zijn. Wat is er, gestoord? De geest of de stof? Is dat inderdaad in de geest?

Neen, in de meeste gevallen niet. Geestelijk ziek zijn in de geest komt praktisch niet voor. Wel een bezeten zijn of beheerst worden door een ander, die sterker is, dan je zelf bent. Dat kan wel voorkomen. Zuiver geestelijk bezien kan dus bezetenheid bestaan maar geen krankzinnigheid. Wat krankzinnigheid op aarde heet (zenuwziekte, geestesgestoordheid e.d. ) is dan, ook het resultaat van spanningen, die lichamelijk niet verwerkt kunnen worden. Dus alle krankzinnigheid en geestesziekte moet worden gezien als een lichamelijk iets, dat wegvalt met het lichaam. Maar de wereldervaringen, in die toestand opgedaan, bepalen mede het peil van bewustzijn, de wereldaanvaarding en aanschouwing, die je in een hiernamaals hebt, dus in onze wereld bv. of in de tussensferen.

  • Maar hebben wij niet stoffelijk of menselijk gezien de plicht, deze mensen te beschermen en te helpen?

Ik dacht, dat ik dat al betoogd had. Ik heb immers gezegd, dat het juist voortvloeit uit het bewustzijn van de mensen van zijn vermogen om zich in de plaats van een ander te stellen, dat hij verplicht is, enz. Ik vind inderdaad, dat de mens die plicht heeft. Maar ik zeg er, meteen achteraan: Het is juist daardoor dat stoffelijk gezien het menselijk ras veel minder waard is dan een dierlijk ras, dat in het wild leeft, dat zichzelf regelmatig volledig saniteert. Dus zijn eigen gezondheidspeil door de hardheid van levenscondities en het verwerpen van minderwaardige individuen zelf in standhoudt.

  • Het zal toch ook wel een doel hebben, dat de mens dit doet. Is het belangrijk, dat het stoffelijke voertuig van de mens zo achteruit gaat? Want dat krijg je daar uiteindelijk door?

Dat gaat net zo ver, tot de men in staat is om dergelijke lichamelijke feilen te redresseren. Op het ogenblik is men praktisch niet in staat om bv. bepaalde zenuwverbindingen in de hersenen te repareren. Men kan er wel eens een poging toe wagen, maar dat is meestal niet zo erg leuk. Een laesie in de hersenen, daar doe je weinig aan. Maar waarom zou men niet leren die cellen te regenereren? Men is op het ogenblik al zover, dat men kunstmatig zij het ook maar tijdelijk bepaalde weefsels in leven kan houden, tot groei brengen, enz. En wanneer men die levenscondities beter leert kennen, zal men op de duur ook een apparaat vinden, fijn genoeg, om zelfs in de hersenen alles te herstellen, wat noodzakelijk is. Zoals men op het ogenblik leert werken al is het dan noodzakelijk nog door het uiterlijk toedienen met hormoonextracten en veranderingen van hormoonafscheiding, zal men op de duur leren dat in het lichaam zelf te regelen. M.a.w. uit de ongezondheid van het menselijk ras zal een grotere kennis omtrent het voertuig van het menselijk ras voortkomen en daaruit zal uiteindelijk moeten voortvloeien tenzij de mensheid zichzelf voor die tijd vernietigt de mogelijkheid tot het volkomen herstel van de voertuigen van het menselijk ras. Zodat de lichamelijke eigenschappen, die de ongezondheid zouden baren, eenvoudig voorkomen worden. Dat is een kwestie van ontwikkeling.

En dan kun je zeggen “Het is goed” of “het is kwaad”. Dat ligt er maar aan, van welke kant je het bekijkt. Maar je kunt wel zeggen “Deze weg is noodzakelijk voor het mens zijn en de daarop volgende trappen.” De bewustwording is het doel. Niet het gezond hier op aarde leven.

  • U hebt gezegd: Geesteszieken bestaan er niet. Nu heb ik wel eens gehoord over schizofrenie. Dat is dus een splitsing van de cellen of liever. Gezegd de verbreking van een cel, van de verbinding van de cellen onderling. Die splitsing van de persoonlijkheid, is dat stoffelijk of geestelijk?

De splitsing van de persoonlijkheid? Dat heeft met die cellen weinig te maken. Ik zie dat gedeelte stoffelijk, gedeeltelijk geestelijk. Je zou het zo kunnen zeggen: In de mens wordt een bepaald gedeelte van de persoonlijkheid onderdrukt. Dat is bij allemaal het geval. Mens zijn betekent bepaalde eigenschappen van jezelf onderdrukken, andere bevorderen. Wanneer daardoor spanningen komen te ontstaan, dan kan hierdoor (dus door deze spanningen) een vergiftigingsverschijnsel optreden in het lichaam. Die kun je dus ook zonder dat tot stand brengen. En die schizofrenie kan dan leiden tot het beleven van waantoestanden. Die waantoestanden scheppen naast je eigen wereld, een andere wereld, soms met verschrikkingen, soms alleen met een vluchtbeeld.

Is er alleen maar een vluchtbeeld, dan kun je zeggen, dat de oorzaak hoofdzakelijk zal liggen in geestelijke problemen, in geestelijke spanning, die niet lichamelijk is. Is het wel lichamelijk, dan. krijgen we bv. vertekening van beelden. Vaak ook in die toestand gelijktijdig een sensitiviteit voor elementalen en lager staande uitbeeldingen van het astraal gebied. Daardoor krijg je dus een geheel andere wereld en een geheel andere reactie. Zoals u het beschrijft, zou ik eigenlijk denken, dat iemand dus zichzelf door een cel splitsing (als een amoebe) tot twee nieuwe exemplaren maakt.

  • Ik meende de verbinding onderling.

Neen, dat is niet juist. De schizofrenie, zuiver in zijn oorzaak omschreven, is eigenlijk het resultaat van een vergiftigingsverschijnsel, waarbij delen van het lichaam en vooral ook van de hersenen worden aangetast, waardoor de cel een grotere doorlaatbaarheid krijgt, de hersencel. En die grotere doorlaatbaarheid betekent, dat ze op veel meer impulsen aanspreekt. Maar waar zij alleen maar haar oorspronkelijke beelden kan reproduceren, krijgen we dan zeer onsamenhangende reacties. Wanneer je gaat spreken over. het splijten van cellen, dan zou zo iemand dubbele hersenen moeten hebben. Je kunt wel zeggen, het is een ziektebeeld, waarbij bepaalde insnoeringen van cellen in het zenuwstel en de hersenen kunnen voorkomen, maar die insnoering is nog lang geen celdeling. Wanneer men over celdeling gaat spreken, over cel splitsing e.d., dan komt men eerder terecht op problemen als kanker e.d., dus meer op cel woekering dan op schizofrene verschijnselen, hoor. Dat moet u niet door elkaar halen.

  • De vorige maal is er gezegd: Wanneer er een wereld wordt opgelost, dan gaat deze voorgoed verloren. De waarden van die wereld blijven in onze persoonlijkheid voortbestaan enz.  Wanneer nu een geest uit de hoge sfeer hier op aarde wil helpen of lering geven, moet deze dan de verloren lichamen weer opnieuw creëren, om hier op deze wereld te kunnen terugkeren?

Dat is een van de methoden, maar is niet noodzakelijk. Laat ik een voorbeeld geven. u bent op het ogenblik, laten we zeggen, ruim volwassen. Probeert u nu eens de wereld uit uw kinderjaren voor uzelf voor de ogen te halen. Kunt u dat nog?

  • Moeilijk.

Zoudt u nog in staat zijn om op een stukje hout op wielen te gaan tuffen en te denken, dat u een echte spoortrein was? Ik. denk het niet. Die wereld is voorbij en teniet gegaan. Dat is ook niet meer terug te vinden. Daarvoor hebt u teveel doorgemaakt, teveel geleerd. Nu kunt u toch wel, wanneer er een kind is, meedoen. Dat gaat wel. Maar u kunt het niet meer zo beleven. En u blijft altijd kritisch t.o.v. het spel, dat het kind, in die zin, niet is. Een geest, die terugkeert, kan zich dus voertuigen bouwen en zo op de wereld komen. Maar zelfs wanneer hem dat gelukt, zullen we nog altijd zien, dat die geest zeer kritisch staat tegenover het stoffelijke leven en wel mee doet, maar dat toch niet precies kan als een mens op aarde. Dat is logisch. Nu kan de volwassene ook in de kinderwereld ingrijpen vanuit zijn volwassen standpunt. Maar daarmede gooit hij dan de wereld van het kind aan scherven. Dan breekt hij de ban. U kent allemaal de stelling, dat deze wereld begoocheling is. D.w.z., dat alle waarden, die u beleeft, niet reëel zo bestaan. Wanneer dit alleen maar een spel zou zijn, zou de hogere geest onmiddellijk in kunnen grijpen, zonder dat dit kwaad deed. Maar dit spel van begoocheling is voor u gelijktijdig een strijd om bewustwording. Die bewustwording moet gij zelf bereiken, wil zij wat waard zijn. Vandaar dat de hogere geest over het algemeen niet zonder voertuig op deze aarde zal ingrijpen, enkele uitzonderingen misschien daargelaten.

  • Het oplossen van werelden gaat tot een bepaald ogenblik. Dan is de volledige beheersing der materie mogelijk geworden, omdat materie en denken identiek zijn geworden. Enz. Nu wil ik u vragen over deze laatste zin: “Je bent dan gelijktijdig onstoffelijk en onvormelijk, en volledig stoffelijk en vormelijk.” dat daar staat is moeilijk voorstelbaar.

Ja. Dus ook alweer een voorbeeld. U bent stof en geest. Bent u zich daarvan bewust? Het zijn toch twee tegengestelde waarden, nietwaar? Neem alle waan weg, alle foutieve voorstellingen, dan leef je in God en uit God. In God en uit God voortgekomen bestaan zowel materie als geest. Aan beide zult U deel hebben. Uw wereld kent geen vorm meer, omdat de vorm op zichzelf aan u ontgaat. Zij is geen vaste waarde, want daarnaast staat de wereld van de geest, die de gedachte is. Elke vormbeleving wordt dus door de gedachte beheerst. Vormbeleving is echter uitdrukking van de materie. Zo beheerst het denken de materie.

  • De wederkerenden. Bevinden dezen zich ook op dit bewustzijnsvlak? Of zijn die verder, bv. in die laatste wereld met dat ene overgebleven probleem?

Dat ligt er aan. Wederkerende wordt gebruikt. In welke zin?

  • Van de zeer hoge geest, die terugkeert als leraar.

Beantwoordt u daarmede dan zelf niet uw vraag? De wederkerende (neem bv. Jezus) zijn toch reëel op uw eigen wereld? Dat zij daarnaast gelijktijdig op een hoger vlak bestaan is voor u nog niet reëel. Voor henzelf wel. Ik zou zo zeggen, dat is toch duidelijk? Uw eigen vraag impliceert het antwoord al.

  • Het kwam, omdat er stond, dat de wederkerenden ook tegelijkertijd dat werd duidelijk met de vorige vraag onstoffelijk, onvormelijk en volledig stoffelijk en vormelijk waren.

Dus zij leven op twee vlakken. En dat zoudt u dan het best kunnen vergelijken in menselijke gedachten met iemand, die. op kantoor werkt en ook naar huis gaat. Thuis kan hij aan kantoor denken, maar zijn thuis is reëel. Op kantoor denkt hij aan thuis, maar dan is het kantoor reëel. Maar beide zijn deel van zijn wezen, van zijn realiteit. U ziet, soms kun je met een simpel voorbeeld de zaak heel eenvoudig duidelijk maken.

  • Als mens, levende hier in de stof maakt men vergelijkingen. We maken hier als mens met onze stoffelijke waarnemingen en ook voor zover wij daarvan bewust zijn met onze geestelijke waarnemingen vergelijkingen. Als wij als mens hier in de stof vergelijkingen maken, dan maken wij vergelijkingen van beelden, die eigenlijk waanbeelden zijn. Als wij dus als mens levend in de stof, ons een voorstelling maken van het leven in de wereld van de geest, dan ben ik toch bang, dat wij ons eveneens een waanvoorstelling maken van dat leven in de geest.

Ik zal maar weer een voorbeeld nemen: Het schijnt, dat ik vandaag erg in de voorbeelden, in de parabelen verzeild raak. U hebt hier een gewicht van een pond en een gewicht van vijf kg.

Tussen deze bestaat een bepaalde verhouding. Nu gaat u met dit hele geval naar de maan.

Dan weegt dat pond geen pond meer, het weegt 4100 gram. Dan is uw 5 kg, ook geen 5 kg. meer. Maar wat is nu gelijk gebleven? De verhouding. M.a.w. wanneer een vergelijking op een onjuiste waardering gebaseerd is en het intellect verandert, verandert de interpretatie van beide waarden bij vergelijking. Dat wel. Maar de verhouding die is vastgesteld blijft gelijk. Dat is ook de enige reden, waarom wij over deze dingen spreken. Omdat wanneer u die verhoudingen maar in het hoofd heeft, de interpretatie automatisch mee zal veranderen, wanneer de waarden veranderen. Een verhoudingsgetal is overal geldig. Een grondgetal behoeft niet overal gelijk te zijn. Vandaar dat juist tegenover degenen, die nog niet zover bewust zijn geworden, al tijd in parabelen wordt gesproken, die echter u excuseert, ik heb misschien hier iets geïmpliceerd, wat niet mijn bedoeling was, namelijk, door tot u in parabelen te spreken en deze uitlating daarop laten volgen, zou ik willen zeggen, dat u niet ver bent. Daarover matig ik mij zeker geen oordeel aan. Maar ik wil u alleen maar duidelijk maken, hoe een vergelijking, die op zuiver stoffelijke basis bestaat, maar in verhouding een waarde betreft, die ook buiten het stoffelijke voortbestaat, de verhouding van waarden ook in die andere wereld juist uitdrukt, ofschoon de waardering van de feiten, waartussen de vergelijking plaats vindt, kan veranderen. Zodat je juist in de vergelijking een houvast krijgt, dat je met z.g. feitelijkheden nooit bereiken kunt.

  • Ik heb nog één punt. Wanneer het probleem en leven samenvloeien en in elkaar oplossen is dit gelijktijdig het punt, dat wij God noemen enz. Hier zijn dus ook weer problemen en oplossingen, leed en vreugde en dus tegenstellingen. Maar op een ander vlak?

Kijkt u eens, dan moet ik eigenlijk een stukje cursusmateriaal aanhalen hier. Wij kennen verschillende goden. Wat wij God noemen is niet de totale God, maar dat is de bovenste grens van ons huidig voorstellingsvermogen en gelijktijdig het doel, waarnaar wij streven. Stel u voor, dat ik die God bereik in zijn gezamenlijk punt, waar praktisch alles uit mijn wereld heengaat. Ik verlies mijn persoonlijk bewustzijn daarin, want ik ben niet meer, wat ik vroeger geweest ben. Ik ben een met deze grotere kracht. Maar in die eenheid met die grotere kracht, krijg ik een bewustzijn, identiek aan dat van de grote kracht, zodat ik mij bewust ben als deel van de grote kracht en zonder bewustzijn als “ik”. Maar die grote kracht is niet het Al. M.a.w. deze grotere, gecompliceerde kracht begint opnieuw een wordingsgang, waaraan we nu bewust deel nemen, waarin ook weer tegenstellingen bestaan, maar van een veel grotere wereld.

Heksen en magie.

Magie is een proces, dat berust op zelfsuggestie, waardoor bepaalde eigenschappen van het ik zodanig versterkt kunnen worden, dat het “ik” contact krijgt met andere werelden en juist deze eigenschappen daarin kan uiten. De wisselwerking tussen de andere condities en werelden, die beroerd worden (hetzij in andere mensen of in andere wezens) en de wereld zelf is dan het magisch verschijnsel.  Ik stel dit juist vast, omdat wanneer we gaan spreken over heksen en magie, we goed, moeten weten wat magie is. Want de heks was volgens de algemene voorstelling iemand, die zich aan de duivel had verkocht. In heksen processen zien we, dat bv. sterk de nadruk wordt gelegd op het duivelsmerk, bepaalde eigenschappen van de heks en op haar seksueel verkeer ook met de duivel. Dat waren punten, die voor de heks absoluut bepalend zijn volgens menselijk inzicht.

Dat houdt natuurlijk in, dat de ongevoeligheid van de huid praktisch bij drie van de tien tot vijf van de tien voorkomt. Er is altijd wel een of andere plaats, waar je niet gevoelig bent. Dus zou iedereen eigenlijk heks moeten zijn.

In de tweede plaats die beelden over seksueel verkeer. Daar hebben wij niet eens onze goede vriend Freud bij nodig om te begrijpen, dat dromen hier de plaats innemen van werkelijkheid, die niet of niet voldoende gerealiseerd kan worden. Heksen zijn dan ook meestal lelijk. Verder valt het op, dat heksen over het algemeen overspannen typen zijn. Wat zijn de magische beginselen, die een heks beheerst? Over het algemeen is ze kruidkundige. Zij heeft een behoorlijk inzicht over de psychologie van de mensen. Zij is in staat om vele elixers te maken.

Of die elixers nu werkelijk werken of niet, wanneer je ze maakt, ben je ook een heks.

Tenminste wanneer je ervoor wordt aangeklaagd.

Het resultaat is dus, dat wat vroeger heksen genoemd werden over het algemeen kon worden teruggebracht tot een reeks van vrouwen, die om enigerlei reden zich overgaven aan fantasieën of die zoals men het wel eens uitdrukt hysterisch waren. Wanneer ze daar naast nog bijzondere capaciteiten hadden of misschien niet erg gezien waren in hun omgeving, dan was dit voldoende om aan hen door middel van bijgeloof – onverwachte toevallen – toe te schrijven. En dan was de inquisitie er nog bij, of ook nog vaak een stadsbestuur, om zo iemand in staat van beschuldiging te stellen. En denk niet, dat alleen een Feeks veroordeeld werd, hoor, want ze hebben zelfs een haan eens een keer beschuldigd, dat hij een basilisken ei had gelegd. Die haan had zeker ergens gezeten, waar zijn hennetje van tevoren een ei had gelegd en het arme beest werd daarvoor gevierendeeld (hoe ze dat klaar hebben gespeeld, weet ik niet) en daarna verbrand. Men geloofde n.l., dat uit zo’n ei een draak kwam, als de haan het had gelegd. De magie kent natuurlijk ook tovenaressen. Maar dat zijn vrouwen, die inderdaad magisch bekwaam zijn. En de werkelijke heks die ook vandaag nog bestaat, is dan ook eigenlijk niets anders dan een heks, die u kent uit de oude verhalen, uit de heksen processen, e.d. Onder heks zou ik willen verstaan in de moderne zin, een vrouw die:

  1. bekend is met bepaalde geestelijke waarden en die leert te gebruiken.
  2. in staat is d.m.v. kruidkunde, door kennis van grondstoffen enz. bepaalde medicijnen te verschaffen, bepaalde elixers eventueel te maken of preparaten.
  3. in staat moet zijn door mensenkennis en grote sensitiviteit door te dringen in veel van de psychische kwesties, die aan de normale beschouwer voorbij gaan. Zij kan daarvan ten goede gebruik maken dan is zij altijd nog een witte heks. Zij kan daarvan ten kwade gebruik maken dan is zij een zwarte heks.

Wat zij dan gebruikt is magie. Magie in zeer gelimiteerde vorm. Want de heks is juist heks en niet zuiver tovenares of magisch geschoolde vrouw, omdat zij niet gebruik maakt van uitgebreide rituelen. Haar magie is intuïtief d.w.z. de magische procedure wordt van binnenuit geleid en volbracht en is niet afhankelijk van vastgestelde regels, het volbrengen van bepaalde, nauw omschreven handelingen, e.d..

Dat zij niet haar evenbeeld vindt onder de mannen is begrijpelijk. Want de heks is een vrouw.

En de vrouw heeft een heel andere wereldbenadering, een heel andere wereldbeschouwing dan de man. Dat vloeit uit heel haar wezen, uit heel, haar leven voort. Een vrouw denkt naar zich toe, een man van zich af (Behalve wanneer het misschien om zijn loonzakje gaat of om het salaris).

In principe openbaart de man zich aan de wereld de vrouw laat de wereld aan zich openbaren.

Dat wil dus zeggen, dat de vrouw wanneer ze met deze praktijken bezig is vanuit zichzelf de handelingen stelt. Niet zoals de magiër doet of de tovenaar vanuit de kosmos of bepaalde in de kosmos berustende krachten. Dit vanuit jezelf werken betekent ook een innerlijk op het persoonlijke gerichte geestelijk verkeer. Alle beïnvloedingen, mogelijker wijze komende vanuit andere werelden e.d., zullen dus door de vrouw in zeer persoonlijke relatie worden ervaren in tegenstelling met de man, die zo hij al personifieert dit toch in veel mindere mate zal doen.

Voorbeeld: Een man kan een aantal geleidegeesten hebben. De vrouw zal over het algemeen een speciale hebben, die vaak ongeveer aan een geliefde gelijk komt. Daarnaast treden wel anderen op, vrienden en helpers, maar er is een speciale. Bij de man zal dit over het algemeen minder voorkomen. Die zal allen over een kam scheren, wanneer er meerdere zijn.

Wanneer de vrouw uittreedt, dan doet zij dit over het algemeen met een zeer persoonlijk doel.

Hetzij dat zij zendingen te vervullen heeft ten bate van anderen waarbij ze geleid wordt door haar eigen preferentie in de eerste plaats, en niet in de eerste plaats door leiding of opdrachten van anderen, dan wel dat ze eenvoudig gaat waarnemen, in alle gevallen zal dit in de eerste plaats met haar eigen wezen in verband, in contact staan. Bij de man staat het over het algemeen met een doel in verband, bij de vrouw met het ik.

Ik zou dus kunnen zeggen, dat in de magie de heks wel een zeer speciaal verschijnsel is. Ze is de beoefenaarster van magie, die vanuit een zuiver persoonlijk weten, een zuiver persoonlijk standpunt, handelingen en daden volvoert met magische potentie en mogelijk magische resultaten, vanuit het ik, door het ik en meestal ook direct of indirect ten bate van dat ik.

Dat laatste wordt vaak niet gerealiseerd, omdat de verbondenheid met anderen als zodanig niet voldoende wordt gerealiseerd. Wanneer een vrouw iemand helpt, die lijdt, is dit in vele gevallen, omdat zij het lijden beschouwt als iets, dat haar persoonlijk aangaat. Zij zal het nooit onpersoonlijk doen. Er blijft altijd een deeltje van de persoonlijkheid in liggen. Dus juist daardoor een speciaal verschijnsel.

Het wegvallen van elke rituele kracht betekent enerzijds, dat de heks meestal niet tot een magisch hoogtepunt komt, zoals voor enkele tovenaressen, die er bestaan en voor de mannelijke magiër mogelijk is. Daarentegen zal ze op betrekkelijk kleinere magische gebieden vaak intuïtieve perfectie bereiken, die door een geschoold magiër eerst na zeer lang proberen bereikt wordt. Het eigen drift en draagleven kan met deze magische werking in verband staan.

Ik zou zeggen dat is dat. Commentaar? Geen verontwaardigde dames, die moeten protesteren? Ik wil nog wel even aanvullen, hoor. Verder verstaan de mannen onder heksen over het algemeen al die vrouwen, die ze denken te begrijpen en toch niet de baas kunnen.

Meditatie: De levensbron.

Wanneer je leeft, aanvaard je dat leven als vanzelfsprekend. Je bent niet geneigd om in de diepte te ga in nazoeken, waar deze kracht vandaan komt. Een enkele keer misschien, in een geloof verdiept, denk je na over de eerste mens, die door God de adem werd ingeblazen. Maar verder kom je niet.

En toch zijn er bronnen des levens, die voor ons van zeer groot belang zijn. Zoals de zon stoffelijke krachten geeft en door haar stralingen leven en dood gelijktijdig bestuurt, zo is er ook een geestelijke kracht. Een geestelijke kracht, die we misschien met een geestelijke zon zouden kunnen vergelijken.

En deze is de bron van ons leven, omdat het bewuste ervaren van het leven juist in de krachten van deze bron geborgen wordt. De van hieruit gaande stralingen zijn niet stoffelijk.

Maar zou men ze moeten waarnemen in de stof, dan zouden ze het best genoemd kunnen worden hoge en bijzonder fel gerichte stralingen met een eigen frequentie, die speciaal aanspreken op zekere elementen in de stof.

Deze worden hierdoor gevoed en steeds sterker opgevoerd. Zij maken het mogelijk, dat er een bewustzijn wordt geschapen, waarbij de geest een is met de stof en overneemt wat zij geeft.

We zouden kunnen zeggen, dat die geestelijke zon, zoals wij haar genoemd hebben, in feite niet zo geestelijk is, of zij heeft nog een bepaalde materiele waarde. En die materiele waarde is zo fijnstoffelijk, dat ze vanuit een menselijk standpunt te verwaarlozen is.

Wanneer u die levensbron wilt benaderen, zult u voor uzelf eerst de werkingen van die levenskracht in u moeten realiseren. U zult moeten voelen, hoe – u weet misschien niet van waar vreemde krachten in u komen. U moet als het ware leren bidden op een manier, waardoor u voor die kracht apart ook vatbaar wordt.

Ik mag dit hier misschien nog even bijvoegen Veel mensen bidden met de handen gesloten, een afsluiting van de wereld. Maar zolang je nog niet volmaakt bewust bent en in contemplatie jezelf verdiepende, komt tot realisatie van de Bron van alle bestaan (niet alleen van het verschijnsel en het bewustzijn “leven”), dan kun je beter bidden met de handen open, opdat de kracht in je neerdale. Wanneer je voelt, hoe die kracht komt, dan begin je langzaam maar zeker te merken, hoe ze in golven op je aanstuwt. Vandaag is je beleven fel, morgen flauw en vaag. Je merkt hoe er een zeker ritme in zit, alsof de bron door het voortdurend geven van veel en weinig kracht geest en stof nu eens wil dwingen tot een intens samengaan, dan weer tot een zekere vrijheid van beleven.

De bron van het leven, zoals ze bestaat voor de stofmens, is fijn materiële kracht van hoge betekenis. Geestelijk gezien is ze een licht? dat in zich alle kleuren van de regenboog draagt en voortdurend dan de ene kleur, dan de andere fel doet opflitsen en neerdale in de werelden, waar het leven bestaat.

De mens, die dit ervaart, zal zien, hoe na elkaar verschillende invloeden in zijn wezen worden geboren Hoe zijn eigen ervaring, zijn bewustzijn eerder dan zijn zuiver stoffelijke toestand, zich wijzigt. Hij zal zien hoe, bepaalde gedachten op bepaalde dagen anders zijn. Hij zal begrijpen, hoe het beleven door de bron des levens wordt geregeerd. Hoe zij mogelijkheden schept om dan hier en dan daar tot een grotere bereiking te komen. De bron des levens is een hulpkracht, ons gegeven door het Allerhoogst, die ons in staat stelt juist wanneer stof en geest gebonden zijn, wanneer voertuigen zwaar zijn, en moeilijk te beheersen te komen tot een afwisselend vrij en gebonden denken, waarbij een bewustzijn van beide werelden mogelijk wordt. Waarbij je kunt doordringen tot de essence van het leven zelf, ze in je opnemen en zo de krachten ontdekken, die hoger nog dan dit schuilen in je eigen wezen.

Regenboog.

Wanneer een wolk in de lucht zweeft, tot druppels is geworden, dan heeft ze een eigenaardige eigenschap. Het zonlicht, dat haar beroept, wordt gescheiden in banden van verschillende kleur, van een steeds ander licht. De mensen zeggen dan “Er staat een regenboog.” Maar in feite is het een ontlading van verschillende frequenties en verschijnselen van het licht der zon.

Het is een beeld van de werkelijke inhoud, een verklaring van de kleuren, die je ziet. Het is een realisatie van alle visuele waarden op de wereld.

De mens kan voor zichzelf soms een wolk gelijk komen. Een wolk, die het licht tegenhoudt, zolang ze dicht en somber is. Maar die, wanneer ze zich ontlaadt, wanneer zij niet meer damp is maar integendeel verdicht en sterk, het geestelijk licht kan breken, opdat het in verschillende uitingen kenbaar wordt.

Het menselijk lichaam in de stof verblindt vaak de mens. Slechts een vage weerkaatsing blijft ons over van het verblindende licht, dat de zon van bewustzijn geestelijk werpt. Maar het is goed zo. Want de stoffelijke waarden zouden verbrand en verteerd worden, indien de zuivere bracht van de geest op de wereld tot uiting zou komen.

Maar een enkele keer, wanneer een mens zichzelf haast te zwaar wordt, omdat zijn lot haast niet te dragen lijkt, wanneer het lichaam een last is, die je wilt neerleggen, of wanneer het leven tien onoverkomelijke stroom van moeilijkheden lijkt, vol lijden en pijn, den word je beroerd dooreen straal van het geestelijk licht. Dan zie je plotseling veel kleuren. Dan zie je een regenboog van geestelijke waarden. En ‘t lijkt, of het doel van het leven je onthuld wordt.

Maar jaag niet naar het eind van de regenboog. Vroeger zeide men reeds: “Aan het eind van de regenboog ligt een pot met goud. ” Denkt de mens vaak in zijn stoffelijke dwaasheid, dat aan het eind van een dergelijk ervaren het loon automatisch ligt te wachten, hij begrijpt niet, dat de regenboog een verschijnsel is, dat zich verplaatst met de beschouwer.

Wanneer voor ons een regenboog optreedt, dan zullen we niet moeten zoeken in die regenboog, in die reeks van verschijnselen naar een ervaring, maar in onszelf. Je zullen moeten begrijpen, hoe het geestelijk licht, dat wij ontvangen, al deze waarden meer en meer in zich draagt. We zullen daardoor een nieuw beeld van onze wereld moeten vormen. Eerst op deze wijze krijgt de regenboog van geestelijke krachten voor ons volle betekenis.

En dan kunnen wij mediteren. Schouwende omhoog zullen wij zeggen: Hoe groot, hoe wondermooi deze boog van kleuren zich strekt over het zwarte uitspansel van het stoffelijk bestaan. En elke band van kleur, die ik zie, elke tint en elke schakering, is een mogelijkheid tot geestelijk beleven, die in mij schuilt.

Vluchtig is dit beeld en het zal vergaan. Want de zon, die het voortbracht, schijnt steeds voort. Er is geen ogenblik van ondergang, van stilstand hier. De regenboog is een ogenblik van openbaring van hetgeen zich in ons altijd zal afspelen, tot de nacht des levens het ontwaken betekent in een andere wereld.

Regenboog, symbool, van wat in ons mogelijk is. De volle felheid van leven en kleur, die in een mens kan bestaan. sterk der oneindigheid, geopenbaard in een vliedend moment. Als wij zo denken en schouwen, kunnen wij soms uit het verschijnsel de kracht puren om in onszelf voort te bouwen, opdat het licht van geestelijke kracht, dat ons bereikt, niet teloor ga en geen waarde daaruit vergeefs tracht een reactie te wekken.

image_pdf