2 oktober 1961
Voordat wij deze avond aanvangen met onze lezing, zou ik er u graag op willen wijzen, dat wij niet alwetend en niet onfeilbaar zijn. Het is altijd weer noodzakelijk voor de mens om zelfstandig na te denken over alles wat hij hoort, wat hij leest op elk terrein. Slechts daar, waar hij niet in staat is zelf te controleren, mag hij voorlopig volstaan met het aannemen van een waarschijnlijkheid, maar nimmer van een zekerheid.
Zekerheid kan een mens alleen in zichzelf en krachtens eigen kennis vinden. Ik hoop dat u dit ook van toepassing zult verklaren op het onderwerp, dat ik u mag voorleggen deze avond.
Wanneer wij de weg van innerlijke bewustwording gaan, dan wordt onwillekeurig in ons de moed geperst tot een zoeken in de hoogte. Wij willen a.h.w. ons ontplooien als een bloem die, zich ontworstelend aan de aarde, eindelijk de zon mag aanschouwen. Maar dit beeld, hoe gaarne ook gebruikt, kan niet een waar beeld zijn, want wat wij als werkelijkheid zien, zeker wanneer wij in de stof verkeren, is niet de zon. Wij kunnen de zon niet vinden door ons te ontworstelen bv. aan waan. Er is altijd een beoordelende factor. Deze beoordelende factor is het IK met al zijn beperkingen. Hoe kan men een Al omvangen, wanneer het IK zelf gebonden blijft. Dat is onmogelijk. Zo moeten wij stellen dat de weg der innerlijke bewustwording, het goddelijke alleen te bereiken is, indien voldoende zelfkennis aanwezig is. Een voldoende realisatie van eigen ik en eigen zin. Pas wanneer wij IN onszelf zijn doorgedrongen, kunnen wij ons werkelijk ontplooien, niet voordien. Nu is het gebruikelijk dat wij onderwerpen proberen in te delen in verschillende, mag ik zeggen, alinea’s, hoofdstukjes.
Mijn eerste hoofdstukje, dat ik u wil voorleggen, is een poging om de weg tot innerlijke bewustwording te omschrijven. En wel vanuit het gangbare standpunt. Op het ogenblik dat ik in mijzelf een bewustzijn verkrijg, dat groter is dan mijn onmiddellijke relatie met de omgeving vergt, maak ik een bewustwording door. Naarmate ik in mij meer waarden kan beseffen, die niet onmiddellijk mijzelf betreffen, zal deze bewustwording een innerlijke en hogere zijn. Elke weg tot innerlijke bewustwording begint met een zekere introspectie.
Men begint met in zichzelf te keren en in zichzelf te zoeken. Dit is begrijpelijk. Zoals ik reeds probeerde duidelijk te maken, is het onmogelijk aan de hand van uiterlijke waarden plus eigen waarderingen een beeld te krijgen, dat zo dicht bij de werkelijkheid ligt, dat het voor ons reëel hanteerbaar blijkt, niet slechts voor een ogenblik, maar voor altijd. In mijzelf is de enige maatstaf die ik aantref: het Ik. Het Ik spreidt zich voor mij uit door de tijd. Mijn beeld van het Ik is niet gebonden aan bv. een aantal jaren. Het gaat vanaf het eerste bewustzijn, voor een mens vaak de eerste herinnering tot het heden en dan wordt het verder aangevuld met wat wij noemen de droom, de ontwikkeling van de toekomst, die nog niet reëel is.
Dit beeld echter zou alleen stoffelijk zijn, doch de mens heeft de behoefte in zich ook een contact te weten buiten deze directe wereld van feiten. Hij noemt die wereld een goddelijke wereld of een sfeer. Hij noemt de kracht die zich daar openbaart de godheid en hij denkt in die godheid een mogelijkheid te hebben tot ontvangen, m.a.w. in negen van de tien gevallen is ook bij de innerlijke weg de godheid een schenker, een gever. In werkelijkheid is dit niet zo. In werkelijkheid is de godheid, waarmee wij geconfronteerd worden, een constante, een vaste, een blijvende evenwichtige waarde, een waarde die ons niets schenkt, die ons ten hoogste eens geschonken heeft, m.a.w. langs het innerlijk pad dient degene die de bewustwording zoekt zich voortdurend meer te realiseren, dat hij nimmer meer kan worden dan hij in wezen is.
Dat het zijn taak is om zijn eigen wezen volledig tot uiting te brengen en dit eigen wezen volledig bewust en wetend in het geheel der schepping, die dan kenbaar kan worden, in te passen. Alle begaafdheden en bereikingen waarvan de mens droomt, of hij die occulte krachten of paranormale vermogens noemt, zijn niet gaven die hij ontvangt, maar gaven die hij, zij het voor hem nog latent, blijvend bezit. En alleen tot uiting brengt, wanneer zijn bewustzijn groot genoeg is om deze waarden te wekken en hanteerbaar te maken.
Is dit eerste duidelijk genoeg? Hebt u geen klachten? U mag mij rustig verwijten wanneer ik te snel ben of te cryptisch.
Wil dit zeggen, astrologisch, dat iemand, ik zal maar zeggen, uit een slechte virgomens alleen een goede virgomens kan maken en ….
Neemt u mij niet kwalijk. Ik zeg, u bent een aardig mens, u draagt een versleten regenjas, u kunt van uzelf niet anders maken dan een mens met een goede regenjas. Is dat logisch?
- Ja, dat …. alleen de kleding.
Dus u kunt uzelf niet veranderen, u kunt niet leren, u kunt niet zien, u kunt niets, u kunt alleen van de ene regenjas een andere worden, waarom bent u dan? Dan bent u niet, dan is alleen uw regenjas. Wanneer u stelt dat een virgo mens, astrologisch bepaald voertuig dus, alleen van een negatief een positief type kan worden, stelt u dat er geen eigen persoonlijkheid is en wat wij persoonlijkheid noemen in feite alleen door het uiterlijke, door het voertuig wordt bepaald. U moet mij niet euvel duiden, wanneer ik deze stelling van mijn bescheiden standpunt uit ietwat bont vind, omdat wij nl. ontdekken dat iemand 20 incarnaties kan doormaken en in die 20 incarnaties alle bekende sterrenbeelden doorlopen en toch zichzelf blijft, zoals u in uw leven heel veel jassen hebt gedragen en toch dezelfde heer bent gebleven. Althans, laten wij dat voor alle zekerheid aannemen, ook in uw jonge jaren. U duidt mij dat niet euvel, ja? Ik hoop, dat ik hiermee beantwoord heb waar het om gaat, want wij, vrienden, spreken over de innerlijke weg.
Bij deze innerlijke weg kunnen wij nimmer uitgaan van tijdelijke verschijnselen, tenzij wij een gelijke tijdelijkheid voor het gehele wezen aannemen. Stellen wij dat het Ik voort bestaat na de dood, dan kan geen enkele in de stof geldende bepaling het gehele wezen zonder meer omgrenzen. Is dit punt duidelijk gemaakt, ja? Ik begrijp, waar u op doelt. U zult ook denken, wij komen nog tot een soortgelijk punt, maar dat is, u zult dat hopelijk beseffen, astrologisch niet helemaal te berekenen.
Wanneer wij uitgaan van het Ik en van een mogelijkheid om bv. een contact te krijgen met een hoogste bron, dan is het de vraag, of deze hoogste bron de absolute bron is. Met evenveel recht kunnen wij vragen, of een briljant een steen is of een reeks van facetten. Toch kan elke facet het licht anders ontvangen en weerspiegelen. Wij kunnen rustig aannemen dat er sprake is van een één grote godheid, maar in onze benadering van die godheid, zeker langs het innerlijk pad, doet deze God zich steeds weer anders voor. Hij is a.h.w. een abstract iets, iets dat variabel is, iets wat voor een groot gedeelte afhankelijk schijnt te zijn van onze wijze van concipiëren. Ik hoop dat daartegen geen bezwaar is.
Nu stel ik dat, wanneer wij de esoterie bestuderen, onverschillig of wij ons bezighouden met de hogere leren van de yoga, met de kabbala, met bv. de Rozenkruisersmystiek, wij steeds weer tot de ontdekking komen, dat er bepaalde hogere wezens zijn, hogere wezens die wij engelen kunnen noemen of meesters, die wij soms zelfs scheppende factoren kunnen noemen. Ook in menig geloof komt iets tot uiting in de gedaante van engelen en aartsengelen, die een bepaald arbeidsveld krijgen toebedeeld, bv. als boodschapper, verdediger, enz.
Nu stel ik, dat wij nimmer met alle krachten in het Al volledig harmonisch zullen zijn, zolang onze eigen wereld en wereldvoorstelling beperkt is. Wat wij innerlijk kunnen bereiken, is wel in de eerste plaats een contact met een hogere kracht, waarmee wij krachtens ons denken en ons gevoelsleven een zekere harmonie kunnen ervaren.
Wat echter buiten ons voorstellingsvermogen ligt of door ons gevoelsmatig niet beleefbaar is, dat ligt buiten onze feitelijke mogelijkheden. De innerlijke weg voert de mens niet tot de grote God zonder meer, maar voert hem a.h.w. van facet van een God tot facet van een God, voor scheppende krachten of wezens, waarmee hij afwisselend in harmonie komt. Waar echter voor de mens het eens beleefde, de mogelijkheid tot het verwekken van een bestaande harmonie inhoudt, kan hij, wanneer hij harmonisch is geworden met de eerste kracht, die hem het goddelijke a.h.w. gereflecteerd heeft, deze kracht altijd weer harmonisch beleven. Men zou kunnen zeggen: hij breidt dus het aantal punten binnen het goddelijke, waarmee hij harmonisch kan zijn, uit, er is een ogenblik dat zijn eigen wezen staakt. Hij is mens. Op een gegeven ogenblik heeft hij al wat binnen het menselijk wezen, dus ook in de geest, aan Goddelijke kracht beleefbaar is, inderdaad beleefd. Dan kan hij alleen meer worden dan mens of anders worden dan een mens of tot stilstand komen. Is dit punt duidelijk genoeg?
Dan mogen wij verder over die innerlijke weg nog zeggen, dat hij in feite is een zoeken van wezen naar wezen, waarbij het Ik afwisselend harmonisch is met verschillende kosmische krachten. De harmonie met deze kosmische krachten zal, ongeacht astrologische voorspellingen e.d., in de materie weerkaatst kunnen worden. Bestaat de harmonie bij de geboorte, dan wordt zij weerkaatst in de invloeden onder welke men geboren wordt. Ontstaat zij later in het leven, dan kan zij betekenen dat in het lichaam zelf zich kleine, maar zeer belangrijke veranderingen gaan afspelen. Wij kunnen zelfs voorbeelden daarvan geven.
Mensen kunnen onder omstandigheden bv. plotseling een verandering van wisselfunctie krijgen tussen pancreas en bijnier. Zij kunnen een vergrote werking van de pijnappelklier krijgen. Zij kunnen plotseling veranderingen krijgen in de bloedsomloop, een kleine, maar vaak belangrijke. Soms wordt bv. het aantal rode bloedlichaampjes plotseling aanmerkelijk opgevoerd. Oxygenatie van de hersenen bv. neemt toe. Alles het gevolg van een bereikte instelling, omdat het lichaam, zij het in beperkte mate, al het innerlijk bereikte zal navolgen. De innerlijke weg is dus de methode om IN zich door harmonieën met bepaalde delen van het kosmische, een zodanig beleven en beelden te krijgen, dat dit in de uiterlijke vorm – het stoffelijk lichaam of de sfeer, waarin men vertoeft – tot uiting gebracht kan worden. Elke harmonie die ontstaat, wordt eerst blijvend, indien zij niet slechts wordt beseft, maar wordt weerkaatst, zodat men, zij het misschien tijdelijk, tot uitvoerend orgaan wordt van de kracht, de hoge kracht, waarmee men zijn harmonie heeft gevonden. Mag ik aannemen dat deze, misschien wat korte, cryptische uiteenzetting, u voorlopig voldoende is?
Dan wil ik nu overgaan tot de kwestie: zelfkennis. Indien in u een dierlijk element leeft, wat zonder twijfel het geval is, kunt gij dan zeggen wat het is? Of het de breedheid is van de leeuw of de wijze giftigheid van een slang? Het is u zeer moeilijk dat te onderkennen. Wanneer in u een drift is naar bepaalde belevingen, bepaalde gedachtegangen, kunt gij dan ook zeggen, waarom, zonder hier rationalisatie te gebruiken? Het is zeer moeilijk, want wanneer een mens, en nu spreek ik vooral over de stofmens, zoekt naar zelfkennis, gaat hij niet uit van zijn eigen wezen, maar van vaak betrekkelijk willekeurige en historisch gegroeide maatstaven uit de wereld rond hem, die voor zijn eigen wezen nooit volledig van toepassing zijn.
Al het eerste zoeken naar zelfkennis moet daarom beschouwd worden als het zoeken naar een werkhypothese, waarmee althans voorlopig de in het Ik bestaande stromingen en feiten verklaard kunnen worden, zonder dat wij ons daarbij volledig op deze constateringen omtrent het Ik vastleggen. Is dat aanvaardbaar? Niet moeilijk. Helemaal niet moeilijk. Alleen, wanneer u merkt dat u een bepaalde verklaring geeft, die eigenlijk niet juist is, dan moet u de moed hebben om te zeggen: het is niet waar.
Wanneer iemand zegt: ik ga naar de kerk omdat ik God zoek en hij blijft daarbij, terwijl hij weet dat hij dat eigenlijk doet om de klandizie te winnen van belangrijke mensen, die ook in die kerk komen, dan gaat zijn zelfkennis niet door. Is afgelast, is onmogelijk. Maar wanneer hij zich toegeeft, waarom en zo ook wat hem aantrekkelijk voorkomt en wat niet, dan kan hij aan de hand daarvan reeds enigszins bepalen wie en wat hij is.
Als basis van alle zelfkennis mag gelden, dat eigen begeren en eigen vrees plus eigen begrippen van goed en kwaad in tegenstelling tot de gangbare, dus de gangbare laten wij buiten beschouwing, gezamenlijk, moeten zij voldoende zijn om aan te geven op welk terrein de eerste eigen harmonie verwacht kan worden. Dat geeft u niet de naam van de kracht waarmee u harmonisch bent, maar het geeft u een beeld van datgene waarmee voor u harmonie mogelijk is.
In de tweede plaats. Heel veel mensen zoeken zelfkennis te vinden door pogingen te doen zichzelf psychologisch te ontraadselen. Psychologie maakt het mogelijk een groot gedeelte van het gevoelsleven te verklaren, met feiten inderdaad, maar het is nimmer een volledige verklaring. Omdat echter de psychologische verklaring vaak pretendeert volledig te zijn en zo het verder zoeken ontmoedigt, is zij in de meeste gevallen maar half aanvaardbaar. Ik zou de meeste mensen, die naar zelfkennis streven, niet mogen aanraden, om dit alleen en in de eerste plaats aan de hand van de gegevens van de psychologie en, als het wat erger wordt, psychiatrie na te gaan.
Wij moeten uitgaan van de kernen van ons eigen beleven. Wat is uw gevoelsbeleven, wat voelt u, wanneer – het waarom mag u voorlopig ter zijde laten – ook de vraag of de emotie in de eerste plaats stoffelijk is of een geestelijke origine heeft? Uw gevoelsleven, wat beroert u, wat beroert u niet? Want al wat u beroert, heeft met u een zekere verwantschap, zelfs wanneer die beroering onaangenaam is, bv. vrees of haat of afschuw. Slechts datgene wat uw gevoelens niet in beroering brengt, is voor u op het ogenblik onbelangrijk en bij een zoeken naar zelfkennis en geestelijk streven voorlopig taboe. Is dit duidelijk?
Dan gaan wij uit van het standpunt: mijn gevoelsleven geeft mij oriëntatie, ik weet nu wat in mijn leven van belang en wat niet van belang is, krachtens het totaal van het leven, stoffelijk en geestelijk. In elk gevoelsleven ontdek ik differentiatie, zo ken ik benamingen als uitmuntend, goddelijk, lichtend, goed, redelijk goed en aanvaardbaar, het kan er mee door, het is maar net aanvaardbaar en het is eigenlijk net niet aanvaardbaar. Zo tot het diepste slecht toe. De doorsneemens is geneigd, van zijn eigen begripsvermogen een uitwissen van het begrip slechts te vragen. Op het ogenblik waarop ik de volledige scala, waarin mijn persoonlijkheid kenbaar wordt, uitwis of een deel daarvan volledig uitwis, zal geen enkele voorstelling omtrent het Ik redelijk zijn. Zij zal niet volledig zijn en als zodanig mij niet meer de mogelijkheid geven een juiste harmonie met de kosmos te vinden in die facetten die voor mij openstaan. Is dit duidelijk?
Als ik alleen aanneem dat er licht is en geen duister, kan ik het licht niet meer zien. Er is geen vergelijkende factor meer. Naarmate ik hoger streef, moet mijn bewustzijn van het slechte eveneens groeien. Het kan niet anders. Deze scala moet ik in mijzelf zo goed mogelijk definiëren. Daarbij ga ik niet uit van wat de buren zeggen, wat staat in de Heilige Schrift, wat in de boeken van de wetgevers of in de woordenboeken, de boeken van beau maintien, goed gedrag, goede manieren, pardon. Kortom ik ga dit alles gewoon na vanuit mijn persoonlijk denken, mijn gevoelswereld. Wat voor mij werkelijk goed is, is datgene wat ikzelf zoveel mogelijk verwerkelijk in mijn contact met de omgeving. Alles, wat in de verwerkelijking, naar mijn oordeel, goed is, ressorteert in mijzelf, in een gevoelsbeleving, die mij in contact brengt met het Licht. Anders gezegd: de daad die door het Ik volledig bevestigd wordt, brengt een directe innerlijke harmonie, waarbij de hogere lichtende krachten zich via het gevoelsleven openbaren, in de geest een uitbreiding van bewustzijn geven en daarnaast in de mens, door de aangename sensatie, a.h.w. de mogelijkheid scheppen om de daad te verruimen, het concept van de daad en de mogelijkheden daar omheen liggend groter te maken.
Ik kom tot een definitie van het positieve in mijzelf. Als mens kan men zich niet permitteren tot een gelijk volledige definitie over te gaan, dus metterdaad van het negatieve, omdat de mens die eenmaal de verworpenheid, die gevoelsmatig voortkomt uit het negatieve, in zich heeft gevonden, vaak deze tracht te verdrijven door de uiterlijke prikkel. Hij zoekt geen innerlijke, maar een uiterlijke compensatie. Zo zal iemand, die een grote verachting heeft voor zichzelf bv. in drank of in misschien nog vreemdere dingen vluchten i.p.v. in zichzelf te definiëren wat het tegendeel is: goed en zo innerlijk het evenwicht te herstellen. Hij verwerpt zijn mogelijkheid tot zelfkennis, vervalst zijn waarden en zal stoffelijk en ook in de meeste gevallen geestelijk nimmer verder komen. Het pad van de innerlijke bewustwording sluit zich voor degene die in het negatieve te sterk zoekt. Is dat dit duidelijk, ja?
Wanneer ik echter leef en ik wil aannemen als mens op aarde, dan kan ik komen naar een drang tot daden, ik kan komen misschien zelfs tot een strijd, maar ik kan nimmer komen tot een absolute onderdrukking van het negatieve. Het is niet zo dat ik hier het goede heb en het negatieve wegwerp. Als ik hier het goede heb, blijft het negatieve als een grenslijn onder het goede. Het bepaalt dat deel van mijn leven dat aanvaardbaar is. Dan mag ik dus het negatieve niet bewust bevorderen. Wanneer het optreedt, moet ik het voorlopig in mijn bewustzijn als negatief betitelen, maar zo ver mogelijk uitschakelen. Ik kan niet voorkomen dat in alle leven, dit geldt voor de sferen tot zelfs voor vele zeer lichtende toe, negatieve aspecten zich naast te positieve tonen. Noodzakelijk vanwege de uiting. Maar ik kan wel voorkomen dat ik mijzelf in beschouwingen, in werken, bind met het negatieve. Komt dat negatieve op mij toe, dan tracht ik mij persoonlijk daarvan vrij te maken. Ik wil mij niet geketend voelen daaraan. Ik wil daarentegen boven het grote opbloeien, nietwaar? Mijn zelfkennis wordt niet vergroot door het zoeken naar alle negatieve aspecten, maar wel door het haast neutraal aanvaarden van al het negatieve dat in het leven voorkomt en daarnaast het steeds bewust zoeken van de voor mij aangename, gevoelsmatig en innerlijk aangename, positieve aspecten, die ik met heel mijn wezen en zonder enige restrictie als zuiver, als goed aanvaard.
Is dit duidelijk, ja? U denkt, het is zeer moeilijk. Het is niet moeilijk. Is groot ongeluk, groot vliegtuig, nietwaar, komt, vleugel breekt, crash, landing, 76 mensen aan boord, 73 dood. Verschrikkelijk. U gaat denken, hoe verschrikkelijk, die 73. U kunt ook denken, hoe wonderlijk, die 3, hè? Ander voorbeeld: u speculeert op beurs, u hebt 500 aandelen van, laat ons zeggen, Canadian Pacific. U denkt, ik ga proberen, ik neem de helft, zet dat om in Oost Sumatra Tramlijn. Zeer speculatief fonds. Maar goed, u zegt dus: dat kan zich vermeerderen. Dat gaat niet door. Kunt u zeggen, ik kan dat niet hebben, u blijft vasthouden. U gaat nu in andere delen. U hebt 500 Canadian Pacific, u hebt 250 verkocht, omgezet. Ik ga meer omzetten, bent u alles kwijt. Kunt u zeggen, dat is jammer, heb ik mis gerekend, maar ik heb die Canadian Pacific nog en ik zie een ander fonds, bv. Anaconda Copper, gaat uitstekend. Ik verkoop met verlies, koop de Copper en kijken wat die doet. In ieder geval heb ik mijn verlies beperkt. Dat is toch begrijpelijk?
Als u zo kunt denken over stukken, waarom kunt u zo niet denken over uzelf? U hebt dwaasheid gedaan, goed, u hebt gespeculeerd. Jammer. Nu moet u niet zeggen: Maar ik wil niet verkeerd speculeren, dus ga ik mijn hele leven daarin zetten. Neen, u zegt doodeenvoudig: Dat stuk laten wij doodeenvoudig wat het is, dat andere zet ik om. Ik probeer, misschien maak ik mijn verlies goed. Ik zet mijn dwaasheid ter zijde. Kunt u doen, zodra uw gevoel zegt: dit is in wezen niet goed. Dan is het heel wat gemakkelijker om te stoppen dan om voort te gaan, ook al blijkt het pijnlijk toe te geven dat je ongelijk hebt.
Begrijpt u, dat kunt u doen met uw oordeel over mensen, kunt u doen met al wat politiek is en zo. Politiek is een heel speculatief fonds. Vandaar dat het op de beurs altijd schommelt. Een vriend van mij zegt: Politici zijn mensen die zichzelf hoogachten, maar voortdurend op de wip zitten.
Maar goed, neen, wij gaan nu proberen anders te realiseren hoe eenvoudig het is. Ja, het is jammer dat ik reumatiek heb, natuurlijk, maar denk ik aan de reumatiek, dan wordt de pijn veel erger. Veel erger dan mijn lichaam het voelt, voelen mijn hersenen het. Nu zal ik denken: maar ik kan mij toch nog bewegen, het leven is toch nog wel mooi, ik vergeet veel van mijn pijn. Ik ga door. Waarom deze dingen, die eenieder weet, niet in praktijk omzetten, vooral wanneer het gaat om het geestelijk leven, om het innerlijk pad? Als u een priester ziet en u zegt: De priester bevalt mij niet, dan kunt u zeggen: Goed ik leer toch wel, want de leer is lichtend, in de leer zit iets wat mij verheft. U zou beter zeggen: Die priester interesseert mij niet, ik kijk niet naar die priester om, ik ben daarin neutraal, ik kijk verder naar het goede. Wanneer in uzelf, in uw eigen wezen iets is, waarvan u zegt: Het bevalt mij niet, maar ik kan er op het ogenblik weinig of niets aan doen, dan is het toch dwaas, wanneer u zich daar voortdurend mee bezighoudt. Hou u bezig met het goede. Een mens, die zich voortdurend met het goede bezighoudt, houdt geen tijd over om slecht te zijn. Misschien nu eenvoudiger? Dit is de poging dus om eenvoudig terug te komen, maar wij moeten naar het innerlijk pad terug.
In mijn hoofdstuk “zelfkennis” zal ik nog veel meer moeten omschrijven, maar waarom is zelfkennis noodzakelijk voor innerlijk pad? Hoe kunt u weten, wat in u belangrijk is en wat niet, wanneer u niet enig idee hebt van wat u op het ogenblik tenminste denkt te zijn, wanneer u geen definitie hebt voor uw eigen wezen? Wanneer u weet dat u pessimist bent, zult u mogelijk, wanneer u denkt op het innerlijk pad te zijn, denken: ja, maar hier ben ik bevooroordeeld.
Daardoor krijgt u moed om verder te streven, waar u anders zou terugkeren. Wanneer u weet, ik ben te uitbundig, dan weet u, hier moet ik mij intomen, want ik moet eerst komen tot het zuivere gevoel. De innerlijke weg is geen voortdurende explosie van krachten, maar een langzame groei in verzadiging. Ook dat is, naar ik aanneem, zeer simpel en eenvoudig. Ik zal dus in mijzelf affiniteiten met hogere krachten, bepaalde harmonieën met kosmische entiteiten, ja, zelfs geestelijke banden met eventuele Meesters, overgeganen, ingewijden in de stof, nimmer kunnen verwerven en definiëren, al liggen zij in mij vast als mogelijkheid, zolang ik niet eerst weet, waar ik in feite voor mijzelf geneigd ben om te hard te lopen of om stil te staan.
Ik moet mijzelf wel kennen, zo goed als ik een pad door een jungle moet kennen, wil ik veilig daardoor komen. Weet u, als u door een jungle gaat, dan kan het zijn dat de streep en de vlek, de tijger en de panter zijn die daar zoeken naar buit. Het kan zijn, dat een bepaald uur van de dag het uur is dat de slangen zich in de zon koesteren. Wanneer u weet, dat deze dingen zo zijn en u volgt het pad voorzichtig, dan brengt het u door de jungle heen met weinig gevaar, ook wanneer u alleen bent. Maar op het ogenblik dat u deze dingen verwaarloost, wacht u niet dat de slang voor u weggaat. U denkt, daar is nog een pad of hier kan ik door de bomen wel heen en dan wordt u het slachtoffer van vergiftigde insecten, van planten, van de moeheid in de bodem, van ja, de brullende kop, de dikke kop, de grote kat of zijn broer, die uit de bomen springt. Dan bent u er geweest.
Wij weten wel, dat mens-zijn en ook geest-zijn in het bewustzijn zeer veel waarden heeft, die voor ons gevaarlijk zijn. Als ik vergelijken mag, het idee dat men zelf zo buitengewoon wijs is, is vaak gevaarlijker dan een cobra. Het idee dat men zichzelf ten koste van alles moet doorzetten, verscheurender dan een tijger. En vooral de illusie dat men zijn eigen wegen mag gaan, vaak een flitsender vernietiging dan een panter. Wij moeten weten wat het spoor is in de jungle. Wanneer wij het volgen, wijst het zichzelf. Het pad der innerlijke bewustwording wijst ook zichzelf, wanneer wij uitgaan van een primaire kennis. Wij moeten weten door wat van een jungle wij gaan.
Wat is in uw leven belangrijk, waar bent u bang voor? Als u dat weet, dan weet u ook, waarmee u affiniteit hebt, waarmee u een zekere harmonie hebt en wat u vreest. Ontloop dat dan. U weet ook, wat u dat gevoel van voldaanheid, van licht, geeft. Zoek dat dan. Dan zult u daardoor het juiste pad vinden. Zo zegt men ook, dat wie gaat langs het innerlijk pad, op een grote open plaats komt en daar een tempel vindt. Binnen in die tempel daar vinden wij het beeld van de godheid. Het beeld van God. Wat voor beeld? Vlam? Heeft die vlam een vorm, een gestalte? Wie zoekt naar een god die gestalte heeft, ontmoet zijn God niet. Kunt u dat bevatten?
De voorstelling, die wij ons maken van dat wat zich aan ons voorstellingsvermogen onttrekt, maakt het ons vaak onmogelijk nieuwe waarden te vinden. Wanneer wij dicht bij het hogere komen, is het niet onze zaak om te zeggen dat wij met deze kracht in het Al in harmonie zijn. Wij moeten eerst de kracht beleven. Wanneer wij de kracht beleven en doorvoelen, kan zij zich openbaren. Het is echter duidelijk dat wij tot een dergelijke passieve aanvaarding, want dat is het in feite, van het goddelijke niet in staat zijn, wanneer wij onszelf niet voldoende kennen, om te weten waar wij ons tijdelijk moeten beperken. Anders gezegd: zelfkennis en een mate van zelfbeheersing zijn de noodzakelijke werktuigen om door de wildernis van eigen wezen te komen tot het punt, waarin het goddelijke zich openbaart.
Nu zijn zeer vele wijsheden nog te verkondigen, niet mijn wijsheden. Ik heb ze ook geleerd. Sommige zweven rond. U weet, ze zijn uzelf, u herkent ze, alleen hebt u ze nog niet zo gehoord. Andere zijn meegegroeid, andere zijn wijsheden uit het verleden, overgeleverd misschien, weerklank vindend in mijn wezen. Zo is het bij u. Of ik het oude lied van de goden zing of dat ik spreek over moderne techniek, altijd is er ergens een punt van harmonie. Dat blijf ik onthouden, dat is voor mij belangrijk. Dit voor mij belangrijke zoek ik natuurlijk altijd, hè? Wanneer ik dus nu wijsheid praat, dan is dit eigenlijk een selectie aan de hand van mijn denken. Dus is het misschien voor u bevooroordeeld. Daar moet u zelf over nadenken, uitvinden wat u wel en niet aanvaarden kunt. Dan kom ik tot het allereerste.
De eerste stap tot zelfkennis is het beseffen van wat men is voor anderen en doet voor of aan anderen, al dan niet buiten eigen willen. Alleen op die manier kom je verder. Weet wat de wereld voor u is, wat gij voor de wereld bent. Het tweede punt: begrijp wat het goede, wat je zoekt, is, beperk het tot jezelf. Al wat gij goed acht, maar niet in uzelf alleen verwerkelijkt kan worden, dient ter zijde gelegd te worden, want uzelf kunt gij beheersen, maar nimmer het geschapene.
Kan je dus nooit naar een algemeen doel streven?
Inderdaad. Wilt u een voorbeeld van een algemeen doel. Wij arbeiders moeten beter zijn, heeft men gezegd, wij moeten beter leven. Zo is men beter gaan strijden, georganiseerd. Toen zei men: wij moeten de organisatie beter gaan organiseren. Daardoor kwamen in de organisatie de organisatie-organisatoren. Deze organisatie-organisatoren…. Ik kan de woorden niet vinden. Organisatoren, hè, vonden dat zij onderling te weinig verband hadden. Zo maakten zij een organisatie binnen de eigenlijke organisatie, waardoor een beperkte kring zich afzonderde van het geheel. Toen bleek dat het noodzakelijk was, om een dergelijke groeiende organisatie te administreren. Uit de onderling georganiseerde organisatoren kwamen toen administratoren, die zich als administratie onderling opnieuw organiseerden. Echter nadat vijf maal iets dergelijks was gebeurd, was er van een direct en feitelijk contact tussen de arbeiders en de hoofdbestuursvorm, gebaseerd op een administratie van de organisatie, niets meer over. Zo ontstond in feite datgene wat men had willen vermijden, alleen nu niet in een staatsvorm of een maatschappelijke vorm direct, maar als een maatschappij in een maatschappij, een dictatuur met zeer bevoorrechte bestuurders, waarbij de democratie wel een zekere vrijheid van mening toelaat, maar deze vrijheid van mening en het inzicht in de feitelijke waarden bij de arbeiders, waarvoor het begonnen was, steeds minder worden, omdat zij zich hebben te onderwerpen aan de beslissingen die lang niet altijd redelijk zijn. Is het zo duidelijk geworden?
Daarom kunt u moeilijk beginnen iets voor anderen te doen. Ik kan voorbeelden te over geven. Wanneer Frederik van Eeden geslaagd was, was Nederland een paradijs. Want hij was een zeer goed mens. Helaas was hij niet in staat, naast de goedheid, in anderen ook hun andere kwaliteiten te zien. Dat kostte hem veel van zijn vertrouwen in de mensheid en zijn kapitaal. Als Hitler aan de macht was gekomen in het begin en iedereen had zijn stellingen onderschreven, dan was zelfs met deze dictatuur en al het slechte wat er bij kwam, de wereld beter geworden. Maar de mensen waren het niet eens met elkaar en daardoor ontstond uit dit abstract willen verheffen van een volk en uiteindelijk van een ras maar eenvoudig een profiteren van een meerderheid en daardoor liep het vast. Gandhi, een groot man, een van de grootsten, brengt de weerstand tegen het onrecht door de daadloosheid, de geweldloze weerstand, machtigste strijdmiddel wat bestaat in de wereld. Er komen volgelingen, zij gebruiken het voor politiek, zij komen tot een strijd in plaats van alleen een weerstand tegen onrecht. Op dat ogenblik kon nog wel een staat ontstaan en kunnen vele Pandits nog goed doen, maar er kan nooit meer zijn de wereld van vredige rechtvaardigheid, die de grote goeroe heeft geleerd.
Men mag nimmer uitgaan van een ander, maar moet steeds en alleen uitgaan van zichzelf en voor zichzelf. Slechts daar, waar een harmonie schijnt te bestaan, mag men overgaan tot een samenwerking, maar alleen zolang die harmonie uiterlijk gehandhaafd kan blijven en nimmer met een binding, waarbij men eigen begrippen van goed zou moeten gaan opofferen aan anderen. Ik heb geprobeerd om westerse voorbeelden te nemen. Er zijn vele andere.
Dan verder is er de grote vraag, wanneer wij die innerlijke weg gaan, dat wij zonder vrees moeten zijn. Wat vreest u eigenlijk het meeste, als u goed nadenkt? Vreest u te sterven? U vreest pijn te hebben, armoede, ellende, hè? Kortom u vreest dingen die u voor een groot gedeelte door uw geest kunt onderdrukken of door uw wil wijzigen. De bedelmonnik, die langs de weg zit, een sadoe, enz., zij leven gelukkiger dan de man die met zijn grote caravan trekt. Veel minder zorgen, veel groter innerlijke vrede. In Europa is menig clochard, menige tramp beter en gelukkiger dan een miljonair of iemand die hard werkt in de hoop dat hij van assistent-boekhouder misschien boekhouder en eens uiteindelijk op 60-jarige leeftijd hoofdboekhouder wordt om op 65-jarige leeftijd het erfdeel van Drees te aanvaarden. Want zij leven zichzelf. Begrijpt u?
Wanneer u bang bent, dan zal die angst u ook terughouden van het aanvaarden van een innerlijke waarheid. De mens is vaak bang voor wat hij in zich als goed voelt, zodat hij zich afvraagt: Wat betekent dat? Ze zeggen: wij willen de wereld goed doen, maar zouden wij wel de moed hebben, om bv. te zeggen: zolang als een staat atoomwapens maakt, betaal ik geen belasting. Dat is zo lastig, u wordt gearresteerd, gegijzeld, alles wordt verkocht, op alles wat je verdient leggen ze beslag, je kunt niet meer verdienen, de mensen denken allemaal: wat een schoft! Dat kun je toch niet hebben. Maar je zou het moeten doen.
De mens, die werkelijk het innerlijk pad wil gaan, moet beseffen wat hij vreest en waarom hij vreest. En hij moet trachten te beseffen, wat van die vrees redelijk en reëel is en wat eigenlijk voorstellingsvermogen is, wat fantasie is. Pas dan kan hij voortgaan. Maar ik wil proberen nog een stelling te geven, die mij persoonlijk erg veel doet. Wat zou u zeggen hiervan? Op het ogenblik dat men aan schoonheid, liefde en goed een vaste norm aanlegt en de mens daaraan bindt, houdt dit op voor hem werkelijk zo te zijn.
U moet het niet verkeerd interpreteren. Ik ga hier niet een pleidooi houden voor vrije liefde bv. Dat is dwaasheid. Maar de kwestie is, wanneer men u zegt: “Dit is moderne kunst, dit moet u mooi vinden”, dan is het niet mooi meer, al zou het mooi zijn, omdat u aan een uitleg gebonden bent. Wanneer ik u ga vertellen: “Hier is het raadhuis van Dudok, u moet dat mooi vinden, omdat de vlaggenstok zo loopt en ondersteund door deze ene steen een gebroken vlak geeft, vormt de tussenlijn, in verband met de over de vijver uitspringende overkoepeling, een perfect evenwicht en een herhaling van lijnen.” Dan zegt u: “Daar is niets aan, waarom moet ik dat nu mooi vinden?” Maar wanneer ik zeg: “Is er iets moois aan?” Dan zegt de één: “Ja, als je er zo tegenaan loopt, is de vijver met die grote galerij achter geeft iets prettigs, iets schoons.” Een ander zegt: “Neen, die andere kant vind ik veel leuker” en de een zegt: “Ja, dat vind ik eigenlijk een beetje lijken op een school, waar ze een toren tegenaan gezet hebben.” En een ander heeft weer een andere indruk. Maar als ieder op zijn manier het mooi kan vinden, is het schoon.
Als ik u zeg: “De zon gaat onder”, hoef ik u niet te zeggen, wat u mooi moet vinden. De een vindt het mooi dat aansluipend duister, de ander vindt mooi de laatste vlammen van kleur in de wolken, vooral de cumulus, hè. Weer een ander vindt het juist mooi dat je nu met het blote oog die zon kunt zien en dat die bal daar als een gouden kogel langzaam naar de einder zakt. Ieder zijn eigen levensschoonheid. En misschien is er ook een ander die zegt, terwijl hij ziet hoe die wisselende kleuren zich op de wangen van een jong meisje weerspiegelen en die zegt: “Dit is voor mij de schoonheid.” Wie zal u zeggen hoeveel zonsondergangen u moet genieten.
Op het ogenblik dat ik u zeg: “Zo moet gij….”, is de vrijheid weg, maar met de vrijheid het wezen van bv. de schoonheid, enz. Misschien zijn mijn voorbeelden erg ongelukkig? Ik geef u nog een voorbeeld, om het duidelijk te maken. Er zijn experts in schilderkunst. Die komen met een gedrochtelijk plaatje. Het is van een oma, maar het had ook van een kleinkind kunnen zijn, nietwaar? En die toont u dat en die zegt: “Wat een schoonheid, o Moses!” En u zegt: “Ja, dat moet schoon zijn, want hij zegt dat is schoon. ‘t Zegt niets. Rembrandt, dat is schoon, wonderbaarlijk, maar dat onbekende is niets waard.” Wat onbekend is, kan voor u veel meer vertellen. Wat u vertelt, is schoonheid. Of dat Grandma Moses is, of een andere kinderlijke tekening of misschien half aangegeten appels met bokking, gedrapeerd op een Brabants bont kleedje, als het u iets zegt, is het mooi, als het u niets zegt, is het niet mooi. Van Eyck moet mooi zijn, gaat u maar kijken. Vlaamse primitieven, zeer veel schoonheid. Bij u ook veel schoonheid, ja, maar ga kijken, hoeveel afgrond zit daar vaak niet in, hoeveel demonie, hoeveel duivels. Sommige beelden zijn verklaring van wanhoop, mens verdrinkt in poel van zonden. Vindt u mooi, omdat het primitief is. Als u het lichte zoekt, zoekt u misschien liever een Bruegheliaanse scène, hé, misschien nog grotere primitieven. Het is als de perspectief, ver liggend achter een loggia, een hele stad. Ieder zijn smaak. Wat u mooi vindt, is mooi, niet wat men zegt, dat mooi is. Als men zegt: “Dat is mooi”, bent u al geneigd het te kritiseren. Duidelijk?
Vrijheid is zeer belangrijk, vooral, wanneer men de innerlijke weg gaat. Want men beoordeelt niet alleen wat u mooi moet vinden, maar wat goed is. Men zegt u, hoe u het leven moet zien, maar u leeft zelf, u ziet dat leven niet feitelijk zo. Het super-imposeren van een beeld van het leven van buiten op uw innerlijk bestaan, maakt het u onmogelijk om voort te gaan. U bent als iemand in de woestijn, die oasen laat liggen, omdat hij fata morgana najaagt. Ook dit punt is duidelijk gemaakt, hoop ik.
Een laatste punt. Wanneer u alles redelijk wilt zien, met verstand, hé. Verstand gaat maar tot een tiende van al wat voor de mens bestaat. Hoe kan het menselijk verstand dan omschrijven wat buiten het menselijk kenvermogen ligt? De mens die het innerlijk pad alleen verstandelijk wil gaan, faalt, omdat hij niet ziet met het innerlijk oog, maar met het verstand en daardoor zeer bijziende is. Is dat zo duidelijk? Dat is een conclusie van mij en dan hoop ik zo dadelijk met u nog eerlijk te kunnen praten over punten daarvan. Wij moeten met een redelijke kennis van onszelf, zij het maar een voorlopige, trachten in onszelf de positieve waarden te vinden waarin wij geloven, iets wat wij als hoog en positief kunnen doorvoelen. Op deze wijze komen wij in contact met het hogere, dat wij nog niet kunnen definiëren. Maar dat hogere wekt in ons bestaande waarden, waardoor wij meer en meer innerlijk beseffen en misschien zelfs op de duur in ons verstand als mens of geest, in onze wereld dus, om kunnen zetten. Wij moeten van de innerlijke weg uitgaan, nimmer ons beroepend op een God die ons moet gaan helpen, maar ons een kracht realiserende, die ons geholpen heeft, niet vragend om een gave die wij willen verkrijgen, maar zoekende naar de gave die in ons bestaat en deze wekkende tot zij volwassen wordt en voldragen.
Als wij zo de weg gaan van innerlijke bewustwording, dan zullen wij, dankzij onze zelfkennis en de zelfbeheersing, die er ongetwijfeld mee gepaard gaat, reeds in de stoffelijke vorm een perfecte harmonie kunnen opbouwen, innerlijke vrede kunnen vinden en wat meer is, zeer snel met meerdere facetten van de oneindigheid in zo grote harmonie komen, dat wij daarin niet gelukkig, maar rijk zijn. Een rijkdom die zich vergroot naarmate de innerlijke vrede groter wordt en ons in de vrede een vorm van geluk geeft over al wat in die vrede nog zich intensifieert.
Ik hoop dat ik mij voldoende duidelijk heb uitgedrukt, vrienden. Zou dat niet het geval zijn, u gaat nu pauzeren, daarna verzoek ik u nederig om mij op mijn fouten te wijzen. Ik zal mijn uiterste best doen om deze dan voor u te herstellen.
Tweede deel.
Wie wil mij nog de eer aandoen van een vraag.
Ik zou graag willen weten of de weg tot zelfkennis allereerst inhoudt de kennis van je gebreken? Nu heeft u gezegd, wanneer iemands zelfkennis onvoldoende is, dan kan hij vervallen tot bv. drankgewoonten, of andere slechte gewoonten. Maar wanneer zo iemand nu niet in staat is om dergelijke gewoonten te veranderen, waar moet hij dan de hulp vandaan halen? En wanneer hij deze niet krijgt, is er dan een stilstand?
Sta mij toe, allereerst een opmerking te maken. Ik heb niet gezegd dat uit het niet of uit het niet kennen van het ik, slechte gewoonten voortkomen, maar uit een negatieve zelfkennis, met andere woorden, een vlucht. Laat mij de zaak wat duidelijk maken.
Wanneer iemand drinkt en zijn tijd gaat wijden aan het bestrijden van de drank alleen, dan zal hij voortdurend met zijn gedachten bij die drank zijn. Dat wil zeggen dat zijn strijd aanmerkelijk veel groter wordt dan wanneer hij zich bv. op sport of conversatie of iets anders zou gaan concentreren.
Het erkennen van de slechte kanten van je wezen is natuurlijk onvermijdelijk, maar het geven van aandacht daaraan en het bestuderen daarvan is niet slechts morbid (ziekelijk), maar schadelijk.
De mens die zich bezighoudt met het goede wat hij heeft en dit voortdurend omzet in praktijk, beneemt zichzelf daarmede in de eerste plaats veel van de mogelijkheden om het kwade te doen.
In de tweede plaats wordt het kwade voor het “ik” (voor zover het gedaan wordt) van minder belang. Hij zal er dus minder onder lijden en zal er minder aandacht aan besteden.
Vanuit het standpunt van anderen misschien erg vervelend, maar waar geen aandacht aan wordt besteed, dat gaat men snel vergeten en dat kan men op de duur gemakkelijk overwinnen.
Iemand die alleen rookt om een houding te hebben, zoals voorkomt bij dames, zou bij het weer in zwang komen van de waaiermode (veel eleganter en het zou misschien veel beter zijn) het roken nalaten.
Begrijpt u wat ik bedoel?
Maar nu gaat u zeggen, roken is slecht en u rookt niet. Maar u moet een houding hebben. Nu gaat u toch roken. U voelt zich schuldig omdat u rookt en u wordt zenuwachtig. Hoe zenuwachtiger u wordt, hoe groter uw spanning wordt om te roken. U rookt dan meer dan u anders zou doen. En rookt u niet, dan zult u misschien zoveel bonbons eten dat u uw lijn in gevaar gebracht ziet. Dus dan blijft men aan het negatieve kleven en dat is niet goed.
Nu zegt u: er moet hulp zijn. De hulp zal bv. voor een dronkaard nooit liggen in het voortdurend wijzen op het verwerpelijke van het feit dat hij dronken is. Het zal hoogstens liggen in het hem brengen in een zodanige stemmingssfeer of milieu, dat hij, al heeft hij lust om te drinken, dit een ogenblik uitstelt om dit moment bv. niet te schaden.
Begrijpt u wat ik bedoel? Of dat hij genoegen neemt met een minder sterke drank, omdat het in deze omgeving zo goed en zo gezellig is, dat hij daaraan ontkomen kan.
Dan ontstaat zo een soort ontwenningskuur, waarbij de theologische factor een grote rol speelt. En laat dan deze man desnoods eens een keer rustig praten over het feit dat hij in plaats van 30 borrels er maar 10 heeft gedronken. En loof hem daarvoor, dan krijgt u de psychologische werking, die men in bepaalde bestrijdingskringen op het ogenblik ook gebruikt. Het erkennen van wat men gedaan heeft, maar het ook zeggen, dan ben ik eigenlijk zo gek nog niet dat ik het nu al zo ver heb gebracht.
Wij zijn wel met deze weg tot bewustwording en zelfkennis vreemde wegen gegaan, vrienden, de drankbestrijding. Doch de kronkels van de menselijke hersenen zijn vele. Dit bewijst wel, dat de weg tot bewustwording u in contact brengt met alles wat menselijk is.
Maar u moet mij niet euvel duiden, dat ik nu een beperking moet maken.
Ik zal nog twee vragen trachten te beantwoorden, zo u deze nog wilt stellen, daarna moet ik helaas heengaan.
De weg van de innerlijke bewustwording. Ik meen te mogen veronderstellen, dat u naar voren heeft gebracht, dus steeds de lichtende zijde kiezen, van alles wat op onze weg komt. Maar wanneer we dat doen, dan zou het kunnen gebeuren dat op een gegeven ogenblik we het als een volmaaktheid zien, bv. als een bol, die a.h.w. door het goddelijke voor één helft belicht is, terwijl toch de andere helft in het duister is. En dus iemand, zoekende naar het licht, die zou dan op een gegeven ogenblik aan dat punt komen en terug moeten naar het duister.
Ik ken uw stelling wel en zij komt veel voor, maar vanuit mijn persoonlijk standpunt – ik zeg dat erbij – leven hier twee fouten.
De eerste is: u stelt volmaaktheid van buiten belicht door God.
Dit lijkt mij onmogelijk, volmaaktheid is “in”, “met” en “van” God. Stel uw bol zonder uiterlijke bron, maar dan zo, dat zij inderdaad alle gradaties van licht en duister vertoont.
Ten tweede: u stelt dat wij licht en duister moeten kennen.
Ik stel echter dat de volmaaktheid niet bestaat uit licht en duister, in de zin waarin men dit gebruikt, maar alleen in verschillende gradaties van “zijn”, waarvan sommige in de huidige toestand niet, andere wel aanvaard zijn.
Waar de aanvaardbaarheid van de verschillende gradaties verandert, zou op een gegeven ogenblik waar nu duister is, licht zijn en waar licht is duister.
Maar degene die al te samen heeft doorleefd, kent in zich niet meer licht en duister, maar “het zijnde”. Hij kan niet verblind worden, want hij leeft niet in een verblindende wereld buiten hem, maar draagt een afgeronde, evenwichtige en alomvattende wereld in zich.
Waar hij dit beeld in zich heeft, wordt hem de zin van het geschapene duidelijk en uit het erkennen van deze zin komt hij tot het begrip van het leven dat het Al in stand houdt. Dit noemen wij het goddelijke.
Deze toestand van beschouwelijkheid gaat dan over in een deelgenootschap, waarin men als zelfstandig wezen als het ware uitblust, bewust opgaat in het leven zelf, dat de volmaaktheid bezielt. Men blijft daarbij wel zelf, maar niet zoals men zich dit nu voorstelt. ‘t Is moeilijk te omschrijven.
Op grond hiervan kan ik, vanuit mijn persoonlijk standpunt, het niet geheel met de stelling eens zijn.
U heeft gezegd: de absolute optimist is onjuist en de absolute pessimist is onjuist. Is de ware mens dus een wandelende paradox?
Vanuit menselijk standpunt, redelijk gezien, is elke mens altijd een paradox, of hij leeft of dood is, of hij wandelt of rust. Want hij draagt in zich de tegenstelling van het dier en de aspiratie tot het goddelijke, zoals vroeger een oude mythologie vaak tot uiting bracht. Ik zou verder willen gaan en zeggen: de doorsneemens is niet pessimist of optimist. Dit is alleen de wijze waarop hij zich uit. De mens is echter voornamelijk vrezende, of voornamelijk begerende en verwachtend.
Op het ogenblik dat de vrees gekoppeld wordt aan de begeerte, krijgen we de perfecte pessimist.
Op het ogenblik dat de begeerte aan de verwachting is gekoppeld, hebben we de perfecte optimist.
De mens kan deze dingen geen van beide, maar hij is gewend één zijde van zijn wezen vooral naar buiten te keren.
Zo is de mens, als ik het mag definiëren, in feite een wezen dat zijn bestaan dankt aan het dierlijke en de reden en oorzaak van zijn bestaan bestrijdt. Dat in zich draagt het goddelijke, maar het goddelijk inzicht ontkent om het buiten zich te zien en zich toch innerlijk voldoende het eigen wezen bewust is, de strijdigheid van beide beelden aan te voelen. Wanneer de mens de strijdigheid niet slechts aanvoelt, maar opheft, is hij niet meer mens, maar is hij aan het menselijke ontgroeit.
Ik hoop dat u met deze poging tot vaststelling genoegen wilt nemen. Ik dank u allen zeer.