Innerlijke waarheid

image_pdf

27 september 1963

Aan het begin van de avond wijs ik u er op, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Ons onderwerp voor heden is, zoals u wel zult weten: Innerlijke waarheid.

Ons innerlijk leven – als mens of geest – verschilt betrekkelijk veel van de wereld, waarin wij bestaan. De inzichten, waarden, waarderingen, die wij innerlijk kennen, wijken dan ook  nog al eens af van al hetgeen, wat wij – volgens de wereld rond ons – toch als feit zouden moeten aanvaarden. De grote vraag, waarmede wij steeds weer geconfronteerd worden, is dan ook wel:  Zullen wij hetgeen wij innerlijk als juist erkennen, als waar aanvaarden, dan wel datgene wat ons aan de hand der verschijnselen uiterlijk de waarheid toeschijnt? Een poging om deze vraag te beantwoorden en gelijktijdig enig inzicht in de innerlijke waarheid te geven, brengt ons tot het volgende: In de eerste plaats zal elke mens zoeken naar datgene, wat de tekorten, die hij in de wereld en in zichzelf erkent, aanvult. Deze tekorten behoeven niet reëel te zijn. Zij kunnen imaginair zijn, zij kunnen voortkomen uit emotionele verwarringen. Wanneer de mens innerlijk zijn waarheid definieert, zal hij altijd trachten zo een aanvulling te verwerven.

In de tweede plaats kan worden gesteld, dat de innerlijke waarheid beslissend is voor het leven van de mens. Wat hij ook verder is of doet, maakt verder weinig verschil uit. Want het is de innerlijke wereld – zijn geloof, zijn waardering voor eigen wezen, zijn erkenning van maatstaven voor Licht en duister, goed en kwaad – die uiteindelijk zijn reactie op en in die buitenwereld bepalen zullen. Wat meer is, dit alles zal bepalen, of men een gelukkig dan wel een ongelukkig mens is. Een mens die ongelukkig is, handelt in strijd met zijn innerlijke waarheden.

In de derde plaats moeten wij beseffen, dat de innerlijke waarheid niet alleen is opgebouwd aan de hand van meer materiële behoefte-elementen. Er komen in de innerlijke waarheid steeds weer factoren naar voren, welke geen enkele kenbare samenhang vertonen met alles, wat men als mens bv. op aarde meemaakt. Daarom zullen wij voor de innerlijke waarheid verder moeten stellen: Zij beantwoordt aan een groter geheel of een meer omvattende waarde, dan de mens als stoffelijk wezen kan bevatten of overzien.

Met deze drie punten hebben wij de innerlijke waarheid tenminste enigszins thuis gebracht. Wij weten nu, dat zij met de wereld waarin wij leven, zelf betrekkelijk weinig van doen heeft. Hoe echter komen wij als mens en geest aan deze vreemde, niet aan kenbare waarheid of stof gebonden factoren die onze innerlijke waarheid uit schijnen te maken, of tenminste schijnen te bepalen?

In de eerste plaats moeten wij opmerken, dat wij vroeger al hebben geleefd. Wij hebben geleefd in een bepaalde sfeer, wij hebben levens in de stof doorgemaakt en voor onszelf bepaalde stoffelijke ervaringen opgedaan. Ook hebben wij in deze levens banden aangeknoopt met anderen. Al deze waarden worden door de mens in elke levenssfeer opnieuw, zij het niet geheel bewust, tot uitdrukking gebracht. Zij betekenen voor ons een bepaling van de waarden, die wij kunnen aanvaarden en waarderen. Daarnaast betekent het verleden vaak, dat wij innerlijk voelen of menen ergens recht op te hebben. Een groot deel van onze innerlijke waarheid – die stoffelijk gezien, vaak absurd lijkt – is dan ook gebaseerd op waarden en ervaringen uit het verleden of op rechten, die wij in het verleden bezaten of meenden te bezitten.

Nu is een recht uit het verleden materieel nooit meer te bewijzen. Je kunt zeggen: ik ben mens en dus heb ik recht op de erkenning van mijn Ik door mijn medemensen. Maar erkenning is een recht, dat men zich steeds opnieuw zal moeten verdienen in elk leven. Toch valt het, wanneer je deze erkenning steeds hebt gehad, vaak moeilijk om het enige tijd zonder dit te moeten stellen.

Wanneer wij alleen eens denken aan de wijze waarop een man als Faroek reageerde, op het verschil in benadering en behandeling die hij moest ondergaan toen hij koning af was, kunnen wij ons voorstellen hoeveel intenser een dergelijk verweer kan worden, wanneer je meent – misschien op grond van een vroeger bestaan – dat je belangrijk bent, terwijl de wereld volhoudt, dat je helemaal onbelangrijk bent. Nu kan Faroek de reden nog erkennen: eens was hij vorst, nu is hij dit niet meer. Maar de mens, die op zijn innerlijke waarheid afgaat en daardoor zich belangrijk acht, heeft geen redenen om te verklaren, waardoor zijn innerlijk aanvoelen zoveel verschilt van de uiterlijke praktijk.

Wat meer is, de mens kan deze gevoeligheid, deze innerlijke waarheid, niet opzij schuiven. Hij kan het natuurlijk wel proberen, maar dan is hij ongelukkig. Want dan is hij met zichzelf in strijd. Ook kan de mens trachten zijn totale innerlijke waarheid als het ware te verdrijven. Wij vinden mensen, die hierdoor drankzuchtig worden. Vaak zijn het mensen, die krampachtig zoeken alle genietingen van de stof te genieten en toch steeds ergens onbevredigd blijven. Dit zijn de mensen, die vluchten voor hun innerlijke waarheid.

Nu begint het antwoord op de vraag, die ik in het begin stelde, althans enigszins vorm aan te nemen: Waar ik niet gelukkig kan zijn, wanneer ik de uiterlijke waarheid boven de innerlijke waarheid stel, zal ik steeds uit moeten gaan van mijn innerlijke waarheid. Op geen enkele andere wijze kan ik voor mijzelf op een juiste wijze beantwoorden aan het leven. Mijn reactie op het leven en op de feiten, die rond mij bestaan, zal verkeerd zijn. Ik zal dus steeds weer mijn innerlijke waarheid voorop moeten stellen. Toch zal ik alles moeten doen om te voorkomen, dat zij te sterk in strijd komt met de zogenaamde waarheid buiten mij. Ik hoop, dat dit punt tot aller tevredenheid werd gemaakt, zodat geen protesten tegen het gestelde rijzen.

In vorige onderwerpen is u naar ik meen, voldoende duidelijk gemaakt, dat de waarheid, zoals men die op aarde pleegt te zien en te beseffen, in feite geen waarheid is. Vaak is het een zeer beperkte waarheid, die juist door deze beperking haast tot leugen wordt, of het is een gemeenschappelijk aanvaard denkbeeld – dat door de mensen wordt geschapen, maar hen daarna vaak wordt opgelegd door een zo gevormde astrale kracht – waaraan men zich maar moeizaam, zoal niet, ontworstelen kan. Maar volledig waar is de menselijke waarheid niet.

Wij zullen een compromis moeten zoeken: men kan nu eenmaal zijn innerlijke waarheid niet volledig beleven, wanneer de gehele wereld, waarin men leeft met die waarheid strijdig is. Als mens heb je nu eenmaal mensen nodig. Als wezen, dat in een gemeenschap zijn geestelijke groei moet vinden, kan men niet buiten de gemeenschap, en de waarden die daaruit voortkomen, leven. Het compromis zal dus wel degelijk noodzakelijk zijn. De grote vraag is alleen, of men bij het zoeken naar een compromis zich in de eerste plaats zal moeten baseren op de uiterlijke waarheid, of in de eerste plaats van de innerlijke waarheid zal uitgaan.

Ik kan, vanuit mijzelf denkende en levende, bewust zijnde van mijzelf en in mijzelf van vele dingen, die uiterlijk zinloos schijnen, trachten de wereld buiten mij allereerst te aanvaarden, zoals zij zich aan mij toont. Gelijktijdig zal men bij alles, wat uiterlijk belangrijk heet, voor verdere houding en waarderingen zich moeten refereren aan de innerlijke waarheid. Alleen dan zal men een voor het ik juiste beslissing kunnen treffen. Daarbij is het noodzakelijk, dat wij in onze benadering, zowel van de wereld als van de innerlijke waarheid, de waarheid die wij ook in ons zelf dragen, positief ingesteld zijn. Een negativisme als bv. de stelling, dat onze innerlijke waarheid aantoont, dat de wereld in feite onjuist, dwaas en waardeloos is, leidt alleen maar tot ontsporingen, zal ons niet verder kunnen brengen. Een ontkennen van het absolute gezag, dat de innerlijke waarde in ons bezit en de beslissende waarde die daarvan niet alleen voor ons innerlijk leven, maar ook voor alle belevingen in de wereld uitgaat, is eveneens funest.

Dientengevolge zal het compromis dat wij moeten vinden, altijd weer gebaseerd zijn op het aanvaarden van een scheiding tussen de waarheid in ons en de wereld buiten ons. De wereld buiten u bestaat uit materie plus de denkbeelden van anderen. In hoeverre deze denkbeelden van anderen ook voor de status van de materie belangrijk zijn, kunt u niet nagaan.

Wel kunt u aantonen dat degenen die zichzelf waarlijk innerlijk hebben leren kennen, hun innerlijke werkelijkheid vaak over weten te dragen op de materie. Voorbeelden van dit laatste vinden wij te over: Petrus wandelt over de wateren van het meer. Een man maakt van steen meel. Een ander loopt door het vuur, dat hem niet schendt of schaadt. Weer een ander beveelt de winden. Dit zijn alle overleveringen. Maar het zijn overleveringen, die zo vaak voorkomen, verhalen die overal een zo grote gelijkenis vertonen, dat het onredelijk zo zijn dezen zonder meer en geheel terzijde te stellen met de verklaring, dat het alleen maar sprookjes zijn.

Laat ons dan eens stellen, dat de mens, die een innerlijke waarheid heeft en deze weet uit te drukken op een met zijn eigen wezen geheel harmonische wijze, en daarmede – zover het zijn eigen persoon of directe relaties met eigen persoon betreft – in staat is ook op kenbare wijze zijn innerlijke waarheid te stellen boven de zogenaamde waarheid van de wereld, die buiten hem ligt. Hij kan de waarden daarvan veranderen. Dit klinkt heel mooi. Hier hebben wij dus te maken met wonderdoeners. Maar op het ogenblik, dat het wonder voor ons ook innerlijk een wonder wordt, kan het door ons niet meer tot uiting komen en in de wereld buiten ons bestaan.

Wij moeten begrijpen, dat alleen alles wat innerlijk à priori waar is en geen bewijs meer hoeft, vanuit het innerlijk kan worden overgebracht naar de wereld buiten ons. Hieruit blijkt dus wel, dat het zeer goed en zelfs noodzakelijk is de waarheid, die in je leeft, zo goed mogelijk te leren kennen en te bepalen.

Daar iedere mens een ontwikkeling achter de rug heeft, die – van de ontwikkeling van alle andere mensen enigszins verschilt – zal niemand definitief en voor alle anderen geldig kunnen zeggen, hoe de innerlijke waarheid er nu eigenlijk uitziet. Daarbij komt, dat onze innerlijke waarheid altijd maar een fragment is van een groter geheel, een detail uit het onmetelijke schilderwerk “de schepping”. Dit detail moet, zover het ons betreft, nog meer mogelijkheden bezitten dan de genoemden. Alleen maar wonderen doen, alleen maar een compromis met de zogenaamde waarheid van je wereld daardoor sluiten, is niet genoeg.

Wanneer u in uzelf zegt: Er is een God, dan moet deze God ook waar zijn voor u. Niet alleen dus maar een droom, of iets waaraan je alles toeschrijft wat je zelf geen baas kunt, maar een innerlijk gekende Kracht. God moet voor en in ons een werkelijke, positieve kracht betekenen. Hij moet betekenis voor ons hebben en leven in ons. Dan alleen kan Hij voor ons ook op positieve wijze bestaan in de wereld buiten ons. Op het gevaar af, dat men roept: Dit is ketterij en aantasting van de Goddelijke Waarheid, durf ik te beweren, dat op de wereld geen openbaring van een Goddelijke Waarheid mogelijk is, tenzij God eerst deel uitmaakt van de innerlijke waarheid degenen, door wie Hij Zich openbaart.

Het is dus niet een kracht, die vanuit de buitenwereld op je in stormt, maar een Kracht, die ín je leeft. Naarmate ik mijzelf sterker weet, zal ik in de wereld buiten mij meer kracht, mogelijkheden en betekenis vinden. Naarmate ik meer de zin zie van hetgeen ik nastreef, strevende omdat het een deel is van mijn innerlijke waarheid en mijn wezen, een waarheid, die ik niet durf of kan ontkennen, zal ik ook meer in staat zijn deze waarden aan anderen op te leggen en in die wereld alles te verdragen, wat op mijn pad komt.

De innerlijke waarheid is namelijk niet alleen maar een status, een gelijkblijvende waarde, doch een bewustwordingsproces.

Een innerlijke waarheid, die zichzelf steeds gelijk blijft, is in wezen een innerlijk dogma, dat meer van de waarheid – ook de innerlijke – af zal wijken, naarmate het zichzelf langer gelijk blijft. Want dogma betekent stilstand en stilstand betekent voor ons onder meer een gebrek aan elasticiteit, veerkracht, aanpassingsvermogen.

Een dergelijk innerlijk dogma houdt weer in, dat men het niet in de wereld buiten het Ik als een werkelijkheid kan uiten, omdat men alle krachten en mogelijkheden in zich nodig zal hebben om het dogma ondanks de werkingen van binnen en buiten het ik, aan zichzelf gelijk te doen blijven. Daarom durf ik te stellen: Innerlijke waarheid is een proces van voortdurende realisatie van de voor ons belangrijke waarden in de schepping. Het is onze vertaling van het leven en de zin van het leven. Wij groeien door dit besef naar een steeds juistere harmonie, een steeds juistere samenwerking, niet slechts met de wereld, waarin wij bewust bestaan, maar met het totaal van werelden waarvan wij voelen ergens deel uit te maken.

Aan de andere kant kunnen wij niets beleven in, of putten uit werelden, waarin wij niet geloven. Wanneer u gelooft in de werelden van de sferen, in de geest, kunnen de Krachten daarvan door u werken. Wanneer u alleen gelooft in een hemel en een hel, wordt het voor u veel moeilijker: Alle differentiatie valt weg. Er wordt dan in alle benadering van werelden en krachten een sterk zwart-wit contrast geschapen, dat men niet werkelijk kan verwerken, omdat de heilige, de engel, de Goddelijke Krachten te hoog en te ver van het ik komen te staan, terwijl alles wat duister is, tot overmachtige demon wordt, die verbeten en hatend de mens uit de diepten bedreigt. Daarom moet de innerlijke relatie tot de werelden altijd gebaseerd zijn op de eigenschappen, mogelijkheden en inhoud van eigen wezen.

Het eigen wezen bestaat onder meer uit een groot aantal voertuigen. Zolang deze voertuigen niet beseft worden, is het onmogelijk deze te gebruiken. Het beseffen van deze voertuigen aan de hand van uiterlijke verschijnselen alleen is voor de mens moeilijk of zelfs onmogelijk. Ik moet dus eerst in mijzelf de waarheid erkennen van mijn eigen bestaan. Ik leef op meer dan één vlak. Zelfs wanneer ik deze vlakken in het begin misschien namen uit mijn eigen wereld geef, als sentimentaliteit, overgevoeligheid enz., zal er nog een ogenblik zijn, waarin men de werkingen van een bepaald vlak reëel erkent en beschouwt als deel van eigen persoonlijkheid. Is men zover gevorderd, dan is de naam, die men aan een bepaalde wereld geeft, niet belangrijk meer: Men heeft een voldoende eenheid daarmede gevonden en kan dus uit de Kracht ervan putten, met deze Kracht werken en, wat meer is, heeft men zijn beleving innerlijk en ten dele zelfs naar buiten toe uitgebreid met een nieuwe wereld.

De bewuste mens, die de innerlijke waarheid heeft gevonden, leeft misschien wel in tien werelden gelijktijdig. Hij weet, dat in elk van die tien werelden voor hem andere waarderingen en regels gelden. Hij beseft, dat een aantrekken van krachten uit de hoogste werelden misschien ook betekent, dat hij een voor hem en anderen zeer gevaarlijke kracht gaat hanteren omdat hij beseft, dat deze sfeer een intensiteit van krachten kan ontwikkelen, die hij in eigen wereld niet meer bewust kan beheersen. Zo begrijpt hij, dat elk peil van leven, dat in eigen persoonlijkheid geborgen is, moet worden aangeboord op het ogenblik, dat daarvoor in uiterlijke waarheid, in de nu beleefde werkelijkheid, redenen voor zijn en een redelijke mogelijkheid tot beheersing schijnt te bestaan.

Op grond van het voorgaande stel ik nu de volgende regels: Besef van de innerlijke waarheid omvat tevens de wetenschap, dat de afstemming van het ik op de in het ik levende waarden en vlakken van bewustzijn noodzakelijk is, om tot een voortdurende en juiste harmonie te komen met de wereld, die men rond zich ziet en als ogenblikkelijke werkelijkheid ervaart.

Onmiddellijk daarop laat ik de regel volgen: Een ieder, die de uiterlijke verschijnselen stelt boven zijn innerlijke wereld, maakt de innerlijke waarheid hierdoor voor zichzelf ontoegankelijk.

Ik weet niet, of ik u met al deze punten verveel, maar meen, dat het van het allerhoogste belang is, dat men zich realiseert, dat het ogenblik waarop wij onze innerlijke waarheid zonder meer aan een uiterlijk verschijnsel aan willen passen, tegen onze innerlijke waarheid, mogelijkheden en krachten zien heengaan, waardoor wij dan in wezen machteloos zijn. Zodra u alleen leeft aan de hand van waarden, die in de wereld buiten u optreden – hoe waar zij ook mogen zijn en belangrijk volgens de maatstaven die die wereld buiten u pleegt te hanteren – bent u machteloos en wordt uw leven gestuwd door deze wereld.

Handelingsbekwaamheid, eigen inzicht, het vermogen zelfs maar tot een persoonlijk en rationeel denken te komen, kan alleen verworven worden door eerst een innerlijke waarheid te erkennen, die niet alleen van een uiterlijke waarheid of werkelijkheid kan verschillen, maar zelfs moet verschillen. Waar geen verschil bestaat tussen onze innerlijke wereld en alles, wat wij daar buiten vinden, zijn wij aan de wereld buiten ons gebonden, machteloos en hulpeloos. Dode mensen!

Zoals Ibsen het in zijn Peer Gynt uitdrukt: Je bent niet werkelijk goed, niet werkelijk kwaad. Er is voor ons dan in het leven geen plaats. De Knokengieter komt en smelt ons om tot iets anders, want onze materie heeft in deze vorm en beleving geen werkelijke betekenis, onze ziel is krachteloos. Hoe belangrijk is dan niet voor ons in wezen het vinden van een eigen standpunt, een eigen benadering? Hoe belangrijk zal bovenal niet het begrip zijn, dat datgene, wat onze innerlijke waarheid is, wat in ons leeft, steeds belangrijker moet worden, ook voor wat wij zijn in de wereld buiten ons en alles, wat zich in die wereld afspeelt? Wat in mij leeft, moet ik in de wereld buiten mij tot werkelijkheid maken, omdat ik alleen zo mijzelf kan verwerkelijken en uitdrukken in de wereld. Wanneer dit niet mogelijk is en fouten optreden, zal ik mij moeten afvragen, of ik mijn innerlijke waarheid wel juist heb begrepen, of mijn interpretatie van de krachten, toestanden en mogelijkheden binnen mijn ik misschien toch nog te stoffelijk, te redelijk en daardoor te zeer feitelijk onjuist is geweest.

Alles wat buiten u bestaat heeft invloed op uw leven, zij het direct, dan wel indirect: Een klein stofje, waarvan u niets af weet, dwarrelt door de lucht en belandt in het oog van een wielrijder, die u niet kent. Daardoor kan een automobilist uit moeten wijken en enige schade oplopen. Dit betekent, dat hij een bepaalde zaak niet meer af kan sluiten. Dit betekent, dat een ander naar het buitenland vertrekt. Deze nu is een relatie van u, die hierdoor niet ter beschikking staat op het ogenblik dat u hem dringend moest spreken. Zo ingewikkeld en sterk kunnen de toeval relaties dus zijn.

Alles, ook het schijnbaar ver van ons verwijderde en onbelangrijke, beïnvloedt ons. Maar deze beïnvloeding mag nimmer ertoe dienen, in ons een vast beeld van de buitenwereld te fixeren. Dit houdt in, dat wij voortdurend onze benadering van die buitenwereld vanuit de innerlijke waarheid, van waaruit wij trachten te leven, moeten aanpassen. En let wel: Niet aan de feiten – dat zou te gemakkelijk zijn – maar aan de reacties, die bij ons door de wereld worden gewekt.

Wat mij tot een volgende reeks stellingen brengt: Het bezitten van een innerlijke waarheid betekent voor ons tenminste evenwichtigheid. Het bewust gebruiken van de innerlijke waarheid in onze benadering van de buitenwereld betekent harmonie en geluk. Het erkennen van een innerlijke waarheid en het gebruiken hiervan als uitgangspunt voor elke benadering van onze wereld, betekent een beheersing van de wereld buiten ons, die groter zal worden naarmate wij ons meer bewust zijn van de krachten, die in ons schuilen en van de waarden, van waaruit wij bestaan en werken. Je kunt het geheel misschien wel zeer eenvoudig formuleren. Een mens, die niet gelukkig is, heeft ergens gefaald. Hij heeft zijn innerlijke waarheid niet tot uitdrukking gebracht, of heeft misschien zelfs zijn innerlijke waarheid niet eens willen vinden.

Een mens kan uiterlijke omstandigheden verdragen, die schijnbaar ondragelijk zijn, kan leven in omstandigheden, die anderen een hel toe lijken en toch een gelukkig mens blijven. Wanneer zijn innerlijk wezen een compensatie schept, is hij niet slechts redelijk tevreden, maar zelfs gelukkig.

Dit wordt in deze dagen teveel over het hoofd gezien. Wij kunnen niet redeneren vanuit een theorie of feiten, die alleen maar in de wereld buiten ons bestaan. Wij reageren op de innerlijke waarheid.

In iedere mens leeft een waarheid.

De interpretatie daarvan door de mens is soms afwezig of zal veel te wensen over laten. Toch is het de innerlijke, waarheid, die bij elk individu aansprakelijk is voor de betekenis en waarde van alles, wat zich buiten het ik afspeelt.

Geen enkel verdrag, traktaat, cao, is in staat de mens in zijn bestaan te regelen, zolang hij nog iets in zich draagt, dat meer is dan een doodse aanvaarding van wat het leven is. Al zal elke mens op zijn wijze reageren, een ieder zoekt naar zijn soort recht. Want waarheid houdt ook recht, gerechtigheid in. De mens kent zijn eigen begrippen van liefde en eenheid, want liefde en eenheid zijn uiteindelijk geen uiterlijke normen maar een innerlijke benadering. Omdat de mens deze innerlijke waarden bezit, kan hij zich niet blijvend voegen naar een theorie, een regel, een afspraak of verdrag, zolang dezen alleen buiten hem bestaan: Dit alles kan hem dan nooit bevredigen.

Hieruit zullen vooral in uw tijd vele conflicten voortkomen. Elke redelijke benadering van de met het genoemde verbonden problemen is in wezen onmogelijk. Een oplossing van het kleurlingenprobleem alleen aan de hand van redelijkheid en redelijke overwegingen is eenvoudig niet mogelijk. Eerst zal men een begrip van gemeenschappelijk mens-zijn moeten wekken, een begrip van innerlijke waarheid dus, welke, gegroeid door een bestaan in vele levens, vele sferen, vele eeuwen, de mens doet beseffen, dat het uiterlijke verschil alleen deze wereld betreft en daar misschien niet geheel aanvaardbaar zal zijn, maar dat men innerlijk als mensen verbonden is op een wijze, waardoor een overbruggen van uiterlijke verschillen en een harmonisch samengaan als mensen mogelijk wordt. Dit geldt in wezen voor alle menselijke vraagstukken, voor economische en politieke verhoudingen; niet wat uiterlijk of redelijk is, maar alleen wat in de mens leeft, telt.

Het is moeilijk u een beeld te geven van iets wat innerlijke waarheid is. Wanneer ik u inzicht geef in iets, wat voor mij innerlijk waar is, hoeft het voor u nog niet waar te zijn. Zeker zult u het anders aanvoelen en anders formuleren. Alleen uit mijzelf kan ik u dus een voorbeeld geven. Het eerste, wat mij hier tot een worsteling brengt, is de beperktheid van woord. Hoe moet ik een woord vinden, dat een gevoel van absoluut vervuld zijn weer moet geven en gelijktijdig verklaren, waarom het toch geen gevoel van absolute verzadiging is?

Ik voel mij vervuld van een Lichtende Kracht. Ik voel mij gevuld met allerhande drijfveren en gebeurtenissen, die niets meer te maken hebben met wat ik eens in de stof ben geweest of nu in de sferen beteken. Ik voel mij rijk, maar ik weet toch, dat dit niet voldoende is. Ik moet meer hebben, meer bereiken. Ik weet echter, dat ik nu niet meer kan bevatten. Ik moet dus groeien. Alles, waardoor ik groeien kan en dus meer bevatten kan van het Licht, dat mij doorstroomt, is voor mij de ware vreugde van het leven. Dit is voor mij een waarheid als een koe. Mensen zullen er echter weer anders over denken. Het is vaak heel moeilijk om een overeenstemming van termen te bereiken. Wanneer ik bv. stel, dat mijn waanvoorstellingen – ik weet wel degelijk dat sommige van de beelden die ik in mij draag alleen maar waan zijn – vormen voor mij een compensatie voor het vele in het bestaan, dat ik nog niet kan bevatten of begrijpen en maken het mij zo mogelijk een beheersing te verwerven van al, wat ik bewust in mij draag en reeds begrijpen kan.

Zo blijkt mijn innerlijke waarheid op zich voor mij soms onvoldoende te zijn, zij wordt aangevuld met illusies. Want ook innerlijk kunnen wij, naar ik meen, van de illusie, van het dwaalbeeld, niet geheel afstand doen. Maar indien wij beseffen, dat het een illusie is of kan zijn en dit beeld ons evenwichtigheid verschaft, de mogelijkheid om uiting te geven aan dat, wat wij innerlijk inderdaad als waarheid erkend hebben, zal zij ons niet schaden. De illusie is voor ons a.h.w. vaak het begin van waar besef, waardoor wij een groter deel van de waarheid zullen kunnen bevatten. Zo voel ik dit tenminste aan.

Zo weet ik ook, dat je als mens een begrip als sferen maar moeilijk kunt verwerken. Want hoe moet je een wereld beschrijven, waarin geen grenzen bestaan, waarin een ogenblik komt waarop twee personen in dezelfde wereld leven, elkander nabij zijn en toch elkander niet meer kunnen zien door de te grote verschillen, die tussen hen bestaan. Dit is haast niet te doen. Maar u weet in uzelf heel goed, dat er ook in uw wereld mensen zijn, die u wel uiterlijk waarneemt, maar die u nooit iets kunnen zeggen, die nooit iets voor u kunnen betekenen. Soms heeft men zelfs een gevoel van onvolkomenheid, omdat men die mensen toch zou willen begrijpen.

Als u terugkeert tot de innerlijke werkelijkheid, ontkent u dit belangrijke feit niet meer, maar beseft: Wij leven op een zo totaal verschillend vlak, dat mijn geestelijke waarheid mijn leven en waarden hen niets meer te zeggen hebben, terwijl alles, wat voor hen waar en waardevol is, voor mij alleen maar een droom, een kasteel in de wolken is, of misschien zelfs iets verwerpelijks en afzichtelijks.

Relaties tussen mensen worden meer bepaald en beperkt door de waarheid, die zij in zich dragen, dan zij zich realiseren. Je kunt niet alleen aan de hand van uiterlijkheden gelukkig zijn, zo stelt men wel. En toch heeft de mens uiterlijkheden nodig. Voor mijzelf heb ik soms het gevoel, dat je het uiterlijke nodig hebt als hulpmiddel, om het werkelijk goed uit te kunnen drukken. Zoals je, om de alleenspraak uit Hamlet te kunnen houden, een replica van een schedel nodig hebt…: “Arme Yorick… te zijn of niet te zijn…”.

Hoe anders kun je de juiste uitdrukking vinden, de juiste betekenis beseffen? Ook voor de uitdrukking van een innerlijke waarheid heb je volgens mij vaak behoefte aan een stukje decor, aan een hulpmiddel, een rekwisiet. Want wij zijn te weinig bewust bv. van de God, die in ons is, om die God zonder meer juist te kunnen uiten, om Zijn wil uit te kunnen beelden. Daarom zoeken wij een hulpmiddel, dat het ons mogelijk maakt ons te verplaatsen in iets, wat wij niet voortdurend kunnen of misschien durven zijn. Daarom juist scheppen wij voor onszelf de verschillende rekwisieten, waarmede wij werken. Zo een rekwisiet is dus in wezen niet noodzakelijk. Het kan ook zonder dat. Maar wij kunnen niet zonder het hulpmiddel, dat wij nodig hebben, om ook aan onze waarheid gestalte te kunnen geven. Zo wordt onze innerlijke waarheid – althans voor de meesten van ons – het uiten van iets, wat wij innerlijk als volledig waardevol erkennen, maar niet in praktijk kunnen brengen, niet leven. Onze innerlijke waarheid staat ver boven datgene, wat wij bewust zijn: Ons bewustzijn, ons besef, gaat altijd uit boven de vorm, waarin wij ons manifesteren.

U zult nu misschien zeggen: Wij moeten ons toch ook esoterisch bewust worden. Misschien. Maar wat is esoterie uiteindelijk anders dan waar zijn in jezelf? Men kan niet waarlijk zeggen, dat de esoterie iets bijzonders is, iets dat buiten de waarden van het normale leven staat. Het is eenvoudig een besef van je innerlijke groei, gebruikt om een begrip van het leven te verwerven.

Zoals een mens soms ver door kan dringen in de theorieën der esoterie, zonder zijn stellingen ooit in praktijk gebracht te hebben, zo kunnen wij vaak onze innerlijke waarheid erkennen en toch machteloos staan, omdat wij niet in staat zijn haar over te brengen in de wereld, waarin wij nu menen te leven.

Dit voert mij tot mijn laatste en volgens mij ook belangrijkste conclusie: Onze innerlijke waarheid kennen wij vaak wel. Zij bevat echter vele waarden, die voor ons in onze wereld onaanvaardbaar zijn, vele punten, die wij niet kunnen of durven uiten. Wij moeten daarom trachten, voor onszelf het rekwisiet te scheppen, onszelf desnoods de rol aan te meten in het leven – zelfs al voelen wij wel, dat wij daarmede niet geheel identiek zijn – waardoor wij onze innerlijke waarheid kunnen openbaren. Het is belangrijker, dat wij op deze wijze geluk en harmonie vinden, dan dat wij op een haast onoprechte wijze werelds eerlijk zijn. Let wel, wij liegen niet. Een leugen, een opzettelijke en absolute onwaarheid is voor ons uit den boze.

Maar waarom, vrienden, zou men stellen: alleen wanneer ik door mijn gedachten en bewustzijn alleen de wind kan bevelen, mag ik dit doen? Wanneer je dit nu wel kunt met gebruik van een toverstok, een houtskoolbekken, een zwaard, en een dolk, waarom dan niet? Je weet, dat deze dingen niet van belang zijn. Maar wanneer zij je nu in staat stellen de rol te spelen, de innerlijke waarheid om te zetten in een werking, in een realiteit binnen je wereld, is het dan niet eerlijker, op deze wijze de wind te bevelen, dan te stellen, dat je machteloos bent, terwijl je innerlijk voelt, dat je niet machteloos bent?

Ja, innerlijke waarheid omvat heel wat meer problemen, dan in een kort ogenblik aangesneden kunnen worden. Ik wil dan ook niet te ver hierop ingaan.

Onze relatie tot de kosmos wordt niet bepaald door onze uiterlijke hoedanigheden of omstandigheden, maar door dat, wat wij innerlijk als waar erkennen. Al wat wij in onze wereld tot stand zullen brengen, is niet alleen op feiten gebaseerd – ofschoon ook deze een rol spelen – maar tevens op de innerlijke waarheid, waaruit de mens de kracht put om feiten te scheppen.

Het innerlijk besef, waardoor wij innerlijk sterk, gelukkig, harmonisch, iets kunnen volbrengen, is bepalend voor het resultaat van ons streven en werken. Het zal u dan ook wel duidelijk zijn, dat de laatste zinnen van deze inleiding niet anders kunnen zijn dan: Mens leer waar te zijn in jezelf, maar leer bovenal je niet te schamen voor een innerlijke waarheid, zelfs wanneer je haar alleen kunt uitbeelden of uiten door afstand te doen van dingen, die je meent te zijn of te moeten zijn binnen menselijke wereld en praktijk.

Ik hoop dat ik iets op u over heb kunnen brengen van mijn innerlijke waarheid, ongeacht de onvolkomenheid van woorden. Wij hebben hiermede tevens een onderwerp afgesloten, dat op drie achtereenvolgende avonden belicht werd van verschillende zijden. Het zo ontstane geheel is gelijktijdig weer het begin van een volgende cyclus. Nu wij gesproken hebben over leugen, waarheid en innerlijke waarheid, zullen wij van daaruit moeten komen tot een benadering van het godsdienstige, het sacramentele, het magische. Deze benadering kan alleen gebaseerd zijn op de innerlijke waarheid, die, hoe men haar ook uitdrukt of benadert, de enige waarde is, waardoor men het menselijke Zijn kan uitdrukken, voort doen gaan en wijzigen.

Oude waarden en dingen die in deze tijd opnieuw belangrijk zijn.

Ik wil eens spreken over oude waarden en dingen, die in uw tijd opnieuw belangrijk zijn.

De moderne mens meent steeds weer, dat hij onder alle rassen en tijden, de primus interpares is. Toch is de mens van heden zelden werkelijk de eerste onder zijns gelijken van alle tijden. In de meeste gevallen is hij iemand, die meent veel te hebben bereikt en nieuw te hebben ontdekt, maar dat eigenlijk lang geleden reeds normaal was. Dit geldt zowel voor bereikingen als problemen en klachten. Men bewondert eigen vermogen, wanneer weer een wolkenkrabber is, gebouwd en vergeet, dat er lang geleden reeds ziggurats werden gebouwd, die bijna even hoog waren. Men klaagt over de moderne woningbouw en vergeet, dat men al even slechte flats bouwde in het oude Rome. Men klaagt over het duurder worden van levensmiddelen en herhaalt onbewust, wat men reeds klaagde op de Agora in Athene. Veel nieuws is er dus eigenlijk niet onder de zon. Het enige, wat je kunt zeggen, is dat de mens op het ogenblik gemiddeld een grotere kennis bezit om de verschijnselen te benaderen, verschijnselen die in wezen gelijk blijven.

Als mens van deze dagen zie je de mens van vroeger als primitief en men beseft niet, dat hij met zijn manier van leven en denken eigenlijk net zo ver was, als de mens van heden is. Want de man, die aan een boomgod een offer ging brengen, trachtte daarmede alleen de gunst te kopen, van wat hij zag als een hoogste autoriteit. Hij offerde ongeveer – zoals men in deze dagen wel eens een ambtenaar een kistje sigaren stuurt – zuiver zakelijk. De mentaliteit van de vroegere mensen kan worden omschreven als: Laat mij door eigen acties trachten allen boven mij geplaatsten te bewegen aan mijn wensen tegemoet te komen. Daarbij zag hij meer dan de hedendaagse mens, goden en geestelijke krachten als zijn meerderen en ontwikkelde een gehele techniek – de magie – om dezen te overtroeven.

De magiër, die met rookwolken en spreuken tracht een machtig heerser zijn wil op te leggen, doet denken aan een politicus, die feitelijke machten probeert te bezweren met bluf. De gewichtigheid van het grote geheim, eens in een grot door reukwerk in het eerste wierookbekken versterkt, had uiteindelijk hetzelfde doel als het stempeltje “strikt geheim” in deze dagen: Het geven van een zekere gewichtigheid.

Laat ons dus maar zeggen, dat u alles, wat u vandaag kent, waarschijnlijk wat ruimer overziet dan de mensen vroeger, terwijl u de geaardheid van vele verschijnselen beter begrijpt dan de mensen van vele duizenden jaren geleden. Maar dat betekent nog niet, dat uw feitelijke benadering van de dingen nu ook werkelijk anders is geworden.

Dit gesteld hebbende wil ik eens aandacht wijden aan een punt, dat gelijktijdig zeer oud en heel nieuw is: De mens geloofde vroeger wel aan een voortbestaan, zij het, dat hij dit niet zag als een voortbestaan voor allen, maar vaak eerder als een voorrecht voor mensen van belang. Alle mensen, die stierven en geestelijk voortleefden, moesten afdalen in de onderwereld. Voor velen ging de weg naar een – hypothetisch – paradijs, via de hellepoort. Menigeen wist reeds, dat men voorbij Cerberus moest gaan, de stroom van de tijd overtrekkende.

De meer bewuste mens van heden denkt nog steeds zo. Altijd weer wanneer de mens het goede zoekt, begint hij het offer voorop te stellen. Goed en kwaad zijn voor het menselijke beleven feitelijk één geheel. Men kan zich het goede niet zonder het kwade denken en omgekeerd.

Daarom stelt men, dat wie naar de hemel wil, eerst ergens door de hel, door het kwaad, zal moeten gaan. Men moet eerst gaan door het duister van het dal des doods, voor men de wereld der gelukzaligen zal kunnen betreden.

Waarom? In de oudheid kende men daar wel een redenering voor: Wie sterft, gaat dood. Hij komt dus in een toestand te verkeren, die het voor hem noodzakelijk maakt afstand te doen van het door hem gekende leven. Dit afstand doen kan men niet bereiken door in te gaan in velden, waar het leven eeuwig is. Men zal dus eerst de werelden van het duister moeten betreden en doorschrijden voor men de werelden van Leven en Licht binnen kan gaan. Op ongeveer dezelfde wijze kwam men tot de stelling, dat een levende mens tot in de hel kan gaan. Waarom ook niet?

De geheimen van de dood zijn de mens niet zo vreemd, als men wel veronderstelt. In deze dagen kent men mensen, die klinisch dood zijn geweest. Een studie over de verschijnselen, die daarbij optreden – ofschoon deze wellicht eerst over jaren het licht zal zien – geeft weer, dat daarbij eigenaardige mentale veranderingen en verschijnselen optreden. Kennelijk is er psychologisch bij velen iets bijzonders gebeurd. Wanneer het punt van scheiding tussen geest en stof daarbij benaderd werd, heeft deze mens in feite de dood leren kennen, ook al zal hij bewust daarvan misschien niet veel meer kunnen mededelen. Dit heeft invloed op zijn gedrag, denken en verdere reacties.

Ook de mens die slaapt, treedt binnen in een rijk, dat men gevoeglijk het rijk van de dood mag noemen: Een rijk vol onwerkelijkheid, waarin het ik bewust kan zijn, maar niet gebonden is aan maatstaven of regels en beperkingen van eigen wereld en leven. Ook de mens, die in trance verkeert, treedt in wezen het rijk van de dood binnen. Nu gelooft men tegenwoordig niet zozeer meer aan een Hades, waarin een mens binnen kan gaan. Evenmin als men heden nog geloof zal hechten aan het verhaal, dat je een verdoemde van zijn lot kunt bevrijden, wanneer je door kunt dringen in de Hel. Dan heb je het recht de duivel te vragen, iemand te bevrijden. De keuze is dan: Onder alle verdoemden de juiste persoon herkennen, of zelf blijven!

Nu verwijst men dit nu naar het rijk der fabelen, zo is men ook nu nog overtuigd, dat men alle problemen op kan lossen, dat men alle ellende en uiteindelijk zelfs de dood zal kunnen overwinnen, wanneer men maar het juiste programma volgt.

Bij de ouden kon men in de hellewereld afdalen, wanneer men een lier of luit in de handen hield, een magisch symbool misschien en door zijn gebruik daarvan de bewakers kon bedwelmen of overmeesteren.

De mens in verrukkingstoestand, de mens die zich door zijn verzonken zijn ontoegankelijk maakte voor de machten van het duister, treedt in de oude legenden steeds weer voor de troon van Proserpina, kan zijn eisen stellen en ziet dezen soms – niet altijd dus – ingewilligd.

Ook in uw dagen zal men ontdekken, dat de mens, die een gedrevene, een geheel toegewijde is, gedragen wordt door iets, wat hem geheel in beslag neemt en zo duisternis en ellende kan verdragen en overwinnen, terwijl hij op andere onbegrijpelijk lijkende wijze zijn weg zonder aarzelen kiest door een doolhof van mogelijkheden en problemen, zonder schijnbaar maar te bemerken, dat hij eigenlijk maar weinig kans van slagen had. Zo iemand blijkt vaak in staat, zelfs tegen de waarschijnlijkheid in, het door hem begeerde resultaat in de wereld te bereiken.

Het verschil tussen de werkelijkheid van heden en de legenden van vroeger is dus niet waarlijk groot. Gedachtegang van de overwinning van de dood, het ingaan tot de hellewereld, het bereiken langs deze weg van het schijnbaar onmogelijke, is dan ook de basis geweest van vele inwijdingsleren in het verleden en vele esoterische scholen in het heden. Zelfs vormt dit beeld op enigerlei wijze altijd weer de grondslag van een godsdienst, waarin magie, sacrale waarden, ook maar enige rol spelen.

Of wij nu zien naar het dodenboek van Egypte of Tibet, ons bezighouden met Perzische opvattingen, Babylonische stellingen, of teruggaan naar de negerrijken, of bij de indianen zoeken, altijd vinden wij weer soortgelijke stellingen als basis van geestelijke scholen. Om ingewijd te worden, dus om meer te kunnen leven, moet men sterven. Dat dit sterven tegenwoordig niet meer zo au sérieux wordt genomen, vind ik eigenlijk wel jammer. Niet, dat ik terugverlang naar de put, waarin de inwijding zoekende gedoopt wordt in het bloed van een boven hem geslachte stier, of de eenzaamheid, waarin men drie dagen lang in een grafkamer dient te vertoeven. Ik meen niet, dat deze dingen op zich essentieel voor de inwijding waren. Essentieel echter is volgens mij voor de inwijding wel het ondergaan van het begrip dood: om werkelijk te kunnen leven, moet je de dood niet vrezen en dus beseffen, dat ook deze overwonnen kan worden. Zelfs in het christendom treffen wij hetzelfde aan: Sterven om te kunnen leven, prijsgeven om te kunnen bezitten. Dat denkbeeld kan niet door alle tijden op juist de meest wetende en denkende van de mensheid, invloed uit kunnen oefenen, wanneer het niet ergens tevens deel zou zijn van de grondbeginselen van alle menselijk zijn.

De verklaring lijkt wat op moderne psychologie. Vooral Jung e.c. zouden dit kunnen begrijpen: De mens is bevreesd voor verlies. Hij ziet alles als bezit, als doel van zijn eigen wezen en kan daarvan geen afstand doen. Hierdoor sterft hij voortdurend, want met de loop der tijden zal hij steeds weer afstand moeten doen. Zolang de mens dus leeft in een voortdurende vrees, kan hij zichzelf niet zijn en kan hij zich van zijn ware ik niet bewust zijn. Eerst wanneer hij afstand heeft gedaan van alles, wanneer hij niets meer beschouwt als zijn eigendom, bezit, recht, zal de wereld weer voor hem worden tot het geschenk, dat God – of mijnentwege de natuur – je geeft.

Dan kun je alles opnieuw zien. De verhoudingen worden anders. Het is niet meer een angstig verdedigen van het leven, van alles wat waarde voor je heeft in het bestaan, maar een beseffen, wat alles dat maar bestaan kan, betekent voor jezelf. Dan zie je vanzelf ook de grotere waarheid, die in het leven schuilt, die het waarlijk belangrijk maakt.

Zover is men in de esoterische scholen nu gevorderd: Dit leert men de mensen. Maar zover waren ook de mensen, die u als primitieven beschouwt omdat zij leefden in grotten of paalhutten. Wat dit betreft, kan dus niet worden gesteld, dat de mensheid veel vooruit is gegaan.

Men zou menen dat de mens van heden geleerd heeft, dat hij van alles afstand moet nemen, afstand moet doen. Neen, integendeel: De mens van heden tracht steeds meer te bezitten en maakt zo zijn leven steeds ingewikkelder. Voor uw tijd zou deze oude leer – vooral gezien de problemen, die men nu heeft – wel eens van groot belang kunnen zijn. Ga niet uit van wat je bezit. Geef alles prijs en laat de wereld je schenken, zonder dat je enig recht uitoefent, of zelfs maar bezit, zonder eisen te stellen. Dan eerst geeft de wereld zich voor wat zij is en begrijp je haar wezen.

De mensen van de oudheid zijn in de ogen van de hedendaagse mensen barbaren.

Hebben zij geen dieren, ja, zelfs kinderen geofferd aan hun Baäls? Hebben zij niet de zonnemaagden ter ere van hun wrede goden laten verdrinken in de vijvers bij de zonnetempels in Mexico?  Laat men de exotische uiterlijkheden buiten beschouwing, dan blijkt, dat de mensen van vroeger in essentie niet meer en minder deden dan de mensen van heden. Worden ook nu niet mensen gedood omwille van een bepaald recht, een bepaald ideaal of geloof, een bepaalde opvatting? Offert men in deze tijd soms niet in deze dagen miljoenen soldaten op aan ideeën?

Ook zij zijn niet allen vrijwillig gekomen, ook zij moeten sterven voor begrippen, die in wezen steeds een hypothese blijven als: “Vaderland, vlag, vrijheid”? Zijn begrippen als vaderland, vlag, vrijheid nu werkelijk zoveel werkelijker als de beelden van Baäl van eens? Heden offert men niet voor beelden, maar voor stellingen en thesen, voor boeken en rechten, die men niet werkelijk bezit, maar zich eenvoudig toe-eigent.

Toch waren er mensen, die vroeger – en zelfs nu nog wel – vrijwillig hun leven offerden aan hun God. Er zijn mensen, die er zelfs naar verlangen voor vorst en vaderland te mogen sterven. Zij doen dit, omdat zij zichzelf identificeren met het grotere, het hogere. De Baäl, de Heer, was voor de mens van vroeger zijn God. Hij was zijn beschermer. De heer is voor hem het land, waarin hij leeft. Zonder die God kan hij niets. Wanneer die God faalt, wordt het volk ten onder gebracht.

Dan heeft de mens geen eigendom en geen vrijheid meer, dan is hij de verstotene, de slaaf van het onbekende, dwalende in een wereld, waarin hij eigenlijk geen weg meer weet.

Strijdt men in uw dagen niet op gelijke wijze voor idealen, voor het vaderland enz.? Daarbij komt nog, dat men vroeger niet offerde voor de gemeenschap, maar voor zich. Zoals men nu zich niet opoffert voor de werkelijke vrijheid in alle landen, maar alleen voor alles wat de vrijheid – of wat men die naam geeft – voor het ik betekent. Men gaat niet alleen maar ten strijde, omdat het vaderland nu eenmaal eeuwig en onaantastbaar moet zijn, maar om alles, wat vaderland en waarschijnlijk ook de strijd, voor het ik betekenen. Hoe groot de offers ook lijken, in de meeste gevallen gaat het om een bevestigen van eigen wezen, het stellen van een behoren tot een groep enz. In wezen berusten zij dus op zelfzucht. Daarom laat men ook gaarne anderen het offer zijn, wanneer dit mogelijk lijkt.

Zelfzucht dus, die steeds weer voort blijkt te komen uit angst. Wanneer wij nu zien, dat de oude priesters, die rustig mensenoffers brachten en volgens de hedendaagse denkwijze dus onmensen geweest moeten zijn, achter de waan een ander begrip hadden: Het begrip van de noodzaak voor de mens en groep te kennen, waarvan hij deel is, waarbij hij zijn behoren tot de groep door hoogste offers kan bevestigen, ja, zelfs kan beseffen, dan men door grote offers te eisen de groep hechter bindt dan op andere wijze mogelijk is, dan moeten wij toegeven, dat zij zo dwaas nog niet waren.

En bij het verklaren van hun drijfveren en “verborgen kennis” zien wij tevens, dat wij in de moderne terminologie zijn beland, die immers dergelijke overwegingen eveneens laat gelden bij het treffen van bepaalde politieke beslissingen, economische maatregelen enz.

Zeker, de goden van heden heten misschien trust of anti-trustwet. Vroeger heetten de goden Baäl of Hecate. Maar het verschil is niet zo groot, als men wil doen voorkomen. Want wie zich bevrijden wil van de band van Baäl “verlate alle dingen, aanvaarde zijn eenzaamheid, en gaande door zijn eenzaamheid, trede hij in in de wereld der goden. Dan: Zie, hij zal niet offeren en hem  zal geen offer gevraagd worden, want hij is waarlijk vrij.”

Een eigenaardige opvatting, zeker. Maar het gestelde is vandaag nog steeds waar. Op het ogenblik, dat u geen eisen meer stelt en aanvaardt, dat u zelf voor alles aansprakelijk blijft en zelf voor alle dingen zorg moet dragen, kunt u waarlijk vrij zijn. Eerder niet.

Wat is er dan veranderd?

Vroeger zag men in de zon God of “het gouden zegel Gods”. Men heeft de zon vereerd, aanbeden. Men richtte zich steeds weer tot de zon, heette haar bij haar opkomen met lofliederen welkom, vierde feesten i.v.m. de zonnestand. Tegenwoordig aanbidt men misschien de zon niet meer. Maar hoeveel mensen zoeken in boeken naar het Licht, naar de Kracht, die uiteindelijk ook de zon doet stralen, lofliederen zingende en hun feesten bepalende volgens dit boek, en de zon? Hoeveel mensen begeven zich haast dagelijks naar hun tempels om daar in aanbidding neer te knielen voor een teken, dat in zijn vorm de ronde zon en haar stralenkrans imiteert? Een teken, dat, naar zij stellen “het Licht der wereld” – dus de geestelijke zon – is? Men noemt de ouden: Heidenen, maar men beseft niet, hoezeer hun leer en geloof in wezen verwant waren met de “gekerstende” zienswijzen van heden.

De vereerders van de zon stellen een deel van geloof en inwijding in de volgende regels: “Wanneer ik inga tot de zon, zo ben ik één van haar stralen. Zij is onscheidbaar van mijn wezen. Zo ik haar begroet, begroet ik slechts het Licht, dat leeft in mijzelf. Want zie, ik ben de zon, een van de handen, waarmede de scheppende zon grijpt naar de aarde en haar wil vervult aan al het zijnde.”

Tussen haakjes: Uit dit begrip van de “handen” der zon is veel later de voorstelling van Aton ontstaan, die immers werd afgebeeld als een zonneschijf met handjes aan de stralen. Dit betekende dus niet een zon, die naar de mensen grijpt, maar dat de mens de “handen” van de zon vertegenwoordigt. Het komt er op neer, dat de mens – mits bewust – een verlengstuk is van God. Hoeveel mensen durven dit op het ogenblik te aanvaarden? Vroeger was er echter steeds weer de ingewijde, die “achter de zon”, achter de uiterlijkheid van leven en geloof, dorst schouwen, die de moed had zonder meer te schouwen naar de onzichtbare krachten, waaruit hij voortkwam en waardoor hij werd gesterkt.

Tegenwoordig spreekt men niet zoveel meer van de zon. Men zegt dat “God mijn hart beroerd heeft” of “mijn verstand verlicht heeft”. Waar is het feitelijke verschil? Zoals men vroeger besefte deel te zijn van het hogere, het grotere, en dan toch vaak streefde naar eigen macht en eer, zo doet men ook heden.

De waarden uit heden en verleden hebben toch een punt gemeen: In essentie stellen zij de mens onafhankelijk van de gebondenheid der mensheid. Zij maken hem tot een afzonderlijk wezen, dat de Goddelijke wil vervult en een haast Goddelijke kracht en kennis kan verwerven. De bewuste mens is een overwinnaar van de elementen, omdat hij, die de vier elementen aarde water, vuur en lucht heeft overwonnen, binnen kan treden in het ware element van de mens, de ziele-ether, de wereld-ether, waarin de werkelijke levenskracht zich openbaart.

Moet ook de mens van heden niet proberen zich los te maken van de massadrang der mensheid en alles, wat erbij behoort, om in de plaats daarvan zichzelf te gaan gevoelen als een bewust deel van een Hogere Kracht? De mens moet niet iemand zijn, die vanuit zichzelf nu maar eens iets gaat doen, maar iemand die concreet erkennen kan: Ik ben deel van de Hogere Kracht en van daaruit verwerf ik alle weten, dat voor mij noodzakelijk is.

Het klinkt voor velen misschien wat te vroom, wanneer je stelt dat een staatsman die een beslissing nemen moet, eerst eens in zichzelf zou moeten keren, om innerlijk met zijn God te spreken.

De redelijke mens zegt: wat de beslissing betreft, kan dit niet. De staatsman moet met zijn raadslieden spreken. Waarom eigenlijk? Is het gewone mensenverstand dan zo feilloos? Ik meen, dat de eeuwige Kracht, waaruit alle leven is voortgekomen, ergens verder reikt en meer omvattend is, dan men van mensen ooit mag verwachten. Wanneer men zo iets doet, zegt men vaak: “Nu ja, die is nu eenmaal godsdienstig”, alsof dit een fout zou zijn.

Vroeger heb ik vaak mensen gezien, die aan menselijke functies een geheel andere betekenis gaven. Waarbij ik heus niet alleen denk aan het begin van de tempelprostitutie en de heilige spelen, maar aan de vele eenvoudige handelingen, die geen werkelijke zin schenen te hebben en toch ergens de oneindigheid schenen te benaderen, of het nu de vore was, die de hemelse keizer moest trekken in China, opdat de aarde vruchtbaar zou zijn, of het offer van Babylons koningen.

Ergens trad de mens buiten de werkelijkheid en hanteerde het symbool zichzelf tot deel der symboliek makend, waarbij door de betekenis, die men hechtte aan alles, het geheel werd overgebracht in de kosmos. Men heeft ook dit wel verkeerd begrepen en gemeend, dat de mensen God of hun goden wilden dwingen iets te doen door het voor te doen, alsof god een aapje is, dat alle dingen na zal doen. Neen, de meer bewusten hebben wel degelijk begrepen: Wanneer wij iets doen met al onze krachten en gedachten daaraan gehecht, dan brengen wij iets tot stand, dat verder gaat dan de materie.

Ook tegenwoordig weet men, dat je door middel van suggestie en hypnose vele dingen kunt doen, die zuiver materieel onmogelijk blijken te zijn. Men kan het denken van de mens, maar ook zijn leven en handelswijzen, zijn reacties enz. beïnvloeden. Je kunt de mens van bepaalde problemen verlossen en je kunt hem bepaalde problemen opleggen. Vroeger wist men dit alles ook. Alleen vergeet men tegenwoordig, dat het opleggen van een dergelijke dwang, het scheppen van een dergelijke gerichtheid niet stil hoeft te staan bij de mens alleen, men kan wel degelijk de materie beïnvloeden, wanneer men uitgaat van de juiste geesteshouding. Vroeger deed men dit door magie, in deze dagen gaat men er half bewust ook toe over, door het gebruik van rituelen, die op zich betrekkelijk zinloos zijn.

Wanneer bv. op Prinsjesdag de gouden koets uitrijdt, zo heeft dit werkelijk niets te maken met politiek beleid. Ook de rede, die door de vorstin wordt uitgesproken, zou evengoed of beter door een minister kunnen worden voorgelezen, terwijl een groot deel ervan zelfs evengoed of beter achterwege zou kunnen blijven. Laat ons eerlijk zijn. Er is hierdoor een symbool geschapen. De pronk, de praal, de glans van het geheel geeft een belangrijkheid aan de politieke vergadering, die zij zonder dit niet zou bezitten. Zij geeft haar een nieuw gewicht en daardoor een invloed. Nu kunt u rustig zeggen, dat tegenwoordig geen mens meer zo dom zal zijn, zich door deze luister te laten verblinden, wanneer het bv. gaat om een debat over arbeidsvoorwaarden.

Geheel waar is dit echter niet, want het gezag van het parlement, van het bestuursorgaan wordt daardoor niet direct aangetast: Men zal binnen dit geheel opstandig zijn en voor zijn rechten vechten, maar gaat niet geheel buiten het parlement om. De mensheid heeft zich ook hier een gedachtebeeld geschapen waaraan zij zichzelf vast zal klampen.

Vroeger gebeurde dit, wanneer een vorst een ritueel stierenoffer bracht op een akker buiten de stad, een rituele vore ploegde, of te voet een bepaalde reis maakte. Al beseft men het misschien niet, in de praal, in het vertoon ligt nog steeds ditzelfde element van heiliging. De mens moet daarom m.i. weer bewust leren, dat hij de wereld rond hem en zichzelf heiligen kan door zijn gedachten aan de hand van een desnoods zuiver materieel gebeuren, in een bepaalde richting te concentreren.

De grote fout, die de mensen maken, wanneer zij nadenken over de oudheid, is, dat zij geen onderscheid weten te maken tussen de vaak zeer uitvoerige symboliek van die dagen en de praktijk, die er achter schuil ging. Geloof mij echter, wanneer ik stel, dat de mensen van vroeger, indien zij kennis konden nemen van uw tijd en gebruiken, even verbaasd zouden zien naar de vele dingen, die voor hen onlogisch en onnodig zijn. Zij zouden zich waarschijnlijk afvragen, of de rituele gebaren van een agent, die het verkeer regelt, nu wel werkelijk iets te betekenen hebben. Zij zouden niet begrijpen, dat mede door de gebaren en de plaatsing van de agent in het midden van het verkeer, een voor u geheel logische gezagsverhouding wordt geschapen, terwijl zij evenmin zouden kunnen begrijpen dat de “rituele gebaren” in wezen een gebarentaal zijn, die een ieder in het verkeer heel goed kan begrijpen. Zoals u de relaties van gebaren en gebruiken van de oudheid niet kunt begrijpen, omdat deze tekentaal eens algemeen werd verstaan en zo als vanzelfsprekend werd aangenomen, dat een ieder zonder meer de betekenis van bepaalde woorden, gebaren en handelingen zou begrijpen.

Wat men van de oudheid, volgens mij, zou kunnen en moeten leren, is wel het feit, dat het symbool vaak voor de mens belangrijker is dan de werkelijkheid, terwijl hij, wanneer het  symbool voor hem maar belangrijk genoeg is, uiteindelijke de werkelijkheid kan dwingen, zich naar het symbool te voegen.

Besef wel: De vruchtbaarheidsdiensten maakten de akkers niet vruchtbaarder dan zij reeds waren. Het geheel gaf dus ook niet de zekerheid, dat de oogst goed zou zijn. Wel werd de zekerheid geschapen, dat de mens positief denkende aan de landbouw beginnen zou en zo alle ongunstige invloeden, van instelling tot wijze van werken, zo goed mogelijk uitbande. Daarnaast werden op deze wijze zaaigoed, de grond met positieve gedachten geladen, waardoor inderdaad iets bereikt werd. Het positieve denken, dat de mensen tegenwoordig op zovele verschillende wijzen wordt geleerd, is eenvoudig vergeten in zijn werkelijke zin en betekenis, wij hebben niets aan een positieve gedachte, die op zich alleen staat. Een dergelijke gedachte moet geheel het wezen boeien, men moet er geheel in opgaan. Vroeger deed men dit. Men bereikte dit in bv. de tempels van Dionysius, Isis en Osiris door middel van een schouwspel. Elders onderstreepte men zijn denken met dagen durende tochten of met schouwspelen vol pronk en praal, waaraan men ook zelf deel kon nemen. Maar tegenwoordig blijkt menigeen ervan overtuigd, dat het genoeg is, alleen maar een beetje positief te denken.

Neen. Om ergens werkelijk in op te kunnen gaan, heeft men een symbool nodig. Er moet een symboliek zijn, een ritueel, een rite. Er moet een regelmaat zijn, waardoor de mens zich gevangen kan voelen in een bepaald denkbeeld. Dan hebben zijn gedachten waarlijk kracht. Dan reiken de gedachten verder uit, dan alleen maar de beperkte werkelijkheid van de mens. Dan valt de redelijkheid weg, die zo vaak de mens beperkt, zijn angsten vallen weg. Het denkbeeld echter blijft in hem als een stralende zekerheid voortbestaan, zodat hij het denkbeeld juist hierdoor kan verwerkelijken.

De oudheid wist van deze dingen heel wat meer, dan men er tegenwoordig van schijnt te begrijpen. Juist omdat deze oudheid in haar praktijk – niet in de werkelijke zin der dingen, want op dit gebied is men vandaag meestal tenminste even ver – zo vaak de juiste snaar wist te treffen en niet uitging van een innerlijk hoog zijn der mensen zonder meer, maar van een scheppen van gemeenschapsbeleving en gemeenschappelijke symbolen, die de mens tot bereiking brengen, slaagde zij, langs wegen en met middelen, die men nu niet meer als bruikbaar, logisch of mogelijk beschouwt.

Tegenwoordig is veel teloor gegaan. Zelfs bij kerkdiensten. Men doopt, er is een avondmaal, wat heeft dit echter voor de deelnemers nog voor betekenis? Het is symboliek, zeker, maar men ziet dit niet meer als een vervangende werkelijkheid.

Wanneer de protestant aan de avondmaalstafel, de katholiek aan de communiebank treedt en zich opeens daardoor geheel en werkelijk één voelt met Jezus, gebeurt er heel iets anders dan alleen maar een vroom herdenken of het sacramenteel overdragen van een zekere kracht. Dan wordt er een harmonie geschapen tussen de mens en iets anders. Dan worden zijn gedachten gelijkgeschakeld, gelijkgericht met ontelbare soortgelijke belevenissen op de wereld. Denk niet, dat dit een uitzonderlijke betekenis heeft. Het kan een volkomen gelijke werking hebben, wanneer men een paar joysticks aansteekt voor een Boeddhabeeld. Want het is niet de handeling op zich, die belangrijk is, maar de betekenis, die zij in je wint.

Wanneer deze betekenis niet in de mens leeft, is de handeling en alle verklaring en symboliek erbij zinloos, men wist dit vroeger. Daarom maakte men de plechtigheden zo vol hartstocht, zo indrukwekkend. Daarom maakte men de plechtigheden zo groots, zo vreemd en soms zo wreed.

Want dit pakte de mens tot in het diepst van zijn wezen. Dit alleen reeds boeide zijn krachten en bracht de menigte tot een gezamenlijk, maar daarnaast ook vaak tot een persoonlijk bereiken.

De ingewijden wisten dat hierdoor een geestelijke kracht werd geschapen die de mens superieur kon maken t.a.v. de omstandigheden. Zij wisten, dat men langs deze weg van een lafbek een machtig strijder kon maken, een onbeholpen en dwaze mens tot een harmonisch en als vanzelf juist reagerende landbouwer kon maken.

Er bestaan ook nu riten en sacramenten, maar wat ontbreekt in uw dagen, is de intense gebondenheid van alle mensen met de zin, de betekenis, daarvan. Men wil tegenwoordig begrijpen. In de oudheid wist men, dat het begrip eerst komt wanneer er reeds een bereiking is. Het omgekeerde is dus niet juist. Het is uw innerlijke bereiking, die u tot begrip voert, het is niet het redelijk beredeneerd denkbeeld, dat de gedachtenwerking bepaalt. Het is de emotie, die in de gedachte de weerkaatsing doet vinden van de oneindigheid en dan als een gevormd denken tot de mens kan terugkeren. Maar deze sleutels blijkt men haast overal te vergeten. Daarom worden de denkwijzen, de handelwijzen, de methoden van de oudheid in deze dagen zo belangrijk. De mens die alleen redelijk reageert, schept invloeden, die hij niet beseft. Zijn schijnbaar logische redeneringen hebben de, volgens hem, meest onlogische gevolgen. Hij kan de samenhang niet meer vinden.

Volgens mij kan men dan ook niet verwachten, dat uit de huidige redelijkheid een juist begrip, laat staan juiste resultaten, mogelijk zullen zijn. Men zal terug moeten keren tot de oude methode en zich moeten laten leiden door een echo uit de oneindigheid, die resultaten brengt, waardoor je voor jezelf steeds meer kosmisch, en niet alleen beperkt menselijk bewust wordt, zodat wij terugkeren tot de oude argumenten: Om in deze tijd waarlijk op te kunnen bouwen, om waarlijk te kunnen bereiken, zal men moeten leren, eerst te sterven, opdat men waarlijk zal kunnen leven.

De mens van deze tijd zal moeten leren, dat het soms noodzakelijk is, eerst van alles, zelfs eigenlijk afstand te doen, zelfs van alle redelijkheid, om iets van de werkelijkheid te kunnen beseffen en werkelijk iets te kunnen bereiken, dat verder gaat dan zuiver materiële werkingen, die hun ondergang reeds in zich dragen op het ogenblik van hun ontstaan.

image_pdf