Innerlijke wereld

image_pdf

14 november 1961

U hebt de vorige maal ( Innerlijke werkelijkheid – 1961 10 10 ) een inzicht gekregen in het innerlijk pad, de innerlijke wereld. Ik zou dan ook vandaag graag een filosofie willen opbouwen over deze innerlijke wereld, deze innerlijke werkelijkheid en proberen deze te releren – voorzover dat mogelijk is – met de wereld, die buiten u bestaat, om zo een maximum aan lering uit die wereld te verwerven en gelijktijdig toch ook innerlijk bewust te blijven.

De ervaring heeft mij geleerd, dat het voor de mens zeer moeilijk is tegenstellingen te beseffen en in tegenstellingen te denken. Hij kan zich niet voorstellen, dat Al en Almacht identiek zijn met chaos en toch zich als perfecte vorming kunnen openbaren, Wij kan zich niet voorstellen dat licht en duister twee aangezichten zijn van één wereld. Vermoedelijk is het juist daarom, dat hij zich ook niet kan voorstellen, dat zijn innerlijk ik en zijn uiterlijk wezen eveneens twee elkaar aanvullende tegenstellingen zijn.

Nu heeft esoterie alleen zin, wanneer wij uitgaan van een voortbestaan, eventueel een reïncarnatie. Wij kunnen die theorieën natuurlijk allemaal gaan bezien, ons afvragend wat voor ons past. Naar daarmede zijn wij nog niet aan de werkelijkheid toe. Wat wij moeten vinden is in de eerste plaats ín ons een denkwijze, die op een redelijke manier overeenstemt met ons eigen wezen en ons eigen leven. De taak, die je hebt als esotericus, is eigenlijk om chaos en vorming, om duister en licht met elkaar in overeenstemming te brengen.

Nu bestaat er tussen deze beide waarden een congruentie. D.w.z. het diepste duister is gelijk aan het hoogste licht. Maar of we in staat zijn om daarin de tussenliggende trappen te definiëren is wel heel erg afhankelijk van onze eigen persoonlijkheid. Nu ga ik proberen een wereldbeeld te stellen, dat filosofisch is.

Het totaal van het Zijnde is een gedachte. Een bekend punt, nietwaar? God denkt. Dan word ik gedacht. Maar klaarblijkelijk heb ik binnen deze gedachte ook een zelfstandig vermogen tot denken. Ik ben geen nauwkeurig gedefinieerde gedachte. Een gedachte, die niet onder controle staat van de denker, is onvoorstelbaar. Wat echter wel voorstelbaar is, dat de bijkomstigheden, de details in de gedachte, voortdurend van plaats verwisselen, omdat zij het hoofdthema voortdurend onderstrepen en beamen. Dan zou hieruit volgen: Ik ben een detail; het hoofdthema van de schepping moet iets anders zijn.

Voor een mens een moeilijk punt. Want wanneer ik als mens op aarde levend als mens – denk, ben ik ook altijd weer geneigd om te zeggen, dat ik de kroon der schepping ben. Het blijkt echter vanuit filosofisch standpunt, zowel als uit reëel standpunt, niet te verdedigen. Er zijn hogere krachten en machten en praktisch alles beweegt zich in een eeuwige kringloop. We kunnen hier teruggrijpen op Multatuli met zijn Japanse steenhouwer; we kunnen ook teruggrijpen op de slang, die zichzelf in de staart bijt. Begin en einde zijn voor ons moeilijk te vinden en ook begin en einde van belangrijkheid. Het is niet te zeggen vanuit de menselijke wereld, waar de hoogste macht zetelt, zomin als het vanuit een menselijk standpunt mogelijk is om te definiëren, waar het minimum aan macht (het duister) zetelt.

Ik trek daaruit de conclusie, dat beide punten zich buiten de directe levensweg van de mens bevinden. Een onderstreping van mijn vorig standpunt: de mens is in de goddelijke gedachte een detail.

Dit detail heeft vrijheid van handelen, hoe beperkt dan ook. Vrijheid van handelen kan ik mijzelf nooit voorstellen binnen een gedachte. Want een gedachte is één flits, één ogenblik van realisatie. Dientengevolge moet ik stellen: In de mens is het niet zijn werkelijke wezen, dat vrij is, maar is het de gedachte, die uit vele bestaande mogelijkheden een eigen bestaan bouwt (een bestaan, dat voor die mens dus een continuïteit is) en daarbij alleen bestaande waarden kan beleven.

Dan is alles vastgelegd. Alles is dus uit God of – zo ge wilt – uit de goddelijke gedachte. Dan kan er niets bestaan, dat in strijd is met de goddelijke gedachte. Het Al is daarin bevat. Zo kan er ook niets zijn, wat strijdig is met de wil Gods. Ik weet niet eens – filosofisch gezien – of er een direct uitgedrukte wil Gods is.

Het maakt het voor mezelf erg moeilijk om op dat innerlijk pad en bij deze innerlijke bewustwording een vaste lijn te volgen. Krachtens het voorgaande heb ik maar een houvast en dat is mijn eigen denken. Mijn eigen denken verwerkelijkt uit het totaal van het bestaande steeds, datgene, wat voor mij belangrijk lijkt. Alles wat ik verwerkelijk is goed vanuit God en kan vanuit mijzelf al dan niet aanvaardbaar en dus al dan niet goed genoemd worden. Ikzelf ben het, die de weg bepaalt, langs welke ik innerlijk tot God kom. Op deze conclusie zal ik zo dadelijk nog even terugkomen.

Laat ons nu trachten een beeld van dat exoterisch Al te vormen in overeenstemming met de filosofische stellingen, die ik zo-even naar voren heb gebracht. Wanneer alle dingen bestaan, dan is alles ook gelijktijdig. Er kan in de kosmos geen tijd zijn. Het is dus volledig mogelijk vanuit dit kosmisch standpunt en voor degene, die een standpunt boven de tijd inneemt, om van het jaar 1961 terug te gaan naar een leven, dat ligt 1961 v. Chr. of nog veel langer terug; om fragmenten van verschillende levens aaneen te voegen; kortom uit het geheel van het Zijnde het zijne te nemen. Want alle situaties en mogelijkheden, alle ontwikkelingen – niet alleen die wij dus kennen maar alle, die denkbaar zijn – zijn in de schepping aanwezig.

Van hieruit kom ik tot een vreemde conclusie: Wanneer het mij mogelijk is op een bepaald ogenblik van de ene tijd naar de andere te gaan (ook een zuiver stoffelijke tijd), dan moet er een dimensie of afmeting zijn, die zich verheft boven de gebeurtenissen, zoals die door de goddelijke gedachte in de stof zijn vastgelegd. Ge kunt dit vergelijken misschien met een groot blad papier, waarop allerhande cijfers staan. Elk cijfer vertegenwoordigt een bepaald leven of een bepaalde reeks van mogelijkheden. U kunt, wanneer u driedimensionaal bent en niet tweedimensionaal, elk willekeurig cijfer aanstippen en de verschillende cijfers aanstippen in elke volgorde, die u dienstig lijkt …. tot het ogenblik, dat u meent aan een cijfer gebonden te zijn. Mijn conclusie is, dat vanuit menselijk standpunt het Al uiteen moet vallen in twee delen.

Het ene deels de gefixeerde en – brokstuk bij brokstuk, moment bij moment – vaste waarde, die wij dan sfeer en materie kunnen noemen; en daarnaast een tweede deel, waarin continuïteit van weten of wel een continue realisatie bestaat, maar geen vorm.

Mijn conclusie aan de hand hiervan is dan over het gehele voorgaande, dat licht en duister, vorm en chaos klaarblijkelijk op dezelfde wijze een tweeledigheid vormen als stof (gefixeerde mogelijkheden) en het misschien wat chaotische wij beleven. Dan mag je wel gaan stellen, dat elke binding met de stof op een bepaald moment der stof – ongeacht de consequenties of inhoud daarvan – aanvaardbaar en goed is, mits het in overeenstemming is met de in ons bestaande geestelijke continuïteit. Elke stof-realisatie, die het continu bewustzijn (dat wij vaak uitdrukken als bewustwording) onderbreekt of tot stilstand brengt, is voor ons kwaad, onaanvaardbaar, stilstand; een tegenstelling met de kosmische wetten, zoals wij dat noemen; in feite waarschijnlijk met de functie, die ons door God is toegedacht.

Hier moet ik dan mijn God proberen verder te definiëren. Ik kan n.l. innerlijk niet veel verder komen, wanneer ik tenminste niet een enigszins concreet beeld van God heb gevormd. Ik moet de wetten kennen, die uit die God voortvloeien, om te beseffen hoe ik mijn geestelijk geheel van leven (de gedachte, die ik ben a.h.w.) mag en kan uitdrukken in de materie zowel als in mijzelf, zonder daardoor ooit eigen wezen, vooruitgang of bewustwording te schaden.

God

God is het vage, het onbekende. God is de omvatting van alles, wat wij ons kunnen voorstellen. Wij zeggen daarom: “‘God is almacht”; en wij geven Hem een hele reeks eigenschappen waar wij het woord “Al” voor plaatsen, hiermee aangevend, dat Zijn bevoegdheid of bekwaamheid in deze opzichten oneindig is.

Maar ik ga van een ander standpunt uit. De denker is tot op zekere hoogte identiek met zijn gedachte. Zij komt uit hem voort, ze is een uiting van zijn wezen. Indien de gedachte een bevestiging is van eigen wezen, kan het niet anders, of deze gedachte is op zich kostbaar. Ze is belangrijk. Zoals het voor een mens belangrijk is te weten, dat hij bestaat. Dan mag ik als eerste en belangrijkste eigenschap van God stellen: een zich-één-gevoelen met alle delen en mogelijkheden van Zijn schepping, in menselijke woorden vertaald als Al-liefde.

Hieruit vloeit ook voort, dat elke strijdigheid, die ontwikkeld wordt hetzij in de stof of in de geest, in het Goddelijke het idee van verwerping voortbrengt, omdat hier de schaduwzijde, van eigen wezen wordt gezien. De schaduwzijde, die gezien wordt, kan alleen dienen om het brandpunt van de gedachte (het ik zelve) nader te doen erkennen. Uit deze redenering zoudt u dus kunnen concluderen, dat ook God waarschijnlijk een esotericus is, omdat Zijn schepping en Zijn denken – voor zover wij kunnen nagaan -niets anders zijn dan een moment van Zelferkenning en Zelfrealisatie.

Verwerp ik God, dan maakt dit geen verschil uit. Het enige, dat ik niet verwerpen kan, is mijzelf. Op het ogenblik, dat ik mij zelf ontken, ben ik een dwaas. Want om mijzelf te kunnen ontkennen, moet ik bestaan. Om mijn bestaan te kunnen ontkennen moet ik weten omtrent de mogelijkheid van mijn bestaan. Dan besta ik dus.

Deze misschien wat spitsvondige redenering zou ook moeten gelden voor elk probleem, dat ik mijzelf voorleg. Wanneer ik mijzelf een probleem stel, moet ik de oplossing ervan kennen, althans een voorstelling van die oplossing in mij dragen. Zij behoeft niet identiek te zijn met hetgeen ik als werkelijkheid beschouw, maar zij moet wel stammen uit het totaal van het Zijnde, zoals het uit de Schepper voortkomt.

Nu moet u eens proberen dit beeld in uzelf op te bouwen. Wanneer de hoofdeigenschap van het Goddelijke Liefde is, d.w.z. een bevestiging van het Zijnde, kan onze keuze in het Al – en zeker in het stoffelijk Al, waarin wij moment na moment aaneenrijgen uit de vele mogelijkheden volgens onze eigen keuze – alleen beantwoorden aan mijn wezen en aan het Goddelijke, wanneer diezelfde bevestiging van leven en zijn daarin is gelegen. Esoterie moet in de eerste plaats een levenserkenning en een levensbevestiging inhouden. Elk verwerpen van onverschillig welk deel der schepping, ja zelfs van onverschillig welk deel van eigen wezen, kan niet in overeenstemming zijn met de drijvende kracht, die uit het Goddelijke voortkomt.

Nu kan ik natuurlijk verder gaan denken. Ik zeg: God is wreed. Dat is te rechtvaardigen. Maar kan God wreed zijn, wanneer Hij slechts het totaal der in Hem levende mogelijkheden openbaart? Men kan zeggen: God is rechtvaardig. Maar ook dat heeft weinig zin. Als ik het op de keper beschouw, dan zeg ik: Voor mij is God dit of dat. Maar God is steeds en ten allen tijde volledig en geheel Zichzelf. Elke verdeling van God in onverschillig welke parten kan voor mij dienen om delen van die God beter te beleven of te erkennen. Maar ik mag ze nooit als onafhankelijke waarden stellen. Erkenning van de samenhang van alle dingen is de kern van de eerste esoterische bewustwording.

Nu zeggen wij, dat wij in onszelf gaan om daar God te ontmoeten. Is dat wel waar? Het wordt vaak gezegd. Er zijn belevingen, die klaarblijkelijk dit bevestigen. Desondanks stel ik de vraag, kan dit wel waar zijn? Kan ik God in mijzelf ontmoeten? Dan moet ik stellen dat ik dus iets ben, waarin God leeft. Fout. Want niets van mij – noch de stoffelijke mogelijkheid, noch de geestelijke werkelijkheid, de bestaande continuïteit van bewustzijn – kan buiten God bestaan.

Zij is voortdurend uit God. Ik kan niet God in mijzelf ontmoeten. Ik kan ook niet zeggen, dat ik 77 poorten moet doorgaan of 33 treden beklimmen om tot bewustzijn van God te komen.

Wanneer ik die dingen stel, dan zijn ze menselijk. Dan zijn ze mijn denkwijze, mijn voorstelling en voor mij misschien bruikbaar. Maar ze zijn niet waar.

God is mijn wezen. Het is voor mij niet de kwestie om in mijzelf tot God door te dringen, maar om God te ervaren, zoals Hij in mij ook nu en op dit moment geuit is. Ik moet leren te beseffen welk deel ik in de Groot-Goddelijke gedachte inneem, welke functie ik daarin heb. En dit geldt voor mijn stoffelijk wezen in mindere mate, omdat ik hier de momenten aaneenrijgend kies. Het geldt hoofdzakelijk voor mijn geest; althans wat u geest noemt: het bewustzijn.

Dan moeten wij nu proberen om ook over die geest – die bewustzijnsvorm., die dus onze eigenlijke kern is — iets verder te zeggen. De ervaring leert dat op elk punt, waarin wij ons associëren met de stof, het bewustzijn van het totale eigenlijke wezen teloor gaat. Dan moet ik ook stellen, dat elke stofbeleving niets anders is dan een proefneming van of een uitdrukking van een bewustzijn, dat in de stof niet kan worden hervonden en niet kan worden nagegaan.

De continuïteit van het ik wordt schijnbaar onderbroken door de stoffelijke moment beleving. Aan de andere kant moet er tussen de momenten van stofbeleving (dat zullen wij dan maar noemen: de mogelijkheden van de mens van keuze tot keuze, het onbelangrijk ook) een kleine pauze liggen. In deze pauze moet het totaal bewustzijn bestaan. Wanneer dit het geval is – en ik meen, dat dit inderdaad juist is – heeft de doorsneemens en dus zeker ook de esotericus in feit twee bewustzijnsnormen, waarmee hij werkt. De ene is de continue, de geestelijke; de tweede is incidenteel en wordt steeds weer opgebouwd uit de moment beleving.

Wanneer wij nu zijn, dat in de mens een zeker geheugen aanwezig is (en wij laten daar het stoffelijk geheugen even buiten beschouwing), dan kunnen wij nog verder stellen, dat onder omstandigheden een deel van het geestelijk bewustzijn (de gedachte, die je bent) kan worden vastgelegd ook binnen een stoffelijk belevingsmoment, maar altijd vaag, in fragmenten en vervormd. Dan volgt hieruit, dat je om de werkelijkheid te beleven altijd de moment beleving in de stof terzijde moet stellen. Hoogtepunten van geestelijke beleving en geestelijke waarheidserkenning zullen altijd gepaard moeten gaan met een absolute distantiëring van het ik t.o.v. alle stoffelijke waarden en waarderingen. Onthechting is het element, dat het eeuwige en continue ik omschrijven kan en ten dele vastleggen in de materie.

Aan de andere kant volgt uit dit wereldbeeld ook, dat elk moment in uw leven een keuze wordt gedaan niet alleen door uzelf, zoals u stoffelijk bent, maar tevens door uw geest. De keuze van uw geest is bepalend, niet uw stoffelijke redenering. Dan kan ik als esotericus nimmer uitgaan van het rationele, van het redelijk denken, dat ik bv. in de stof ken. Ik kan wel uitgaan van het totaal verloop van mijn leven. Alle daarin bestaande z.g. toevalligheden en noodlottigheden zijn een uitdrukking van een geestelijk gedane keuze, die van moment tot moment hernieuwd wordt.

Nu zult u natuurlijk ook hieruit weer zelf uw conclusies moeten trekken. Het is een wereldbeeld, dat ik u voorleg, een filosofisch wereldbeeld. Maar een filosofisch wereldbeeld, dat wel degelijk zijn mogelijkheden heeft. Indien ik n.l. bij mijn innerlijk of esoterisch streven uitga van het gestelde, dan zal mijn innerlijk weinig lijden onder al hetgeen in de wereld rond.

mij gebeurt. Ik erken: dat is een keuze, die ik heb gedaan. Punt. Ik zal echter door voortdurend die wereld een ogenblik terzijde te stellen de waarheid van mijn wezen zelf, de gedachte die ik ben, beter leren kennen.

Wanneer ik de gedachte, die ik ben, ken (dus zelfkennis heb bereikt en nu niet in stoffelijk en materiële zin maar in zuiver kosmische), dan moet er in mijn wezen een systeem aanwezig zijn. Want een absoluut willekeurige keuze is onvoorstelbaar in een heelal, dat krachtens zijn schepping, zijn kenbare wetten en regels absoluut geordend is; zelfs in alle fasen, die liggen tussen chaos en absolute vorm. De keuze, die ik maak, mag dus tot op zekere hoogte wij zijn.

Dat neemt echter niet weg, dat ik bij die keuze aan een systeem ben gebonden en dus met alle bestaande mogelijkheden kan verwerkelijken.

Vergelijk: Een schaakbord en daarop een paard. Je kunt wel steeds over drie velden bewegen.

Je hebt 4 en soms 6 mogelijkheden en dikwijls nog meer. Maar in geen enkel geval kun je een rechtlijnige beweging maken; zodat de vlakken, die vlak naast je liggen (de meest waarschijnlijke mogelijkheden) aan je neus voorbijgaan. Probeert u er maar eens over na te denken. Aan het schaakbord kunt u het aan uzelf demonstreren.

Wanneer u een dergelijk patroon hebt, zult u nooit het normale kunnen bereiken, maar dan zult u steeds in elke poging net even buiten de norm vallen. De wijze, waarop u buiten de norm valt, zal echter steeds gelijk zijn. Het systeem van gebeurtenissen, dat ik mij als een stoffelijk leven herinner (en dat is in de stof mogelijk, zolang de reeks van de gebeurtenissen binnen één bepaald lichaam ligt) is een aanduiding van mijn geestelijke structuur. Mijn geestelijke structuur op haar beurt moet het mogelijk maken een contact vast te stellen, niet alleen tussen geest en stof, maar ook tussen schijnbaar onsamenhangende gebeurtenissen in de stof.

Wanneer ik nu leer beseffen wat het eigenlijk is, dat mij beïnvloedt, waarom ik uit de vele keuzen, die mogelijk zijn, steeds weer juist bepaalde keuzen doe, dan weet ik dus ook hoe ik mij in de continuïteit beweeg. Mijn geestelijk bestaan (de gedachte die ik ben) is een bepaald patroon. Een patroon, dat zover wij kunnen nagaan repetitief is, dus zich herhalend. De erkenning van het patroon maakt het reeds mogelijk om een verhouding tot het Goddelijke vast te stellen. Het Goddelijke is het vlak; wij zijn de daarin getrokken lijn. Maar de lijn altijd van begin tot einde gaat, of – zo ge wilt – een cirkel is, wordt ons beeld van God omschreven door de erkenning van de innerlijke lijn. Een je innerlijk concentreren op het patroon, dat naar je erkent je keuze voortdurend reguleert, moet het mogelijk maken te beseffen welke goddelijke kracht binnen het ik het meest direct en onmiddellijk tot uiting komt.

Natuurlijk is dit laatste, hoe filosofisch van opzet ook, iets wat u zelf moet proberen. En daarom zou ik graag een ogenblik de filosofie verlaten en terugkeren tot de meer menselijke praktijk.

Elke mens zal ontdekken, dat in zijn leven meestal met betrekkelijk regelmatige tijdsafstanden bepaalde gebeurtenissen zich herhalen. De herhaling is voor de mens van verschillende intensiteit en hij zal daarom daar snel over hen gaan. Maar het verliezen van een vriendje in de jeugdjaren, het verliezen van een meisje of ten jongen in de tijd, dat je aan trouwen gaat denken, het verlies van een man of een vrouw, later het verlies van een vriend of ook van iets wat die plaats kan innemen (het kan dus ook een godsdienst, een stelling, een ideaal zijn) treedt met regelmatige tijdstussenpozen op. Daarbij kunnen die tijdstussenpozen rechtlijnig zijn, bv. elke vijf of elke zeven jaar; maar het is ook mogelijk dat ik te maken krijg met reeksen van bv. 14, 7, 31/2 of 13/4 jaar enz.

Deze versnelling en vertraging leert ons ook iets. Wanneer wij ontdekken, dat bepaalde gebeurtenissen steeds sneller op elkaar volgen, dan is onze geestelijke ontwikkeling of tijd dus klaarblijkelijk anders dan de stoffelijke. Het aantal geestelijke realisatiemogelijkheden (bewegingen op het kosmisch schaakbord, als u het zo zeggen wilt) is groter geworden t.o.v. de normale tijdseenheid in de stof. Dan moet ik daaruit concluderen, dat een scherper realisatie en een scherpere ontwikkeling in de geest mogelijk wordt. Een snellere opeenvolging van gebeurtenissen en realisaties is het kenmerk van een grotere geestelijke bewegelijkheid.

Wanneer ik echter die realisaties steeds sterker krijg, kunnen ze mij door de stoffelijke consequenties gemakkelijk verwijderen van de werkelijkheid. Maar op een gegeven, ogenblik kom ik dan tot een zodanig bewogen stoffelijke tijd, dat ik voor het werkelijk geestelijk streven eigenlijk niets meer over heb. Op dat punt moet het stoffelijk mogelijk zijn je te detacheren, je los te maken van de gebeurtenissen. Het wordt op een gegeven ogenblik voor het geestelijk bewustzijn noodzakelijk om het stoffelijke leven in zekere zin te ondergaan en daarbij de geestelijke kracht geheel bepalend te laten.

Toch heb ik waarden als emotie en zo nodig. Want voor de geest (dat weet ik ook uit ervaring) is een uitdrukking in de stof niet precies weer te geven in dubbeltjes en centen of in dollars, maar kan alleen worden uitgemeten in emoties en veranderingen van contact. Ik mag mij nooit geheel terugtrekken.

Het gaan van die innerlijke weg is dus afhankelijk van het erkennen van mijn uiterlijke weg. Hoe meer ik besef wat mijn leven tot op heden in zijn stoffelijke vorm regeert en hoe meer ik besef waar ik eigenlijk tot een te grote gelijkmatigheid ben gekomen of waar een te grote opvolgende reeks van gebeurtenissen mij tijdelijk a.h.w. verdooft, hoe beter ik ook weet, hoe ik mijzelf moet instellen om stoffelijk het tempo op te nemen, dat de gedachte, die ik ben (de geest) in feite heeft.

Omdat de mens over het algemeen zijn eigenlijk stoffelijk niet begrijpt, omdat hij niet begrijpt hoe die keuzewerking nu eigenlijk plaatsvindt, moet hij vele dingen verklaren. Zijn eigen gedachten en gedachtebeelden verklaart hij of veredelt hij. Onder veredelen verstaat hij overigens in dit verband niet het werkelijk beter maken, maar alleen het meer aanpassen aan zijn eigen begrip van goed of aanvaardbaar, hoe beperkt dat ook moge zijn. Wanneer een mens dus gaat spreken en steeds wéér gaat spreken over de goddelijke rechtvaardigheid, over een toornige God, de goddelijke liefdeskracht, enz. zonder dat dit een directe wezensuitdrukking is, maar alleen om bepaalde tendensen in zijn eigen zijn voor zich eigenlijk te verklaren, dan pleegt hij zelfbedrog. De vlucht in de kosmische vage woorden is heel vaak de vlucht voor een onbegrepen deel van eigen leven. Wanneer wij nu te veel van dergelijk woorden gebruiken, moeten wij dus uitkijken, want wij zijn klaarblijkelijk niet meer reëel, zelfs niet stoffelijk.

Een esotericus kan niet verder komen, wanneer hij voortdurend maar aan het “zwammen” slaat over kosmische dingen, terwijl hij nog niet eens in staat is zich zijn eigen feitelijke stoffelijke mogelijkheden en toestand direct te realiseren. In de esoterie is het eerder schadelijk dan goed om vele hoogdravende woorden te gebruiken, waar een eenvoudige definitie, aangepast aan de feitelijke toestand, meestal een snellere realisatie mogelijk maakt van al, wat van het eigen wezen in de stof erkend kan worden; en het maakt het eveneens gemakkelijker om tussen de momenten van stofleven door a.h.w. iets van het continue bestaan van de eigen werkelijke kern ook in de stof nog vast te leggen.

We hebben ook de neiging om ons op hogeren te beroepen. Dat is heel typisch. Er zijn heel veel mensen, die bidden tot Jezus, Maria, Jozef en de verdere heiligen van de kalender, tot meesters A,B,C en zo tot Z; die zich bezighouden met het aanroepen van hun persoonlijke geleider, hun persoonlijk overgeganen e.d. Vanuit zuiver spiritualistisch standpunt is dat aanvaardbaar. Esoterisch echter bergt dit een gevaar. Want op het ogenblik dat wij die krachten voortdurend aanroepen; worden die krachten een vervanging voor in ons bestaande tekorten. Hoe meer wij in dit geval vertrouwen op deze met name genoemde en als beperkt omschreven krachten om het eigen wezen tot bepaalde dingen in staat te stellen enz., hoe zekerder het is dat wij een groot gedeelte van de reële belevingsmogelijkheid en waarden van het leven niet beseffen. En – zoals ik getracht heb u aan te tonen – kan dat voor de esotericus van het grootste belang zijn.

Aan de andere kant kun je als mens moeilijk leven in de stof zonder iets te vinden, dat vervanging is voor het onbekende. Het onbekende in jezelf zowel als in de kosmos. Neem daarvoor dan – naar mijn idee – in het esoterisch denken (want in het magisch denken is dat anders) bij voorkeur de hoogste voorstelling van de totale kosmos, die u zich vormen kunt.

Wanneer u hulp nodig hebt, roep niet tot meester A, B of C. Roep tot de kosmos; of – wanneer u dat beperkter uitdrukt – tot God. Daarvan bent u deel. Dan doet u in feite ook een beroep op uzelf; op dat deel van uzelf, dat u niet kent. Dan wordt het u mogelijk om alles te definiëren in de verhouding: ik t.o.v. het oneindige. Tussenschakels zijn in het esoterisch denken (naar mijn idee) vaak schadelijk. Ze vertroebelen het inzicht in de werkelijkheid zowel van eigen wezen als van de wereld rond je en zelfs van de geestelijke mogelijkheden, die je in je draagt.

Realisme, hoe ongewenst het ook moge zijn in de literatuur., is voor de esotericus een eerste behoefte. Tracht het leven te zien als een voor u volledig redelijk geheel, waarbij het keuze-element, dat u niet beheerst, vanuit uw eigen geestelijk wezen voortkomt. Realiseer u, dat zelfs wanneer u een wonder gaat doen (een hele stad desnoods schept uit één gedachte of een hele wereld doet vergaan om er een andere voor in de plaats te stellen), u dat alleen kunt doen, omdat die mogelijkheid reeds bestaat. Die wereld moet er zijn en die stad moet er zijn, anders kunt u dit niet doen. U kiest alleen uit hut bestaande.

Niets wat stoffelijk gebeurt, niets wat door u geconcretiseerd wordt om het zo te zeggen, is uit uzelf. U bent aansprakelijk voor de opeenvolging van momenten, die voor uw gedachten de juiste lijn, de juiste patroonvorming binnen het goddelijke vlak, mogelijk maken, maar verder niet.

Wanneer je stoffelijk het realisme helemaal opzij zet, dan zul je altijd vastlopen in geestelijk opzicht. Want je kunt de geestelijke keuze, die je maakt, niet meer beseffen. En daardoor ontstaat een strijdigheid tussen de opeenvolgende momenten van stoffelijk bestaan. Je kent je ware plaats niet in de wereld. Wanneer je die niet kent; zal dat voor je geest schadelijk kunnen zijn, omdat haar bewustzijn hierdoor misschien toch tot een verkeerde keuze en dus een tijdelijke onderbreking van eigen patroon gebracht zou kunnen worden; terwijl aan de andere kant ook in de stof de optredende tegenstellingen niet aanvaardbaar zullen zijn en u dus stoffelijke conflicten schept, die ook overbodig zijn. U beweegt zich, naarmate u grotere strijdigheden hebt, meer in de richting van de vanuit stoffelijk standpunt minst gewenste keuze en daarmede voor de geest vaak moeilijkste keuze.

In alle esoterie vinden wij het principe van harmonie, vrienden. Harmonische principes willen niet zeggen, gelijkheid. Ze willen wel zeggen: samenklank of een parallel-gaan. Harmonie wordt esoterisch gezien bereikt op het ogenblik, dat eigen innerlijke kern en hoogste bewustzijn identiek zijn met de uitingen, die men vanuit zichzelf stelt en gebeurtenissen, die men daardoor ondergaat.

De vaak verkondigde stelling van oorzaak en gevolg kan dus ook gevarieerd worden. Mijn eigen instelling bepaalt mijn toekomstkeuze. De oorzaak heeft niet noodzakelijkerwijze een bepaald gevolg, maar een hele reeks van mogelijkheden. Ik concretiseer de mogelijkheden niet aan de hand van mijn stoffelijk bewustzijn maar aan de hand van mijn geestelijke instelling. Dan moet ik trachten om stoffelijk een zo harmonisch (en dat wil zeggen: zo gelukkig mogelijk) leven te bevorderen. Want naarmate ik gelukkiger en vrediger leef, zal voor mijn geest minder noodzaak tot keuze uit conflictwaarden ontstaan. Dit is stoffelijk geredeneerd en dus niet in overeenstemming met de kosmische werkelijkheid. Maar het is voor de stof de enige denkwijze, die de werkelijkheid benaderen kan.

Ik ga besluiten. Waar het onmogelijk is om de gehele eigen geest volledig te kennen binnen de stoffelijke vorm van één moment (of – zoals u het noemt – uw stoffelijk voertuig), mogen wij nimmer uitgaan van een volledig geestelijk bewust leven. Wij moeten slechts het stoffelijk leven zien als een mogelijkheid om het geestelijk bewustzijn op te voeren. Vanuit de geest gelegde impulsen en indrukken maken het patroon uit; waaraan wij gebonden zijn. Laat ons in de stof dit patroon eveneens zo goed mogelijk verwerkelijken. Al onze eigen neigingen, instellingen en mogelijkheden maken deel uit van het Al en van de mogelijkheden, waaruit wij kunnen kiezen. Wat wij al dan niet verwerkelijken wordt bepaald: Door ons levenspatroon.

Door de wijze, waarop wij de juiste harmonie (vanuit een stoffelijk standpunt) bereiken met de wereld rond ons.

Wanneer ons soms het leven uit bepaalde fasen schijnt te bestaan (dat wil ik er nog aan toevoegen) dan moeten wij er rekening mee houden, dat die fasen niet feitelijk zijn; ook al kunnen wij zeggen: ons leven valt in zeer afzonderlijke brokdelen a.h.w. uiteen, die elk voor zich een soort afgerond geheel zijn. Want in dat geval is er dus geestelijk een keuze geweest, die een totale verandering noodzakelijk maakte. Maar het geheel blijft gelijkwaardig. Wat er gebeurd is in bv. Indië en bv. Groningen en in Zuid-Holland en in Frankrijk enz., is alles één geheel.

Laat u nimmer door de omstandigheden leiden en laat u niet misleiden door het verschil van milieu en omgeving. Tracht steeds weer de voor u belangrijke betekenis van de gebeurtenissen vast te leggen. U zult dan ontdekken, dat er voor de meeste mensen één kroonperiode is, d.w.z., één periode van grote intensiteit van beleving; maar dat daarnaast alle andere perioden hetzelfde patroon gewijzigd herhalen.

Gebruik dit patroon ook nu; ook nu u te staan komt tegenover beïnvloedingen, die kosmisch zijn door de tijd van Aquarius, de grote problemen van deze dagen. Want ook hier kiest u persoonlijk. En omdat u persoonlijk kiest (geestelijk) , kunt u alles werkelijk maken wat maar mogelijk is voor u. Wat u betreft lijkt het of het dan voor het gehele Al is. Maar daarover behoeft u zich voorlopig niet te bekommeren. Leer eerst in uw tweedimensionaal stoffelijk vlak een zo juist mogelijke harmonie te verkrijgen met het driedimensionaal geestelijk vlak. Vraag niet naar een innerlijke verlichting of een innerlijke leiding. Vraag eerder naar een mogelijkheid tot realisatie van uw eigen wezen als geheel op dit moment. Dan hebt u de grondwijsheid gevonden – naar ik meen – voor een esoterisch streven.

Nu nog alleen de bekende noot: Het eerste gedeelte van mijn lezing is filosofisch, dus de opbouw van een idee. Het kan zijn dat die idee voor u niet past, omdat ze in uw keuze-element niet past op dit moment, Overweeg eerst eens of dit voor u allemaal van kracht is. Is het niet voor u van kracht, zoek dan voor uzelf een andere stelling, die wel past. Hetgeen ik gezegd heb in meer praktische zin (dus het onderzoeken van het levenspatroon en zo), dat kunt u heus wel doen en gebruiken zonder daaraan alle consequenties van het door mij gestelde onmiddellijk geheel te verbinden. Maar u zult ergens toch uw geestelijk wezen als primair moeten ervaren, wilt u esoterisch vooruitgaan, wilt u grotere werkelijke kosmische harmonie ervaren en – naar ik meen – ook daarmee het doel van uw leven gemakkelijker bereiken

Ik hoop dat u deze abstracte materie nog eens wilt nagaan en u daar voor uzelf conclusies over wilt vormen.

Innerlijke wereld  (deel 2).

Aan de hand van de verschillende discussies zou ik graag nog even op het eerste onderwerp terugkomen. Mag ik het even met een heel eenvoudig voorbeeld proberen duidelijk te maken waar het nu eigenlijk om gaat?

Alle mogelijkheden in het Al liggen vast. Denk aan een doos met kralen. Je eigen bewustzijn of je denken is een draad. Je kunt de kralen aan elkaar rijgen, precies zoals je wilt. En op een gegeven ogenblik krijg je het idee, dat je er een versierseltje van moet maken en dan haal je de draad twee keer door en dan heb je tweemaal hetzelfde. Het is dus heus niet zo moeilijk als je denkt.

Maar voor de meeste mensen is het erg moeilijk zich voor te stellen, dat alles vastligt, want als een mens denkt, dat alles vastligt, dan meent hij dat de volgorde vast ligt. Maar dat is nu helemaal niet nodig. Alle mogelijkheden liggen vast.

We hebben bv. de keuze uit 15 of 20 kleuren. Nu kiest u een rood kraaltje. Dat rode kraaltje zegt, dat u zo dadelijk, wanneer u naar buiten gaat, uitglijdt over iets, wat een hond wederrechtelijk op het trottoir heeft gedeponeerd. Nu had u ook het oranje kraaltje kunnen nemen, dan had u het nog net op tijd gezien. En u had misschien ook een ander kraaltje kunnen nemen, bv. een wit; en dan had er helemaal niets gelegen. Al die mogelijkheden bestaan dus. Maar u kiest één van die bestaande mogelijkheden en die ene bestaande mogelijkheid rijgt u aan uw draad van ervaring en dan wordt het een deel van uw leven. (Het lijkt wel de radiorubriek: “dit is uw leven.”) U maakt het zelf, maar het is a.h.w. prefabricatie. De onderdelen ervan zijn van tevoren opgebouwd.

En dan zit er verder nog iets aan vast. Wanneer je dus begint met een bepaalde reeks, dan is het aantal keuzemogelijkheden niet meer onbeperkt voor jezelf. Wanneer u dus leeft in dit lichaam, dan hebt u een beperking van het aantal mogelijkheden. Er zijn wel andere mogelijkheden, maar die zouden voor u alleen te verwerkelijken zijn, wanneer u een ander lichaam had gekozen voor hetzelfde leven. Begrijpt u? Dus u zit aan een bepaalde beperkte reeks van mogelijkheden vast vanuit een stoffelijk standpunt, zolang je in de stof leeft.

  • Dus de keuze ligt niet vast?

Neen, die ligt helemaal niet vast. Maar het is wel zo, dat wanneer u in het begin de keuze hebt uit 15 doosjes kralen en u kiest er één, dan bent u, tot u dat snoer hebt afgeregen, gebonden aan de kraaltjes, die in dat ene doosje zitten, Daarna zegt u: Nu is mijn doosje op. Dan ga ik weer naar de winkel en kan ik weer uitzoeken uit een paar honderd miljoen. Maar heb ik er één genomen en ben ik eraan begonnen, dan moet ik het weer in de beperkte keuzemogelijkheid, die er is, afwerken. Ik behoef niet alles te gebruiken, wat er in het doosje zit en ik kan er heel weinig van gebruiken of heel voel, ik kan het in elke willekeurige combinatie gebruiken, maar ik moet het snoer, dat ik a.h.w. vlecht, afmaken,

  • Maar stel, dat je zo’n snoer aan elkaar hebt geregen, dan zou je dus kunnen zeggen, dat als je in dat hogere dimensionale vlak stond, je van te voren had kunnen zien, dat je dat zou doen. Er is toch, abstract gezien, dan niet veel keuzemogelijkheid. Want wanneer ik a. zeg, moet ik b. zeggen. En dan is er wel de mogelijkheid om andere letters te kiezen, maar je zegt b.

Neen, dat is een verkeerde opvatting. Want ik overzie dus, dat een bepaalde keuze een beperking van mogelijkheden inhoudt, maar ik denk, dat ik ze zo in elkaar kan rijgen, dat ik voor mij een perfect sieraad krijg. Later kom ik tot de conclusie, dat er bv. te veel zwart en te weinig zilver zat, in het doosje of omgekeerd. Dus wanneer ik weer kies, kan ik dat verstandiger doen.

En dan is er zelfs nog een andere mogelijkheid. Ik breek het snoer van mijn draadje, ik zoek al mijn kraaltjes weer uit, doe ze in het doosje, ga terug naar de winkel en haal een nieuw doosje. Dan moet ik datzelfde leven opnieuw doen. Het is dus theoretisch mogelijk, dat u nu dadelijk afscheid neemt van dit leven; dat u zegt: “Nu ben ik eindelijk uit die stof vandaan. En dat u dan nog eens terugkijkt en denkt: ”Potverdorie, wat heb ik er een rommel van gemaakt; laat ik nog eens teruggaan.” En voor u het weet bent u weer de schreeuwende baby, ondergaat u weer dezelfde mogelijkheden, bij dezelfde ouders, in dezelfde stad, in dezelfde school.

  • Dezelfde ouders kan niet. Die zijn al lang dood.

Wie zegt u dat die ouders al lang dood zijn? Volgens menselijke termen inderdaad. Maar in de eerste plaats, wat u uw ouders noemt, zijn entiteiten (geesten) en niet stoffelijk. In de tweede plaats: stoffelijk is alles gefixeerd, is er gezegd. Dus dat wil zeggen, dat het ogenblik dat die ouders een kind kregen altijd blijft bestaan. Nu kunt u zich niet meer voorstellen hoe u als baby was. Maar zodra u bent overgegaan, kunt u teruggaan in de tijd en precies zien hoe het was.

Het eenvoudigst zou ik het zo kunnen zeggen: Stel u nu eens voor, dat elk moment van uw leven een foto is. Het is een voorstelling van een werkelijkheid. Op het ogenblik dat je zelf deel bent van de foto, op dat moment was het voor jou een beleefde werkelijkheid. U kunt de foto altijd terugvinden. Alleen met dit verschil, dat je a.h.w. door het glanzende laagje van de foto kunt heenstappen als Alice door de wonderspiegel en dat je dan plotseling weer in die werkelijkheid staat. En dan kan het zijn, dat een ander die werkelijkheid niet doormaakt maar voor u wordt het een volkomen te herbeleven werkelijkheid.

Een zeker aspect daarvan vinden we dan ook na de overgang. U hebt allemaal wel eens gehoord over het terugbeleven van alles, wat in je leven belangrijk was. Dat vindt u nu allemaal erg normaal. Waarom eigenlijk? Omdat – naar u zegt – in u de herinneringen bestaan.

Maar hoe kunt u herinneringen beleven? Alleen wanneer ze voor u weer werkelijk zijn, ongeacht of ze voor anderen bestaan. Stel het dan mijnentwege zo voor, dat alles herinneringen zijn. Alleen in de filosofische stelling zijn het niet uw speciale herinneringen, naar zijn het a.h.w. herinneringen, die God heeft vastgesteld van begin tot einde; waarvan u de stukjes kunt opzoeken.

Dat houdt dus in (het is een heel aardige stelling; het behoort ook bij een bepaalde filosofie) dat een mens die geestelijke voldoende bewustzijn bereikt, teruggaat a.h.w. om zijn vorige incarnaties te herstellen. En dat zou hij dan gelijktijdig doen met zijn eigen leven. U hebt altijd wel eens gehoord: in het heden zitten de toekomst en het verleden verborgen. Maar stel je dat nu eens zo voor: Je hebt een serie legpuzzels. Er zijn er een paar van, die niet helemaal in orde zijn. Er zitten stukjes verkeerd in. En nu bent u aan de middelste legpuzzel bezig. Dat is het beeld, waarin u leeft. Maar u ziet hier een fout in en die herstelt u. Dan weet u, dat zij ook daar is en u herstelt haar ook daar. Geestelijk overzie je het; dan zie je, hoe het in allebei nu ineens goed wordt. En in de toekomst zit ook zo’n stukje. Dan zeg je: “Hé, die passen ook bij elkaar. En die stukjes leg je alvast neer om te gebruiken als je dadelijk aan die puzzel begint. Dan overzie je a.h.w. drie levens tegelijk. Noem dat nu heden, verleden en toekomst en zeg voor jezelf, dat wanneer je in het heden iets herstelt, je dat ook meteen in het verleden hersteld hebt.

Wat u vaak karma noemt kan dus ook wel eens worden uitgedrukt als een door een beter bewustzijn nu herstellen aan de hand van belevingen en keuze van mogelijkheden (geestelijk en niet stoffelijk natuurlijk) van hetgeen in het verleden verkeerd was en het zo alvast bouwen van een perfecte ondergrond voor een toekomst, die je dadelijk gaat beleven. Het is een theorie, die volgens mij heel dicht bij de waarheid zal liggen, maar die ik niet kan bewijzen.

Harmonie.

Ik wil trachten u iets van die harmonie duidelijk te maken. Wanneer je een statig landschap hebt, groots, massaal, dan kan het donderen van een waterval harmonisch zijn. Dat past in dit landschap, dat geeft er zijn aparte kleur, zijn aparte tint aan. Wanneer je een landschap hebt met ergens een overgrote vruchtbaarheid en toch ook weer een noodzaak tot contrast, dan kan een vulkaan, die rookwolken uitstoot en dus een dreiging is van de dood, dit op een perfecte manier aanvullen. Dat is harmonie, dat is een zuivere weergave. Maar als ik ergens in een Hollands weiland een vulkaan neerzet, dan vraag je je af of je nu gek bent geworden of niet. Dat vloekt met elkaar. En als in het Haagse bos een waterval als de Niagara is aangelegd, dan komen er wel heel veel mensen kijken, maar dan komen er alleen ongelukken van. Het is niet harmonisch. Op die manier kunnen bepaalde woorden met elkaar vloeken. Bepaalde denkbeelden kunnen met elkaar vloeken. Ze pressen niet bij elkaar.

Nu is harmonie dus een kwestie van het sorteren van wat bij elkaar hoort. Ik kan heel luchthartig zijn en toch harmonisch. Wij kunnen b.v. heel rustig beginnen op esoterische manier met sinterklaasrijmpjes te gooien. En dan lijkt het allemaal misschien wel een beetje vreemd, maar het is in feite – dat moet u niet vergeten – harmonisch, wanneer er een redelijk antwoord op komt. Wanneer u allemaal hier zoudt zitten met stijve gezichten en u zoudt een toespraak verwachten met “Broeders en Zusters, wij die samen zijn gekomen” ….. dan kan ik natuurlijk ook met zo’n sinterklaasrijmpje, komen, maar dan vloekt het. Ik moet dus een aanpassing vinden, waarin alles samenwerkt, waarin alles een zekere eenklank heeft. En nu kan het heel goed voorkomen, dat je iets hebt, wat op zichzelf lelijk is, maar wat je gebruikt om een harmonie te scheppen. Ik denk hier b.v. aan een stilleven. Er zijn schilders, die maken een schitterend stilleven. Er staat een mooi koperen kan op en een mooi Delfts blauw bord, een schaal met mooie vruchten en dan ligt er een afgekloven haringgraat bij. Toch maakt dat op de een of andere manier het geheel levend. Er zit iets in. De haringgraat op zichzelf is helemaal niet mooi, maar door haar contrastwerking verkrijgt zij schoonheid.

Harmonie is de kunst deze schoonheid te scheppen. Alles is schoonheid, mits in de juiste combinatie, op de juiste manier.

Het woord dat je gebruikt kan schoonheid scheppen. Je kunt met betrekkelijk weinig moeite sfeer scheppen. Het is alleen maar een kwestie van het zoeken van de juiste woorden en de juiste toon, het zoeken van de juiste samenhang. Wanneer u wordt gezegd, dat u harmonie moet zien als een belangrijk deel van het esoterisch streven, dan betekent dit in feite, dat u in uw leven de juiste samenhangen moet vinden.

Een samenhang kun je natuurlijk gaan zoeken op je eigen manier, iets wat je zelf leuk vindt.

Maar wanneer je omgeving dat niet leuk vindt, dan ben je net als het jongetje, dat het trommelen zo leuk vindt, dat het ter voorkoming van ernstige kosten in de Ramaar-kliniek een pak slaag krijgt van papa, ondanks zijn vreugde en zijn goede bedoelingen. Het kind was zelf met zijn speelgoed wel harmonisch, maar niet met zijn omgeving.

Menig mens is met zijn begeerten en zijn angsten wel harmonisch met zichzelf bv. maar niet met zijn omgeving. Dan ontstaat er een conflict. Een ander vindt – zoals dat nu eenmaal zo vaak voorkomt – op een gegeven ogenblik buiten zich een harmonie. Er is ergens een eenheid in de samenwerking, maar hij kan er niet in komen. Hij kan er deel aan hebben en hij kan uiterlijk zich er buitengewoon mee bezighouden, maar ergens past hij niet. Geen harmonie.

Het ik past niet. Wanneer u nu die dingen voortzet, dan is het logisch, dat er ergens op een gegeven ogenblik brokken vallen.

Daarom mag ik wel in de eerste plaats stellen, dat het belangrijk is bij het zoeken naar harmonie uit te gaan van drie factoren:

  1. De wereld die buiten je ligt.
  2. Datgene wat je wilt en wat je vreest.
  3. Datgene wat je bent, dus de mogelijkheden, die je bezit.

Het samenvoegen van die drie op de juiste manier vormt iets, waardoor je sterk wordt, waardoor je wereld schoon wordt, waardoor je je eigen waarde verandert.

Zolang je niet past in een milieu, zolang je niet past in een omgeving bij bepaalde begrippen, zolang je jezelf a.h.w. niet weet te geven tot op zekere hoogte, blijf je buitenstaander. Dan is misschien alles wel mooi, maar je bent dan net iets lelijks, dat er niet bij past. Laten we maar een voorbeeld nemen.

Er is ergens een vrouwencongregratie bijeen of een vergadering van de vrouwenbond van het N.V.V. Dan zijn deze mensen bij elkaar en zij vormen een geheel. Nu zetten we er een andere figuur tussen. Bv. een Brigitte Bardot of een Yul Brunner. Dan is ineens de hele samenhang weg. Dan wordt er niet meer netjes gebeden of gediscussieerd, dan is de geest verdwenen. En dat wordt erger, naarmate die door mij genoemde personen proberen toch tot het geheel te behoren. Wanneer die B.B. daar heel vroom gaat zitten bidden en iedereen denkt dat hij een heleboel slechts van haar weet, dan zijn de mensen innerlijk zo met geroddel bezig, dat er van het gebed niets terechtkomt. En als ze het allemaal hebben over de noodzaak om de pensioenen van de staatsambtenaren te herzien of aan te passen of zoiets en er zit een Yul Brunner tussen, van wie men denkt dat hij wel ergens een paar miljoen heeft weggestopt, dan zit iedereen er over te denken hoe hij daar nu wel aan heeft kunnen komen en hoe hij ze heeft kunnen houden ondanks de belastingen. En dan gaan ze vechten over dingen, die niet belangrijk zijn. Ze komen dan niet tot een conclusie. Dus: harmonie is lang niet alleen maar een gezapig samengaan, het is een activiteit. Een activiteit, die alleen op de juiste wijze gericht wordt, wanneer je je bevindt binnen een geheel, waarbinnen je past en waaraan je werkelijk deel kunt hebben.

Dat lijkt allemaal geestelijk misschien onbelangrijk. Maar wanneer u even nadenkt, dan kunt u misschien toch wel inzien, dat het heel belangrijk is om harmonisch te zijn, en met jezelf en met anderen. Want op het ogenblik dat u niet harmonisch bent, zit u met een zekere wrok, een onbevredigde begeerte, een gevoel van geïsoleerd zijn, een verlatenheid, een eenzaamheid enz. En u denkt erover na, dat het anders zou kunnen zijn. U komt niet meer tot een normaal functioneren. U wordt geobsedeerd. Geobsedeerd zijn is niet leuk. Wat meer is, het is schadelijk. Want je eigen denkprocessen worden er zo sterk door beïnvloed, weet u.

Het is reuze goed om naar buiten toe altijd weer joviaal en prettig te zijn; maar als je het van binnen niet bent en jezelf zo nu en dan als een clown of een komediant beschouwt, ben je dan werkelijk harmonisch? Eigenlijk niet. Dan is er iets in jezelf, dat geen deel heeft aan het leven en dat in het geheel niet past. En daardoor maak je heel veel dingen zinloos, die toch belangrijk en goed zouden kunnen zijn.

Of om eens wat anders te zeggen: Je hebt een bepaald beroep. En eigenlijk heb je voor jezelf het gevoel, dat je het niet helemaal goed uitoefent. Maar ja, je zit er nu eenmaal in en je blijft doorgaan. Je ziet anderen, die het beter doen en je hebt het idee dat je niet past. Dan zul je daardoor – al lijkt het naar buiten misschien toe dat het beter wordt -in feite slechter worden. Want die tegenstellingen, die spanningen, die ontstaan, die worden ontladen in een deel van je omgeving, in jezelf. Geestelijke rust valt weg.

Nu weet ik wel, dat ze het heel mooi weten te beschrijven: “Harmonie is als een zoele zomerdag, wanneer de witte wolken drijven aan de blauwe hemel en de donkere pijnbossen zwaar geuren, terwijl u neerligt in de brosse hei, die net een begin van paarse gloed zijn bloei gaat aankondigen”. O, het klinkt zo mooi. Maar dan zijn er heel veel mensen, die denken, dat ze dan op hun rug in de hei moeten gaan liggen en die bij wijze van spreken een paar dennenbomen gaan binnenhalen om harmonisch te zijn. Daarin ligt nu een fout. Harmonie kan er ook liggen in de woorden, zoals ik ze zeg. Maar het is een patroon van leven en van handelen.

Er zijn mensen, die tot over hun oren in de zorg zitten, maar ze zijn harmonisch. Waarom?

Hun leven geeft zoveel, waarin ze zichzelf één kunnen voelen met het leven, met hun omgeving, dat ze eigenlijk onbewust heel veel geestelijke waarden putten. Iemand die harmonisch is behoeft niet apart te gaan zitten concentreren, want die vindt in het dagelijks leven vaak veel meer innerlijke wijsheid en bewustzijn dan anderen door jarenlang piekeren en peinzen. U zult dus begrijpen, dat ik die kwestie van harmonie wel erg belangrijk vind.

Nu zei ik iets over sfeer. Ik weet niet of u hebt opgemerkt, toen ik zo-even dichterlijk begon te doen, dat het net was of er ergens een verwachting kwam. Er waren er een paar, die zeiden: “Dat is toch eigenlijk wel mooi, dat zegt hij wel goed.” Zo kun je sfeer vaak van kleinigheden laten afhangen.

Laten we het zo eens zeggen: Ik kan met een heel andere stem tegen u gaan praten, ik kan die stem vervormen en ik kan heel wat plechtstatiger of heel wat beleefder of bloemrijker gaan spreken. Dan kan ik daarmee een bepaalde sfeer bereiken. Maar bereik ik daarmee ook dat u nuchter bent? Wanneer bv. de goeroe spreekt, dan wordt u door zijn eigenaardige manier van uitdrukken meegesleept. Dan beweegt u zich op een exotisch vlak, maar het ligt buiten uw eigen werkelijkheid. Het is misschien ergens gebonden met een verre herinnering, maar het is toch niet helemaal reëel. Het staat -zo heerlijk op een afstand. Ik geloof dat dat één van de redenen is, dat zo menig spreker (of dat nu een politicus is of een prediker of zo) zich ook een speciale toon aanwent. Ik ga het buiten de werkelijkheid zetten. Dat is niet meer een mens die met je praat, dat wordt een soort symbool. Een symbool, dat boven de werkelijkheid ligt. Iets wat je kunt aanvaarden, waar je “ja” tegen kunt zeggen, waar je misschien aan kunt gehoorzamen, maar waar je niet werkelijk één mee kunt zijn. Die sfeer is anders.

Daarom is het scheppen van sfeer zo belangrijk. Een sfeer kan tot op zekere hoogte isoleren en dat kan nodig zijn. Maar ze kan ook tot op zekere hoogte binden en ook dat kan nodig zijn.

Alles hangt af van de kleinigheden. U weet het misschien niet, maar als je het zo eens nagaat, hoe vaak is het niet een enkel gebaar, een enkel muziekje, tot zelfs een geur, die ergens hangt of een geluid, dat van buiten doordringt, dat bepaalt hoe de mensen een zullen zijn.

Neem bv. een visite. Daar zitten mensen allemaal bij elkaar met droge gezichten deftig tegen elkaar te doen. En dan komt er een kind binnen en dat vraagt heel onschuldig of mijnheer zijn haar thuis heeft gelaten, omdat hij een gladde schedel heeft. Waarop ieder begint te grijnzen, en van verschillende kanten opmerkingen naar de kleine worden gericht. Het kind gaat weg, het gesprek blijft. De sfeer is veranderd door iets, wat op zichzelf nergens mee samenhangt.

Er is een grote, plechtige vergadering. En de spreker die er is weet wel: hij moet de puntjes op de i zetten en hij zou ritueel sigaren en sigaretten mogen aanbieden en meteen opsteken.

Maar hij laat ze nu eens heel rustig staan en zegt: ‘”Wie zich bedienen wil, bediene zich, maar ik stop een pijp.” Ineens is er een andere sfeer. Waarom? Omdat de mens uit die kleinigheden in de ander zichzelf herkent. Wanneer ik met u spreek, dan laat ik u vanuit mijn wezen dingen erkennen, die in uzelf leven. En wanneer u die juist genoeg erkent, dan is er voor u een aanvaardbare sfeer.

Nu kan het ook zijn, dat het u op de een of andere manier niet pakt of boeit. Dan is die sfeer er voor anderen wel, maar u staat er buiten. En dan het zelfs zover komen, dat die sfeer regelrecht ingaat tegen uw denken, Want er zit een soort vrede of een soort vroomheid of iets anders in de lucht en dat past nu net niet bij u. Dan gaat u er tegen ageren en dan bent u – zoals men het zo mooi noemt – “tegen de wennende keer in.” Dan gaat u regelrecht tegen alles in en dan wordt u obstructief. U gaat dan allerhande dingen voor uzelf uitkienen op een andere manier, want dit mag niet. Die sfeer is niet goed, want u staat er buiten.

Nu kun je er natuurlijk weinig aan doen, als er ergens een bijeenkomst is en die sfeer past toevallig niet bij jou. Maar je kunt wel proberen om die sfeer te ondergaan; of – wanneer dat niet mogelijk is – je ervoor te isoleren. Elke obstructie, elke oppositie tegen een bepaalde sfeer betekent voor u een verlies van krachten, van bewustzijn, een onnodige strijd. Het betekent verder een verlies van contact met de werkelijkheid, met de wereld rond je. Dan zul je in menselijke zin heel veel vooroordelen gaan opstapelen, die eigenlijk niet bestaan. En geestelijk zul je je ook weer gaan vastbinden aan voorstellingen, die niet nodig zijn.

Dan kan ik wel weer gaan zeggen: Nu gaan wij sfeer demonstreren. Maar ik weet eigenlijk niet, waarom ik het zou doen. Wanneer ik met een incantatie begin, dan weet ik zeker, dat u de kracht voelt. Dan is er een bepaalde harmonie ontstaan en dan zegt u: “Ja, dat is sfeer.”

Maar ik weet ook, dat er een enkeling bij is, die er hoofdpijn van krijgt, terwijl het helemaal niet nodig is. Die past dan niet in die sfeer.

Ik kan gedichten gaan zeggen. Dan zijn er mensen, die daverend onder de indruk zijn. En dan krijg je van die mooie gedichten als: “Eenzame rij van lichten, die snelt door de nachten; trein naar een onverwacht doel. Zo is het mensenleven.”

O, wat een diepzinnigheid. Ja, ik zal het wel breken, want het gaat mij niet om die sfeer. Maar als dat nu wordt voorgebracht met een zekere pathos, negen van de tien mensen worden er door gegrepen. Wanneer ik dus iets heb, waarvoor die sfeer nodig is, dan is het logisch, dat ik er gebruik van maak. Alle middelen, die ik gebruiken kan om een juiste en harmonische sfeer te bevorderen en te scheppen, mag ik gebruiken. Natuurlijk niet, als ze met mijn eigen wezen niet in harmonie zijn; daarvan moet ik afblijven. Maar zolang ik er zelf harmonisch mee ben, mag ik dat doen. Zolang ik vanuit mijzelf of door hulp- en kunstmiddelen een diepere band kan scheppen met het Al, een groter begrip voor dat Al, zal ik er innerlijk rijper en wijzer van worden. Het gebruik van de juiste sfeer is één van de kostbaarste instrumenten, die een mens heeft, weet u.

Om nu nog even terug te komen op dat voorgaande: dan kies ik dus een moment, waarin een bepaalde sfeer is. Ik ben door mijn eigen wil oorzakelijk voor alle omstandigheden, waaruit het ontstaan van die sfeer in fasen kan worden afgelegd.

Nu wil ik nog even een paar voorbereidingen treffen voor de derde spreker.

Wanneer wij nu geestelijk (dus in ons werkelijk wezen, buiten de beperking van de stof om) waarden hebben, die direct met het Goddelijke in verband staan en waarvan wij voelen, dat zij ook harmonisch kunnen zijn met anderen, dan kunnen wij die dingen niet altijd zeggen. Je kunt het niet direct uitdrukken op een stoffelijke manier. Zo goed als je werkelijk met iemand meevoelt, je op een bepaald ogenblik de woorden toch niet kunt vinden. Degenen, die niet meevoelen, die hebben mooie gladde woorden, die hebben er genoeg. Degene, die werkelijk meevoelt, die houdt zijn mond dicht; die weet niet wat hij zeggen moet; die zal het met een gebaar of een handdruk proberen uit te drukken. Want eigenlijk is het feitelijke contact het overspringen van een vonk, iets dat ligt buiten de materie.

Op die wijze, dat moet u goed begrijpen, zijn er heel veel dingen, die je esoterisch bv. nooit in de stof kunt omzetten. Maar je kunt ze wel uiten door een sfeer te scheppen. In die sfeer worden dingen tastbaar en merkbaar en kenbaar, die niet stoffelijk uitdrukbaar zijn. En wanneer wij bv. op een gegeven ogenblik met het Schone Woord werken, wat vaak gebeurt, dan zullen wij ook heel vaak een sfeer scheppen om daarmee ideeën uit te drukken, die in een woord niet kunnen worden vastgelegd.

Je fungeert en functioneert – om even terug te komen op een paar opmerkingen van zo-even – eigenlijk als een tweeledig wezen. Je functioneert als zodanig, omdat je nu eenmaal bestaat uit twee delen, geest en stof. En je fungeert als zodanig, omdat er meerdere mogelijkheden van onderscheid te vinden zijn in het Al, maar deze twee op het ogenblik bepalend zijn en dus je activiteit en je waarde t.o.v. de omgeving bepalen. Door die tweeledigheid, moet er in alle dingen ook een zekere tweeledigheid van werken zijn. Alles wat alleen materieel wordt afgedaan is onbelangrijk, is vaak waardeloos. Alles wat wordt afgedaan met een bepaalde achtergrond; een bepaalde sfeer, kan ook een geestelijke achtergrond hebben. En wanneer de sfeer juist is, zal die geestelijke achtergrond bestaan.

Dan zal die niet altijd een leuke achtergrond zijn, een mooie en aanvaardbare achtergrond. Er zijn ook van die dames, die op hun manier sfeer scheppen met een rood lampje. En dan kun je zeggen: “Ja, maar is dat nu goed?” Toch wordt hier een beroep gedaan op een zekere honger naar warmte enz., die nooit kan worden uitgedrukt in het beroep, dat ze uitoefenen. Er wordt een achtergrond geschapen. Die achtergrond, moet natuurlijk volgens ons eigen geestelijk wezen goed zijn. Door ze te combineren met de stoffelijke daden verkrijgen we dan de beste resultaten.

Ik hoop, dat er geen bezwaar tegen dit stukje persoonlijke bijdrage is. En ik hoop ook dat u niet vindt, dat ik teveel in de ruimte heb gepraat. Want ik heb u ondertussen aanwijzingen gegeven, die u direct en dadelijk kunt toepassen.

Weet wat je doet in je leven. Je moet leven als mens, ook als je esoterisch streeft. Gebruik dan ook die geestelijke achtergrond van je, die geestelijke krachten. Leer meer te zijn dan stoffelijk mens, door via sfeer, via het vinden van de juiste verhouding en harmonie, je geestelijke achtergronden even sterk uit te drukken als je stoffelijke. Dan pas ben je een volledig mens en dan pas zul je daaruit een maximum aan bewustzijn en vrede voor jezelf vinden en ook voor anderen kunnen betekenen. Ofschoon, ik zeg “kunnen”, omdat de anderen natuurlijk bepalen in hoeverre dat waar is.

 Meditatie: Kennis en wijsheid. 

Kennis is de voorraadschuur, waaruit de mens put. Als handelsartikelen opgestapeld ligt daar het weten. Een weten, dat gaat van de eenvoudige feiten van het leven tot gedurfde stellingen; die zijn geest doen doordringen in sterrennevels, waarin geen mens ooit stoffelijk zal kunnen treden. Hij heeft kennis omtrent de geest en omtrent de stof. En de feiten bijeen zijn als een bont allerlei, waarin het geheel van de menselijke wereld op enigerlei wijze vertegenwoordigd is.

Maar die kennis ligt opgestapeld. En afzonderlijk hebben die dingen weinig betekenis. Daar is de zetel van de bruikbare maatschappelijke kennis. En daar staat de tafel, opgebouwd uit het abstracte denken. En daarnaast staat het buffet, waarin je zoveel kunt bergen van kennis der sociale wetenschap. En iets verder vinden we een kleiner kastje, waarop economie geschreven kan staan. Daar ligt het vloerkleed, dat wij humanisme of menselijkheid noemen. Alles omschreven en geprijsd. Maar het heeft geen samenhang. Je kunt trachten de onderwerpen samen te groeperen, maar het is koud. Het blijft als een lege modelkamer, ergens opgetrokken in een warenhuis, waar vele mensen doorlopen, maar waarin de meubels toch niet bij elkaar schijnen te horen en waarin een koudheid heerst van iets, wat alleen vertoond wordt. Maar noem nu eens uit het warenhuis der kennis de feiten, die voor jou noodzakelijk zijn en laat het andere rusten. Stel ze samen, totdat het mogelijk is er mee te leven; tot je kunt steunen op het denken in abstracties en je neer kunt vlijen in de zekerheid, dat je voldoende stoffelijke, eenvoudige kennis bezit. Zorg dat je kasten er staan, zoals je ze nodig hebt, zoals je ze gebruikt. Want juist door het juiste groeperen van de kennis kun je er in leven.

En vreemd, wat zo-even geen samenhang had en in de veelheid zelfs zijn schoonheid verloor, krijgt ben aparte glans. Want opeens lijkt die stoel gelieerd met de economie, met de filosofie en al wat er verder bestaat. En de rekenkunde schijnt net aangebracht om een menselijke lafenis en verfrissing voor een ogenblik te dragen. Er is een sfeer van samengaan gekomen.

De grenzen zijn weggevallen en de vele afzonderlijke feiten tot een hechte eenheid gesmeed.

En een ieder, die nu deze samenstelling betreedt, zegt: “Dit is een kamer; hier woont iemand.”

Dat is nu de wijsheid. Kennis alleen is nutteloos. Ze kan u weinig verder brengen. Maar het samenvoegen van de kennis die je bezit, de mogelijkheden die je bezit, zodanig dat je er waarlijk in leeft, dat is het begin van wijsheid. Want een ieder, die dat vertrek betreedt, voelt daarin de persoonlijkheid van de eigenaar aan, zelfs wanneer hij niet aanwezig zou zijn.

Zo ontstaat een contact, een wederzijds ontmoeten en begrijpen, een soort ontspannen zijn, dat nimmer mogelijk is in de kunstmatig geconstrueerde modelkamer of in het hoog optorent pakhuis vol van feiten. Er is een begrip, een aanvoelen. Begrip en aanvoelen, dat is wijsheid.

Die wijsheid kan vaak worden opgebouwd met zeer eenvoudige middelen. Het is niet nodig om grote kostbare kasten neer te zetten, vol met kostbaar fonkelend kristal of om Perzische tapijten over de vloeren te werpen. Een eenvoudige bank, een stoel, een eenvoudig getimmerd kastje dat desnoods nog wat scheef hangt, kan genoeg zijn. Het is de samenvoeging der dingen, die wijsheid maakt.

Wie kennis vergaart moet wel beseffen, dat zij waardeloos is, tenzij eigen persoonlijkheid daaruit voor zich een woning weet te bouwen en in deze woning de wereld weet te ontmoeten.

Alleen zo is het begrip mogelijk, de harmonie. Alleen zo kan de werkelijkheid één worden met uw wereld en uw leven.

Daarom, leef niet zonder kennis, maar streef er eerder naar met uw kennis iets te maken, waarin de wijsheid, de sfeer, reeds tot uiting komt, waarin de kracht van het Goddelijke zich openbaren kan, dan eerst u te verrijken. Gelukkig de mens, die voldoende wijsheid bezit om uit het weinige, dat hij zich eigen maakte, een begrip te vormen van de oneindigheid. En ongelukkig de mens, die in de veelheid der feiten zijn begrip omtrent zichzelf en zijn Schepper verliest.

Sfeer.

Het is onzichtbaar. Het trilt in de lucht en het kan toch niet gemeten worden. Het weerspiegelt in de ogen der mensen en het weerklinkt in de sferen van de geest. Het brengt werelden samen, het bouwt een onmetelijk begrip en toch kan het niet gezien worden. Dan is het moeilijk het te definiëren. Men noemt het: sfeer.

Sfeer is een eenheid met krachten, die je niet ziet, met het onzichtbare uit je eigen wezen. Het onzichtbare, dat ver achter den einder van het menselijk begripsvermogen rust: God zelf.

Wanneer je de juiste sfeer weet te grijpen, dan is er inderdaad een direct contact met God.

Dan staan alle werelden van lichtende geest naast je. Dan wordt elk gebrek en elke eenzaamheid opgeheven. Dan wordt elke sluier van begoocheling door het felle licht der waarheid verdreven. En toch kun je niet zeggen waarom, want het is niet te meten. Het is maar een sfeer.

De gedachten van de mens stralen. Het trillen van zijn wezen, het werken van zijn gedachten, de klanken die hij geeft, de weerkaatsing daarvan, dat alles is een onderdeel van de sfeer. En toch is zij meer dan dit alles. Want de ware sfeer wordt geboren op het ogenblik, dat er een contact bestaat. Een contact, dat verdergaat dan alleen maar het oppervlakkige elkaar kennen.

Het contact, waarin geest tot geest spreekt, waarin gedachten vrijelijk elkaar ontmoeten, zonder de behoefte tot uiting in woorden.

Ge zegt: sfeer, weet gij niet, dat indien ge wilt, hier het grootste licht voor u onmiddellijk kenbaar is? Een sfeer, meer niet.

Ik kan roepen tot de hoogste krachten. Ze zijn kenbaar hier. En toch kunt ge ze niet meten en zien en omvatten. Sfeer.

Sfeer is de uitdrukking van het geheime rijk van de geest. Wanneer ge sfeer zoekt, tracht een ogenblik uzelf te vergeten in het zijnde en ge zult ervaren wat het is: met het Zijnde één te zijn.

Enkele mensen bidden. Bidden vormt een sfeer. Andere mensen dansen, maar de sfeer kan dezelfde zijn. Want elke sfeer van licht is geladen met lichtende vreugde.

Boven alle gebreken en beperkingen uit verheft de ware sfeer de mens tot het lichtende ervaren, tot de dansende jubel. Vanuit zichzelf meegevoerd, kent hij de onbelangrijkheid van de kleine dingen en de volheid van het Grote, dat ook hem beroert.

De ware sfeer, de lichte sfeer, ze is een verstommen van woorden, omdat woorden leeg zijn en zonder betekenis. Het is het innig ondergaan van het onbeschrijflijke, dat je wezen doorgloeit, doortrilt en doortintelt, dat je gehele ik doet vergeten wat de wereld en tijd is. Alles één zijnde, een dansende mot, een dansend stuk stof ergens in het licht van een grote zon, heen en weer geslingerd – en je weet niet waarom – maar vreugdig, jubelend, dansend; en wetend om het geheel, opvangend de krachten, die je niet kunt omschrijven. Dat is sfeer.

Sfeer is het vergeten van de grens tussen mens en geest.

Sfeer is het contact tussen al wat leeft, zonder beperking.

Sfeer doet een plant spreken door het wuiven van een blad en het sneller opengaan van knoppen en bloemen.

Sfeer is het dier, dat zijn aard vergeet en meelevend in de gedachten, die heersen, een ogenblik werkelijk een weergave schijnt te zijn van het denken der meer-bewusten.

Maar sfeer is ook de kracht uit de geest en het weten uit de geest. De inwijdende kracht vaak, die in vaag erkende gedachten en beelden doordringt tot de zinnen, tot het denken, maar in zich een verwezenlijking schept, die nimmer stoffelijk kan zijn.

Sfeer is de band van het ongedachte met het onkenbare: daar, waar gedachten vervagen en worden tot trillingen en geestelijke kracht, waar geesten worden tot trilling en beeld en weten, waarin de oneindigheid zich keert tot het beperkte.

Sfeer is de uitdrukking van de ontmoeting tussen mens en God.

Sfeer is de uitdrukking van de eenheid, die bestaat tussen al het geschapene.

Sfeer is het korte ogenblik van waarheid, dat maar al te vaak teloor gaat door de te grove rasters van een alledaags leven en denken.

Ik hoop hiermee sfeer getekend te hebben.

En sfeer voor u is iets, wat gij schept door uw aanvaarding of door uw wil.

Sfeer is iets, waardoor ge het onstoffelijke, dat ge zijt, helderder doet spreken in de stof dan ge het met de bewuste middelen, die ge bezit, ooit zoudt kunnen doen.

Daarom hoop ik voor u, dat ge vaak, zeer vaak, de juiste sfeer zult mogen vinden op het juiste ogenblik en zo ook in de tijdelijkheid van uw huidig bewustzijn het contact met de oneindigheid, waarvan ge toch deel zijt.

image_pdf