10 oktober 1961
Nadat wij ‘het innerlijk pad’ (tekst: EK-1961-09-12) hebben bezien en de daarbij voorkomende verschijnselen en hinderpalen, moeten wij ons ook gaan realiseren, hoe de innerlijke werkelijkheid verschilt van de uiterlijke. Alleen de mens, die zich realiseert in hoeverre hij dus in zichzelf verschilt van de buitenwereld, kan met goed gevolg en met goed resultaat gebruik maken van de mogelijkheden van het innerlijk pad.
Alles wat in u leeft is een voorstelling van de wereld (en eventueel alle werelden, zo u zich van meerdere gelijkelijk bewust bent) met uzelf als middelpunt. Het is onmogelijk tot een wereldvoorstelling te komen, waarbij dit zelf-centraal-zijn geheel wordt vermeden. Het is ook duidelijk: Al wat wij zien, is in relatie tot onszelf erkend. Al wat wij beleven, beleven wij in relatie tot onszelf. Wij kunnen nu wel stellen, dat het beter is onszelf niet als middelpunt van het Al te zien; in de praktijk kunnen wij daaraan niet ontkomen. Dientengevolge mogen wij zeker in de innerlijke wereld onszelf als centraal zien; wij dienen zelfs van het eigen ik uit te gaan en alle reacties en werkingen in de eerste plaats op het eigen ik te betrekken.
Zou dit het enige verschil zijn met de buitenwereld, waar u nu eenmaal genoodzaakt bent soms andere mensen of instellingen of wezens of wetten centraal te zien buiten het ik, het zou ongetwijfeld eenvoudig zijn. Want een ieder is geneigd om egocentrisch te denken. Men ontkomt daaraan toch niet. Er zijn echter verschillende andere afwijkingen, die in ons bestaan en t.o.v. de buitenwereld vreemd aandoen.
Het innerlijk leven kent geen vaste tijdsmaatstaf, geen vast tijdsbegrip. Elke idee binnen de innerlijke wereld is eeuwig, tenzij het ik zelve deze idee verwerpt of wijzigt. Er is dus een zeer blijvend element. Wat wij in onszelf fixeren kunnen wij niet zonder meer teniet doen. Wij kunnen niet verwachten, dat het zichzelf wijzigt of zichzelf verandert. Alleen door ons eigen willen en werken kunnen wij een beheersing verkrijgen en kunnen wij dus waarden veranderen; en zo een zeker tijdselement in deze innerlijke wereld invoeren.
Dit heeft voordelen. Ik kan in mijzelf een willekeurig punt van meditatie nemen en dit punt telkenmale, onderbroken door een willekeurige hoeveelheid menselijke tijd, opvatten op het ogenblik dat ik het verlaten heb zonder dat – na enige gewenning – van mij enig hiaat in mijn geestelijk leven behoeft te ontstaan. Dit is zoveel te belangrijker, omdat de doorsnee mens niet in staat is voor zijn esoterische werkzaamheden voldoende stoffelijke tijd achter elkaar uit te trekken.
Hier mag misschien een kleine regel worden bijgevoegd in aanvulling op de punten, die we een vorige maal reeds hebben bezien. Het is noodzakelijk dat een ieder, die het innerlijk pad wil gaan, leert zijn methode van concentratie te binden aan een bepaalde vaste voorstelling of een vast punt. Dit punt van uitgang wordt zo lang mogelijk gehandhaafd, maar dient voor het ik geheel aanvaardbaar te zijn. Indien een steeds van hetzelfde concentratiepunt uitgaat bij elke meditatieve en contemplatieve oefening, zal het mogelijk zijn in zeer korte tijd: Een voldoende innerlijke verdieping te bereiken. In de tweede plaats een voldoende werking te krijgen, die niet meer afhankelijk is van het stoffelijk tijdselement. En ten laatste zal men in staat zijn, op elk willekeurig ogenblik een bepaalde meditatie of contemplatie te hervatten en kan men onder omstandigheden bepaalde geestelijke en innerlijke werkzaamheden voortzetten op een wijze, die praktisch continu kan zijn, zonder dat stoffelijke processen of gebeurtenissen daarop hun feitelijke invloed verder kunnen uitoefenen.
Anders gezegd: u kunt uzelf dus voor een groot gedeelte onafhankelijk maken van het stoffelijk leven. Uw innerlijke wereld laat dit toe. Zij zal voor zich n.l. alleen een bepaalde fixatie krijgen op elementen uit het stoffelijk leven, die sterk gebonden zijn met de emotie. Dat wat u intens beleeft, wordt omgezet in een waarde, die ook voor de geest telt. Alles wat onbelangrijk is, wat uit gewoonte voortkomt, wat alleen noodzakelijk is om in het leven te blijven zonder meer, wordt eenvoudig terzijde gesteld. Wij kunnen het aantal nieuwe waarden, dat wij op het innerlijk pad ontmoeten dank zij uiterlijke beleving, voor een zeer groot gedeelte beperken.
Dan zal u duidelijk zijn, dat de innerlijke wereld in zeer vele opzichten verschilt van de uiterlijke; o.m. door het feit, dat tijd, maar ook afstand en in zekere verhouding zelfs afmetingen niet bestaan. De wereld, die u in u draagt, kan het best worden vergeleken met een vloeistof. Elk vat der gedachten, waarin u uw innerlijk beleven giet, kan volledig daardoor worden gevuld. Het innerlijk beleven neemt elke willekeurige vorm zonder meer aan. Er bestaan slechts weinige vormen, waartegen het ik een zodanig verzet heeft, dat het niet in staat is deze vormen geheel te vullen. Dus wij staan voor een zeer complexe innerlijke wereld.
Nu moeten wij de elementen van de stof en van de geest leren scheiden Dit is zeer moeilijk. De geestelijke beleving van de mens wordt n.l. eerst door hem erkend en door hem beleefbaar geacht, wanneer zij kan worden omgezet in gedachten en emoties, die tenminste de grens van het waakbewustzijn bereiken. Hier is dus klaarblijkelijk voor de mens de voorwaarde: mijn innerlijke wereld mag onafhankelijk zijn van mijn uiterlijke wereld, maar zij moet waarden bevatten, die voor mij in de termen van mijn uiterlijke wereld uitdrukbaar zijn. Dit betekent, dat een groot gedeelte van hetgeen die innerlijke wereld bevat niet of onvoldoende juist beschreven kan worden. De mens, die – het innerlijk pad gaande – streeft naar een volledige beschrijving van hetgeen zich in hen afspeelt, zal daardoor zichzelf misleiden, dank zij de onvolledige interpretatie, die hij stoffelijk daarvan geven kan.
Hieraan moogt u de conclusie verbinden, dat een esotericus nimmer in staat zal zijn eigen geestelijke status juist en volledig te overzien, vóór hij in staat is de totale wereld van geestelijk bewustzijn ook stoffelijk uit te drukken, of zelfs hoofdzakelijk geestelijk te leven, volledig bewust van dit bestaan en – daar denkende – alleen de nodige impulsen nog naar zijn stoffelijk voertuig af te geven. Dit laatste wordt zelden bereikt.
De kwestie van vormgeving, zoals de mens die ziet, is afhankelijk van de hersenen. Over die hersenwerking is in vorige cursussen voldoende verteld; ik wil daarop dus vandaag niet te ver ingaan. Het zij u voldoende te weten, dat elke omzetting afhankelijk is van bepaalde erkende centra in de hersenen en de daarin mogelijke combinaties.
U zult op een gegeven ogenblik innerlijk beleven. Dan zal blijken dat u tot een erkenning komt van meer kleurschakeringen, dan u normaal stoffelijk kent. Uw voorstellingsvermogen echter maakt het u mogelijk een omschrijving van tussenliggende tinten en varianten toch nog te vinden, U hebt twee waarden, waarmede u kunt vergelijken. Daardoor is een realisatie mogelijk. Wanneer u echter komt op een gebied, waarin kleur nietszeggend is (laat ons zeggen de duizenden variaties in beleving van het goddelijke Licht, het witte Licht; de vorige maal is daarover gesproken) dan zult u, gezien het feit dat niet voldoende variaties van wit omschrijfbaar en kenbaar zijn in de materie, de eigenschappen van dit licht nimmer in kleur kunnen vertalen. Dan gaat men spreken van levend licht. Maar dit “levend” is een zuiver persoonlijke uitdrukking en in feite wordt hier het licht beschreven door een aanduiding plus een emotieomschrijving. Realiseer u dus zeer wel, dat het innerlijk pad nimmer volledig redelijk kan zijn, en dat elke redelijke vertaling ervan een beperkte en onvolledige is. Wat nu te denken van een wereld, die – zoals werd gesteld – tijdloos is en vormloos is? Wij kunnen haar gebruiken op elke voor ons stoffelijk aanvaardbare wijze. Er zijn echter elementen, die dreigen onze innerlijke bewustwording te verstoren. Eén daarvan is de zeer menselijke, die wij rationalisatie heten. Rationalisatie is niet anders dan het met redenen omkleden van hetgeen bestaat of geschied is. Het is dus geen erkenning, maar een poging tot inpassen in een bestaand patroon.
Elke mens die begint het innerlijk pad te gaan, baseert zich op bepaalde stellingen. Deze worden in hem door de godsdienst, die hij van huis uit heeft meegekregen, de belevingen, die hij in de loop der tijden heeft gehad, de denkwijzen en filosofieën, die hij zich heeft eigen gemaakt, dus als het ware gevormd. Alles wat hij innerlijk beleeft, zal hij trachten te rationaliseren door het zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met zijn stoffelijk uitgangspunt. Daarbij zal hij trachten en in dit stoffelijk uitgangspunt de redelijke verklaring te vinden (dus voor de mens een direct begrijpbare en kenbare verklaring en samenhang), die zijn innerlijk beleven omschrijft. Maar dit is onmogelijk. Wij kunnen zelfs bepaalde psychische processen slechts voor een klein gedeelte omzetten in rationeel denken. Het zal u duidelijk zijn, dat de innerlijke wereld daaraan niet kan beantwoorden.
Conclusie: De innerlijke wereld moet niet worden gezien als een redelijk kenbare. Zij mag niet beperkt worden door redelijke ideeën, tenzij het “ik” in zijn stoffelijke vorm daar zozeer tevreden en gelukkig mee is, dat deze stellingen op dat ogenblik harmonisch zijn met het “ik”.
Dit laatste is dus een uitzondering en deze uitzondering kan alleen voorkomen op de ogenblikken; dat wij zelf in harmonie zijn. Want zelfs wanneer onze vertaling of onze rationalisatie niet zuiver is, kan op het ogenblik dat onze innerlijke wereld in onze uiterlijke wereld een perfecte harmonie ervaart, worden aangenomen dat ook de ongenoemde, niet omschrijfbare of niet juist erkende waarden met het stoffelijk gebeuren en de stoffelijke moeilijkheden in harmonie zijn. Het is voor ons dan belangrijker dit gevoel van tevredenheid tot een beleving te maken (omschreven in de eerste les), dan alleen maar te trachten een waarheid te beseffen, die wij toch niet redelijk kunnen omschrijven.
De indeling van de innerlijke wereld.
Gezien het feit, dat u leeft in de stof, zal een deel van uw innerlijke wereld stoffelijk zijn. Het is onmogelijk te ontkomen aan de direct met stof, stoffelijke waarden en voorstellingen gebonden gedachte-inhoud en kenmogelijkheid van de lagere voertuigen. In zoverre de innerlijke wereld hieruit is opgebouwd, mag worden gesteld, dat zij – zich baserend op stoffelijke voorstellingen en vormen (eventueel samengesteld en daarom in de werkelijke stoffelijke wereld niet eens geheel reëel) – altijd een aanduiding geeft van eigen verhouding t.o.v. goed en kwaad. Al wat als niet lichtend wordt erkend, wordt op deze wijze in de voorstellingswereld vervormd tot het ons bewuste. Al wat wordt erkend als onjuist en duister, wordt geprojecteerd als een schuldbewustzijn en dus verklaard in termen van demonen, duivels enz. enz.
Wij mogen hierbij niet uit het oog verliezen, dat dit deel van de innerlijke wereld een zekere congruentie moet bezitten met de uiterlijke wereld. Hier mag allereerst worde n gesteld: Voor het lagere en onmiddellijk stof gebonden deel van de innerlijke wereld is altijd weer bepalend de mate van harmonie, die met de werkelijke stoffelijke wereld bereikt kan worden. Op het ogenblik dat een directe strijdigheid tussen de uiterlijke wereld en dit deel der innerlijke wereld tot stand komt, zal men – naar gelang het eenvoudiger bereikbaar is – een van beide delen moeten herzien. Harmonie tussen a.h.w. het voorstellingsvermogen en de beleefde wereld is noodzakelijk.
Zodra wij echter deze direct stoffelijke voorstellingswereld verlaten, ontmoeten wij in onszelf een wereld van vaagheden. Misschien kan ik dit het best omschrijven met een schimmenspel. Wij zien omtrekken, maar weten niet precies hoe die gestalten zouden moeten worden uitgedrukt. Wij zien dus alleen de omtrek. Het wezen, is niet neer kenbaar.
Vanuit de stoffelijke mens gezien, worden deze schaduwen tot vragen of problemen. Deze problemen kunnen alleen in een grote omvang worden gesteld, maar zij kunnen nimmer juist worden gesteld. Daarom geldt op de innerlijke weg, dat men zich niet als doel stelt vragen te beantwoorden, die niet volledig gesteld kunnen voorden. De mens, die zichzelf vragen stelt en weet dat deze vragen voor het ik onjuist geformuleerd of onvolledig geformuleerd zijn, dwingt zichzelf tot een reeks van hersenoefeningen en gedachteprocessen, die voor het ik onjuist zijn, zonder daarmee een beantwoording van zijn vraag op aanvaardbare wijze te bereiken. Grote vragen daarbij betreffen vaak de z.g. inwijdingsgeheimen. Een inwijdingsgeheim in de esoterie is echter altijd een beleving, nimmer een woord. Zolang u in woorden een uitdrukking zoekt van een inwijdingsgeheim, zult u niet slagen.
Deze vage wereld is in zeker zin met de stof gelieerd. Zij bezit de vreemde veranderlijkheid, die bepaalde hogere delen van Zomerland ten deel valt. Zij is het gebied, waarop wij contact maken met ongeveer gelijkwaardige geesten; zij is ook het gebied, waarin wij lering kunnen ontvangen, indien wij harmonisch zijn met hogere krachten. Zolang een dergelijk contact of een dergelijke lering, geestelijk, met een afsluiting van alle direct stoffelijke elementen plaatsvindt, is zij aanvaardbaar. Al hetgeen daaruit wordt overgezet in stoffelijk-redelijke termen en normen, is en blijft onderworpen aan eigen redelijk denken en zal d.m.v. de gevoelswereld zo goed mogelijk aan de erkende werkelijkheid moeten worden aangepast. De stoffelijke werkelijkheid wel te verstaan.
Dan vinden wij in de innerlijke wereld en vreemd gebied, dat het best kan worden uitgedrukt in varianten van lichtsterkte. Sommige mensen noemen dit een gebied, waarin je vreugde beleeft en waarbij het duistere, het sombere, dus leed zou vertegenwoordigen. In feite is deze wereld alleen een van aanvaarding en verwerping. Aanvaarding en verwerping kunnen binnen de mens zelf in onbeperkte mate optreden; maar zij kunnen nooit zo onbeperkt optreden dat wij – u staat mij toe de opmerking te maken -daarbij geheel onafhankelijk worden van onze ogenblikkelijke vorm. Ook in deze wereld, waarin het licht zelve regeert en het al dan niet ontvankelijk zijn (vertaald dus als vreugde en leed) de enige kenmogelijkheid geeft, is de maatstaf, die wij vanuit het stoffelijk aanleggen en de voorstellingswereld van groot belang. Zij kan natuurlijk niet alles beslissen. Maar aangezien al, wat beleefd wordt in deze wereld van verschillende sterkten van licht, moet worden omgezet in een voor het ik aanvaardbaar beeld, zullen alle vreugden en alle smarten direct gekoppeld worden aan beleven.
Het is belangrijk dat de mens, die dit gebied bereikt en in zich deze vreemde afwisseling van schijnbaar zinloze of redeloze vreugde of smart doormaakt, niet overgaat tot een identificatie van deze smarten in zijn eigen wereld; evenmin van zijn vreugden. In uw eigen wereld veranderen de maatstaven voortdurend; in deze innerlijke wereld blijft de maatstaf altijd gelijk en harmonisch. Hieruit volgt wel voor u, dat dus het geheel van deze belevingen abstract moeten blijven.
Ik wil u duidelijk maken waarom. Op het ogenblik dat u innerlijke vreugden associeert met een bepaald stoffelijke handeling, een bepaalde plaats of een bepaalde toestand, zult u gedwongen worden voor diezelfde beleving altijd die handeling, plaats en toestand dus te herleven. Uw menselijk denken maakt het u praktisch onmogelijk, wanneer eenmaal een dergelijke gewoonte is geschapen, ook zonder dit te komen tot dit innerlijk bereiken.
Het zal u duidelijk zijn, dat wij zo onafhankelijk mogelijk moeten zijn wat onze innerlijke wereld betreft van omstandigheden, die niet onder deze controle staan. Overal waar u leeft, wordt u in zekere mate beheerst. Die beheersing kunnen wij opbouwen vanuit zuiver biologisch standpunt. Wij kunnen haar zien vanuit een economisch-maatschappelijk standpunt.
Wij kunnen haar zien vanuit religieus standpunt. Maar hoe wij haar ook benaderen, altijd geldt: onze wereld is voor een groot gedeelte niet onze dienaar, maar onze meester. Als wij dit concept in onze innerlijke wereld toelaten dan zijn wij niet vrij in ons streven, werken en beleven, maar worden wij gebonden aan een uiterlijkheid, die niet altijd te dragen is.
Het is juist ook hierom, dat een vorige maal reeds de nadruk werd gelegd op de noodzaak en het innerlijk beleven zoveel mogelijk stoffelijk vast te leggen. Het vereenvoudigt n.l. het innerlijk beleven. Maar men mag nooit innerlijk beleven op hoger niveau direct associëren met stoffelijke toestanden enz. Dat is te danken aan de eigenaardige werking van uw hersenen, die wanneer zij eenmaal een bepaalde emotie geassocieerd hebben met een bepaalde toestand, vaak weigeren die emotie gelijkwaardig te doen ontstaan bij een andere toestand; en zo dit toch gebeurt grotere weerstanden pleegt te scheppen. Ik hoop, dat ook dit punt duidelijk is.
Nu zult u zich afvragen: Welk einddoel moet ik mij stellen? Want een innerlijke wereld betekent ook een innerlijk streven. Leven in een wereld wil zeggen: streven in een wereld. Al is het dan alleen maar om met rust gelaten te worden, een zeker streven bestaat. Het is onmogelijk om een innerlijke wereld te beleven, zonder daarin ook een doel te kennen.
De doorsneemens is geneigd om dit doel zeer hoog te stellen. Hij spreekt over het kennen van zijn God. Een ongetwijfeld fraai doel, maar tevens een doel dat niet te verwerkelijken is in de huidige omstandigheden. De vaagheid is zo groot, dat vergelijkenderwijze op deze wijze Columbus had kunnen zeggen: “Ik wil Amerika bereiken; of het noord of zuid is of waar ook interesseert mij niet.” U zult begrijpen, dat dit dwaas is; want de omstandigheden in Argentinië verschillen sterk van die in Canada. Het is dus onredelijk om zo vaag ons doel te stellen, dat wij niet weten, waar wij belanden. Daarom kiezen wij als eerste het doel, waarvan innerlijk voor ons de aanvaardbaarheid vaststaat en waarvoor wij althans enigermate een omschrijving kunnen geven. Dit betekent in feite, dat wij dus voor onszelf een zekere selectie uitoefenen op de belevingen, vooral in deze wereld van variërend licht, variërende lichtintensiteit.
Wanneer u innerlijk bewust wilt worden, zult u allereerst moeten beginnen met uw innerlijke wereld inderdaad actief te maken. Het doel, dat u zich daarin stelt, kan het eenvoudigst worden uitgedrukt, wanneer u spreekt over vrede; maar dan een vrede, waarvan een vaste voorstelling bestaat (harmonie) of een vaststaande bereiking. Zolang men dit doet, blijkt dat het gehele leven met die innerlijke wereld op dat doel gericht blijft. Concentratie op een doel betekent het voorkomen van onnodige afwijkingen, onnodige krachtsverspilling.
Is een doel eenmaal zover benaderd, dat men het in zich als merkelijk gevoelt, dan kan men er misschien over nadenken welk volgend doel – krachtens in het ik aanwezige gevoelswereld vooral – bruikbaar is.
Wij ontwaken dan steeds meer op geestelijk terrein. Uiterlijk zou men hier kunnen gaan spreken van clair-voyance e.d. eigenschappen. Innerlijk spreekt men over het algemeen van het beleven van een tweede wereld. En wordt het meer omgezet in stoffelijke vormen, dan noemt men dit ook vaak bepaalde uittredingen naar de sferen. Hoe het ook zij en welke namen men het ook geeft, een vaststaand en een bepalend punt is: elke wereldvoorstelling, die in mij ontwaakt, is gelieerd met mijn uiterlijke wereld. Al wat ik daarin zoek moet voor mij stoffelijk redelijk gedefinieerd kunnen zijn.
Maar wanneer een doel is gesteld en een primaire voorstellingswereld, is aanwezig, die innerlijk dus beleefd kan worden, zo verrijkt deze wereld zich met details, die niet noodzakelijkerwijs binnen het ik aanwezig behoeven te zijn. Een groot gedeelte daarvan wordt ongetwijfeld nog geput uit het bewustzijn van de mens – ook uit het niet direct toegankelijk deel daarvan – maar een kleiner gedeelte is volkomen nieuw. De omschrijvingen van de wereld worden daarom verwarder en vager, naarmate zij zich in uzelf verder ontplooit. Want zij bevat steeds meer elementen, die u niet krachtens eigen beleven en ervaren kunt omschrijven.
Het leven in deze wereld zal voor zeer velen eerst een imitatie lijken van een menselijke wereld. Voorbeeld: men zegt: wanneer ik in mijzelf keer, bouw ik een huis; en wanneer ik terugkeer, dan ga ik precies daar voort, waar ik zo-even mijn bouwwerkzaamheden had afgebroken. Dit is een typisch verschijnsel. Wij gaan dus in onszelf symbolen bouwen. Het is niet noodzakelijk dat u zich de betekenis van al deze symbolen volledig realiseert. Wel, dat u begrijpt dat deze voorstelling een activiteit weergeeft. Het bouwen van een huis betekent voor het “ik” altijd weer zoeken naar bescherming. Hetzelfde mag gelden voor het versieren van een hal of een binnenkamer, het ontwerpen van beelden in een besloten ruimte, het bouwen van tempels of kerken; het zich bevinden in grotten, holen etc. In al deze gevallen blijkt, dat hier onzekerheid is. Het dak op het huis is in feite de verworven zekerheid, dat men meester is over zichzelf en zijn omgeving. Daarom zal elk ontstaan van een bouwbegrip als in het genoemde voorbeeld dus noodzakelijkerwijze met zich brengen, dat men zelfbeheersing beoefent en voor zich een steeds groter meesterschap van het “ik” in de innerlijke en zo mogelijk ook in de uiterlijke wereld verwerft.
Naast dit ene voorbeeld zijn er natuurlijk ook vele andere. Want het aantal activiteiten, dat daar optreedt, is praktisch onbegrensd. Misschien vindt u het prettig, wanneer ik eenvoudigheid halve enkele betekenissen weergeef van bepaalde acties. Want vooral de activiteit is hier belangrijk, omdat ze de binding van het ik aan de innerlijke wereld tot uitdrukking brengt.
Al wat is dolen, dwalen in schone tuinen, wandelen bij wouden, rusten aan de oever van rivieren of vijvers of zeeën (maar niet van afgronden) kan worden gezien als een noodzaak tot ontspanning. Zolang deze beelden optreden, kunt u er verzekerd van zijn, dat de aanpassing van uw eigen wereld met deze innerlijke wereld onvolledig is. U tracht dan te compenseren, door in uw innerlijke wereld bepaalde krachten te winnen, waardoor u de normale belevingen kunt omzetten in een meer harmonische factor. Deze vredesdromen zijn een feitelijke uiting van innerlijke disharmonie, van een niet volledig één-zijn.
Beelden, die gepaard gaan met het ontvangen van lering, hetzij door het ontmoeten van leraren, het samendrommen met anderen, gemeenschapsactiviteiten als musiceren of zingen, ofwel het hoogten beklimmen, waar een tempel of een meester of een stem of een licht aanwezig is, kunnen steeds worden gezien als een streven naar contact met een hogere waarde, die innerlijk reeds wordt aangevoeld. In een dergelijk geval is eveneens die innerlijk, voorstellingswereld onbelangrijk, maar dient de aandacht te worden gericht op het zich openstellen voor het hogere.
Hebben wij te maken net een eenvoudige weergave van ontmoetingen (een soort sociaal leven), dan blijkt dat onze innerlijke wereld te sterk gebonden is aan het stoffelijke. Het te veel optreden van gevormde personen of zelfs herkenbare persoonlijkheden geeft aan, dat wij te sterk aan de stoffelijke voorstelling en de stoffelijke rede gebonden zijn. Deze symbolen duiden aan, dat wij allereerst moeten trachten minder te omschrijven en meer te absorberen.
Ten laatste is misschien interessant: Voor sommige mensen bestaat deze droom van de innerlijke wereld uit een activiteit. Deze activiteit kan b.v. zijn het werken vanuit lichte sferen naar duistere sferen; het werken vanuit een lichte sfeer naar de aarde; het in een lichte sfeer werkzaam zijn ten bate of ten behoeve van anderen. Al deze beelden geven niet aan, dat een feitelijke activiteit optrad, maar wel dat een bepaalde harmonie ontstond en zich nog verder uitbreidt. Door de voor ons belangrijkste elementen daarin te fixeren, goed te omschrijven in een menselijke gedachte en deze als uitgangspunt te nemen voor onze meditatieoefeningen, zullen wij ongetwijfeld steeds verder kunnen doordringen in een wereld, die – al is zij in haar vormgeving fantasie – een bepaalde gevoelsbeleving met zich brengt. Zij maakt het ons mogelijk door te gaan naar een hoger bereiken. En wij zullen op den duur daarbij niet alleen een wereld van differente lichtsterkten in onszelf ontdekken, maar wij zullen ook een wereld ontdekken, waarin – maar dan naar het gevoel, want in een redelijke omschrijving is dat moeilijk – bepaalde levenskrachten en intensiteiten als ter keuze bereid liggen. Wij kunnen a.h.w. naar deze kracht gaan (zo ge wilt naar deze wereld) en daar kiezen wat nodig is: Medeleven, kracht, persoonlijk overwicht, persoonlijke beheersing, mogelijkheid tot het juist stellen van persoonlijke harmonieën, enz.
Wij kunnen misschien het beste een vergelijking maken met een schakelbord. Er zijn bepaalde grootmachten in het Al. Die grootkrachten worden in de innerlijke wereld weerkaatst. Door deze grootkrachten te erkennen, al is het in nog zo’n summiere en onvolledige omschrijving en ze bewust in te schakelen, kunnen wij ons eigen gevoelsbeleven en daarmee al, wat innerlijk voor ons belangrijk is, richten op één deel van de scheppende kracht of één scheppende werking. Zij werkt door in het totaal van ons wezen en kan eventueel ook stoffelijk geuit worden.
Ten laatste moet ik u nog verraden, dat de innerlijke wereld steeds weer bevolkt is met gestalten, die wij zelf scheppen. Het is echter verkeerd te menen, dat deze gestalten niet bezield zijn. Er zijn ook een groot aantal figuren, die wij geleend hebben uit boeken, uit lezingen, films, tijdschriften, gesprekken, observaties. Meestal zijn ze iets aangepast aan onze voorstelling van de innerlijke wereld, maar ze zijn dus ontnomen aan de impressies rond ons.
Deze gestalten, deze figuren en toestanden zijn echter niet ledig of alleen door onszelf bezield. Zij zijn over het algemeen een soort masker, dat wij opkleven aan voor ons niet redelijk kenbare waarden.
Vergelijk: Een mens is onzichtbaar. Om hem te kennen zet u hem een willekeurig masker op. Het kan zijn dat deze mens een volbloed Germaan is en u doet hem een negermasker op. Het kan een Italiaan zijn en u kleedt hem aan als een Eskimo. Maar het wezen, dat daarin is, zal bepalen wat het masker (de zo geschapen figuur) doet. Het merendeel van de handelingen, die in deze innerlijke wereld optreden, is niet van het “ik” afhankelijk, maar van het contact, dat het “ik” heeft met andere entiteiten of krachten. Hiermede hoop ik mijn korte omschrijving van die innerlijke wereld te mogen beëindigen.
Wanneer wij het hanteren van al deze waarden nagaan, dan valt ons allereerst het gevaar op, dat wij onze innerlijke wereld gaan stellen boven de uiterlijke werkelijkheid. Het lijkt ons, dat dit volledig juist is. Maar er treden bepaalde beperkingen op, die men dan meestal te laat ontdekt.
Wanneer wij n.l. de innerlijke wereld als werkelijkheid stellen, ook in een uiterlijk beleven, zullen wij alle consequenties volgens de normale maatstaven moeten overwegen en eventueel aanvaarden, dan wel onze handelingen beperken. Het is onmogelijk te handelen volgens de innerlijke maatstaf in het uiterlijk leven, wanneer men niet bereid is alle daaruit voortvloeiende gevolgen in de materie te accepteren.
Dat is zeer belangrijk. Elk systeem, dat wij gebruiken in de esoterie, is in feite een poging om een dergelijke aanpassing tot stand te brengen. Vandaar dat elke esoterische lering en een groot gedeelte van de wijsbegeerte, wanneer zij uitgaat van praktische mogelijkheden, zich allereerst baseert op de maatschappij in de tijd, waarin zij ontstond. Omdat de innerlijke wereld tijdloos is, zullen deze stellingen altijd blijven gelden voor de innerlijke wereld. Maar bepaalde esoterische systemen, hoezeer ook nog passend voor de innerlijke wereld, kunnen aan daadwerkelijke betekenis verliezen, doordat zij niet meer gebaseerd zijn op een uiterlijke werkelijkheid.
Conclusie: Het is niet goed ons bij de esoterie te binden aan een vast denksysteem, omdat elke wijziging van condities en omstandigheden in onze eigen wereld in feite een benadering van de innerlijke wereld op een andere wijze vergt, tenzij wij buiten onze stoffelijke wereld willen komen te staan.
Nu zult u zich verder afvragen, hoe het mogelijk is de nadruk steeds weer te leggen op dit esoterische, terwijl wij gelijktijdig in conflict zijn met de buitenwereld en daarin geen meester kunnen zijn van onszelf. Voorbeeld: Waarom zou ik streven naar een innerlijke beheersing, als ik nog niet eens in staat ben datgene te bezitten of te verdienen, wat ik begeerlijk voor mijzelf acht in de stof? Het antwoord is: Elke binnen het ik geactiveerde kracht is overheersend t.o.v. de materie. Wat men in de materie bereikt, is gebonden aan de stoffelijke tijd. Het zal snel vergaan en het zal nimmer een zekerheid zijn. Wat ik echter in mijzelf verwerk is tijdloos.
Indien mijn ontwikkeling (innerlijk) binnen de innerlijke wereld, tijdloze en toch met mijn wereld harmonische waarden doet ontstaan, ben ik onaantastbaar geworden voor een groot gedeelte van de z.g. oorzaak-en-gevolgsequenties van de lagere, de stoffelijke wereld, waarin ik verkeer. Het is beter om de geest te ontwikkelen dan de stof. Wie geestelijke rijkdom bezit, bezit iets wat hen niet genomen kan worden; zeker niet in de innerlijke wereld en zeer moeilijk in de uiterlijke wereld. Wie echter alleen uiterlijke waarden bezit zonder meer, zal deze kunnen verliezen en ze niet kunnen herwinnen, zoals met wijsheid en lering wel het geval is.
Enkele systemen in de innerlijke wereld.
Reïncarnatie.
Het denken aan incarnatie en reïncarnatie speelt in de innerlijke wereld een grotere rol dan men denkt. In de stoffelijke vorm en omschrijving is deze stelling n.l. een verklaring voor veel van wat men in zich erkent en ondergaat. Het komt in de mens niet op te stellen, dat zijn innerlijke wereld, die praktisch tijdloos is, toekomst en verleden gelijkelijk in zich bevat zowel als het heden van de mens. De innerlijke wereld echter omvat in feite het begin van de schepping tot het einde van de schepping. Alle daarin voorkomende waarden, voor zover het “ik” daarmee verbonden is, zijn in de innerlijke wereld te realiseren. En wel op vlakken die weinig van het stoffelijke verschillen tot op vlakken die geen enkele stoffelijk kenbaar waarde meer in zich dragen. De stelling der reïncarnatie geeft dus een verklaring voor vele verschijnselen.
Zij is echter niet noodzakelijkerwijze de enig juiste. Wij aanvaarden deze stelling, omdat zij in overeenstemming is met veel wat wij beleven en ervaren, zowel in verschillende sferen als op aarde zelf. Het geeft ons verder een inzicht in de tegenstand, die wij moeten overwinnen en stelt ons in staat een zekere vrede te vinden met hetgeen wij op het ogenblik moeten ondergaan. Maar het wil niet zeggen, dat daarom voor ons de voorstelling der reïncarnatie juist is. Wanneer wij deze stellingen aanvaarden, zo is in deze aanvaarding de aanpassing van innerlijke wereld en uiterlijk voorstellingsvermogen gelegen. In deze zin is zij aanvaardbaar, mits geen vaste voorstellingen omtrent eigen vroegere incarnaties en latere reïncarnatie daaraan verbonden worden.
Stellingen der verlossing.
In zeer vele systemen, waarin esoterie toch ook wel een grote rol speelt, ontmoeten wij gedachten als ”verlossing door het bloed”, enz. In al deze gevallen wordt bv. het plaatsvervangend offer gesteld (althans het ingrijpen in onze eigen verhoudingen) door almachtige en algoede krachten, zonder dat hiervoor een ander streven van het “ik” noodzakelijk is. Het erkenning kan meestal worden volstaan. Het is duidelijk, dat een dergelijk systeem voor de esotericus het gevaar in zich bergt, dat hij zijn eigen verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden voortdurend afschuift naar deze hogere kracht, terwijl hij gelijktijdig weigert om zelfstandig te denken en te reageren op die punten, die hij meent door die kracht voldoende gedekt te weten. Elke stelling, waarbij een verlossing als een niet door werkingen van het “ik”, of in het “ik” bereikte harmonie maar als een directe gave van buitenaf wordt voorgesteld, is voor de esotericus gevaarlijk en te verwerpen.
Systemen van goden.
Wanneer wij een hiërarchie opbouwen, hetzij van engelen of van goden, dan trachten wij op deze wijze dus de vertakkingen van de goddelijke kracht uit te drukken, voor zover deze voorde mens bevattelijk zijn. Het gevolg is, dat de hiërarchie een zeer sterke bepaling van ons eerste punt van streven mogelijk maakt. Het gevaar is, dat wij ons gebonden achten aan de hiërarchische weg. Wij moeten goed begrijpen dat – hoezeer het ook belangrijk is, dat wij een doel omschrijving in de innerlijke wereld verwerven, hoe summier of onjuist zelfs deze ook mag zijn – elke vastlegging van de weg voor het “ik” betekent: een beperking van leven, van vrijheid en ook van bereiking.
Het is voor ons mogelijk, dat wij gelijktijdig met de hoogste God en één van Zijn laagste vertegenwoordigers in gelijke harmonie zijn. Wanneer wij alleen spreken over een hiërarchische weg, dan zullen wij het hogere haast automatisch verwerpen of voorbijzien. Wij zijn er niet attent op. Daarom mag geen enkele hiërarchie worden gezien als een aanduiding voor datgene, wat noodzakelijkerwijze beleefd en doorgemaakt moet worden of aan begrip moet worden verworven, doch slechts als een aanduiding van het voor het “ik” begrijpelijke doel, dat innerlijk allereerst benaderd wordt.
Systemen waarin bepaalde pseudo-magische werkingen voorkomen.
Al wat met magie te maken heeft, is gebonden aan wetten en regels. Wetten en regels zijn voor de esotericus niet aanvaardbaar. Indien hij begint met zich te houden aan de wetten en regels van magie en pseudo-magie, wordt hij absoluut belemmerd in zijn innerlijke voortgangen kan zijn verdere bewustwording alleen van buitenaf plaatsvinden. Vandaar dat hij een keuze moet maken omtrent de te volgen weg, En daarbij geldt voor de esotericus: Alle verschijnselen, die de magiër tot stand brengt, overlegd en volgens bepaalde vaststaande procedures, zullen door het “ik” zonder deze vaststaande procedures, gewoontehandelingen etc., eveneens tot stand kunnen komen. Maar de magiër vervult een uiterlijke behoefte en heeft daaruit de innerlijke realisatie. De esotericus heeft de innerlijke realisatie en zal voor zover de innerlijke behoefte reikt een deel daarvan uiterlijk kunnen verwerkelijken.
Het zal u duidelijk zijn, dat dit opsommen van systemen – onvolledig, ik weet het – niet alleen, maar een aardigheidje is. Het heeft direct met uw innerlijke wereld te maken. Want het systeem dat u volgt is in vele gevallen te vergelijken met een geraamte. Een geraamte, waarvan de knoken de spieren moeten dragen en waarbij de hechting van de spieren misschien enigszins de bewegingsmogelijkheden bepaalt en beperkt, maar waarbij zonder het aanwezig, zijn van dit geraamte absoluut geen actie mogelijk is. Degene, die dit zo ziet, bouwt dus materieel. Hoe meer ik materieel bouw, hoe minder wij mijn innerlijk leven wordt. Het geraamte, dat ik mijzelf bouw uit wetten, axioma’s en gedachten, zal – wanneer het van mij alleen stamt -voortdurend gewijzigd kunnen worden. Is het een algemene leer, dan betekent dit, dat ik mij bind aan een voor mij niet blijvend passend geraamte en dus mijzelf beperk binnen een kader, waar dit niet noodzakelijk.
Dan kom ik aan mijn laatste punt voor heden. Alles, wat de werkelijk innerlijke wereld betreft, wordt in meerdere of mindere mate gereflecteerd in het z.g. onderbewustzijn, dus de beïnvloeding, die niet direct realiseerbaar is door het stoffelijk ik. Het is onmogelijk de innerlijke wereld daarvan geheel te scheiden, omdat de ik-voorstelling gebonden is aan de stoffelijke werkelijkheid, niet aan de geestelijke. Stoffelijk leven en de stoffelijke indrukken zijnde voornaamste. Zolang de mens in de stof leeft, moet hij hiermee rekenen. Hij kan zich van de stof niet bevrijden. Zelfs de fakir of yogi, die zich aan de weg neerzet en drie, vier dagen lang in meditatie vertoeft, blijft zich in de verte toch nog van zijn stoffelijk wezen en zijn verbondenheid met de wereld bewust. En daardoor zal ook nog steeds de waardering, die daarin bestaat, redigerend zijn voor elke beleving van de innerlijke wereld.
Indien u dit goed begrijpt, zult u bij de opbouw van uw innerlijke wereld uitgaan van een oplossing van uw persoonlijke problemen. U herinnert zich misschien, dat ik u een vorige maal heb aangeraden om positief te denken; en dat ik u deze positiviteit ook aanraadde voor die dingen, waarmee u zelf niet harmonisch bent. (ik heb daarbij als voorbeeld de moderne amusementsmuziek aangehaald.)
Realiseer u eens, dat deze positiviteit van denken in uw innerlijke wereld betekent: het opbouwen van een wereld, die lichtend is en krachtig. Het gaat er niet alleen om, dat u zich juist in uw eigen wereld oriënteert, uw stoffelijke wereld. Het gaat er om dat u uit die stoffelijke wereld zoveel mogelijk positieve waarden overbrengt naar uw geestelijke wereld. Want de beïnvloeding vanuit het onderbewustzijn krijgt dan een hoofdzakelijk positieve stimulans. En deze positiviteit is nodig. Het zondebewustzijn is voor 9/10 van de mensheid een remmende werking. Slechts in weinige gevallen zien wij, dat het een stimulans ten goede is en blijft.
Opvallend is steeds weer, dat zolang niet de innerlijke wereld zuiver positief is, de mens eerder wordt teruggehouden van de verwerkelijking, van zijn persoonlijkheid, dan dat hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, juist krachtens deze onderbewuste en daardoor zeer moeilijk te achterhalen tendensen. Wanneer wij het positieve in die innerlijke wereld doen ontstaan (dus deze lichtend en zo sterk mogelijk maken), zullen wij al wat in het onderbewustzijn ligt positief stimuleren. Dit betekent dat vooral de daadtendensen, de oplossing van problemen voor zover die mogelijk zijn, in de hand worden gewerkt. Hierdoor wordt ook een gedeelte van de stof krachtiger gestimuleerd en is dus levender dan de delen, die negatief zijn. Op den duur is het verschil in intensiteit van de positieve factoren en de negatieve in de mens zo groot geworden, dat hij door de positiviteit het negatieve ofwel kan negeren, danwel overwint en langzaam in het positieve kan opnemen. Een oplossing dus ook van bepaalde stoffelijke problemen weer in deze zin.
U kunt nimmer iets bereiken, tenzij u uitgaat – en ik zeg dat hier nog eens uitdrukkelijk bij –van het positief leven en denken. Tenzij u uitgaat van een reële zelferkenning, waarbij u niet spreekt over een wil, die tegen uw begeren kan ingaan, want wil en begeren zijn in feite identiek. Waarbij u niet spreekt over zwakte of verleiding, want zwakte bestaat alleen wanneer het begeren (dus het feitelijk willen) groter is dan de verstandelijke rem, die men eraan zou willen opleggen.
Wees realist. Realist omtrent uzelf, uw eigen wezen en uw persoonlijkheid; maar denk en leef zo positief mogelijk. Alleen daardoor kunt u de innerlijke wereld activeren in gunstige zin. De gestalten, die de innerlijke wereld bevolken – al zijn ze uit uzelf voortgekomen – zullen steeds meer de weerkaatsing worden van positieve en lichtende wezens rond u. Uw innerlijke wereld bevat dan ook steeds meer directe contacten met hoge waarden en met een daaruit voortkomende gevoelsinhoud en kracht, die weer kunnen worden omgezet in voor de stof begeerlijke of noodzakelijke realisaties.
Achtergronden van de huidige periode.
Ik wil in dit tweede gedeelte graag met u spreken over de huidige periode en natuurlijk ook weer in het bijzonder over de achtergronden daarvan; en dit in esoterische zin waar dit enigszins mogelijk is.
De kentekenen van deze tijd zijn u allen bekend. Wij hebben te maken met grote opflakkeringen van energie, gevolgd door perioden van lusteloosheid. Een grote prikkelbaarheid, die over het algemeen latent is en vaak door onredelijk kleine oorzaken tot uitbarsting komt. Wij zien verder een afwisselen van – ik zou haast zeggen – onverschilligheid met perioden van angst; of – wat nog erger is – perioden, waarin men de wereld voortdurend veroordeelt en alleen daarin duisternis ziet.
Hier zijn natuurlijk wel enkele opmerkingen op hun plaats. Wanneer een mens in deze periode angst heeft, is hij actief. Angst en activiteit op geestelijk terrein zowel als op menig stoffelijk terrein, blijken in directe relatie te staan. De prikkelbaarheid is over het algemeen het resultaat van een zichzelf niet juist in de wereld weten te plaatsen, een gevoel van tekort ofwel een gevoel van minderwaardigheid.
Wij kunnen natuurlijk een groot deel van deze werkingen herleiden tot o.m. de invloed van Aquarius. Indien wij echter in de innerlijke wereld willen gaan zien, waarover zo-even zoveel is gezegd, dan blijkt ons dat in onszelf en zeker in de mens op het ogenblik zeer sterke veranderingen aan de gang zijn. Deze veranderingen zien wij in de eerste plaats door een zekere doelloosheid tot uiting komen. Ook geestelijk is er een minder doelbewust streven en voor alles een minder sterk geloof, zowel in het ‘ik” als in de hogere krachten. De werkingen van bv. een wereldleraar dringen tot nog toe moeizaam – zo al – tot het westen door. Wij staan dus -uiterlijk gezien – in de chaos en zullen daarvan innerlijk de weerslag moeten ervaren. Ik hoop, dat u het met deze korte omschrijving van de toestand eens kunt zijn.
Wanneer u droomt in deze tijd, zijn uw dromen dan licht of zijn ze gekruid met een vreemde zwaarmoedigheid? Is dit laatste het geval, dan kunt u er wel zeker van zijn, dat u op het ogenblik niet juist in de wereld georiënteerd bent. Een juiste oriëntatie vergt een grote nadruk op de eeuwigheid van eigen bestaan. Niet een ongeloof, wanneer de dood op aarde zou dreigen; want dit is vaak fataal, omdat het de mens tot traagheid en tot roekeloosheid brengt.
Maar een geloof aan het innerlijk voortbestaan van het ik in de eigen persoonlijkheid. Bezitten wij dit geloof in voldoende mate, dan kunnen wij al wat buiten ons bestaat realistischer en met minder bezwaren en minder angst bezien.
Toch zal men in de huidige situatie niet in staat zijn om tot een werkelijk resultaat te konen – innerlijk – wanneer niet een zekere innerlijke hardheid (in de goede zin des woords wel te verstaan) gepaard gaat met het erkennen van de omstandigheden en het geloof aan eigen voortbestaan. Er is in deze dagen geen tijd voor sentimentaliteit. Het sentiment, dat spreekt over het lot van één mens als belangrijker dan de gehele mensheid, is een frase, want niemand is bereid om daar met zijn leven, met zijn goed en al wat hij bezit en is, achter te staan. Wanneer men u glorieuze redenen houdt over vrijheid, zo zal een weinig nadenken u reeds doen realiseren, dat deze vrijheid ook zeer beperkt is. Kortom, men moet niet slechts reëel zijn, men moet de moed hebben om af te rekenen met verouderde idealen en verouderde stellingen.
Voor een mens, die innerlijk naar de bewustwording streeft, is dat erg pijnlijk. Want men wil niet geloven, dat de wereld – zoals men dat dan noemt – “slecht” is. Mijn vraag is daar tegenover: Is een kat slecht, wanneer ze een muis doodt? Is een tijger slecht, wanneer hij een mens doodt? Is een mens slecht, wanneer hij zich ten koste van alles verdedigt? Is een wereld slecht, wanneer zij de oplossing van haar werkelijke problemen alleen in geweld of in onderdrukt geweld ziet?
Het oordeel, dat idealistisch is, ontkent de werkelijkheid. Wie idealistisch denkt in het stoffelijke en daarbij verwaarloost de werkelijkheid in ogenschouw te nemen of te erkennen, zal ditzelfde voor zich doen op het ogenblik, dat hij te maken krijgt met innerlijke moeilijkheden. En zoals ik reeds mocht opmerken: er bestaat een directe relatie tussen de uiterlijke verhoudingen en vele moeilijkheden, die toch tot het innerlijk, het psychisch terrein behoren. Dan moeten wij in de eerste plaats dus realist zijn en gevoelloos voor zover het idealen en stellingen betreft.
Dat is heel erg moeilijk. Op het ogenblik n.l. dat ik een ideaal stel, terwijl dit ideaal niet werkelijk kan zijn onder de huidige omstandigheden, schep ik voor mijzelf irrealiteit, onwerkelijkheid. Ik schep een demonische wereld, waarin ik voortdurend de strijd moet aanvaarden met de draak der duisternis en ik vind geen uitweg meer. Op den duur zal mijn ideaal mij zozeer overwoekeren, dat mijn gehele wereldbeschouwing – zowel innerlijk als uiterlijk – op dit conflict is gebaseerd. Een conflict, dat echter niet op werkelijke waarden berust.
Het klinkt hard om dit zo te zeggen. Maar wanneer u niet uitgaat van de feitelijke toestand, wanneer u niet erkent waar het werkelijk om gaat, kunt u nimmer in deze wereld voor uw medemensen een juiste betekenis hebben, kunt u nimmer de juiste houding bepalen in deze wereld, waarin u leeft; en dan zult u – waar u geestelijk compensatie zoekt voor hetgeen u een tekort vindt in uw eigen wereld – onwillekeurig uw innerlijke wereld verdraaien en vertekenen.
De waarden, die op het ogenblik esoterisch zowel als exoterisch van groot belang zijn, kunnen wij naast elkaar noemen als zijnde: werkelijke liefde, gepaard gaande met werkelijke aanvaarding en werkelijk begrijpen; een erkennen van de rechten van anderen, zonder het “ik” daarom als rechteloos te zijn; een realisatie van het “ik” als een samengesteld en complex wezen, waarin het dierlijke element een grote rol speelt en waarbij dit dierlijke element op zijn wijze volgens de wetten der natuur – die ook door het menselijk verstand niet geheel onderdrukt kunnen worden – wordt gestuwd in een bepaalde en natuurlijke, verantwoorde richting. Pas wanneer wij van dit standpunt uitgaan, kan de innerlijke wereld zuiverder en juister worden.
U wordt soms geconfronteerd met opvattingen – vaak religieuze – die conflicten kunnen scheppen. Eén ervan is de vraag van de erfzonde. En ergert u zich nu niet, omdat ik hier dus een bijna doodgepraat, oud concept opnieuw in het middelpunt der belangstelling tracht te plaatsen. De erfzonde, zo zegt men, is de zonde van Adam (dus in feite van de voorvaderen), vastgelegd in het kind, waaruit het kind verlost moet worden. Die verlossing vindt plaats door de doop, die in feite het toetreden tot de nieuwe gemeenschap inhoudt. Dan gaan we de feiten na. Elk lichaam, dat geboren wordt, wordt erfelijk bepaald in een deel van zijn eigenschappen en van zijn zwakke punten. Het is voor de geest onmogelijk om deze eigenschappen en zwakke punten volledig te wijzigen in overeenstemming met eigen behoeften en eigen wezen.
Erfzonde zou kunnen worden vertaald als: niet-harmonische erfelijkheid. Dat is punt 1.
Ten tweede: Het blijkt ons, dat deze strijdigheid tussen geest (gedachtewereld eventueel) en stoffelijke werkelijkheid voor velen de bron is van grote conflicten. Een strijd, waarin zij voortdurend dreigen onder te gaan en waarin het duister hen nader staat dan het licht.
Wanneer echter een zekere aanvaarding van het stoffelijke bereikt kan worden en zo de innerlijke strijd en een schuldcomplex kan worden vermeden, hebben wij de mogelijkheid om zelfs met het bestaan van de oorspronkelijke eigenschappen het begrip van erfzonde (zonde, zijnde een ingaan tegen de goddelijke wetten of datgene, wat als zodanig wordt beschouwd) te vermijden. Het aanvaarden van de stoffelijke werkelijkheid is noodzakelijk. Juist de esotericus dient dit te beseffen; het aanvaarden van die stoffelijke werkelijkheid en het feit, dat hij een groot gedeelte daarvan niet geheel zelf kan regeren of bedwingen in de huidige omstandigheden, geeft hem pas de mogelijkheid om innerlijk te stijgen.
Innerlijk stijgen wordt in deze wereld heel vaak gezien als een vlucht uit de werkelijkheid. Het behoeft dat zeker niet te zijn. Wij behoeven niet te ontvluchten aan de toestanden, die op aarde bestaan. Of aan een lichamelijke onvolkomenheid. Of – indien het anders moet worden gezegd – aan een gebrek misschien aan harmonie, aan juiste samenwerking en contact met onze omgeving. Alles, wat innerlijk wordt bereikt, is een aanvulling van de erkende en aanvaarde uiterlijke tekorten. Wij kunnen vanuit de innerlijke wereld compenseren. Wij kunnen echter niet veranderen.
In deze zin is het woord erfzonde ook heden nog actueel. Het is niet een kwestie misschien van een genezen worden daarvan door een doopsel, maar wat blijkt? In zeer vele gevallen kunnen wij dergelijke complexen en problemen oplossen, wanneer wij behoren tot een gemeenschap, die voor ons een redelijke vervulling van het stoffelijk noodzakelijke plus een voldoende geestelijke harmonie inhoudt. Het behoren tot een gemeenschap is de oplossing voor menig probleem. Het uitgesloten zijn uit een gemeenschap of het zich daarvan uitgesloten gevoelen is een soort hel op aarde, de toestand die volgens mij erfzonde genoemd wordt.
In dit korte beeld van een religieus verkeerd gehanteerd maar werkelijk bestaand iets zal u blijken, dat wij innerlijk de schoonheid, het licht en het recht mogen zoeken; maar dat wij dat alleen kunnen doen, wanneer een zekere mate van gemeenschap bestaat. Gemeenschap wel te verstaan, die ook tot een stoffelijke uitdrukking komt. Anderzijds blijkt, dat wij voortdurend lijden onder alle afwijkingen van: (noem maar op) intellect. Lichamelijke structuur, daaruit voortkomende ziektebeelden, enz., tenzij wij deze geestelijke eenheid en sterkte hebben.
Innerlijke harmonie wordt grotendeels bepaald door de wijze, waarop men zich in een gemeenschap als deel van de gemeenschap kan en durft bewegen. Hoe sterker deze gemeenschap tegemoetkomt aan de feitelijke behoefte van alle delen van het “ik”, hoe sterker natuurlijk ook de werkelijke ontwikkeling van het “ik” is, innerlijk zowel als uiterlijk.
Dan geloof ik, dat de eerste en belangrijkste conclusie, die wij hier onmiddellijk trekken, is: In deze nieuwe tijd zijn vele oude gebruiken, wetten en regels, zowel als dogmata en andere godsdienstige stellingen, niet meer waardevol en bruikbaar en moeten zij worden gezien als iets, wat ons van de gemeenschap verwijdert i.p.v. daartoe intenser doet behoren. Naarmate wij meer stellingen als onveranderlijk vaststaand aannemen, naarmate wij ons sterker aan bepaalde gebruiken en systemen hechten, zullen wij tot een kleinere groep behoren. Hoe kleiner de groep, hoe groter de feitelijke onzekerheid van allen, die deel uitmaken van die groep, En hieruit vloeit weer voort, dat juist de kleinere groepen geneigd zijn tot een overcompensatie van het aangevoelde tekort te komen, door het stellen van meer dogma’s en meer stellingen, die het “ik” in feite verder isoleren en als enige balsem geven een gevoel van uitverkorenheid of van lichtend-zijn.
Dan zult u allereerst noemen stellen, dat een neutraliteit t.o.v. alle waar of enig waar verkondigde stellingen noodzakelijk is. Zowel een aanvaarding als een ontkenning daarvan brengt een afzondering van de wereld. Er kan op deze wereld echter niets beweerd worden, dat niet tevens een waarheid in zich bergt. De grootste leugen verbergt in zich een fragment waarheid. De sterkste levensontkenning is in feite gebaseerd op een kleine en daarin verborgen belangrijke erkenning van het leven zelf als waardevol. En zo kan ik doorgaan. Omdat in alle dingen het positieve aanwezig is, zal degene die neutraal is en zich niet aan stellingen of dogma’s zonder meer bindt, in staat zijn in alles de misschien geringe lichtende waarde te vinden en uit deze geringe lichtende waarde contact op te bouwen met een zo groot mogelijk aantal wezens, mensen.
Deze band omvat begrip, het aanvoelen van het wezen van de ander, het erkennen van diens recht op een eigen mening en zelfs op dogmata; verder het recht van deze mens om een deel van het eigen wezen af te wijzen. Op het ogenblik dat een mens – of wat dat betreft een geest – een algehele en onvoorwaardelijke aanvaarding van zijn eigen wezen vergt van zijn omgeving of van bepaalde wezens in die omgeving, zal het “ik” daaronder lijden. Want een dergelijke, zonder enige voorwaarde volledig gegeven aanvaarding kan niet voorkomen in de beperkte vorm, waarin je als mens en als geest in de vormkennende sferen leeft. Dit is, naar ik aanneem, een redelijke les.
Nu ga ik echter nog iets stellen. Wanneer ik redelijkheid volgens menselijke normen volledig stel als voorwaarde voor mijn bestaan, zal ik hierin precies dezelfde dogmatische waarderingen en dus ook dezelfde gebreken en fouten vinden als in onverschillig welke andere beperking of definitieve aanvaarding van onbewezen stellingen. Wij moeten aannemen, dat al wat wij beleven en al wat wij kennen niet slechts voor wijziging, maar bovenal ook voor uitbreiding vatbaar is. Wij moeten beseffen, dat al wat in ons leeft, geestelijk zowel als stoffelijk, voortdurend aangepast moet en kan worden aan een nieuw ontstaan besef.
Groei impliceert voortdurend het sterven van het oude, dat echter uit zichzelf het nieuwe steeds voortbrengt. Het beeld van de Phoenix, de vogel, die zich in het vuur stort en verteerd daardoor te herrijzen, is in dit opzicht wel een beeld van de bewustwording van de mens.
Steeds dient men zich te louteren van het oude, om – de essence (de geest daarvan) behoudende – te komen tot de hergeboorte, de vernieuwing, die dan weer een lange tijd van bestaan mogelijk maakt in de nieuw geschapen conditie.
Wat deze tijd op het ogenblik doet is niets anders dan dit. Een esotericus, die zich met de problemen van deze tijd bezighoudt, zal uit de aard der zaak stelling moeten kiezen. Elk stellingkiezen is esoterisch op het ogenblik te verwerpen (ik zal u er de reden voor geven), omdat elk stellingkiezen op dit ogenblik niet is een u binden aan een bepaalde fractie, partij of groep, maar in feite het ontkennen van een groot gedeelte van de mensen en zelfs ook van de geest, die leeft op of werkzaam is op die wereld. Daarom neet elke innerlijke ontwikkeling allereerst worden opgebouwd op de innerlijk erkende waarheid, onafhankelijk van de uiterlijke verschijnselen. Wij zullen er goed aan doen, om – zover het de innerlijke bewustwording betreft – zelfs geen beelden of gelijkenissen te zoeken in de wereldomstandigheden, noch ons te laten binden en vatten door de in de wereld bestaande problemen.
Meditatie: Kosmische liefde.
Dan wil ik hier het onderwerp “kosmische liefde” bezien. Wij weten allen, dat goddelijke of kosmische liefde een belangrijk deel uitmaakt van de overwegingen van de esotericus. Zij vormt voor een deel zijn beweegreden tot streven en een groot gedeelte van zijn handelingen zullen – mede door zijn concept hiervan – bepaald worden. Is echter een goddelijke of een kosmische liefde vanuit een menselijk standpunt te beleven en te overzien?
Wanneer een mens ernstig zou moeten lijden en hij wordt vóór zijn tijd gedood, zodat dit lijden hem bespaard blijft, dan kan dit bv. uit geestelijk standpunt een daad van liefde zijn.
De mens zelf ziet alleen de te vroege beëindiging van het leven en ziet dit als wreedheid of zelfs als een onrechtvaardigheid. Hij vraagt: waarom? Degene die de kosmische liefde ziet als iets, dat bewustwording en ontwikkeling wenst, is zelfs niet ontsteld, als hij denkt aan een vernietiging van de wereld door bv. bommen. Want, zo zegt hij, wij zouden het vanuit ons standpunt liever niet zien. Maar ook de belevingen, daaruit voortkomend, zullen een zodanige bewustzijnswaarde hebben, dat de geesten, die dit hebben doorgemaakt, rijker zijn en dus beter zullen kunnen leven en kiezen dan voordien mogelijk was. Het kan een zegen zijn, ofschoon het een vloek is vanuit menselijk standpunt.
Wanneer mensen lijden – of dat nu is in Laos, in Congo, in China of elders – zo kan dit lijden in onze ogen misschien erg wreed zijn. Maar misschien dat door dit lijden een zekere selectie plaatsvindt, zodat later in deze volkeren een sterker, een daadkrachtiger ras ontstaat. Een ras, dat alle condities in zich draagt, noodzakelijk om iets te bereiken. Natuurlijk zult u dan spreken over het onrecht, dat ontstaat wanneer iemand geluk heeft en zich daardoor kan voeden bv. of kan blijven leven; en de ander, die pech heeft, omdat hij juist daar is, waar de klappen vallen. (Zoals wanneer ik mij niet vergis – een zekere vertegenwoordiger van een vreemde mogendheid gisteren) Maar het feit, dat je daar bent of niet bent, berust ook op je eigen reacties. En ik zou zeggen? Het is zeer gunstig wanneer de mensen leren daar, waar strijd is, niet aanwezig te zijn. Hoe meer mensen het leren, hoe minder strijd op aarde.
Misschien vindt u dit een beetje lichtzinnig opgemerkt. Maar realiseer u nu eens, dat er later misschien behoefte zal zijn aan een selecter en sterker mensenras om op deze wereld de dingen in stand te houden; om te voorkomen dat degeneratie, verzwakking – niet alleen lichamelijk maar op den duur ook geestelijk – gaat optreden. Dan zal de schijnbare wreedheid van deze omstandigheden in feite de goddelijke liefde voor de mens toch tot uitdrukking brengen.
Het is onmogelijk voor de mens om te oordelen omtrent de goddelijke liefde of de kosmische liefde. Indien hij ze innerlijk aanvaardt, mag hij ze nimmer gespecialiseerd uitdrukken in een bepaald aspect, of in bepaalde wensen. Maar hij moet al wat gebeurt – ook datgene wat voor hem of haar onaanvaardbaar is – in dit concept onderbrengen. Hij moet trachten ook daar het liefdevolle en het goede in te zien; een gelijktijdig volgens eigen inzichten en aanvoelen streven naar een zo prettig en aanvaardbaar mogelijk verloop der ontwikkeling.
Er moet verschil worden gemaakt tussen menselijke liefde, mensenliefde en goddelijke- of kosmische liefde.
Menselijke liefde is een vorm van bezit en op den duur van innerlijk contact, waaruit inderdaad veel goeds geboren kan worden, maar iets wat altijd beperkt blijft en heel vaak zelfs door bezitzucht te sterk wordt beperkt.
Mensenliefde is iets, wat gebaseerd is op menselijk denken en menselijke rede, op menselijke beschouwingen omtrent wat wel of niet aanvaardbaar is. Zodat mensenliefde zelfs van land tot land verschilt.
Laten wij begrijpen, dat deze dingen als motivering voor ons streven kunnen dienen, maar dat zij nimmer mogen worden gezien als in directe overeenstemming met of voortkomende uit de goddelijke liefde. Het is onze eigen reactie op de kosmische liefde, niet de kosmische liefde zelf. Daarom is het ook niet belangrijk of wij in ons streven ten goede de resultaten bereiken, die wij wensen, of niet. Belangrijk is dat wij streven, want in dit streven ontwikkelen wij ons tot een juister aanvaarden van de kosmische liefde en kunnen zo aan onze eigen beperking steeds sterker ontkomen.
Inwijding, bewustwording
Wanneer wij naast de kosmische liefde een ander belangrijk punt nemen in de overweging van de doorsnee-esotericus, dan vinden wij daarin met grote woorden geschreven: Inwijding, bewustwording of ontwikkeling. Maar laten wij goed begrijpen wat feitelijk deze dingen zijn.
Bewustwording is alleen een realisatie van het ware ik, nimmer een uitbreiding buiten het ik.
Het ik, eeuwig zijnde, heeft zijn vaste plaats, zijn vaste mogelijkheden en kan, wanneer het zichzelf eenmaal erkend heeft, alleen door versmelting met andere waarden groter worden, maar verliest daarbij de persoonlijke handelingsbevoegdheid, die de doorsneemens heeft.
Inwijding zal betekenen, dat je dus op een steeds hoger niveau komt van beleven, van werken, maar menselijk gezien is inwijding feitelijk het bereiken van hogere krachten en vermogens. Vermogens en krachten, die dan bij voorkeur nog worden omgezet in stoffelijk kenbare waarden, al is het maar een beetje levitatie, de mogelijkheid en telepathisch contact op te nemen of iets anders. Inwijding in feite zou moeten betekenen: ook al weer zelferkenning. Want naarmate ik meer omtrent mijzelf en mijn eigen wezen besef, zal ik meer kunnen bereiken …… in mijzelf. Ik ben voor alle bewustwording, inwijding enz. gebonden aan mijn eigen wezen, aan de begrenzing van mijn eigen wezen en ik moet elk streven in deze richting tenslotte baseren op mijn eigen mogelijkheden, inzichten en capaciteiten. Slechts dan kan ik voor mijzelf het kosmische bereiken.
Lijden.
Er zijn meer van die interessante onderwerpen. Ik weet niet of u vaak over het lijden van de mensheid mediteert. Laat ons dan nimmer vergeten, dat wat wij lijden noemen, beter kan worden uitgedrukt met disharmonie. Want lijden wordt geboren uit de gedachte, niet uit de materie. In het stoffelijk bestaan kan pijn voorkomen, dat is natuurlijk waar. Maar deze pijn kan onder omstandigheden worden omgezet in een vreugdige belevenis.
Voorbeeld: Iemand wordt in een oorlog gewond. De wond doet ontzettend pijn, maar de gewonde weet, dat hij daardoor tijdelijk verlost wordt van de ellende van het front, deze door mensen geschapen hel. Dan is zijn pijn voor hem onbelangrijk. Pijn en lijden zijn in dit geval twee verschillende dingen. Aan de andere kant kan iemand, die maar even een vinger stoot of kwetst en zich daarin voortdurend verdiept, daaruit een intens lijden maken. Het lijden der mensheid komt niet direct voort uit stoffelijke condities, maar eerder uit de geestelijke reactie daarop. Dan moet elke meditatie omtrent het lijden der mensheid en ook omtrent ons eigen lijden en het onrecht, dat wijzelf menen te ondergaan, niet gebaseerd worden op de feiten; de feiten die je stoffelijk constateert. Dan moet het gebaseerd worden op de mentaliteit, de gedachteachtergrond.
Wanneer wij mediteren over lijden, en wij willen dit door meditatie bestrijden, zullen wij niet moeten trachten dat lijden weg te nemen, maar om een harmonie te brengen, waardoor het lijden onbelangrijk wordt. Naarmate n.l. pijn en z.g. leed in stoffelijke vorm bv. onbelangrijker worden door de harmonie, die er tegenover staat, zullen deze uiterlijke verschijnselen verdwijnen of – zo ze voortbestaan – slechts zo weinig op de voorgrond komen, dat wij ze kunnen verwaarlozen.
Dit geldt ook voor onszelf. Want het is misschien gemakkelijk om te mediteren over harmonie voor anderen, maar in jezelf heb je meestal een disharmonie. Een disharmonie, die sterker wordt naarmate je meer geestelijk streeft in vele gevallen, Want je kunt je nu eenmaal niet verenigen met wat er op de wereld gebeurt. En wat je zelf ondergaat is ook niet prettig en het is niet aanvaardbaar. Je had het zus en zo willen hebben en je krijgt het anders. En dat kun je niet aanvaarden. Er ontstaat leed, inderdaad. Maar een leed, dat geen feitelijke gronden heeft.
Als esotericus dient men te beseffen, dat alle werkelijk groot leed ontstaat uit een verkeerde voorstelling omtrent hetgeen men is, bezit, enz. Geestelijke waarden, eenmaal juist beseft, zullen het lijden uitblussen. En nu moogt u er misschien aan toevoegen als u wilt: Hier zien wij hoe gelijktijdig goddelijke rechtvaardigheid en goddelijke liefde ingrijpen. Lijden is overbodig, wanneer men zelf juist leert te denken en te reageren. En rechtvaardigheid, want onjuistheid van denken wordt bestraft en wel door de mens zelf met lijden.
Wij kunnen natuurlijk de reeks van dergelijke meditaties uitbreiden tot ver in de volgende dag. Maar met deze enkele voorbeelden heb ik geprobeerd iets aan te tonen. In deze nieuwe tijd moeten wij realist zijn, dat heb ik u al gezegd. Dit esoterisch realisme kan alleen bereikt worden, wanneer wij leren af te zien van elk zelfbeklag; wanneer wij leren af te zien van een zoeken naar een persoonlijke bevrediging als zijnde het eerst belangrijke. U kunt in deze tijd alleen door hard te zijn verder komen. Door realistisch te zijn. Wees het dan in de eerste plaats t.o.v. jezelf, je eigen wereld en je eigen relatie met je omgeving.
U zult uitroepen: Maar onze gevoelswereld dan? Uw gevoelswereld dient een reflex te zijn van de geest en van de innerlijke wereld. Dat hebt u door mijn voorganger zo mooi horen uitleggen. Op het ogenblik dat ik aan mijn gevoelswereld stoffelijke maatstaven opleg of tracht mijn gevoelswereld aan stoffelijke omstandigheden te binden, heb ik mijn geestelijke vrijheid verloren. En vrijheid is in deze dagen wel zeer noodzakelijk. Want slechts wie vrij is kan alle dingen begrijpen, kan alle dingen leren aanvaarden. Slechts wie vrij is kan waarlijk in de gemeenschap der mensen leven. Nimmer hij, die een slaaf is, al is het maar van goedbedoelde maar verkeerde sentimenten.
Deze conclusie, zijn misschien niet alle even prettig voor u en voor velen misschien te nuchter en te weinig esoterisch. Toch vraag ik mij af, of u voor uzelf ook niet in vele gevallen – juist omdat u esoterisch wilt streven – uw gevoelswereld te sterk bindt aan uw eigen voorstelling, aan uw beeld van goed en van lichtend en van juist. En dat u die gevoelswereld dan in het bijzonder van toepassing wilt verklaren op allen, is een onmogelijkheid. Juist de esoterie maakt het noodzakelijk, dat u vrij bent; en dat noemen de mensen dan “hard”. Maar het is noodzakelijk dat u harmonie zoekt, zonder u af te vragen of deze harmonie nu eigenlijk wel past bij dogma a. of axioma b.
Heeft u dit alles verwerkt, dan zal misschien het woord van de volgende spreker voor u een goede aanvulling zijn op uw eigen gedachtewereld. Want deze zal de bijeenkomst besluiten met een eigen betoog en een daarop volgende meditatie, die hij zelf kiest. Ik hoop dat u zult trachten een praktische toepassing te vinden. En als het even kan vooral voor uw eigen denken, bv. bij het lezen van uw krant of het beschouwen van uw buren, opdat u vanuit de praktijk de esoterie gemakkelijker benadert.
Aanvaarding.
Een mens, die op de wereld is vol van verlangen naar het hogere en naar het goede en die voor zichzelf niet in staat is de juiste harmonie, het juiste evenwicht der dingen te vinden, is als de aarde, die dor en droog ligt onder een brandende zon. Daar verdort al het gewas, daar blijft geen leven over; het wordt een woestijn.
Een mens is vaak een woestijn. Een woestijn, omdat hij in zijn hunkering vergeet, dat zon en regen samen leven scheppen. Want zo is de wereld. Omdat hij vergeet, dat het beleven van het innerlijk hoogste op zichzelf moet worden afgewisseld net de beleving van buitenaf en het streven naar buiten toe.
Wij allen hebben ongetwijfeld onze perioden, dat wij onszelf onvruchtbaar en droog gevoelen.
Dat het lijkt of ons hele denken een woestijn is, waarin dan de wind der gebeurtenissen wel eens wat duinen verplaatst, maar ons voor de rest toch eigenlijk maar met dezelfde kaalte, dezelfde gloed, dezelfde lusteloosheid laat.
Het vreemde is juist, wanneer je leven zo kaal is, dan lijkt het alsof de sterren daarboven zo mooi fonkelen. Dan lijkt het of ze veel meer spreken dan anders. Dan lijkt het of het licht, dat rond je is, zoveel helderder is en tevens zo onbereikbaar.
Om vanuit jezelf te komen tot een juist evenwicht is moeilijk. Om te komen vanuit jezelf tot een bereiken van het hogere licht is een voor de mens haast onvoorstelbare taak.
Een woestijn is gebonden aan zijn plaats op aarde en een woestijn leeft langer dan een mens.
O, er is een tijd geweest, dat er in de Sahara schepen voeren op de binnenzee. Dat er havens waren. Dat trekkende stammen door groen woud en grote vlakten gingen; daar, waar nu bruine rots is, het kale land en het zoutmoeras, waar niemand eigenlijk meer leven en een uitweg ziet. Wanneer de tijd verder gaat komt er misschien weer een dag, dat ergens diezelfde woestijn ontluikt; dat er wederom wolken komen, die regen geven; een binnenzee waarop schepen varen. Want zo is het verloop van de tijd.
Wanneer wij innerlijk een periode hebben van ons onvruchtbaar en droog voelen, van niet meer in staat zijn om te denken en iets te bereiken, dan kunnen wij ons daartegen verzetten.
Met dat verzet kunnen we misschien wel eens iets bereiken, maar veel is het niet. Want altijd keren de lusteloosheid, de traagheid, de machteloosheid terug. Wanneer wij echter daarin berusten en wij kunnen zien naar de sterren, dan is het misschien mogelijk onszelf een beeld te bouwen van de hemel, die ons overkoepelt; in de machteloosheid van eigen denken en leven toch ergens iets aan te voelen van de grootsheid, die ons omringt. Dan is het plotseling niet zo erg meer, dat wij een tijd lang als een woestijn zijn. Dan is het niet erg meer, dat onze gedachten eigenlijk steeds weer dwalen naar punten, waarvan wij voelen dat ze niet belangrijk zijn. Dan kunnen wij zeggen: Doordat wij het hogere beleven is de periode van wachten en daadloosheid verdraagbaar geworden.
Het verdragen maakt een groter deel uit van ons aller bestaan, dan u beseft. Er is eens gezegd:
Ik meen mijn eigen weg te gaan
en meen mijn eigen doel te kiezen.
Ik meen wij te zijn mijzelf te verliezen
in de eindeloosheid van mijn God
of me te binden aan de vaste wegen
en de grenzen van mijn wereld.
Maar dan komt de zweep van het lot.
Dan word ik voortgejaagd als door een orkaan.
Dan wervelt een tyfoon mij op.
Ik kan het geweld niet weerstaan
van dat, wat rond mij is.
En ik besef niet meer: Het is God.
Ik geloof, dat wij daar in het eenvoudige, uit een epos eigenlijk gelicht stukje dichtwerk, de zin van het leven zien worden. Wij vergeten steeds weer, dat wij gebonden zijn. Wij moeten wij zijn in onze eigen wereld, voor zover wij wij kunnen zijn. Wij moeten streven in onze eigen wereld, voor zover wij kunnen streven. Wij moeten zoeken naar de innerlijke waarheid, voor zover dat ons toegelaten is. Maar wij kunnen nooit bepalen wie en wat wij zijn. Geen mens is in staat om elke periode in zijn leven zelf te bepalen en te overwinnen.
Aanvaarding speelt een grote rol in de esoterie. De aanvaarding van licht, de aanvaarding van duister. Maar toch meer vaak het aanvaarden van een tijdelijke verlatenheid, een tijdelijke machteloosheid. Aanvaarding is het moeilijkste woord, dat er bestaat.
Maar hoe willen wij – geest of mens – iets begrijpen van het hogere, wanneer wij niet in staat zijn dit hogere, dat wij nu nog niet begrijpen kunnen, te aanvaarden? Hoe kunnen wij iets leren, wanneer wij weigeren de leerstof te beschouwen? Hoe kun je leren schrijven of lezen, wanneer je de letters verwerpt? Hoe kun je bewust leven, wanneer je je voortdurend verzet tegen datgene, dat geen verzet gedoogt?
Ik predik u hier aanvaarding en niet zonder reden. Sprak onze eerste vriend over de innerlijke wereld, de tweede over de moderne tijd, zo zou ik dit trio van invloeden niet beter kunnen afronden dan door te spreken over aanvaarding.
Die aanvaarding kunnen wij op verschillende bases brengen. Wij kunnen aanvaarden, omdat wij niet anders kunnen: een machteloze aanvaarding. Wij kunnen aanvaarden, omdat wij de goddelijke kracht erin zien: dus een geloofsaanvaarding. En wij kunnen aanvaarden, omdat wij in het tijdelijke van de verschijnselen geloven en in de blijvende werkelijkheid van onszelf.
Maar wij kunnen nooit zeggen, dat een aanvaarding mogelijk is, als wij niet ergens in geloven, als wij niet ergens in ons een weten of een zekerheid dragen, die niet uitgedrukt kan worden in woorden.
U zult de tijd, waarin u leeft moeten aanvaarden. Het zijn conflicten, met zijn onwerkelijkheden. U zult moeten aanvaarden, dat heel veel wat u waardevol acht, plotseling waardeloos blijkt of omgekeerd. U zult in die wereld voor uzelf moeten zoeken wat u werkelijk bindt aan het leven.
Waarom wilt u leven? Leven in de stof of leven in de geest? Waarom wilt u bestaan? Waarom wilt u bewust zijn? Ook wanneer er toch voor u zorgen zijn of lijden of mislukkingen? Wanneer u antwoord kunt geven op deze vraag, dan weet u ook waarom u moet aanvaarden.
Ons is het bestaan te dierbaar om het te ontkennen. Wij kunnen het een ogenblik in een vlaag van drift verwerpen misschien, maar steeds weer hunkeren wij terug naar leven. En het lijkt ons soms beter om tot de ondergang voortgedreven te worden en te beleven dan in een daadloosheid langzaam maar zeker uit te blussen.
Welaan, laat ons dan beginnen met ons geloof. Een geloof, dat een ieder voor zich formuleert.
Een geloof, dat onze honger naar het leven en naar het bestaan rechtvaardigt. Een geloof, dat ons innerlijk, niet-redelijk antwoord is op wat wij zijn, Wanneer wij daarmee beginnen, hebben we m.i. de kern van de zaak gevonden. Dan zal de rest zich gemakkelijk genoeg ontwikkelen.
Ik leef. Ik ben blij dat ik leef. Het geeft niet hoe ik leef, wanneer ik maar leef, wanneer ik leven mag, bewust mag zijn. Daar is het begin.
Het is niet: “Ach, wanneer ik dit aardse leven zo dadelijk neer mag leggen voor die mooie sferen”. Dat is een ontkenning van iets, die nooit geheel gemeend kan zijn. En niet: “Ach, wat geeft het als ik word uitgeblust; dan voel ik niet meer, dan zal ik geen vreugde meer kennen, maar ook geen lijden meer.” Want ook dat is niet voldoende.
Erken het leven in dat, wat het waardevol maakt. Nu! Erken in al, wat waardevol is en het levenswaard maakt, de kern, de kracht die u omringt. En dan kunt u misschien met mij deze avond mediterend beëindigen met de volgende woorden: Wat geeft het wie ik ben of wat ik ben, zolang ik besta. Waarom is het belangrijk waar ik leef en naar welke sfeer ik ga, zolang ik besta. Alles is beter dan uitblussen in chaos of vergaan in vergetelheid. Leven heeft alleen zin wanneer het blijft, wanneer het voortdurend waarde geeft en wanneer die waarde uitgedrukt kan worden zelfs buiten het ik.
Dan zou ik moeten bidden, dan zou ik moeten zeggen: God, maak van me wat Je wilt, doe met me wat Je wilt, maar laat mij het zegel van mijn bestaan zien buiten mijzelf. Opdat ik weet dat ik leef en dat ik geleefd heb.
Eeuwigheid is ons aller honger, ons aller behoefte. Het ontkennen van de eindigheid is ons ingeschapen. Het vloeit voort uit ons denken en ons besef, o God. Laat ons dan leven en ons bewust zijn van dat leven. Vang voor ons de eeuwigheid in een moment, dat we U erkennen.
Laat ons de eeuwigheid beleven, totdat ook wij tenslotte deel na deel, een beeld van uw wezen; opbouwen, het is onbelangrijk. Maar laat ons bestaan. Wanneer ik zo denk en spreek tot mijn God, dan zou ik er nog bij willen voegen: God wanneer er één ding. belangrijk is voor mij, dan is het wel, dat ik besef “waarom”.
Waarom ik handel, waarom ik droom. Opdat ik mijzelf ken. Want ik weet, dat ik mijzelf zo moeilijk leer kennen.
Laat leven voor mij zijn een voortdurend weten omtrent mijzelf, maar dan een weten in waarheid. Geef mij waarheid en oprechtheid. En wat meer is, God, Gij onbekende kracht, waaraan ik geloof, omdat ik niet anders kan, omdat ik U steeds weer meen te herkennen in alle dingen, laat mij zijn waar en oprecht, zonder huichelarij, zonder zelfbedrog. Laat mij in plaats van dwaasheid en verdwazing stellen een erkenning van wat ik ben en beteken en wat ik werkelijk wil. En laat mij mijn werkelijk willen en begeren omzetten in daden. Opdat ik weet, wat deze dingen betekenen. Ik geloof, dat als ik nog mens zou zijn, mijn bede nog verder zou gaan: God, maak mij een volledig mens. Neem die ontevredenheid weg, omdat ik steeds weer meen tekort te schieten. En wijs mij de weg, waardoor ik de tekorten leer opheffen.
Dan juist is het leven goed. Juist dan is de eeuwigheid plotseling voor mij samengebracht zelfs in één moment van samenleven.
Ik weet niet hoe een mens erover denkt. Want je groeit langzaam naar het moment toe, dat je voor jezelf gaat beseffen, dat er niets belangrijker is dan leven; en dat alles, wat in relatie staat tot jezelf, tenslotte kan worden opgelost door dit ene beroep op leven, op eeuwigheid, op God.
Laat ons rustig razen door de tijd, wanneer wij in onszelf maar een begrip van eeuwigheid dragen. Laat ons rustig alles vergeten, wanneer we niet vergeten dat wij eeuwig zijn. En als een laatste bede zou ik willen zeggen: Gij, onbekende God. Gij, Bron van alle dingen, van Wie ik eigenlijk niet eens weet of U bent en hoe U bent en wat U bent, kun U mij niet geven ….. mijzelf? De gave om mijzelf te zijn, altijd en ten volle?
Want waarlijk, er lijkt mij niets schonere, niets wonderlijker, en niets, wat meer vrede is zonder dood te betekenen, dan waarlijk jezelf te zijn, zonder aarzelen, zonder fouten.
Voor mij is eeuwigheid in mijzelf bevat. Indien ik mijzelf ben, ben ik eeuwig. Maar niet eerder.
Wanneer u mediteert, zoals ik aanneem dat u soms doet, zou ik u willen vragen: Mediteer eens over dit ene. Wat ben ik werkelijk? Wat wens ik werkelijk?” En daarnaast: Wat is feitelijk voor mij God? En hoe staan die beiden met elkaar in verband?
En uit dat punt van meditatie ben ik overtuigd, dat voor u het licht komt. Het licht, dat niet is de oplossing van alle problemen, maar de wetenschap; zó zal ik leven en zo zal ik handelen.
Wie dat gevonden heeft is gelukkig, En wie eenmaal geluk vindt -het is vreemd – vindt steeds meer geluk. Maar wie geluk van zich afwijst, door zijn aarzeling verliest, verliest het geluk voor altijd en moet uit een zee van leed weer zoeken naar het geluk.
Geluk is: waarlijk jezelf zijn, zonder de strijd met beelden, die je je hebt geschapen, afgoden die je vereert.
Geluk is: God kennen in jezelf door geloof en jezelf kennen, door besef van je werkelijkheid.
Hiermee wil ik deze bijeenkomst besluiten. Maar ik wil erbij zeggen, dat ik het erg prettig zal vinden, wanneer u – al mediterende – zoekt naar uzelf.
U behoeft niet aan ons te geloven, let wel; evenmin als u behoeft te geloven aan een bepaalde God. Wanneer u echter ernstig streeft in deze richting, zult u ontdekken, dat u in harmonie bent met een groot gedeelte van wat men “geesten” noemt en mensen en God.
En in die harmonie zult u dan vanzelf vinden wat noodzakelijk is om voort te gaan op de juiste manier …. voor u.