1 november 1968
Bij het begin van onze bijeenkomst mag ik u er wel eerst op wijzen dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Ik hoop dat u daarmede rekening houdt en zelf nadenkt.
Wanneer men een mate van intelligentie moet bepalen, blijkt dit zeer moeilijk te zijn. De mensen hebben getracht dit probleem te omzeilen door een intelligentiequotiënt in te stellen en dus op een bepaal manier en onderling vergelijkbaar het menselijk intellect te meten. In de praktijk komt er echter weinig van terecht. Er zijn mensen met een zeer hoog IQ, die in het dagelijkse leven op de keper beschouwd maar dom zijn. Zoals er mensen blijken te zijn, die, volgens het gebruikte systeem, een zeer laag IQ heten te hebben, maar met een vreemd soort levenswijsheid, dat niet meetbaar is, gelukkig of succesrijk de wereld door weten te gaan.
Vandaar dat volgens mij het meten van intelligentie, zoals dit op het ogenblik pleegt te geschieden, bijvoorbeeld op grond van parate kennis, snelheid van begrip en dergelijke, niet voldoende is.
De omschrijving van het begrip intelligentie is ook al moeilijk. Zelfs ons noemt men wel ‘intelligenties’. Intelligent zou uiteindelijk niet veel meer inhouden dan goed bewust en zelfs een plant heeft een zeker bewustzijn. Je kunt dit zeggen, omdat de plant reageert, zij het voor het menselijke bewustzijn nogal traag, op zon, regen, koude en andere prikkels. U kent allen wel kruidje-roer-mij-niet en reagerende insectenvangers als bijvoorbeeld zonnedauw. Deze planten reageren zelfs betrekkelijk snel op prikkels, die hen van buitenaf bereiken. Hiervoor is een mechanisme nodig en de vraag, die men zou kunnen stellen of dergelijke reacties alleen maar een soort instinct zijn dan wel dat er meer bij meespeelt. Indien blijkt dat een insecten vangende plant op alle naderende insecten gelijk reageert als op bijvoorbeeld een stokje, dan kan men wel stellen dat het eenvoudig een mechanische reactie is. Ditzelfde geldt voor een kruidje-roer-mij-niet, dat op elke plotselinge beroering, ook wanneer het een windvlaag is, gelijkelijk reageert. Bij een dier zouden wij dit instinct noemen. Het is wel een reactie, maar één die eigen is aan het karakter van de plant en geen erkennen, geen bewust proces schijnt te eisen. Hier is alleen sprake van een reageren, zoals dit erfelijk ingebouwd is in het organisme.
Bij dieren ontdekken wij echter andere, kennelijk meer overwogen reacties. Nu kunnen wij er natuurlijk over strijden, waar instinct ophoudt en ware intelligentie begint. Maar wij zullen toch met elkaar eens zijn, dat vele dieren ook volgens de normen van de mens enige intelligentie tonen. Dat dit niet noodzakelijk uit het contact met de mensen voortkomt, is duidelijk wanneer wij zien dat overlegd handelen ook voorkomt bij dieren, die niet als huisdier langere tijd bij de mensen leven, als bijvoorbeeld de vos of jagende leeuwen. Een vos blijkt wel degelijk in staat te zijn zijn handelingen tot op zekere hoogte te beredeneren. Bij de jacht blijkt dat de vos zijn eigen jachtterrein kent en daarin alle voor hem in aanmerking komende schuilplaatsen weet te vinden. Daarbij blijkt hij zijn keuze te doen in overeenstemming met het te verwachten gedrag van achtervolgers als bijvoorbeeld een meute honden met jagers. Daarbij zal die vos zelden regelrecht naar een schuilplaats gaan, maar omwegen maken en wederom rekening houdende met de aard van de achtervolgers of het gevreesde gevaar, die op een zeer verstandige manier maken. Een van de vossentrucs is het leggen van een vals reukspoor door terug te dubbelen op het eigen spoor. In dit geval kan men toch stellen dat er sprake is van een erkenning van de buitenwereld, het opdoen van ervaring, kennis en het overlegd gebruiken daarvan. Ik zou zeggen dat dit een kenmerk is voor intelligentie. Toch heeft de vos zijn trucjes nooit op een school geleerd.
Nu zal menige mens dit niet als een teken van intelligentie zien en spreken van een instinct, aangeboren sluwheid, en dergelijken. De mens oordeelt over de intelligentie van een dier vaak verkeerd en noemt bijvoorbeeld een paard intelligent, dat bij elke klant van zijn baas vanzelf stilhoudt. Nu ziet u dit misschien niet meer zo vaak, maar vroeger kwam dit vaak voor. Toch is hierbij geen sprake van intelligentie, maar van een conditionering, een aangeleerd gewoontepatroon. Zoiets past echter eerder bij het menselijke denken, zodat de mens er eerder toe komt het door menselijke beweegredenen en beredeneringen toe te kennen. Toch meen ik dat hier nog niet van een werkelijke intelligente reactie kan worden gesproken, evenmin als in het geval van een hond, die leert een bepaald geluid met een bepaalde actie te associëren. Dit kan een aangeleerde instincthandeling zijn, een soort Pavlovs reactie.
Toch zijn er voorbeelden te over van gedragingen, die werkelijke intelligentie voorop schijnen te stellen. Denk hierbij aan de hond, die de krant braaf naar zijn baas brengt, evenals de post, maar reclameblaadjes verscheurt tot snippers. Toch is hier geen mens aanwezig, die de keuze voor het dier maakt. Het dier onderscheidt, zij het van vorm, omvang of geurverschillen en hij weet: dit moet ik aan mijn baas brengen, maar dat kan wel versnipperd worden. De hond heeft dus een eigen oordeel en maakt, op grond van ervaringen, een beslissend onderscheid.
Hier is mijns inziens sprake van leren, handelen volgens het geleerde, het doen van een eigen overlegde keuze. Dit zou ik intelligentie willen noemen in de zin, waarin men ook van een mens kan zeggen, dat hij intelligent is, zij het dat hier een andere trap zal gelden. De intelligentie van de mens ontstaat door zijn vermogen uit ervaringen te leren, zijn reacties te beredeneren en uit vele mogelijkheden bewust die keuze te nemen, die voor hem de beste lijkt.
Hier zou ik mijn onderwerp kunnen beëindigen, wanneer wij ons zouden beperken tot het begrip intelligentie, zoals dit zuiver mentaal verstandelijk beredeneerd kan werden. In dat geval kun je met het voorgaande volstaan en zeggen: elke mens denkt dat hij intelligent is en bewijst daardoor reeds dat de menselijke intelligentie nog niet zo ver gevorderd is.
Want om volgens de menselijke normen werkelijk intelligent te zijn, zal men niet alleen moeten oordelen op grond van ervaringen maar zal bovendien een zekere objectiviteit aanwezig moeten zijn. Zolang ik alleen vanuit mijzelf reageer en oordeel, zoals het dier dit pleegt te doen, ben ik wel intelligent, maar zeker niet in ruime mate. Eerst wanneer ik een situatie kan beoordelen alsof ik zelf daarvan geen deel ware, ben ik in staat de situatie geheel juist in te schatten en zal mijn keuze binnen het bestaande patroon van mogelijkheden inderdaad de meest juiste kunnen zijn. Natuurlijk zijn er mensen, die dit wel regelmatig op kunnen brengen. Maar dat zijn dan de werkelijk zeer intelligente.
Overigens blijkt vaak dat de meest werkelijk intelligente mensen in deze maatschappij ofwel optreden als een soort rovers en bijvoorbeeld een staat of een groot concern beheersen, dan wel aan de zelfkant van de maatschappij leven. De gewone burger, de goede, eerzame, brave burgerman is meestal niet erg intelligent. Hij leeft vanuit een sleur, redeneert vanuit die sleur en kan kennelijk niet beseffen dat er andere kansen of mogelijkheden bestaan. U zult nu misschien op willen merken dat misdadigers ook niet intelligent zijn, daar zij vaak veel moeite doen om iets langs illegale weg te verwerven, wat zij met veel minder moeite langs legale weg zouden kunnen verkrijgen. Dat komt inderdaad voor. Ik stel dan ook niet dat alle misdadigers intelligenter zijn dan de brave burgers, maar wel dat de grote misdadigers; die vaak niet gepakt worden; altijd intelligenter zijn dan de burgers.
Wat ons aan een wat eigenaardig hoofdstuk brengt. De mensheid is geneigd dingen als intelligentie, besef, moraal en dergelijken af te meten aan haar eigen maatstaf, wat meestal betekent datgene, wat voor die gewone mensen het meest aangenaam of het zekerste is. U hebt misschien wel eens meegemaakt dat iemand voortdurend tegen u zit te praten, zodat u ten hoogste de kans krijgt zo nu en dan eens “ja, ja”, te zeggen. Tien tegen één, dat die mens later tegen anderen over u spreekt als een echt intelligente kerel of vrouw, waar je zo echt mee kunt praten. Waaruit wel blijkt hoe vreemd men soms tot een beoordeling van de intelligentie van anderen komt. Dit hoeft u overigens niet te verwonderen, want de meeste mensen hebben kennelijk weinig of geen begrip van alles wat er achter dit begrip intelligentie schuilgaat. Ik zal trachten u iets van die opbouw duidelijker te maken.
Een geest incarneert. Maar is die geest voordien al eens eerder als mens geïncarneerd of niet? Dat is een vraag. Het antwoord daarop weten wij niet. Maar wij weten wel dat een geest, die meerdere malen geïncarneerd was als mens, een grote reeks van mogelijkheden kan bezitten.
Er zijn meer besefsmogelijkheden en ‘verworvenheden’, zodat je meer aanleg schijnt te hebben, meer kunt, gemakkelijker iets leert. En in de meeste gevallen beperkt het voordeel zich niet alleen tot een betere aanleg, meer talenten, maar er blijkt ook veelal van een meer bewust kiezen sprake te zijn in het leven. In elk bestaan, of dit zich nu in een sfeer afspeelt dan wel in een dierlijke, plantaardige of zelfs niet-menselijke vorm op een of andere wereld afspeelt, doet het ik ervaringen op, die de benadering van het leven verder zullen beïnvloeden.
Tijdens de vorige incarnaties is als het ware een geestelijk reservoir van ervaringen ontstaan, waarvan je eigenlijk niet kunt zeggen dat het in het menselijke bewustzijn vaak op de voorgrond zal treden, maar dat toch invloed heeft. Maar de gehele inhoud van dit geestelijk reservoir speelt een rol in het onderbewustzijn van de mens en vormt als zodanig een soort klankbodem voor de meer bewuste processen.
Nu weet u zeker wel, dat een gewone viool en bijvoorbeeld een Amati enorm in klank kunnen verschillen. Toch zijn de snaren dezelfde, zodat het antwoord wordt gegeven: de klank wordt bepaald door de vorm en het materiaal van de klankbodem, de gebruikte lak en dergelijke.
Zeker is, dat een Amati moeilijk, zeer moeilijk, te imiteren is. Ik bedoel dus qua klankrijkdom. Op soortgelijke wijze is het zeer moeilijk in één enkel leven de achtergrond van keuzemogelijkheden en vanuit de geest bestaande referentiemogelijkheden te benaderen. De uiterlijke waarde blijft dezelfde. Het intellect, gemeten volgens de menselijke normstelling, is misschien zelfs minder van de oude ziel, vergeleken met het IQ van een jongere ziel. Daar echter de oude ziel een veel grotere reeks van ervaringen heeft, waarop via het onderbewustzijn kan worden teruggegrepen, zal deze op de omstandigheden en tegenover problemen juister kunnen reageren, zelfs wanneer daarbij niet zozeer van een mentaal redelijk proces kan worden gesproken, dat tot een logisch bereiken van de standpunten voert. Hierbij heb ik dus reeds een punt aangestipt, dat geheel valt buiten de in de stof geldende opvattingen omtrent intelligentie. De kenbare intelligentie, maar ook de intelligentie reactie, worden dus in grote mate mede bepaald door de geestelijke achtergronden en de daaruit mogelijke referenties.
Verder hebben wij te maken met het zogenaamde leerproces. Dit omvat, zoals u weet, het omvatten van een zekere mate van parate kennis, die vervolgens in elke situatie kan worden gebruikt en soms direct kan worden toegepast. Hierbij komt het niet aan op de vorm, die de kennis aanneemt, maar op de grondwaarden die zij vertegenwoordigt. Bijvoorbeeld lezen, schrijven en dergelijken, berusten op de basiskennis van het alfabet. Zo kan ik stellen, dat godserkenning een uitdrukbare waarde is, waarover men kan theoretiseren en zelfs theologiseren. Maar de basis van ware Godserkenning is levenserkenning. Naarmate ik mij meer bewust ben van mijn leven, zal ik mij ook sneller bewust worden van de betekenis, die dit leven voor mij heeft. Deze betekenis verloopt naar het oneindige en daardoor komt mijn godskennis tot stand. Hoe meer ik nu weet van leven en voor mij zelf meer referentiemogelijkheden ten aanzien van het leven heb, zal ik duidelijker mijn godservaring kunnen beseffen en uitdrukken. Het beeld dat ik heb van de God, kan dan misschien verstandelijk nog vaag blijven, maar het is emotioneel zo sterk, dat er een uitdrukking mogelijk wordt, die voor mijzelf reeds juist is. Het geheel is eerder een mystieke beleving, maar daarin speelt het geheel van mijn mogelijkheden mee. Hierdoor vind ik God ook steeds gemakkelijker, juister en minder eenzijdig, naarmate ik meer van de waarden en mogelijkheden van het leven heb erkend.
Die grondwaarden van leven zou je op aarde in kunnen delen in een aantal groepen. Het is niet mijn bedoeling u hier een systeem op te bouwen, waarmede u intelligentie kunt toetsen, maar het volgende heeft voor u toch wel degelijk praktische waarde.
Om tot werkelijk intelligentie reactie te komen, hebben wij allereerst het vermogen nodig vragen juist te stellen. Een vraag juist stellen is een hele kunst, zodat degene, die de vraag juist stelt, reeds een begrip moet hebben omtrent hetgeen, waarover de vraag gaat. Dit wordt mogelijk door waarnemen, erkennen en dan eventueel de samenhang navragen of onderzoeken. De juiste vraag gaat in wezen altijd dus over samenhangen. Maar daartoe moet ik eerst het wezen van hetgeen, waarover ik vraag, erkennen. Een mens die niet durft te vragen, is iemand, die misschien zichzelf voor intelligent houdt, maar in feite te dom is om eigen onvermogen te beseffen of eigen onwetendheid te durven uitdrukken.
Voor ware intelligentie heeft men nog iets anders van node, namelijk het vermogen tot absorberen. Wanneer ik in het leven iets onderga, dan zijn er altijd waarden bij betrokken, die ik niet zonder meer van anderen kan leren of aannemen. Vergelijk: vreemde taal. U kunt bijvoorbeeld Franse woorden leren tot u een woordenschat hebt van 25.000 – wat rijkelijk voldoende is voor alle doeleinden. De vraag is nu maar of u deze woorden ook op de juiste wijze weet te gebruiken. Zonder enige begaafdheid voor talen blijkt dit vaak zeer moeilijk en ook door lange praktijk niet te bereiken. Men spreekt hier dan ook over als een bijzondere begaafdheid. Wat gebeurt er in feite? Degene die de taal hanteert, kan niet slechts het taalgebruik, maar ook de daaraan ten grondslag liggende gedachtegangen in zich opnemen.
Hij noemt niet alleen verstandelijk de gegevens van de taal op, maar neemt gelijktijdig iets over van de mentaliteit en daarmede ook in de meeste gevallen de juiste uitspraak volgens plaatselijk gebruik en de in het dagelijks leven geldende syntax. Hierdoor alleen zal men ‘perfect’ een taal kunnen beheersen. Het aanvoelen is belangrijker dan de woordjes. Je kunt het wel niet zonder de kennis van woorden stellen, maar bereikt vaak met minder woordkennis een beter resultaat dan anderen, die veel meer woorden kennen. Zo iemand dicht men dan wel een taalknobbel toe.
Absorptie als factor bij werkelijke intelligentie geeft ons de mogelijkheid ons werkelijk in te voelen in het andere en zo enige objectiviteit ten aanzien van eigen wezen te bereiken. Je kunt over een medemens onnoemelijk veel weten, psychologisch geschoold zijn enzovoorts, en desnoods vele professoraten bekleed hebben. Maar wanneer u niet aanvoelt wat bij andere mensen een rol speelt, hoe zij voelen en reageren, bent u geen goed didacticus. U kunt dan uw kennis bijna niet aan anderen overdragen. Een goede overdracht van kennis aan anderen is afhankelijk van een goed begrip voor die anderen. Om dit te bereiken moet men dus als het ware de denkwereld, de sfeer, de stemmingen van de anderen absorberen, met behulp hiervan de eigen kennis omzetten in een vorm, die voor de anderen aanvaardbaar is. U ziet, de vraag hoe anderen het beste iets te leren, kan zeer eenvoudig worden beantwoord, al zal het vaak moeilijk, zo al mogelijk zijn de juiste gevoeligheid; wanneer je die niet hebt; bij jezelf aan te kweken.
Bij werkelijke intelligentie hebben wij nog iets anders nodig: snelheid. Het is wel aardig om fabeltjes te vertellen over de haas en de schildpad, waarbij de laatste wint. Wanneer het om gedachteprocessen gaat, is juist de traagheid, waaronder men de gegevens verwerkt, een hinderpaal. Een normaal mens verwerkt in onder andere 1 seconde ongeveer 20 verschillende gegevens. Van die 20 worden er mogelijk 16 goed verwerkt. Onthouden worden er zonder training misschien 8. Degene die intelligent is, heeft het vermogen zeer snel te registreren, dus in zichzelf vast te leggen en de inkomende gegevens te vergelijken met de reeds aanwezige. U bewonderde misschien wel eens iemand, omdat deze zo slagvaardig was, op elke vraag onmiddellijk een antwoord wist en elke geestigheid onmiddellijk met een nieuwe te beantwoorden. Het vergt natuurlijk intelligentie. Het is, om dit te doen, noodzakelijk dat men zeer vlug beseft: snelle opname, waarbij absorptievermogen bovendien vaak de sfeer juist doet aanvoelen. Men moet snel uit de in het ik aanwezige referentiewaarden de mogelijkheden beseffen en daaruit onmiddellijk een keuze maken. Maar ook in andere gevallen dan genoemde is deze waarde van groot belang voor een juist en intelligent reageren.
De reactiesnelheid van een mens is niet alleen maar een kwestie van spieren en zenuwen. Iemand met een geringere synaptische reactie en zo een tragere spierreactie kan vaak in het verkeer de toestand juister overzien en daardoor sneller en juister reageren dan iemand, die een veel snellere lichamelijke reactie heeft, maar minder inzicht in de situatie. Het overzien van de situatie maakt het mogelijk als het ware tevoren reeds de dingen te zien aankomen, zodat men reeds begint te reageren op het ogenblik, dat de ander pas de toestand begint te beseffen. De haas kan sneller lopen, maar een intelligente schildpad komt toch altijd weer eerder aan. Dit overzien en snel verwerken van gegevens kan voor een deel door oefening geleerd worden. Voor degenen die vroeger bij de padvinders zijn geweest herinner ik hier onder meer aan de bekende Kim-spelen, die onder andere gaan om het herkennen en beschrijven van voorwerpen. Dit is inderdaad een vorm van geheugentraining, waardoor ook reactiesnelheid kan worden verkregen.
Dus iemand die werkelijk intelligent is zal snel opnemen, meestal goed onthouden en altijd snel reageren. Dit zijn alle stoffelijke factoren. Maar achter dit alles schuilt de geest. Ik heb de geest reeds omschreven als een soort klankbodem, maar zij kan meer zijn. De geest is namelijk selectief. Men zou kunnen stellen dat de geest op grond van haar eigen waarden reeds een aantal van de te beseffen mogelijkheden elimineert, zodat de te maken keuze overzichtelijker wordt en sneller kan plaats hebben. Hoe bewuster of rijper een geest is, hoe beter zij zal kunnen onderscheiden tussen hetgeen voor het ego passend en niet passend is.
Zij drukt als het ware middels het onderbewustzijn alle niet passende mogelijkheden weg. Er wordt dus volgens de werkelijke waarden van het ik juister gereageerd dankzij dit werken van de geest. Neem mij niet kwalijk dat ik hierop laat volgen, dat de mens intelligentie nimmer zal kunnen erkennen of berekenen aan de hand van exacte gegevens, maar slechts aan de hand van reacties.
Misschien wilt u nu weten waarom er onder dieren zulke grote verschillen in intelligentie voor kunnen komen. In de eerste plaats moet u dan beseffen dat een dier ook een geest heeft. Om tot hond, kat, paard en dergelijken te worden zal men dan reeds een aantal incarnaties en belevingen in geestelijke werelden achter zich moeten hebben. Een dier dat reeds eerder in de stof leefde, leerde daarbij vooral absorptie. Dieren die veel met de geheel anders reagerende mensen te maken hebben, zijn op deze kwaliteit sterk aangewezen. U hebt allen wel meegemaakt hoe een hond, kat, parkiet of ander dier aanvoelde dat zijn meester blij, bedroefd, bezorgd was en dergelijke. Vraag u eens af hoe een dier dit kan weten. Het moet het aanvoelen en bepaalde tekenen, die voor uzelf niet eens geheel kenbaar zijn, samenvatten en zo een beeld verkrijgen van een stemming. Deze stemming wordt, uit de aard der zaak, evenals de mogelijke reactie, vertaald in dierlijke termen. Stel nu, dat wij te maken hebben met een geest, die nog geen voldoende ervaringen in de stof en de geest heeft gehad. Wij hebben dan te maken met de eveneens vaak voorkomende dieren, die hun eigen weg gaan zonder zich ook maar iets van de stemmingen en noden van de mens aan te trekken. Wij hebben dan te maken met een dier, dat nog niet reageert op de werkelijke mogelijkheden in de wereld, maar alleen volgens de eigen relatie met de wereld, zoals het zich deze voor zich wenst. Voor alle bewust leven is echter een geest noodzakelijk. Bij leven kan de geest zelfs vaak de beslissende factor zijn zodra een juiste reactie en intelligentie reactie moet optreden.
Misschien vindt u het vreemd dat ik spreek over dieren als bezielde wezens en redeneert u als sommigen, die stellen dat de mens op aarde het enige bezielde wezen is, door God zelf geschapen als Heer der Schepping en naar zijn Beeld en Gelijkenis. Voor mij mag men dit geloven, wanneer men maar niet over het hoofd ziet, dat God dan mogelijk de dieren heeft geschapen in de gestalte van engelen of zo, maar zeker met gevoel, zekere begaafdheid enzovoorts. Overigens, deze begaafdheid omvat vele geestelijke factoren en zal voor dieren niet alleen hun wijze van leven bepalen maar ook de vorm van de volgende incarnatie. Een dier, dat zich onzelfzuchtig weet te hechten aan een ander dier, aan een plaats, aan een mens, zal een zekere objectiviteit bereiken, een genegenheidsfactor in zich dragen, die het incarneren op een hoger niveau wel onvermijdelijk maakt. Op gelijke wijze kan men beredeneren, dat de mens door zijn bewogenheid in het leven en zijn mogelijke objectiviteit als gevolg daarvan zich de vorm van een volgende incarnatie of bestaan in geestelijke sfeer bepaalt. Daarbij wordt natuurlijk niet alleen de vorm zelf bepaald, maar tevens het bevattings- en reactievermogen, kortom de intelligentie die in die vorm mogelijk is voor het ego.
Heb ik hiermede enige aanwijzingen omtrent intelligentie gegeven, nu zal ik proberen voorbeelden van intelligent en niet intelligent reageren of denken te geven.
Menselijk mentale intelligentie komt onder meer tot uiting in het doorzien van de paradox over de wedloop tussen slak en paard. De slak kruipt voort, maar de slak heeft een voorsprong. Het paard legt bij elke sprong de helft af van de afstand, die het van de slak scheidt, maar er blijft dus nog steeds een afstand over, zodat het paard ondanks zijn grote snelheid de slak nooit in zal kunnen halen.
Degene die daar zeer verwonderd bij blijft staan denken zonder de zaak te doorzien, is niet zeer intelligent. De werkelijk intelligente mens reageert: de stelling houdt in, dat de snelheid van het paard steeds per sprong met de helft af zal nemen, daar de per sprong af te leggen afstand steeds de helft is van de afstand, die paard en slak scheidt, zodat elke volgende sprong ook de helft zal zijn van de voorgaande. Dit is niet denkbaar, maar theoretisch mogelijk. De paradox berust op het stellen van een theoretische mogelijkheid, die met alle praktijk in strijd is.
Een collega kreeg tijdens een debat het volgende argument omtrent de bijbel te horen: “Dit is Gods woord”. Zijn vraag: “Hoe weet u dat?” Antwoord: “Dat staat toch in het boek?” Dit argument kan een uiting van geloof zijn, maar intelligent is het niet. Eerder geeft het blijk van mentale verwarring. Wanneer eenieder datgene zou moeten zijn, wat zij zelf zegt te zijn, zou dit maar een vreemde wereld worden. Maar als men eenieder pleegt te vragen ook te bewijzen dat hij werkelijk is die hij voorgeeft te zijn, zal men ook aan het boek een dergelijke vraag moeten voorleggen. Er zijn dan toch wel vele argumenten aan te voeren, waardoor men duidelijk kan maken dat de bijbel als Gods woord kan worden beschouwd. Maar daarbij zal een intelligent debater nooit als argument aanvoeren dat dit immers in het boek zelf staat geschreven.
Dergelijke domme denkfouten ziet men in het dagelijkse leven ook al vaak. Men stelt bijvoorbeeld: anderen hebben het beter dan wij. Wij hebben er recht op het even goed te hebben, dus moeten wij deze anderen ontnemen wat zij te veel hebben. Dit is een zeer onintelligente wijze van stellen, ofschoon dergelijke betogen steeds weer plegen in te slaan hij hen, die niet denken. Een nivellering naar beneden toe betekent immers op den duur een vergroting van ellende voor allen. Er zal altijd wel iemand zijn, die het slechter heeft en de kreet slaakt: neem de anderen af, wat zij meer hebben dan ik, dan zal ik het iets beter krijgen.
Juist gesteld zou het argument moeten luiden: bij gebrek voor allen moeten men de gelegenheid krijgen tot het hoogste niveau op te klimmen. Stel ik: wij moeten alle bezit delen, dan is het argument niet erg intelligent, zeker niet als men de mens kent. Bovendien is dit een argument dat in feite diefstal goed praat. Stelt men echter: wij moeten eenieder de mogelijkheid geven voor zich bezit te vormen, dan spreekt men wijs.
Het gaat hierbij niet alleen om de formulering, maar vooral om de daaruit voortkomende benadering van problemen. En dergelijke verwarringen ziet men bij de vleet in het leven. In Vietnam stelt bijvoorbeeld Saigon dat Amerika de bombardementen niet zou mogen staken, omdat de aanvallen van de Vietcong doorgaan. Toch is de Vietcong niet identiek met Noord-Vietnam, dat voornamelijk onder deze bombardementen heeft te lijden. Ik ontken niet dat Vietcong en Noord-Vietnam zeer sterke banden hebben, maar de reactie is niet logisch en intelligent. Vrede met Noord-Vietnam zou eerder de Vietcong terugbrengen tot haar ware proporties, zodat een intelligent bestuur daarmede kan afrekenen door maatregelen, die de redenen van bestaan voor die Vietcong; want die zijn er vele; ongedaan zou maken.
Zo hoort men ijveraars van een bepaalde soort wel over de paus en de Kerk van Rome spreken als ‘de hoer van Rome’. En toch hebben zij nooit rode lampjes in Vaticaanstad gezien.
Kennelijk bedoelt men hiermede dat de kerk van Rome enig overspel bedrijft. Maar welk? Vraagt men naar de redenen, dan blijkt dat de kerk van Rome verderfelijk en slecht is, omdat zij anders reageert dan de sprekers verlangen. Wanneer men echter zou zeggen: Rome is in feite een administratieve oligarchie welke haar eigen macht en de handhaving van haar macht en invloed zelfs stelt boven de vraag of de leer voor de mens nog aanvaardbaar is, zou ik reageren met een: ja, daarin hebt u wel enigszins gelijk.
Kennelijk komt intelligentie dus tot uiting op twee wijzen: in het hoe men een stelling poneert en de wijze, waarop men de achtergronden van het geponeerde redelijk kan overzien.
Gebrek aan intelligentie betekent ook gebrek aan begrip voor anderen. U hebt waarschijnlijk vaak genoeg horen beweren dat spiritisten gek zijn. Weet u ook waarom men dit stelt? Eenvoudig omdat de stellers niet kunnen aannemen of willen aannemen, dat de spiritist een persoonlijk bewijs vindt dat niet zo gemakkelijk te reproduceren of te demonstreren is, maar voor hem beslissend uitwijst dat er een voortbestaan is, waarin contact met anderen en ook met de aarde mogelijk is. Zeggen dat aan spiritist gek is, is dus op zijn minst genomen minder intelligent, vooral wanneer men; zoals vaak gebeurt; als enig tegenbewijs komt aandragen met waarden, die eveneens onbewijsbaar en zo in feite geloof zijn.
Zou men stellen dat menige spiritist in feite zijn geloof gebruikt om aan de moeilijkheden van zijn bestaan te ontkomen door de geest aan te roepen, terwijl hij daarnaast de geest maar al te vaak hanteert als een soort persoonlijkheidsprojectie, waardoor hij tracht te compenseren wat hij op ander terrein tekort meent te hebben of te komen, dan zou ik moeten toegeven dat u in vele; ofschoon niet alle; gevallen gelijk heeft.
Kortom: het is niet redelijk mogelijk te stellen, dat zwart opeens wit is, maar wel kan men stellen dat beiden in feite uitingen van hetzelfde zijn, daar er geen zwart zou kunnen bestaan als er geen wit was. De formulering speelt dus een grote rol. Juist in de helderheid en redelijkheid daarvan komt de intelligentie van de mens het best tot zijn recht. Men noemt ons, die in de geest leven, ook wel ‘intelligenties’. Ik hoop dat dit niet gebeurt omdat wij dood zijn, want dat is iets, wat eenieder op den duur leert en presteert. Ik hoop dat men deze titel juist geeft om aan te duiden dat wij een bewustzijn bezitten. Kortom, het woord intelligentie zegt over de sfeer waarin men leeft. Of deze bijvoorbeeld licht is of duister, maar maakt wel degelijk duidelijk, dat hier sprake is van een wezen met bewustzijn en vermogen tot denken en handelen.
Maar dan kan ik ook stellen dat God een intelligentie is. Ofschoon het geheel van de schepping uitdrukbaar is in wetmatigheden, zien wij de wetten steeds weer optreden op een wijze, waaruit blijkt dat dergelijke regels en wetten niet star worden doorgevoerd. Daar er in wezen sprake is van een zeer flexibele wijze van aanpassen bij alle hoofdwetten van het Al, mogen wij wel aannemen, dat God een denkend, bewust en waarnemend reagerend wezen is. Dan kan men dus stellen dat God eveneens een intelligentie is.
Ik zou op deze wijze nog dagenlang door kunnen gaan, maar meen u reeds voldoende voorbeelden te hebben gegeven. Misschien hebt u, vooral wanneer u intelligent bent, uzelf aan de hand van dit alles reeds betrapt op enkele minder intelligentie dingen in uw eigen bestaan.
Eén daarvan is waarschijnlijk het vragen naar de bekende weg en het beweren van iets, zonder dat men zelf beseft waarom.
Ik vat samen. Intelligentie omvat dus aanvoelen of vermogen tot absorberen van het wezen der omgeving. Daarnaast vergt een intellect om tot uitdrukking te kunnen komen een zekere kennis ven de basiswaarden van bestaan en communicatie: wanneer ik alles weet van getallen zal ik niet kunnen rekenen. Zonder kennis van letters zal ik nooit kunnen lezen en schrijven enzovoorts. Nuances moet men eveneens kennen. Wanneer u bijvoorbeeld de gangbare slagzinnen en leuzen niet kent, zult u deze niet of verkeerd begrijpen, zodat u niet op de juiste wijze kunt reageren. Kennis is dus noodzakelijk, maar deze hoeft zeker geen schoolse kennis te zijn.
Reageren kan alleen juist geschieden, wanneer wij over voldoende kennis beschikken om hetgeen rond ons bestaat te overzien. Terwijl wij daarnaast over een aanvoelen van stemmingen en dergelijken kunnen te schikken, zodat ook de niet zichtbare of onmiddellijk zichtbare factoren mede verwerkt kunnen worden.
Ware intelligentie vergt ook enige zelfbeheersing en objectiviteit. Men hoeft bijvoorbeeld zelf niet te geloven, maar tenzij men zonder enige twijfel kan bewijzen dat hetgeen de ander gelooft onwaar en schadelijk voor hem is, zal men niet het recht hebben anderen het recht tot geloven te ontzeggen. Al kan of wil ikzelf niet geloven, zo houdt dit nog niet in, dat het door mij verworpen geloof voor anderen geen reële waarde kan zijn.
All in all: Intelligentie is iets wat je als mens erg hard nodig hebt. Wanneer je als mens je intelligentie juist wilt gebruiken, dan doe je er goed aan in de eerste plaats eens na te gaan, wat er niet klopt in de wereld, wat er niet klopt in eigen denken en handelen. Dan eerst zal men zijn houding juist kunnen bepalen. Want iemand die werkelijk intelligent is, zal niet volstaan met een constateren, maar zich bewust, zij het selectief, deel willen hebben aan het leven en bewust reageren.
Nog enkele korte voorbeelden van onlogische en daarom niet intelligent gestelde dingen. Wij zouden meer wapens nodig hebben om de vrede te handhaven. Indien het eerste juist is, zal er geen sprake van werkelijke vrede zijn, maar zal men verkeren in een staat van stationaire oorlog.
Wij hebben meer inzicht nodig om op aarde juist te kunnen leven en ons goed te kunnen gedragen. Onjuist. Men heeft in de eerste plaats meer ervaring nodig. Zonder deze kan geen inzicht worden verkregen, dat voor het ik werkelijke betekenis heeft in de werkelijkheid.
Daar, waar op grond van eigen ervaren een inzicht werd bereikt, zal men een verdere ervaring niet meer van node hebben.
God is met ons. Onjuist, wanneer men dit voor zich of eigen groep stelt. Onjuist eveneens, wanneer men dit voor allen stelt, zonder echter zelf die God te beleven en daaruit iets te kunnen putten. Datgene wat ik erken, dat met mij is en in mijn leven een werkelijke rol speelt, is voor mij nu van belang. Al het andere in feite niet.
Probeer zelf ook eens dergelijke beschouwingen te vinden. U zult dan bijvoorbeeld ontdekken, waarop bepaalde vormen van sociale zorg in feite onlogisch zijn, waarom bepaalde politieke besprekingen nooit van werkelijk belang kunnen zijn, wat men daarover ook moge beweren enzovoorts, enzovoorts. Wie over deze dingen ernstig nadenkt, zal daarin vele incongruenties zien. Wanneer men echter intelligent is, zal men daarmede niet volstaan, maar bovendien aan de hand van het geconstateerde de eigen houding bepalen. Ware intelligentie volstaat nimmer met het constateren alleen, maar impliceert altijd ook een eigen reactie op het geconstateerde.
Waarmede ik naar ik meen, het nodige gezegd heb over het onderwerp. U kunt vragen stellen.
Vragen.
Wat is intelligentie nu eigenlijk op zichzelf?
Een wisselwerking tussen verschillende potentialen, waarbij de aard daarvan niet zonder meer vaststelbaar is, maar over het algemeen zal kunnen worden beschreven als een ook binnen een persoonlijkheid bestaande reeks van vormen van levensenergie.
Is het niet ook meer een bewustzijnsproces?
Het bewustzijnsproces is niet zonder meer een bewijs van intelligentie. Maar een bewustzijnsproces, waardoor een ego op grond van het besefte tot groei komt, verraadt intelligentie.
Wat bedoelt men eigenlijk met intuïtie? Heeft dat te maken met inwerkingen van de geest?
Zoals u de vraag stelt heeft zij weinig met het onderwerp te maken. Maar goed. Onder intuïtie verstaat men elke niet rationeel beredeneerde ingeving, waardoor een houding of actie wordt ondernomen. Dit geschiedt dus met onvolledig besef en veelal op grond van te, weinig gegevens. In de meeste gevallen is de intuïtieve reactie echter toch juist; zodra het resultaat onjuist is, spreekt de mens immers niet meer over zijn intuïtie, maar over een stommiteit.
Had Einstein intuïtie op een zeker moment?
Einstein had zeker intuïtie. Hij had een grote basiskennis, onder meer uit zijn tijd te Genève. Uit deze basiskennis kon hij zich een tamelijk objectief beeld vormen van bestaande mogelijkheden, welke hij vervolgens mathematisch uitdrukte. Vele van de relaties, die hij als bestaand aanvoelde, heeft hij allereerst mathematisch gesteld en dan later de juistheid van zijn formulering bewezen middels afleidingen. Dit betekent dat hij in sommige gevallen dus als het ware terugrekende van een uitkomst, die hij als juist veronderstelde, zonder daarvoor logische redenen aan te kunnen voeren en deze dan later bewees. Ik meen, dat wij dit zeker een intuïtief proces mogen noemen.
Is het verschil tussen intuïtie en inspiratie erg groot?
Ja. Intuïtie is onbepaald en betekent dus slechts: zonder geheel redelijk proces concluderen. Bij inspiratie spreken wij van een redelijk proces, dat zich echter niet in, maar buiten de persoon zelf zal afspelen dan wel zich voltrekt op een niveau van bewust zijn van het eigen ik, dat veel hoger ligt dan het redelijk besef van de persoon.
Ik heb begrepen, dat voor een intelligentie een zekere mate van vastlegging van vormen en kleuren noodzakelijk is. Gelden in sferen, waarin geen vormen enzovoorts meer bestaan, geheel andere maatstaven voor intelligentie of kan men het zo zelfs niet meer noemen?
Vormen enzovoorts zijn door mij niet genoemd. Dat een zekere reeks van gegevens, kennis, noodzakelijk is om intelligentie tot uitdrukking te brengen, stelde ik echter nadrukkelijk. Deze kennis zal uit de aard der zaak de verhoudingen van de eigen wereld omvatten. Indien er in een wereld geen vormen of kleuren aanwezig zijn, kan daarvoor een alternatief bestaan, dat zelfs veel meer mogelijkheden tot onderscheid inhoudt. Ook in deze werelden kunnen wij dus wel degelijk spreken van intelligentie. Voorbeeld? Een FM-zender geeft alleen een signaal, een frequentie, die lichtelijk varieert. Toch is het mogelijk in deze kleine veranderingen van frequentie desnoods gehele orkesten te enten. Een trilling, mits juist gevarieerd, kan dus een enorme informatie met zich dragen. In een wereld zonder vorm of kleur kan een enkele trilling dus zoveel inhouden en mededelen, dat alles wat in kleuren en klanken eens werd beleefd, hierdoor in rijkheid en volheid verre wordt overtroffen. De intelligentie van een geest die op deze wijze leeft en ervaart, zal als kennis eisen, dat de meest voorkomende standaardwaarden van trilling worden gekend en in voldoende aanvoeling bestaat, om uit de direct geuite waarden te komen tot een erkennen van niet afleesbare tussenliggende frequenties en hun mogelijkheden.
De vrouw denkt intuïtief, maar bereikt vaak langs andere wegen dezelfde of betere conclusies dan de man. Is deze intuïtie nu het gevolg van grotere ervaring?
Sta mij toe allereerst op te merken, dat dit grotere gelijk van de vrouw volgens het oordeel van de vrouw inderdaad vaak bestaat. Maar intuïtie, zoals de vrouw deze gebruikt, is eigenlijk toch geen ware intuïtie. Het denkproces van de vrouw doet denken aan een soort hinkstapsprongproces, vergeleken bij de looppas van het mannelijk denken. De vrouw slaat inderdaad bepaalde beredeneringen over, die zij vervangt door het invoegen van onderbewuste waarden. Hierdoor komt de vrouw tot verklaringen en constateringen, die voor de man wel te volgen en soms zelfs te aanvaarden zijn, maar meestal op een wijze en in een tempo, dat de vrouw voor zich niet kan verklaren en ook voor de man onverklaarbaar pleegt te zijn. De vrouw noemt dit sterker gebruiken van het onderbewustzijn dan intuïtie, omdat zij de wijze waarop zij bepaalde dingen bereikt en overdenkt, moeilijk een redelijk proces kan noemen. Niet boos worden, dames. U komt inderdaad vaak snel tot juiste conclusies, terwijl de man daarvoor meer tijd van node heeft. Daar tegenover staat echter dat u ook meer bokken schiet dan de man. Mogelijk wordt dit veroorzaakt door uw verwantschap met Diana, die, zoals u weet, niet slechts een vrouw, maar ook een onredelijk wezen en een grote jaagster was.
En hiermede wil ik mijn bijdrage dan afsluiten. Wij hebben gesproken over intelligentie. Ik heb mijn best gedaan dit onderwerp intelligent te behandelen en hoop dan ook dat ik een voor u bevredigende uiteenzetting heb gegeven. Ik zou echter zeker niet intelligent zijn, wanneer ik meende dat dit betoog op zichzelf en zonder meer reeds betekenis voor u heeft. De betekenis van dit betoog kan voor u slechts liggen in het begrip dat u begint te krijgen voor het wezen van werkelijke intelligentie. Anders gezegd: de waarde van mijn betoog wordt niet bepaald door de intelligentie van mij als spreker, maar door de intelligentie van u, de toehoorder. Ik ben geneigd mijn resultaat betrekkelijk hoog aan te slaan, zelfs al heb ik zo het gevoel dat sommigen denken: nou nou, had er nu niet iets anders gekozen kunnen worden? Ik zocht in mijn wijze van spreken een zo groot mogelijke affiniteit met een zo groot mogelijk deel van de aanwezigen te bereiken. Ook daarin slaagde ik ten dele.
Daarmede heb ik gedaan wat u in dit leven steeds weer zult moeten doen. U kunt nu eenmaal moeilijk spreken tot één enkele mens en toch meerderen bereiken. U zult moeten spreken tot allen. U kunt zich echter het wezen van allen niet voorstellen. Tracht daarom uw aanvoelen van allen te projecteren op een enkele mens en zo met allen te spreken alsof zij één enkele mens zouden zijn. U zult ontdekken, dat u niet alleen veel intelligenter zult argumenteren, maar ook de mogelijkheden die u hebt, beter beseft en u beter aanpast bij de sfeer van het geheel, zodat u tot een betere en meer doordringende prestatie kunt komen.
En wanneer u met de geest te doen hebt, tracht ook eens de sfeer van die geest te proeven en luister niet alleen naar de argumenten, want de argumenten, al zijn zij nog zo intelligent gesteld, kunnen vaak bedrieglijk werken wanneer u niet begrijpt wat de achtergronden en motieven van die geest zijn. Aanvoelen kunt u dit laatste veelal wel. Het is belangrijk voor u, zowel de motieven als de beredenering te begrijpen. En wanneer u in uw innerlijk tracht op te gaan tot een hogere sfeer, geldt hetzelfde: leer absorberen. Probeer op te nemen. Herinner u zoveel mogelijk van hetgeen u opneemt en tracht het dan te verwerken door te reageren volgens hetgeen u erkend hebt. Uw reactie is de uiteindelijke test van uw intelligentie.