4 februari 1974
Wij zijn niet alwetend of onfeilbaar. Ik hoop, dat u zelf zult willen nadenken over alles wat wordt gezegd. Is iets niet duidelijk, roep even: “Stop!” dan verduidelijken we de zaak. Het onderwerp is ook geloof ik al bekendgemaakt, door uzelf gekozen trouwens: Intuïtie en logica
Nu geloof ik dat je die twee dingen eerst maar eens een beetje moet omschrijven, dan weten we tenminste waar we over praten.
Onder intuïtie versta ik: een niet redelijk proces van erkenning, waarbij bv. het onderbewuste, het bovenbewustzijn, geestelijke invloeden mee een rol kunnen spelen. Het is dus een proces dat niet redelijk is. En misschien voor sommigen duidelijker wanneer ik zeg: intuïtief denken is het vrouwelijk denken waarbij een groot aantal trappen wordt overgeslagen en men toch tot de juiste conclusie pleegt te komen.
Het logisch denken, de logica op zichzelf, is een redeneerkunst. Het betekent dat elke fase duidelijk afleidbaar moet zijn uit de voorgaande en dat elke conclusie gebaseerd moet zijn op alle voorgaande fasen en hun redelijke omschrijving. Is dat voor u aanvaardbaar? Ja. Nu, dan weten we tenminste, waar we over spreken. Dat is meer dan veel mensen doen.
Kijk eens, wanneer we te maken hebben met intuïtie, dan is dat een proces dat voor een groot gedeelte zich onttrekt aan je eigen beheersing. Iemand kan intuïtief weten dat iets juist is, maar hij kan het niet bewijzen, hij kan het niet aantonen. En wat meer is, hij zou zich kunnen vergissen. Er zouden dus in zijn onderbewuste, factoren een rol kunnen spelen, waardoor hij eigenlijk gedreven wordt om een verkeerd antwoord te zien. We hebben dus aan intuïtie iets, wanneer we snel moeten reageren. Op het ogenblik dat we instinctief moeten reageren, dan zal ons lichaam overnemen van het bewuste denkbesef. Dat is bekend. Wanneer wij in bewustzijnsprocessen zeer snel moet reageren, dan kan het onderbewustzijn en eventueel het verdere, wat dus deel uitmaakt van het onbewuste, een rol gaan spelen. En dan kunnen we daardoor veel sneller tot conclusies komen en dus ook veel gemakkelijker beslissingen nemen dan zonder dat het geval zou zijn.
Intuïtie is dus iets wat we wel degelijk kunnen gebruiken. Maar het is niet iets dat we als volledig betrouwbaar mogen beschouwen. En daarom zou ik aan het begin van dit betoog willen stellen: Intuïtie is het bepalen van een richting, welke daarna redelijk moet worden bezien en zo mogelijk ook redelijk verder moet worden ontleed. Alle intuïtieve processen zijn aanvaardbaar, zolang wij ze blijven beheersen. En dat kunnen we alleen doen middels de rede.
Omdat echter in ons redelijk denken eveneens de neiging bestaat om bepaalde gedachtegangen bij voorkeur te volgen – de zogenaamde denksporen, de vastliggende denksporen of men zegt ook wel eens: de vastliggende associatie-ketens – dan is het ook duidelijk dat we niet genoeg hebben aan alleen maar voor ons redelijke verklaring. Want wat wij redelijk achten, is voor een groot gedeelte toch weer emotioneel gefundeerd. En daarvoor hebben we dan een instrument nodig.
Het instrument is dan de logica. Die logica stelt ons in staat om dus de intuïtie ziende als de uitkomst die voor ons het beste is, na te gaan, of dit een mogelijke uitkomst is, beschouwing van de huidige toestand plus de tussenliggende fasen en zijn mogelijkheid. Daarnaast maakt het ons ook vaak duidelijk waar we zelf in gebreke zijn gebleven, waar onze intuïtie niet te maken heeft met werkelijk innerlijke erkenning maar eerder met bv. onbewuste vooroordelen.
Laat me het eenvoudigste voorbeeld geven dat er is. Iemand moet personeel aannemen. De man houdt erg van orde en discipline. De man die komt, draagt een spijkerpak, heeft lange haren, een paar sandalen, en aangezien het zomers weer is, een paar ongewassen voeten. Dan zal de kans heel groot zijn dat deze man onmiddellijk voelt: hé, die kan niet goed zijn. Nu zegt dat uiterlijk niets over de capaciteiten van de mens, maar hier is dus een bias aanwezig. Zou hij zich dus op zijn intuïtie beroepen, dan zegt hij: Ja, die heb ik weggestuurd, want ik voelde hier intuïtief aan: die past hier niet! Wat nog maar een grote vraag is. Begrijpt u wat ik bedoel?
Op dezelfde manier vinden we dat vaak met een geloof. Er zijn mensen die werkelijk heel redelijk en heel logisch proberen te redeneren. Maar aan het begin van hun betoog staat bv. een uitspraak van Blavatsky, een uitspraak van een of andere goeroe, de Bijbel, de Koran, oude Hindoegeschriften. En nu is het wonderlijke dat hun hele opbouw logisch is, maar dat ze niet in staat zijn om te zien dat de basis, waarvan ze vertrekken, geen logische is.
Logica vergt niet altijd – en dat moeten we goed begrijpen – dat we uitgaan van een volledig feitelijke toestand. We kunnen logisch zijn en een zuiver speculatief denkproces zich laten voltrekken. Maar dan is er wel één vereiste: dan moeten we weten dat het speculatief is.
Wanneer wij een geloof hebben, dan zal dat geloof voor een gedeelte emotioneel bepaald zijn, het kan daarnaast intuïtief ervaren worden, maar dan moeten we dat beseffen. Daardoor komen we dus tot een benadering van hetgeen in ons bestaat op een juiste wijze. We weten wat het reëel in de wereld betekenen kan. We weten hoe wij het kunnen hanteren en manipuleren.
Nu kan intuïtie ook heel vaak iets zijn wat afhankelijk is van zintuigen die de mens normalerwijze niet gebruikt. Ook hier zal ik maar een voorbeeld geven. Als ik u verveel met die voorbeelden, hoor ik het ook wel, dat hoop ik tenminste. Let wel, ik ben niet uitzonderlijk beleefd tegenover u, u hoeft het dus ook niet tegenover mij te zijn. Laten we dat even duidelijk stellen. Dat is heel logisch namelijk. Wanneer ik zeg wat volgens mij waar is en u vindt dat ik sta te kletsen, dan is het heel logisch dat u dat zegt. En dat ik dan duidelijk maak, dat u zich vergist. Dat is dan, van mijn standpunt dan, ook weer heel logisch.
Kijk eens: iemand rijdt op een weg. Er is een onoverzichtelijk kruispunt. Hij is gewend om altijd door te trappen. Nu echter aarzelt hij even en neemt gas weg. Op dat ogenblik komt van links, zonder uit te kijken, over de weg een wagen geschoten. Hij zegt: Ja, ik voelde intuïtief, er is iets niet in orde en daarom nam ik gas weg. Deze man heeft die intuïtie goed gebruikt. Maar, was deze intuïtie nu iets uit de geest? Het zou kunnen. Was het iets uit het onderbewustzijn? Zeer onwaarschijnlijk. Maar het is ook nog mogelijk dat deze man, zoals men noemt, sensitief is. Sensitief wil alleen maar zeggen dat je dingen aanvoelt. En dat aanvoelen is dan een beleefde term waarmee we ons onvermogen als mens aanduiden in de menselijke wereld, om te omschrijven op welke wijze we waarnemen. Een sensitief iemand kan de aanwezigheid van anderen op een grote afstand bepalen en aanvoelen. Hij kan bepaalde gevarensituaties aanvoelen. Hij kan ontwikkelingen, als het ware uit het bovenbewustzijn, het gemeenschappelijk denken van de mens zeg maar, de uitstraling daarvan dus aflezen. Hij weet dan niet precies wat hij doet. Hij komt alleen tot die eindconclusie, omdat de rest buiten zijn normale manier van waarnemen ligt en hij niet geneigd is, deze afzonderlijke waarnemingen een normale functie te geven in zijn leven, en daarmee in zijn bepaling van zijn houding ten aanzien van zijn omgeving. Dus dat kan een vorm zijn van wat men helderziendheid noemt, helderziendheid inderdaad in dit geval.
Andere mensen weten dat er iets gaat gebeuren en het gebeurt ook werkelijk. Misschien niet helemaal zoals ze zich dat hebben gedacht, de fantasie speelt altijd een rol, maar goed, het aangevoelde wordt toch waar. Dat zijn waarschijnlijk mensen die helderziend zijn in ruimte.
Maar wat zijn die helderziendheden? Is dat een reëel zien? Welnee. Het is doodgewoon een vermogen tot constateren dat met visueel waarnemen niets te maken heeft. Juist, omdat de mens deze waarnemingen altijd verwerpt, is hij geneigd om ze te verwijzen naar de intuïtie. En we weten dat het denkproces van de mensen uiteenvalt. We hebben namelijk vrouwen die de logica heel goed kunnen gebruiken als werktuig, maar die in hun eigen reactie allesbehalve logisch zijn. De aanwezige heren zullen dat waarschijnlijk kunnen onderschrijven, al zullen ze dat, waar dames aanwezig zijn, dat niet luidop willen doen. Omgekeerd blijkt dat de man heel vaak een conclusie bereikt die onlogisch bereikt wordt dus, en dan een logische redenering opbouwt om duidelijk te maken dat zijn conclusie juist is. Het mannelijk denken gaat ervan uit dat alles stap voor stap verantwoord moet zijn, maar schrikt er niet voor terug, de eindconclusie te stellen en dan de logische trappen tussen het heden en de conclusie zelf in te vullen. Dus dat is het zogenaamd mannelijk denken. Je zou kunnen zeggen: de man heeft behoefte aan een rationalisatie van elke impuls en impressie, die tot een beslissing of een waarneming heeft geleid; de vrouw is geneigd, om die zonder meer te aanvaarden. En daarom is de vrouw vanuit het standpunt van de man vaak ‘onredelijk’ en is de vrouw, diep in haar hart, van de onrede en vaak van de domheid van de man overtuigd. Soms niet geheel zonder reden, ik wil het er direct bij zeggen, dames.
Dus, we hebben twee soorten van denken. Dat zijn nu soorten die je aan de seksen hecht natuurlijk. Maar er komt nog iets anders bij kijken. Naarmate een mens over meer feitenmateriaal of datgene wat hij daarvoor aanziet, beschikt, zal hij geneigd zijn logischer te denken. Het beschikken over kennis speelt dus mede een rol in het hanteren van de logica, de redeneerkunst, om het geheel verantwoord te presenteren. En dat betekent dat mensen met een lage ontwikkeling en ook vaak mensen met wat men noemt een lage I.Q. meer geneigd zijn tot intuïtieve beslissingen en reacties over te gaan, veel meer door hun impulsen beheerst plegen te worden dan degenen die een hoger I.Q. hebben of die dus een uitgebreide hoeveelheid kennis tot zich hebben genomen. Hierbij is weer wonderlijk dat in geen van beide gevallen de conclusies in het geding komen. Men heeft het nooit over het resultaat, men heeft het altijd over het proces.
Is dit tot zover aanvaardbaar? Nu, iedereen wil nog graag even verder kijken voordat hij een opmerking maakt. Ik vind het best.
Nu ga ik een paar dingen stellen: Intuïtie is onvermijdelijk. Elke mens bezit, wat men zou kunnen noemen, intuïtief vermogen. Hierdoor komt hij voortdurend tot vaststellingen die niet redelijk gefundeerd zijn, bepaalt hij zijn houding in het leven op een niet-redelijke wijze en zal hij zijn relatie met zijn medemensen door factoren, die hij zelf niet kent en ook niet kan omschrijven.
Ik stel dat dit een normale gang van zaken is en behoort tot het menselijk gedrag Logica is niet menselijk. De logica is een voertuig dat de mens heeft geschapen om zijn intuïtieve erkenningen en relaties zodanig uit te drukken dat ze voor een ander overzienbaar en aanneembaar worden.
Dan stel ik, punt twee: De logica in zichzelf is een systeem. Maar wie dit systeem los van de feiten hanteert, komt tot een groot aantal paradoxen. De feiten beantwoorden niet altijd aan de logica van het redeneersysteem.
Voorbeeld?
Een voorbeeld? Een oud en heel bekend voorbeeld is dit: een renpaard start een minuut na een slak. Elke minuut legt het renpaard de helft van de afstand af, die de slak heeft afgelegd. Conclusie: een renpaard kan onder deze omstandigheden een slak nooit inhalen. Reële conclusie: een renpaard kan geen pas maken die zo klein is, dat ze de helft bedraagt van de afstand die een slak in een minuut kan afleggen.
Dus het is de stelling, die onlogisch is!
De stelling op zichzelf is logisch, maar de stelling is hier niet gebaseerd op de feiten. En het is, geloof ik belangrijk dat je daar rekening mee houdt. Want men is al te zeer geneigd om te zeggen: ja maar, dit is een logisch betoog. Op grond van onze wetenschappelijke regels en feiten zal logischerwijze deze conclusie tot stand moeten komen. Ik kan dat beredeneren. Maar het enige waar men dan geen rekening mee houdt, is dat de feiten en conclusies gebaseerd zijn op alle noodzakelijke gegevens, zodat men uitgaat van een reeks gegevens die onvolkomen zijn, waarmee dus ook de onvolkomenheid van de uitkomst van tevoren is vastgelegd. Wanneer die dan toch een keer uitkomt, is het een toevalstreffer.
Laten we gewoon de kwestie nemen in de handel. Als u de voorbeelden moe bent, hoor ik het wel. Ik kan economisch berekenen dat op een bepaald ogenblik een fabriek zijn eigen productie voortdurend kan uitbreiden met een percentage van tien per jaar, in productie-eenheden dus. Wanneer dat waar is, dan komen de volgende vragen naar voren: Wat kost het om die 10% meer te produceren? En dan blijkt dat we dat dus niet dit kunnen blijven doen, omdat: a) afzetmoeilijkheden ontstaan, b) de productie met de bestaande eenheid niet verder verhoogd kan worden, c) omdat men niet meer rationeel kan werken, daar het gehele apparaat te ingewikkeld is geworden. Dat is een van de fouten die bij de beredenering van de groeiende economie vaak een rol spelen. En men zegt dus: wanneer we steeds meer kunnen produceren met in verhouding gelijk aantal arbeiders, dan moeten we dus tot een steeds grotere welvaart komen ten nutte van die arbeiders, maar dat is niet waar. Het kan eenvoudig niet waar zijn, omdat de marktverzadiging een rol gaat spelen. Ik kan dus niet economisch- verantwoord blijven produceren op het ogenblik dat mijn afzetmogelijkheid voortdurend terugvalt. Ik kan dan zeker geen productie uitbreiden. Het enige andere wat ik kan doen, dat is het verschuiven naar de consument en dus het product kunstmatig verzwakken, zodat de vraag groter wordt. Maar dan heb ik gelijktijdig weer een onrecht tegen de verbruiker begaan, die in vele gevallen eveneens de arbeider is. Zodat de welvaart van de arbeider dan niet meer bedreigd wordt door een vermindering van arbeid en dus inkomensgroei, maar wel door een vermindering van waarde van hetgeen hij besteedt, omdat het product dat u koopt slechter is. Kunt u het volgen? Het is tamelijk logisch geredeneerd ook.
Nu kun je dat dus intuïtief aanvoelen. Je kunt dus op een gegeven ogenblik zeggen: ja maar, dat kan niet. Dan kost het heel veel moeite om de redenen te vinden, waarom het niet kan. Maar wanneer ik dus zeg: het kan niet, dan moet ik proberen uit te vinden: is er dan een factor die ik in mijn beredenering buiten beschouwing heb gelaten? Bv. de wisselvalligheid van de massapsychologie, het massagedrag, de mode. Er zijn een hoop fabrieken die dat niet hebben gedaan en die daardoor op het ogenblik in grote betalingsmoeilijkheden zitten.
Er zijn andere niet te overziene factoren. Neem bv. het aardgas in Nederland. Iedereen dacht dus dat aardgas de goedkoopste en prettigste brandstof zou zijn, maar vergat daarbij twee dingen: in de eerste plaats dat dat aardgas meer en meer geëxporteerd zou worden en industrieel gebruikt zou worden, in de tweede plaats – en dat is nog veel belangrijker, geloof ik wel – dat de exploitatie niet door het volk voor het volk plaatsvond, maar door een maatschappij, waaruit de overheid winsten put en dus gebruikt, om haar eigen budget ruimer te maken. Dat betekent een uitbreiding van de overheidsbestedingen, niet een voordeel voor de burger, terwijl in de tweede plaats een groot gedeelte winst wordt gemaakt door de beleggers, die daar dus kapitaal mee voor hebben gegeven en die bv. van die export het maximum plukken, wat er te plukken valt.
Dat heb je dus eenvoudig verwaarloosd. Men heeft eenvoudig gedacht: het is hier, het kost ons bijna niets, dat zal voor iedereen goedkoop zijn en het is dus juist om een omschakeling op dit aardgas tot stand te brengen, alle andere bronnen dan maar te verwaarlozen. Men heeft daarbij kennelijk geen rekening gehouden met de handelsmentaliteit. Men heeft daarnaast geen rekening gehouden met de winstnemingsmentaliteit, die ook bij de overheid in toenemende mate bestaat, omdat de overheid geen kans ziet aan alle verlangens van de burger tegemoet te komen met de middelen, die zij rechtens ter beschikking heeft. Daar heb je dus zo’n geval, waarbij de intuïtie een grotere rol zou kunnen spelen dan de rede.
En wat zien we nu: er zijn een hoop mensen geweest, die hebben gezegd: och, ik geloof het niet. Ik weet niet waarom, maar ergens vind ik het niet helemaal ‘koosjer’. Koosjer is tegenwoordig een echt Nederlands woord geworden, dat weet ik. Die mensen zijn blijven vasthouden aan hun oliehaardje, aan hun kolenstook en hebben alleen de noodgedwongen aanpassingen volbracht, die eenmaal niet te vermijden waren. Nu blijkt achteraf dat deze mensen er op dit moment beter voor zitten dan velen, die zich helemaal op het aardgas hebben ingesteld. Deze mensen hebben niet gedaan, wat vanuit het standpunt van de logisch redenerende mens op dat moment, dat ze de beslissing namen, absoluut niet juist was. Het was niet logisch, wat ze deden. Maar achteraf gezien, was het wel juist. En dan vraag je je toch af: waar zit dat in?
Ik geloof dat je om logisch te kunnen redeneren, begaafd moet zijn met een wantrouwen tegen het uitgangspunt van de redenering. Je moet begrijpen dat elke stelling in zichzelf slechts een beperkte waarheid weergeeft. Eerst dan besef je dat je uitkomst eveneens een beperkte is. De uitkomst van een logisch proces geeft een mogelijkheid weer, maar zelden een onvermijdelijk feit. En dan hebben we de intuïtie nodig om te bepalen of die logische gang voldoende waarschijnlijkheid heeft, voldoende aanvaardbaarheid heeft. Dan kunnen we verder komen.
Wanneer ik dit nu allemaal zo uitleg, ach, dan zegt u: het wordt toch wel weer allemaal een beetje materialistisch. Laat ik het dan eens doorvoeren op een ander terrein.
U gelooft iets. Dat geloof zult u proberen logisch uit te leggen. Neem bv. de theologie. De theologie is een logische verwerking van niet-logische gegevens, waarbij men zich bovendien in de verwerking met die logische gegevens baseert op filosofische veronderstellingen. Dat zegt verder niets omtrent de waarde van hetgeen bereikt wordt, het zegt alleen iets over de betrekkelijkheid ervan.
Wanneer ik geloof in een God, dan is dat niet iets, wat ik bewijzen kan. Het is iets, wat ik aanvoelen kan. En wanneer ik soms het gevoel heb dat God voor mij toch nog een taak heeft weggelegd, ook al zie ik die zelf niet, dan kun je zeggen: dat is een intuïtief proces. Ik erken dingen die voor mij menselijk redelijk en logisch niet te benaderen zijn. Dan is het gemakkelijker om te zeggen: ja, dan moet je maar nuchter en logisch blijven. Maar als mens zou je dan ingaan tegen datgene, wat je zelf bent, tegen de waarden die je zelf als mens bezit. En daarom is het erg belangrijk dat je in dergelijke gevallen de intuïtie laat prevaleren boven de logica. Maar dat je, de stelling eenmaal aanvaard hebbende, wel in je eigen gedrag dan verder consequent, en, volgens mij ook logisch, te werk gaat. Het is natuurlijk gemakkelijk om te zeggen: ja, God heeft mij geroepen, waar zijn de mensen die de kosten dragen? En dat is niet logisch. Wanneer ik geloof geroepen te zijn, dan moet ik in mijzelf de weg en de middelen vinden waarmee ik die taak of die zending kan volbrengen. Dan kan ik niet zeggen dat een ander dat voor mij moet doen. Dat kan ik alleen zelf.
En wanneer ik dat beseffen wil aanvaarden, dan kan ik op grond daarvan mijn eigen gedrag – en daar komt dan weer de logica – opbouwen uitgaande van de mogelijkheden, de feiten, zoals ze nu bestaan, de ontwikkelings-waarschijnlijkheden, kortom, al datgene waardoor mijn gedrag volledig redelijk en beheersbaar kan worden vastgelegd op basis van gegevens in mijzelf, die niet logisch zijn en niet logisch kunnen worden.
Laat mij proberen u duidelijk te maken, hoe het zit.
“Er is een God”. Wanneer ik dat zeg en de zekerheid, waarmee ik dat zeg, zeg ik dat op grond van erkenningen in mezelf, die ik nooit kan vastleggen aan de hand van de verschijnselen, die de gedeelde werkelijkheid voor mensen betekent, hun wereld. “Deze God werkt door ons allen”. Weer een stelling, die ik niet duidelijk kan maken. Dit is niet logisch. Wanneer er een God is, die almachtig is, behoeft hij niet te werken door een schepsel. Maar hij kan het misschien doen. Wanneer ik zeg dat hij het doet, dan zeg ik dit op grond van hetgeen ik meen te ervaren, meen te zien, meen waar te nemen. Maar het is niet logisch. Het is mijn interpretatie van een reeks gegevens en feiten, waarbij mijn gevoelens, bepaalde innerlijke erkenningen en geestelijke waarden een rol spelen. Maar wanneer ik zeg dat God door alle mensen kan werken, dan betekent dat ook dat ik elke mens moet aanvaarden en respecteren als althans een mogelijk werktuig van God. Dan mag ik nooit zeggen: hier is God in geen geval aanwezig. Want ik ken God niet voldoende om te bepalen hoe hij zich door één van zijn vele mogelijkheden zal uiten. Begrijpt u, wat ik bedoel?
Hetzelfde is het met de esoterie. Wanneer ik in mijzelf doordring tot datgene wat ik in mijzelf meen te erkennen, dan kom ik tot een vaststelling omtrent mezelf. Maar is die vaststelling redelijk? Volgens mij zeker niet. Ze is weer gebaseerd op een aantal intuïtief ontvangen impulsen en gegevens; mijn gevoelens, mijn emoties spelen een rol, daarnaast misschien allerhande denkbeelden die ik aan anderen ontleen, zonder na te gaan of deze wel juist zijn, soms zonder zelfs maar mogelijkheid te hebben dit te controleren. Maar goed, voor mij is dat dan zo.
Dan moet ik daarmee werken. Maar alle uiting moet logisch zijn, omdat de manier waarop je werkt met innerlijke erkenningen betekent dat je gedrag in overeenstemming moet zijn daarmee. Je kunt niet zeggen: In mij is God en naar buiten toe hang ik dus maar de idioot uit, want het geeft toch niet, wat ik ben of doe. God is in mij, basta! Dat kan niet aanvaardbaar zijn. Dan zou je strijdig zijn met jezelf.
Wanneer ik te maken heb met wetenschap, dan zie ik ook iets dergelijks. Die wetenschap stelt een aantal dingen. Een deel daarvan is bewezen, maar die bewijzen zijn over het algemeen zwak, dat wil zeggen, ze zijn niet volledig. Ze omvatten niet het geheel van de verschijnselen, maar een zeer beperkt deel. De interpretatie van die verschijnselen geldt dan als bewijs voor de juistheid van de stelling. Dan moet ik ook ervaren dat wetenschap ook in zich een logische opbouw is, maar dat nooit een wetenschappelijke stelling in zich een onaanvechtbaar uitgangspunt kan zijn. Het betekent alleen dat ik hier een, zeg maar, werkstelling heb, van waaruit ik mijn poging tot erkenning van werkelijkheid verder kan leiden en kan uitbreiden en kan hanteren.
Misschien kan ik het het best zo samenvatten: de mens beschikt niet over voldoende bewuste middelen en mogelijkheden om de werkelijkheid in zijn geheel te constateren. Hij beschikt niet over voldoende kennis en mogelijkheden om de samenhangen in tijd en ruimte volledig te overzien. Op grond daarvan zal het geheel van zijn kennis onvolledig zijn, maar zal hij vaak meer kunnen aanvoelen omtrent de werkelijkheid van het geheel, dan hij kan bewijzen of kan aantonen. Wanneer hij dan uitgaat van het aangevoelde, zal hij hierdoor vaak relaties kunnen ontdekken en dan die redelijk kunnen verwerken, hoe subjectief natuurlijk die interpretatie ook blijft, dan hij zonder dit tot stand zou kunnen brengen.
Ik weet niet of u voelt, waar dat naar toe gaat? Is er iemand die op dit moment zegt: ja, nu weet ik het? Ik dacht dat het nogal klaarblijkelijk was.
Nu ja, goed, u bent geen klasje, dus ik zal er niet één uitpikken en zeggen: Jan, vertel het me eens. Ik al u het antwoord zelf maar geven: Dat de logica alleen hanteerbaar is, wanneer we beseffen dat ze een werktuig is om onze intuïtie in een voor ons redelijk verband met onze werkelijkheid te stellen en vandaaruit, op grond van onze erkende werkelijkheid, verdere conclusies te trekken.
Ja, maar waar is de intuïtie op gebaseerd?
De intuïtie is gebaseerd op het niet-redelijke. Ik heb het in het begin gezegd en gedefinieerd. Wanneer we dus bereid zijn om deze conclusie te aanvaarden – maar u doet het onder voorbehoud kennelijk – dan kunnen we nu zeggen: wat speelt in de intuïtie van de mens – want we hebben het over de mens – een rol.
Dan zeggen we in eerste plaats: de mens ziet veel meer dan hij bewust beseft. Het merendeel van deze visuele impressies is wel in de hersenen vastgelegd, maar niet dermate sterk, dat hij daar bewust toegang toe heeft.
Hetzelfde geldt voor auditieve impressies, dus wat u hoort. En ook deze indrukken liggen vast in dit onderbewustzijn, ze zijn niet direct toegankelijk. De mens heeft situaties doorgemaakt en zijn persoonlijke ervaringen in die situaties brengt een emotie teweeg. Deze emotie wordt later niet bewust ervaren, maar wordt wel geassocieerd met de opgetreden omstandigheden en als zodanig in het onderbewustzijn opgeslagen. Aanvaardbaar?
Er is dus kennis, maar er is ook een emotionele relatie tot de feiten, die niet beseft wordt. De intuïtie kan bestaan uit het samenvallen van delen van de werkelijkheid met bv. niet bewuste herinneringen. Zijn daar bovendien ervaringen, dus emoties mee verknoopt, dan zal zeer duidelijk de mens zogenaamd intuïtief reageren, waarbij het herleven van de oude emotie het geheel van zijn reacties ten aanzien van de feiten op dit moment bepaalt. Aanvaardbaar?
De mens is gevoelig en bezit een zekere mate van telepathie. Deze telepathie zal bij de doorsneemens niet veel verder gaan dan het aanvoelen van een bepaalde stemming. Maar hij bezit daarbij het vermogen om uit het geheel van het menselijk denken die factoren te ontvangen, waarop hij zelf is ingesteld. Voorbeeld: Ik wil een radio bouwen. Ik zit met een probleem. Gelijktijdig zijn een aantal andere mensen bezig, die misschien andere problemen hebben. Uit hun kennis put ik en ik kom zo tot een groep-provisorische oplossing, terwijl de anderen, mede door mijn kennis gestimuleerd, waarschijnlijk ook gericht worden op een bepaalde oplossingsmogelijkheid, hoe voorlopig dan ook, voor een moeilijkheid. Is dat duidelijk?
Als dat aanvaardbaar is dus, moeten we zeggen: uit het gemeenschappelijk denken ontstaan invloeden, welke zowel betrekking hebben op de emotionaliteit van de mensheid of een groot deel daarvan, als wel op de harmonische denkbeelden, met mij harmonische denkbeelden, die in die gehele sfeer bestaan, in dit bovenbewustzijn. Zo zal ik zowel intuïtief bepaalde associaties onttrekken uit het geheel, alsook bepaalde emoties. Wanneer ze optreden, dan kunnen ze bovendien mijn onderbewustzijn beïnvloeden en daardoor onder meer eigen emoties aan het werk zetten, waarmee de oorspronkelijke emotie versterkt, opgeheven of afgebroken kan worden, terwijl daarnaast de ervaringen, die in het onderbewustzijn liggen, vaak een verwerpen van een bepaalde handelwijze, zoals die intuïtief wordt ervaren dus, ten gevolge heeft.
Nu bestaat er iets, dat heel erg dicht ligt bij de intuïtie, al noemt de mens het inspiratie. Inspiratie is het zonder kennelijk redelijke gronden ontstaan van denkbeelden en/of mogelijkheden, waarbij men dus zegt: hier heb ik iets, wat niet van mijzelf is. Dan spreekt men van inspiratie.
De mens is geest, hij is niet alleen maar lichaam. Wanneer we aannemen dat de mens een geest heeft, dan moeten we aannemen dat die geest in dat menselijk lichaam mede tegenwoordig is. We moeten daarnaast ook aannemen dat zij haar eigen waarde, voor een groot gedeelte althans, zal blijven behouden. Het betekent dus dat er een andere wereld is, waarvan de mens deel uitmaakt. In die andere wereld zal een andere kennis en een andere kracht mogelijk bestaan, dan in de wereld van de mens. Of dit nu bewust wordt beseft of niet, zolang een geest deel uitmaakt van de stof, zal hij het geheel van zijn impulsen, zijn reacties en ook zijn emoties proberen in die stof kenbaar te maken. Daar het normale bewustzijn door alle inkomende signalen concentratieprocessen meestal gestoord is – dat kun je niet bereiken – zal het merendeel van deze impulsen middels het onderbewustzijn optreden. Is dat nog duidelijk?
‘t Kan dus in de droom?
Dat is helemaal niet nodig. Het kan. De droom kan ook uit het onderbewustzijn komen. Maar we hebben het hier niet specifiek over de droom. Nee, wat ik hier bedoelde, is dat de geest onder alle omstandigheden invloed heeft op het onderbewustzijn en dat er dus gegevens ontstaan in die mens, of associaties ontstaan die niet redelijk zijn en die bovendien niet meer beantwoorden aan menselijke normen en waarden. En nu zal de mens ook deze mee naar buiten brengen op het ogenblik dat er dus een zekere parallelliteit ontstaat tussen zijn bewuste behoefte en zijn onbewuste inhoud.
En dan stel ik dus: in de intuïtie werken de geestelijke elementen mee die uit het eigen ik en de eigen relatie met geestelijke werelden voortvloeit.
Nu wil ik hier ook zeggen, waarom we hier spreken van intuïtie en niet van inspiratie. Het is hier een kwestie, die zich afspeelt in het eigen ik en waarbij de geestelijke waarden uit het eigen ik in de stof worden geprojecteerd. Op het ogenblik dat een andere entiteit dit doet, hetzij via geestelijke, onbewuste kanalen, hetzij door het tijdelijk vervangen van een aantal normale redelijke associaties, dan spreken we dus over inspiratie, omdat dan dus een van buitenaf optredende kracht een rol speelt. Wanneer dit niet het geval is, kan een mens het als een inspiratie ervaren, maar blijft dit in feite een intuïtieve reactie. Duidelijk? Aanvaardbaar?
Goed. Nu zitten we dus met die geest. Maar, zo goed als de mens zijn wetten heeft, zeg maar, zijn limitering van mogelijkheden, zo bestaat die voor de geest. Nu bestaat er boven die geest een hogere kracht. En nu kunnen we die natuurlijk in een hiërarchie gaan indelen, maar laten we nu maar gewoon zeggen: voor ons is dat: God. Akkoord? Wanneer God bestaat, dan bestaat in God de mogelijkheid, om alle factoren samen te voegen. De relatie met God wordt voor de mens bepaald door de geest, die hij is, wat hij geestelijk betekent. Dan zullen er dus omstandigheden kunnen zijn, waarbij het goddelijke, hetzij als een wezen, hetzij als een kracht op kan treden middels de eigen geest in een mens. Dit blijft dan een intuïtief proces. Wanneer die mens een dergelijke invloed doormaakt, dan zal hij dus reageren op grond van waarnemingen, die in zijn wereld niet bekend zijn. Hij zal misschien zelf niet eens begrijpen, waarom hij juist zo reageert. Maar op het moment dat deze reactie plaatsvindt, moet hij toch weer proberen om met die mensheid in contact te blijven, een communicatie. En die communicatie middels de rede vergt een mate van logica. Een groot gedeelte van de menselijke communicatie is namelijk gebaseerd op het vermogen, gelijkwaardige begrippen op gelijkwaardige wijze ten aanzien van elkaar uit te drukken.
En wanneer dat gebeurt, dan hebben we daar de regels voor nodig. Die regels zijn dan de regels van de logica, de redeneerkunst, omdat we alleen op die manier aan onze medemens duidelijk kunnen maken wat ons beweegt, ongeacht het feit of hetgeen ons beweegt, zelf logisch definieerbaar is. Aanvaardbaar?
En dan kan ik dus rustig stellen: In datgene dat de mens als intuïtie aanspreekt, werkt het geheel van zijn eigen wezen samen met mogelijk hogere krachten, die voor delen van zijn wezen in hem werkzaam zijn. Deze intuïtie is datgene waardoor hij in het leven gericht wordt en waardoor hij in bepaalde reacties op het leven en problemen daarvan bepaald zal worden. Het is als het ware vastgelegd, gefixeerd op een bepaalde reactie.
Dit neemt niet weg dat hij in zijn eigen wereld een grote mate van redelijkheid moet blijven betrachten. Hij kan niet ontwijken aan de noodzaak, zijn argumenten op te bouwen op een basis die voor anderen begrijpelijk blijft. Dientengevolge zijn logica.
En nu wordt misschien ook weer duidelijk waarom de theologie zoveel waarde hecht aan een logische opbouw. In wezen niet logisch zijnde en in oorsprong volledig onlogisch zijnde, kan zij haar inhouden aan anderen alleen op een aanvaardbare wijze voorleggen door een structuur te aanvaarden, die door alle mensen gelijkelijk als redelijk, en daardoor ook als redelijk juist, wordt ervaren.
De middelen van de rede worden door de mens derhalve vaak gebruikt om zijn niet-logische, intuïtieve of inspiratieve erkenningen en ervaringen in zijn wereld aanzijn te geven. Omgekeerd kan worden gezegd dat ervaringen, die men niet voor zichzelf kan verklaren zonder gelijktijdig daarbij door het onbewuste bijvoorbeeld, tot grote onrust te komen, rationaliseert – dat woord zegt het al: ratio: rede, men rationaliseert de zaak – om zo zijn redelijkheid te laten domineren boven die elementen die onredelijk zijn en waarvoor men bang is. Rationalisatie – een veel voorkomend iets – is in wezen een ontvluchten aan de angst voor het onbekende, die menige mens in zijn wereld nu eenmaal koestert, omdat het onbekende machteloosheid inhoudt, en de mens maar al te graag denkt dat hij zichzelf geheel kan bepalen.
Logica kun je niet missen. Maar je moet wel begrijpen wat ze is. Ze is niet de oplossing van problemen, ze is de omschrijvingsmogelijkheid van problemen. Ze is de wijze waarop in ons misschien onredelijk ontstane keuze-elementen, redelijk gehanteerd kunnen worden ten aanzien van het probleem. De mens heeft de rede nodig. Zonder dit zou hij niet in staat zijn om in een geordende samenleving met anderen samen te gaan. Zonder dit zou hij niet in staat zijn, tezamen een ideaal na te streven. Zonder dit zou hij niet in staat zijn om de individualiteit van alle mensen dermate aan normen te onderwerpen, dat er toch een gemeenschappelijkheid mogelijk is.
Daarom: logica. Maar wie deze logica boven alle dingen verheft, vergeet één ding: dat hij in zijn verheerlijking van die logica ontkent dat hij zelf die logica gebruikt om onlogisch ontstane meningen, inzichten, geloofswaarden en dergelijke, aanvaardbaar te maken. De intuïtie komt eerst, dan de logica.
De logica is het werktuig waarmee we verder gaan. En we bouwen met die logica voort op het ogenblik dat onze intuïtie faalt. Op het ogenblik waarop de intuïtie weer optreedt – en daar kunnen wij niets tegen doen – zullen wij, ondanks onszelf, onlogisch verder gaan, om pas later weer rationaliserend de verbinding met de logische ontwikkeling zoeken over te nemen.
Ik dacht dat daarmee de inleiding voldoende was.
Ja, als u vindt dat er meer bij moet, ik kan nog wel een uur doorgaan, maar ik dacht zo dat alles, wat erover gezegd moest worden, in dit korte verband gezegd was. Dus als u nu commentaar hebt of opmerkingen, ga uw gang. Nu, schijnbaar weigert de rede. Gebruik uw intuïtie een keer.
Wat u daarstraks gezegd hebt over dat overnemen gedeeltelijk uit het grote bewustzijn, verklaart dat het feit dat er dikwijls op de wereld, vrijwel tegelijkertijd, op ver uiteen liggende punten door verschillende mensen dezelfde uitvindingen worden gedaan?
Ja, dat is inderdaad wel een verklaring ervoor. Het is geen volledig passende verklaring, dat wil ik erbij zeggen. In de praktijk kun je het dus ongeveer als volgt formuleren: in een periode – want gelijktijdigheid bestaat in dit geval dus niet concreet, hè – in een bepaalde periode bestaat een bepaald behoefte-element dat bij een aantal mensen ongeveer gelijk – en dat is dus wel een gelijkheid – een intuïtieve benadering van het probleem doet ontstaan. Er ontstaan dus denkbeelden. Het tempo, waarmee ze dit uitwerken, de middelen waarmee ze dit uitwerken zijn verschillend
Er is nu echter een gemeenschappelijke belangstelling. Deze gemeenschappelijke belangstelling betekent dat zij, zij het beperkt, telepathische banden met elkaar bezitten. Het houdt in dat de één dus put uit de ervaring van de ander, zonder dit te beseffen, en hierdoor in zijn eigen onderzoek mede gericht wordt. We zien dan ook dat niet altijd het resultaat op gelijke manier behaald wordt, maar wel, dat het opvallend is dat verschillende onderzoekers zelden dezelfde, precies dezelfde fouten maken. En dat is veelzeggend. Dat ze niet precies dezelfde stommiteiten uithalen, dat ieder toch weer zijn eigen stommiteiten ervoor uitzoekt, dat is iets verbluffends. Want bij een gelijke benadering van het probleem zou men theoretisch allemaal ongeveer dezelfde fouten in het begin moeten maken. En dat doet men niet, eenvoudig.
Wat blijkt verder? Die behoefte aan die uitvinding blijft bestaan op het ogenblik dat ze voltooid is. En kan dan – in deze tijd zal het niet zo lang meer zijn, maar in de periode van zeg 1800, waarin dus de ontwikkelingen in de communicatie wat minder snel waren – dan kan dat dus 50 jaar duren. In die 50 jaar blijft dat beeld van: ‘dat hebben we eigenlijk nodig’ bestaan. Maar wat meer is: de uitvinding, maar nu compleet, blijft ook bestaan. En wat zien we?
Wanneer er dus een tijdverschuiving ligt tussen de werkzaamheid van uitvinder A en uitvinder B, zal het eindresultaat van uitvinder B praktisch gelijk zijn aan dat van A. Er ontstaat dan dus geen afwijkende uitvinding, er ontstaat wel een afwijkend ontwikkelingsproces, maar een praktisch gelijk eindproduct. En dat bewijst dat hier dus uit het bovenbewustzijn het beeld van dat eindproduct geput is en daarmede de richtlijn heeft gevormd voor de poging om uit te vinden van de uitvinder. En deze meent dan volledig op zichzelf te werken aan iets, wat niet bestaat en hij wordt toch door een bestaande vorm beïnvloed. Als dat niet bewijst dat er een soort gemeenschappelijk bovenbewustzijn is, dan weet ik het gewoon niet.
Wat Jung beschreven heeft?
Ik geloof dat Jung dat inderdaad beschreven heeft. Maar laten we niet vergeten dat de benadering van het bovenbewustzijn door Jung grotendeels filosofisch is. Ik vind Jung een behoorlijke psycholoog, maar ik vind hem een groot filosoof.
Geldt die gemeenschappelijkheid ook voor revoluties en dat soort dingen?
Ja, die tendens zit er inderdaad in. Je zou het als volgt moeten formuleren, dacht ik: wanneer over de gehele wereld maatschappelijke spanningen ontstaan, dan zullen op die punten, waar de spanningen het grootst zijn, waar de mens dus het meest erdoor gekwetst wordt, de impulsen van onrust bij anderen in versterkte mate ontvangen worden, plus vaak de denkbeelden, die daarmee gepaard gaan. Op die punten zullen dan extreme revolutionaire handelingen plaatsvinden. Op dergelijke punten ontstaat een ontmenselijking van de mens zelfs, in naam van een revolutionair ideaal, omdat men gedreven wordt door de beelden, die anderen hebben ontworpen en in zijn emoties zo sterk door het geheel wordt beïnvloed, dat men er niet meer toe komt zijn eigen emotionele relatie met de wereld te beseffen. En dat betekent dus dat ook oorlogen heel vaak het resultaat zijn van dergelijke spanningen. En wie zegt dat een oorlog alleen op regeringsniveau beslist wordt, moet zich toch eens afvragen of een generaal een veldslag kan winnen als hij geen soldaten heeft.
Dan is dus de consequentie dat je medeverantwoordelijk bent voor bepaalde vormen van agressie, die elders op de wereld plaatsvinden?
Ja, dat is volledig juist. Maar die medeverantwoordelijkheid kunt u dus niet zo bijzonder hoog aanslaan, omdat het dus een niet-besefte medeverantwoordelijkheid is, punt één. Punt twee – en dat is misschien nog veel belangrijker – een niet bewust te veranderen of te manipuleren toestand, omdat de invloed die u uitoefent op het gemeenschappelijk bovenbewustzijn, niet alleen maar bepaald wordt door datgene wat u bewust en redelijk nastreeft, maar door het geheel, wat u mede onbewust en zelfs vanuit geestelijke waarden bent. Want u projecteert uw gehele inhoud in het gemeenschappelijk bovenbewustzijn, niet alleen die factoren, die u bewust nastreeft. Je zou daar tegenover kunnen stellen dat de mens die zijn denken bewust probeert te richten op de harmonische factoren in de wereld, daarmee ongetwijfeld een invloed schept ten gunste in het gemeenschappelijk bewustzijn.
Nu, ik geloof dat u allemaal eerst eens graag wilt uithijgen als ik dat zo bekijk. Ik hoop dat ik het onderwerp niet al te zwaar heb gemaakt. Als u erover wilt gaan praten, is het een hele kluif.
En dan had ik de logica nog kunnen ontleden ook, maar daar heeft u zoveel handboeken voor, ik dacht, dat kunt u als het u interesseert, nog zelf wel doen. De relatie tussen intuïtie en logica heb ik mijns inziens duidelijk genoeg gesteld. Ik heb op uw eerste vragen direct gereageerd.
Misschien dat u in de pauze nog andere vragen ontdekt, die kunt u na de pauze stellen. Ik hoop tenminste zelf aanwezig te kunnen zijn, anders zal ik zorgen dat er een lijn openblijft, zodat ik toch in kan grijpen bij de beantwoording. Vrienden ik wens u een heel genoeglijke pauze toe en hoop u over een 15 – 20 minuten hier terug te treffen. Tot straks.
Tweede deel.
Zo vrienden, Ik zou graag eerst beginnen met de vragen, die op het onderwerp betrekking hebben. Wat schriftelijk is binnengekomen misschien het eerst.
Vragen.
Is dit een redelijke volgorde: Intuïtie – ratio – bewustwording – totaal besef?
Dat is een redelijke, maar niet geheel juist volgorde. Want je zou moeten zeggen: Intuïtie en ratio tezamen zijn besef, gebruik van besef brengt bewustwording, bewustwording brengt vergroting van besef. Totaal besef is iets dat zo ver weg ligt. Dat is precies hetzelfde of je zegt: We zijn bezig aan de ruimtevaart, we zijn naar de maan geweest, binnenkort gaan we naar Procyon, daar zit nog zoveel tussen.
Maar het is wel het eindpunt?
Of het een totaal besef is, dat weet ik ook niet. Iedereen heeft er zijn eigen visie over, ik heb natuurlijk de mijne. Volgens mij is het dus zó: we zijn deel van de schepping, we zijn een facet van die schepping. En als deel hebben we specifieke kwaliteiten. En die kwaliteiten komen in het geheel van ons bestaan door alle vormen en werelden heen dus eigenlijk, voortdurend tot uiting. En ik denk dat ons besef van onze kwaliteiten bepaald zal zijn, ook wanneer we bewust deel zijn van de totaliteit. Ik geloof dus niet dat we alles volledig zullen beseffen, maar dat we een volledig besef zullen hebben van alles wat in ons leeft in alle dingen. Dat is een visie, maar niemand kan het met zekerheid zeggen, want degenen die zover zijn, voor zover mij bekend, zijn nog niet teruggekomen.
Kunt u de ontwikkeling schetsen van de rede, het verstandelijk denken in de toekomst?
Ja. Aan het begin van de rede stond: nieuwsgierigheid. En nieuwsgierigheid ontstond uit het besef dat het kennen van het onbekende, veiligheid was. Uit het streven naar veiligheid ontstond dus het onderzoek. Uit het onderzoek ontstond een aantal feiten en die feiten moesten onthouden worden, want dat was belangrijk voor het voortbestaan en zo ontstond een geheugen, dat steeds groter werd. In dat geheugen lagen een groot aantal feiten. Die feiten waren vaak voor het besef weinig of niet gereleerd. Maar het was belangrijk om de zaak te vereenvoudigen en dus begon men aan te nemen dat er gemeenschappelijke factoren waren, waardoor een aantal verschijnselen bepaald werden. En dat werd in het begin dus het totem-begrip: ik hoor tot een bepaalde klasse die dus bestaat van voorouder op nageslacht. De taboe: er zijn plaatsen en dingen, die voor mij schadelijk zijn en als ik die vermijd, zal het mij goed gaan. Dat waren de eerste associaties. Daarna kwam er besef van andere machten of krachten. We krijgen te maken – zeer verdeeld overigens – met godenwerelden. Maar juist omdat je dan goden hebt en die aansprakelijk stelt, is het belangrijk dat je weet hoe ze werken. Je krijgt dus weer een verdergaand onderzoek.
En waar onderzoek ontstaat, ontstaat de noodzaak om feiten met elkaar te releren. En zo ontstaat een mens, die niet alleen meer vanuit zichzelf naar de wereld kijkt, maar die als het ware probeert te begrijpen wat hij, in verband met die wereld, is. Die heeft nog steeds, volgens mij, de drang van zelfbehoud, de stuwende factor. Naarmate de kennis die men krijgt concreter en groter wordt, wordt de behoefte tot communicatie ook groter. Er ontstaat dus een steeds ruimer vocabulaire en er ontstaan zelfs in modeperioden uitdrukkingen voor varianten van een en hetzelfde begrip. De Egyptenaren hebben bv. voor water tenminste een zevental verschillende uitdrukkingen, die ook in ideogrammen dus verschillend worden uitgedrukt. Wanneer we kijken naar India dan vinden we voor water zelfs 22 verschillende vormen, die gebruikt worden. Later verwatert dat weer. Dan krijgen we dus een beperkter aantal uitdrukkingen, nadat men tot de conclusie komt dat niet alle water, water is, maar dat er toch zoveel dingen zijn, die op elkaar lijken en die zoveel gemeen hebben, dat het niet belangrijk is om ze afzonderlijk weer te geven, maar dat het beter is om hun eigenschappen er afzonderlijk bij te vermelden. En zo zien we dat het bijvoeglijk naamwoord een steeds grotere rang krijgt bv. Maar naarmate je meer onderscheid gaat maken tussen wezen en kwaliteit, krijg je ook weer een uitgebreider denken en bovendien een denken, waarbij het eigen oordeel steeds belangrijker wordt. Het is niet meer alleen een feitelijk oordeel, dus een oordeel noodzakelijk om te handelen, het is ook een oordeel om onderscheid te kunnen maken. En wanneer je begint onderscheid te maken, dan moet je uitersten stellen. Dat wil zeggen dat voor de mens de wereld zich begint te splitsen, niet alleen in aangenaam-onaangenaam, dus alleen op basis van lustgevoelens-onderscheid, maar dat hij dat ook doet op grond van allerhande in feite theoretische zaken. En zo ontstaat langzaam maar zeker een reeks van abstracties.
Die abstracties vinden hun eerste vorm in wat tegenwoordig magie heet. Het zogenaamd magisch denken is gebaseerd op het erkennen van analogieën, waarbij men aanneemt dat bv. werkingen op aarde, gelijksoortige werkingen betekenen in andere werelden, die men dan hemel of sfeer noemt, Men probeert het heelal te onderscheiden in verschillende delen, om op die manier tot een begrip te komen van zijn eigen toestand. De wereld wordt steeds meer het middelpunt eigenlijk van het denken van de mens: wat is die wereld en hoe ziet ze eruit? Maar dan wordt het ook weer noodzakelijk om de delen van die wereld beter te beschrijven.
Dus we krijgen een voortdurend verdergaande differentiatie van verschijnselen, gelijktijdig een veel grotere noodzaak tot het combineren van de geconstateerde verschijnselen om werkingen vast te stellen. En daarmee is dan de rede geboren, het vermogen tot redeneren, omdat men, eens dit vastgesteld hebbende, nu met bepaalde feiten geconfronteerd, aanneemt dat dezelfde reeks van verschijnselen zich wederom zal ontplooien. En dat gaat dus niet meer instinctief, dat wordt beredeneerd. En waar je te maken hebt met een behoorlijke geheugencapaciteit en een voortdurend gebruik en oefening daarvan, plus die factor van combineren om het niet-bekende als het ware te voorzien, nu, dan heb je te maken met de rede. En eigenlijk is diezelfde rede nog steeds aan het werk. De kennis is wel wat groter geworden. Bepaalde dingen zijn ook weer teloorgegaan, maar het belangrijke is, dat de mens zichzelf ziet als een factor in een wereld en dat hij probeert die wereld te omschrijven, om te weten wat hij zelf in die wereld is, of wat hij zelf in die wereld kan soms.
Zullen in de toekomst paranormale verschijnselen en telepathie toenemen?
Ja, het is aan te nemen dat de mens tot telepathie geneigd zal zijn, naarmate er omstandigheden zijn waardoor verbale communicatie minder goed mogelijk is. Zolang u een wereld hebt, waarin de elektronica een groot gedeelte van de directe behoefte aan telepathie opvangt, is het niet waarschijnlijk dat de mens dat verder ontwikkelt. Maar naarmate er meer mensen zijn, die juist deze wijze van communicatie, het gemechaniseerde leven, gaan verwerpen, zul je volgens mij dus ook een neiging krijgen tot het gebruik van paranormale kwaliteiten. Het is verder opvallend dat zelfs in deze volledig gemechaniseerde eeuw paranormale kwaliteiten onder de aandacht beginnen te komen. Men heeft namelijk de middelen om de aanwezigheid ervan te constateren. En op het ogenblik dat je dat doet dus, ga je onderzoeken. Maar daarmee breng je het in de belangstelling en zodra het niet alleen belangstelling wekt, maar ook een behoefte vormt, zou een beperkte ontplooiing mogelijk zijn.
Laat mij een eenvoudig voorbeeld geven: Wanneer een telekineet zich volledig kan ontwikkelen, bv. omdat een leger hem belangrijk vindt als geheim wapen of zoiets, of een telepaat, dan zal hij, wanneer hij eenmaal weet wat hij doet – hij moet het eerst doen en dan beseffen, wat hij doet – zal hij zijn kennis, dus de procedure, die deels emotioneel is, toch aan anderen kunnen overdragen. Dan krijgen we dus een opvoeding in die richting. En in een verre toekomst is het dus denkbaar dat er mensen zijn die communiceren gewoon door beelden eigenlijk. ‘t Is denkbaar. In de nabije toekomst lijkt het mij nog niet erg waarschijnlijk en bovendien is uw maatschappij nog niet zo dat de telepathie- communicatie begeerlijk is.
Om een collega van mij te citeren: Uw maatschappij, uw cultuur is grotendeels gebaseerd op de leugen. Bij telepathie is de leugen steeds moeilijker.
En, wanneer de telepathie dus op dit moment algemeen zou worden, dan zou uw hele samenleving ineenstorten en vele mensen zouden waanzinnig worden, omdat ze hun waarde en hun betekenis in het zijn verliezen en niet kunnen handhaven, want er zijn veel mensen die leven door de schijn. Dus daarom geloof ik niet dat het behoefte-element zo sterk zal zijn en ik vermoed dat de eerste ontwikkeling van een school voor training van paranormaal begaafden te maken zal hebben met legers, spionage, geheime opdrachten en dat soort dingen. Van daaruit zal men waarschijnlijk ontdekken dat het ook voor anderen prettig is. Je kunt bv. nagaan wat het fabrieksgeheim is van een andere firma. En dat levert zo iets op, dus zullen er altijd mensen zijn die alles zullen doen om die gave te ontplooien. En dan krijg je vanzelf langzaam maar zeker een aanvaarding van de gave en wanneer die er is, dan kan de ontwikkeling meer algemeen plaatsvinden.
Dus het begint dan met Schweinerei?
Dem Reinen is alles rein! Met andere woorden, dat kun je niet zeggen. Ik geloof dat de mens te zeer beheerst wordt door zijn angsten en dat veel van wat u zwijnerij noemt, eigenlijk voortkomt uit een drang tot zelfhandhaving. Je moet de mensen maar niet veroordelen. Weet u, als je begint de mensheid te veroordelen, moet je beginnen bij jezelf. En als je daarmee moet beginnen, kun je beter niet beginnen, maar de positieve waarden zoeken en bevorderen.
Ik meen dat men in Rusland en Tsjechoslowakije en andere landen achter het gordijn op het ogenblik heel eg ver is met de ontwikkeling van het parapsychologisch onderzoek.
Ik geloof niet dat u het juist formuleert. In de landen waar men niet belemmerd wordt door allerhande godsdienstige voorstellingen en dogma’s, zal men de verschijnselen reëler benaderen en daardoor primair belangrijke verschillen vertonen ten aanzien van een dogmatische maatschappij als de uwe, waarbij dus een geestelijk dogma staat tegenover een sociaal dogma in die andere staten. Maar ook hier gaat het niet om de ontwikkeling van die gaven als iets algemeens. Het gaat om het onderzoek naar de mogelijkheid, in de hoop hieruit een machtsmiddel voort te brengen, waardoor de zogenaamde progressieve maatschappij in een orthodoxie verstikt kan worden en deze orthodoxie aan de wereld kan opgelegd worden, zodat bestaande machtsverhoudingen onaantastbaar worden. Daar gaat het om.
Ja, waarschijnlijk wel.
Ja, dat is zo, We weten er wel iets van. Ik dacht dat ik het juist had geformuleerd.
Wilt u iets zeggen over de verhouding intuïtie – instinct?
Ja, het instinct van de mens, om dat juist te omschrijven, zou het kunnen worden geformuleerd als een in de cel aanwezig genetisch geheugen, waardoor een aantal reacties bepaald wordt, zonder dat redelijk besef noodzakelijk is. En wanneer we dus te maken hebben met een instinct, dan hebben we te maken met een automatische reactie, die altijd op zuiver lichamelijk terrein ligt. Het instinct erkent bestaande feiten en ontwikkelingen, maar erkent geen verder liggende ontwikkelingen of mogelijkheden. Om het eenvoudig te zeggen: we kunnen zeggen dat het instinct is, dat dieren, wanneer bepaalde omstandigheden samentreffen, een bepaalde streek verlaten. Het zou instinct genoemd kunnen worden, wanneer mensen onder soortgelijke omstandigheden eveneens voorzorgen beginnen te treffen, zonder te weten, waarom. Op het ogenblik dat men beseft wat er zal gebeuren en er dus een voorkennis van feiten is, zou men kunnen spreken van intuïtief reageren. Want hier is een redelijk proces, waarbij dus niet op actie wordt gezien, maar wordt gezien op samenhangen en een besef van oorzaken en eventuele gevolgen ontstaat. Ik dacht dat het verschil dus was, het feit dat het instinct geen direct redelijke functie is en wanneer het ontstaat, reacties veroorzaakt via de emotie, die dan vaak het redelijke domineert, terwijl bij de intuïtie, de emoties ontstaan en daardoor het redelijke stimuleren, zodat bij de intuïtie de redelijke actie onontbeerlijk is, terwijl die bij het instinct meestal afwezig is.
Wilt u commentaar geven op Descartes stelling: “Ik denk, dus ik besta”.
Ik vind het een heel moeilijke stelling. “Ik denk, dus ik besta” Of denk ik, dat ik denk en besta ik niet, maar denkt iemand mij, zodat iemand, mij denkende, mij doet denken, dat ik denk en mij daardoor doet denken, dat ik besta.
De stelling als zodanig is dus axioma, wordt als totale waarheid gesteld. Ze is volgens mij niet geheel juist. Indien ik voor mij ze zou moeten formuleren, zou ik zeggen: ik denk. Door mijn denken ervaar ik, kan ik vreugde kennen en lijden. En zo is vanuit mij, voor mij, mijn bestaan een zekerheid, zelfs wanneer mijn gehele bestaan een fictie zou zijn in kosmische zin.
En dat zal het wel zijn, denkt u niet?
Ik geloof het niet. Maar hoe kunnen we dat bepalen? Dat is altijd erg om iets te formuleren over een totaliteit, die je niet helemaal kent. En dat is het probleem waarmee we geconfronteerd worden wanneer we spreken over God, over werkelijkheid, over onvermijdelijkheid, over noodlot. We nemen een groot aantal dingen aan of we voelen ze aan. Maar we moeten ons goed realiseren dat dat ons begrip is.
Laat mij een eenvoudig voorbeeld nemen dat door sommige van mijn collega al eerder is gebruikt. Een kind loopt door de kamer, valt tegen een stoel en zegt: ‘Stoute stoel slaat mij! ‘ Vanuit het standpunt van het kind redelijk, want het wil niet vallen, het wil dus niet zelf iets veroorzaken; het wil ook niet toegeven dat het een onvolledige beheersing heeft, dus moet het de stoel zijn, die slaat. Een kinderlogica, maar op zich is het een zekere logica.
De volwassene lacht nu daarom en zegt: dat kind moet begrijpen dat die stoel stilstaat, dus dat die stoel het niet doet. Indien we een wereld verder zouden gaan, zouden we misschien aan kunnen nemen, dat sommige meubels bezield zijn, zodat de stoel wel stil blijft staan, maar een enorme attractie vormt voor het kind, waardoor het struikelt en zich stoot. En dan zou het kind weer gelijk hebben.
Het is dus soms uitermate moeilijk om te zeggen: wat is de werkelijkheid? Je kunt zeggen: dit is mijn werkelijkheid. Je kunt zeggen: dit is de wereld, zoals ik ze beleef en ik formuleer ze dus zo dat mijn leven daarin voor mij verklaarbaar is. Maar dan moet je daarachter zeggen: maar ik erken dat mijn erkenning van het leven dermate beperkt is en daarbij ook dermate egocentrisch is ergens, dat ik alles toch uiteindelijk op mijzelf betrek en vanuit mezelf zie. Dat een definitie van werkelijkheid voor mij alleen zeer subjectief mogelijk is. Erkennende de subjectiviteit van onze vaststellingen en zelfs van onze axioma’s, dan laten we de mogelijkheid open om er later een andere en juistere erkenning voor in de plaats te stellen. En dat lijkt mij de enige werkelijk wijze. Een mens kan zijn grootheid pas bevestigen door te erkennen, hoe betrekkelijk zijn grootheid is. Dus de ratio is in ieder geval een onmisbare schakel in de evolutie. We hebben een tijd gehad, een tijdperk waarin men intuïtief veel dichter bij een bepaalde bron stond, maar men niet bewust was, individueel, dan nu bijvoorbeeld.
Dat is iets, wat je kunt stellen. Er is een tijd geweest, waarin een groot gedeelte van de acties van de mens bepaald werden door alle factoren die op zijn instincten – noem het dan maar instincten – inspeelden en hem daarmee in feite voor een groot gedeelte beheersten. Gelijktijdig erkende hij vanuit zich de aanwezigheid van die machten en de werking die vanuit die machten op hem afkwam. En dat kun je dus zeggen. Maar ik geloof dat het een beetje te ver gaat om te zeggen: En dat we nu de ratio hebben, is een evolutie. Het is een andere toestand.
Maar je kunt dus ook zeggen – neemt u mij niet kwalijk, dat ik het er weer bijhaal – Adam en Eva waren in het Paradijs, maar ze hadden geen kennis van goed en kwaad en wij hebben het wel, dus wij zijn verder! Maar ik kan mij voorstellen dat menig mens denkt: Nou, neem die kennis maar, geef mij het paradijs.
Dan kun je zeggen: de huidige mens is het eindproduct van een evolutie, begonnen bij een Adam en Eva, die dus geen gave van onderscheid hadden, die geen oordeel kenden over de dingen, alleen de beleving ervan. Maar daartegenover stond dan toch weer iets anders: ze wandelden met God. En de mens van tegenwoordig kan ‘s avonds vaak niet eens wandelen, omdat er te veel rowdees op straat zijn. Zelfs zonder God kan hij de deur niet uit. Tenminste dat is mij verteld, hoor.
Ik wil daar maar mee zeggen: wij bepalen. Maar wij bepalen altijd waarden vanuit ons standpunt. Wanneer de mens van heden over de evolutie spreekt, beschouwt hij zichzelf als de kroon ervan en daarom is de evolutie voor hem iets wat belangrijk is. Maar, ik geloof dat een groot aantal van uw voorouders, kijkende naar uw huidige tijd, meer over een degeneratie zouden spreken, niet over een evolutie.
- Ja, dat is het gebruik waarschijnlijk van de evolutie, maar ik dacht dat er toch wel duidelijk sprake is van evolutie.
Wanneer u zegt ‘ontwikkeling’, zonder erbij te zeggen ‘positief’ of negatief’, ben ik het met u eens. Maar evolutie f wordt helaas door de mens altijd gebruikt in de zin van een voortdurend positieve en gestage ontwikkeling. En tegen dat ‘gestage’ ben ik zeer zeker, omdat de mens in het geheel van zijn gedragingen en cultuur, en wat dat betreft ook in zijn vroegste periode, geen gestage ontwikkeling vertoont, maar eerder een reeks van sprong-evoluties. Dus een aantal sprongen, waarbij plotseling in korte tijd zeer grote veranderingen ontstaan, genetisch, cultureel, in gedrag, in beheersing, in kennis, en daarna de zaak een hele tijd rustigjes bergaf gaat, totdat er weer zo’n sprong komt. Het geheel van het begrip evolutie zou kunnen worden uitgedrukt als een in korte tijd bereiken van nieuwe waarden, welke deterioreren waardoor dan veranderingen ontstaan, welke nieuwe waarden voortbrengen.
Maar hoe verklaart u dan, of hoe noemt u dan, als de mens nieuwe waarden ontdekt, volgens de theorie van de Chardin, van Alfa tot Omega? Ziet u dat als een positieve ontwikkeling?
Ik geloof, dat je het alfabet af kunt stamelen zonder te zeggen dat het een positieve ontwikkeling is. Wanneer ik meer letters ken van het alfabet is dit in zich geen positieve ontwikkeling. De positiviteit ontstaat eerst op het ogenblik dat ik, alle letters kennende, leer om deze te combineren totdat ze woorden vormen. Zo beschouw ik dus de reeks veranderingen en daarmee dus het veranderen van vermogen en mogelijkheid op zichzelf niet als een evolutie. Ik geloof dat we pas van een evolutie kunnen spreken wanneer er sprake is van een reële mentaliteitsverandering, een reële innerlijke verandering, waardoor het gedrag van de mens zich dermate wijzigt, dat hij meester wordt over zijn eigen schepping. En zolang dat het geval niet is, en hij de slaaf blijft van datgene wat hij zelf creëert – of dat nu een keizerrijk met een slavendom is of een industriële maatschappij – dan zie ik dit niet als een evolutie. Ik zie alleen gewoon de vooruitgang van stoffelijke waarden gepaard gaan met een deterioratie van geestelijke vermogens, waarmee dus een stilstand komt in de stoffelijke ontwikkeling, een ontplooiing van geestelijke vermogens ontstaat. Ik zou dus niet willen spreken van een evolutie als een gestaag stijgende lijn. Datgene wat u een evolutie noemt, doet zich aan mij voor als een sinusoïde, die zich langs een nullijn van besef ontwikkelt, waarbij soms toppen ontstaan van verhoging van besef, gepaard gaande met een negatief element ten aanzien van stoffelijke waarden, gevolgd door een enorme stoffelijke vooruitgang, gepaard gaande met een negatief worden van geestelijke waarden.
U heeft het gehad over de begrippen: logica, intuïtie, inspiratie. Kunnen we daarboven het begrip stellen: imaginatie? En zo ja, kunt u daar een omschrijving van geven?
Imaginatie is het vermogen in de mens, zich het niet-zijnde voor te stellen op grond van in het zijnde erkende mogelijkheden. Waarbij dus het onmogelijke mogelijk wordt door het weg doen vallen van de begrenzingen, die de redelijkheid en ook de ervaring veelal trekken. Hierdoor kunnen beelden ontstaan, die de mens inspireren om veranderingen in zijn mogelijkheden aan te brengen. Als zodanig is het waardevol en zouden we kunnen zeggen dat imaginatie vaak de uitdrukkingsmogelijkheid vormt voor inspiratie, waarbij dan intuïtief uit de inspiratie die elementen worden geput, welke in de imaginatie kunnen worden weergegeven en daardoor gebruikt worden om een mededeling te vormen of een uitdrukking te zijn in een werkelijkheid, waardoor andere mensen er deel aan hebben. Imaginatie heeft pas zin op het ogenblik dat zij een wereldbeeld van een ander helpt verruimen. Voldoende? U begrijpt, ik moet ook natuurlijk met de tijd rekening houden. Al die dingen zijn een lang betoog waard, maar ik dacht dat je met een paar korte woorden soms ook veel kunt zeggen.
U heeft het woord ‘geest’ steeds genoemd en niet de ‘ziel’. U weet dat op een concilie in Constantinopel of Nicea de geest is afgeschaft, er is alleen lichaam en ziel gehandhaafd.
Ja, dat is iets, dat kunnen ze doen in de theorie, omdat ze de praktijk niet beseffen. Mag ik volstaan met een korte omschrijving?
‘Lichaam’: voertuig, waarin het geheel van het ego tijdelijk tot uitdrukking kan worden gebracht in een veld van vaste vormen en waarden, die niet door het eigen denken volledig worden beïnvloed.
‘Geest’: het besef, ontstaan door belevingen, waardoor een beeld van het ik te midden van de kosmos verkregen wordt en de activiteit van het ik bepaald kan worden vanuit dit besef.
‘Ziel’: dat deel van de werkelijkheid of goddelijke kracht, waarop het geheel van voorstellingsvermogen en belichaming is gebaseerd, het leven, waardoor het bestaan van de beide andere factoren mogelijk wordt.
U ziet, met een paar woorden heb je een hoop raadsels opgelost. Wanneer wij spreken van de geest, dan hebben wij het dus over een bewustzijn, niet over de levenskracht als zodanig, ofschoon een geest zonder dit niet kan bestaan. En wanneer wij het hebben over de mens, dan hebben we het over het geheel van lichaam, geest en ziel, tenzij we het hebben over een lichaam, dan hebben we het over het functionele voertuig, zonder daarbij de bezielende krachten en het bewustzijn, wat het totaal ik vormt, daarbij mede te begrijpen.
Nu, dat is ook opgelost, hoop ik.
Het schijnt, dat u zo’n beetje door uw vragen heen bent en dan mag ik misschien kort afsluiten.
In de eerste plaats: we zijn bezig geweest met intuïtie, met de rede en we hebben geprobeerd ons een beeld ervan te vormen. Dat wil niet zeggen dat dat beeld voor iedereen even juist is. Dat is ook niet belangrijk. Het belangrijke is alleen dat we beseffen als geest en als mens – of moet ik zeggen: als mens en als geest, dat ons beeld van de werkelijkheid geen volledig beeld is. Dat in ons handelen, ons denken en ons weten vele factoren meespelen, die we niet bewust helemaal beheersen. Ik geloof dat het belangrijk is voor ons te weten dat wat wij rede noemen, maar een zeer klein deel van ons bewustzijn uitmaakt en dat die rede voor ons belangrijk is, omdat we daarmede uiting kunnen geven aan die totale inhoud. Het is de projectie van wat we zijn.
Wanneer we logica gebruiken, dan is dat het gebruiken van een systeem, om dat wat wij zijn, op een zodanige wijze vorm te geven, dat de uiting daarvan voor anderen volgbaar en door anderen deelbaar is. Het grote probleem van ons bestaan als geest en als mens, of als mens en als geest is in wezen de communicatie, het doordringen van de grenzen van het ego, waardoor de werkelijkheid van een ander ik en je eigen ik elkaar kunnen ontmoeten. Het slechten van die grenzen is het belangrijkste wat er bestaat. Want ik heb het gevoel dat wij tezamen één schepping zijn en niet een heel stel afzonderlijke scheppinkjes, die op een zonderlinge wijze door elkaar krioelen, zonder enige zin in totaliteit. Ik meen dat wij deel zijn van een geheel. En dat kunnen we alleen beseffen wanneer we de beperktheid van ons wezen zien en gelijktijdig de begrensdheid van datgene wat nu onze voornaamste uiting is. Juist door onze grenzen te beseffen, zullen we ook de onbegrensdheid van het zijn gemakkelijker kunnen aanvaarden. En als we in ons de onbegrensdheid van het zijn kunnen aanvaarden, zo ben ik ervan overtuigd dat onze grenzen langzaam versmelten en dat we toegang krijgen tot een grotere wereld.
Wanneer u overgaat, dan komt u in een wereld, die u niet begrijpt. Maar wanneer uw besef groter wordt, dan ziet u dat de vormgedachten niet belangrijk zijn, maar hun inhoud. U komt in een andere sfeer. En dan ziet u daarin dat ook daar veel verschillen worden gemaakt, die niet essentieel zijn voor wat je bent of voor het contact dat je hebt met het geheel. En dan kom je weer in een andere sfeer. In die sfeer zijn dan misschien alleen nog maar een paar kleuren te zien, maar er is geen lagere trilling meer aanwezig. En ook dan is er nog te veel. Ons hele bestaan in de bewustwording is een vereenvoudiging van het onderscheid, dat we maken om als het ware meer kritiekloos ergens, maar vooral om meer bewust deel te zijn van een groter geheel.
En dat, vrienden, dat is hetgeen dat ook een rol speelt bij die intuïtie, bij de inspiratie, zoals u die genoemd hebt, bij de imaginatie, die vaak uitbeeldt de dingen, die er nu niet zijn, maar die toch wezenlijk zijn. Al die dingen tezamen.
En dan hebben we natuurlijk de logica, de redeneerkunst, de rede. Deze zijn dan alleen maar de middelen, om ons innerlijk vorm te geven, om het onszelf mogelijk te maken ons te bewegen in een wereld, waarin voor ons nog te veel grenzen bestaan.
En nu zou ik graag willen eindigen, zoals dat gebruikelijk is, met een korte improvisatie. U weet dus, dat is een kwestie van een paar woorden die u geeft en daar maak ik dan iets van. Wat, dat weet ik nog niet.
Ego, glinstering, aardstralen, liefste.
Dank u. Nu, ik zou zeggen: Wanneer de liefste de glinstering van het eeuwige wekt in het ego, verwint het alle krachten en zijn aardstralen slechts een vaag verschijnsel, waarin je jezelf terug herkent.
‘t Is altijd gemakkelijk. Maar laten we het nu zó eens zeggen:
Aardstralen, kwelling op aarde
Macht, geest, kracht, verwarring, of gedachten.
Gedachte, disharmonie van krachten
Degene, dat zichzelf niet kent. Liefde, die ontkent, verwerpt
Niet één, wordt, niet aanvaardt;
Niet in harmonie, samenhang vindt.
Eeuwigheid, licht, glinstering, pracht, macht, ik.
Ik, deel van macht, van glinstering, van licht.
Ik, liefde, aanvaarding van Al wat is, van licht, van kracht, van glinstering
Eeuwige zingzang van begrippen
Eeuwige kracht, die mij verscheurt
Stralenmacht uit aard geboren. Zonnekracht en hemelgloren
Dat mijn arme ik verteert, verscheurt
Totdat ik niet meer ben
Glinstering, die vergaat
Omdat de haat, mij wordt verterend vuur
Ure van ondergang, tot ik aanvaard.
Liefde, grenzen die vallen
Ik, dat niet alleen ik meer is
Maar ik en ik en samenzijn, een groter ik,
Vervlechting, pijnloosheid
Om eeuwigheid, die zin geeft aan totaliteit.
Ik. God. God ik.
Ik deel God. God deel ik.
Spel.
Ik, God, Liefde. Liefde. God. Ik.
Verbondenheid, versmolten grenzen
Totaliteit, die in verscheidenheid toch eenheid wordt.
Stralen van eeuwigheid en harmonie
Waarbij de aardstraal wordt één toon in melodie van kosmos
Eeuwige zingzang. Lofzang. Misschien.
Eén met de kracht, die ik liefheb. Ik dien. Want liefde is kracht.
Kracht is besef, besef is verbinding van Ego.
Verwonnen Ego, deel van totaliteit
Eeuwigheid, waarin de uren sterven,
De ruimte wordt geblust
De werkelijkheid zich openbaart
Geen gedicht misschien, een gedachte. Een gedachte met een paar woorden. Een beeld van een werkelijkheid, zoals ik die persoonlijk ervaar en zie: aan de hand van door u genoemde woorden op deze wijze heb geopenbaard; heb geuit, heb weergegeven. Neem de gedachte, want ze is deel van mij. Wanneer ik, wat deel is van mij, buiten mij kan stellen, word ik meer, meer werkelijk. En dat geldt ook voor u.