uit de cursus ‘Denkers van de mensheid’ – hoofdstuk 06 – maart 1956
Bij het nagaan van het ontstaan der esoterische genootschappen in Europa hebben wij reeds gezien hoe vooral de joods‑kabbalistische scholen hun stempel buitengewoon sterk drukten op de vele ontstane groepen en loges.
Er zijn echter nog een paar andere punten die onze beschouwing meer dan waard zijn. Naast de esoterische scholing zien wij de magie in Europa vooral omstreeks de 17e eeuw heel sterk opleven. Deze opleving betekent een verknoping van waarden. De magiër van die dagen komt in aanraking met de esoterische groepen, en de esoterische groepen op hun beurt ontvangen de magiër graag in hun midden. Hierdoor ontstaat er vaak een formulering (de geheimscholen) die gebaseerd is op de primitieve chemische inzichten van de alchemie en wordt er vaak een ritueel gevolgd dat in zijn grondslagen zuiver magisch is. De gedachtegang die ten grondslag ligt aan al deze dingen en die wij de vorige maal slechts terloops konden aanstippen, zou ik in deze lezing gaarne op de voorgrond plaatsen.
Toen eenmaal in Europa ‑ nog steeds binnen kerkelijk verband – de esoterische geheimleer meer en meer werd uitgedragen, wordt een aantal mensen losgemaakt van de dogmatische kerk. Zij waren daardoor dus vrijer in hun onderzoek en onderzochten alle dingen. Wij zien bv. een bekend Dominicaan in die dagen de uitspraak doen: “Al wat er in de natuur is, is het werk van onze Schepper. Het is onze taak het werk van onze Schepper of van de scheppende Macht niet te verwerpen, voordat wij na grondig onderzoek en rijp beraad voor onszelf tot de conclusie zijn gekomen of dit in overeenstemming is met de leer van onze Heer Jezus Christus of niet.” Dat was voor die dagen al heel erg verlicht. Wij horen van een bekende abt in Engeland, die inderdaad met magisch‑ alchemistische proeven zover komt dat hij goud kan maken. Wij horen van verschillende kloosters waar geesten hun stem doen horen; waarin voortdurend proefnemingen worden gedaan, zowel op esoterisch als op meer magisch en technisch terrein.
Het is geen wonder dat we zowel onder de grote uitvinders als onder de kunstenaars namen tegenkomen van mensen die onmiddellijk met een esoterische school dan wel met een kerkelijke geheimorde zijn verbonden. Een van degenen die gij kent als groot denker (Spinoza) behoorde ook tot een dergelijk genootschap. Ik zou u er meer kunnen noemen.
De gedachtegang van allen samenvattend, zouden wij hun drijfveren als volgt mogen vastleggen: De krachten in de natuur, gezien hun natuurlijke oorsprong, stellen ons in staat om binnen het goddelijk werk de goddelijke wetten te vervullen en ons tevens aan te passen, totdat wij perfectie en volmaaktheid bereiken binnen het natuurlijk bestel. De natuur komt wel zeer op de voorgrond. In andere stellingen van minder esoterische aard wordt dat wel wat belachelijk. Ik denk bv. aan de natuurbeweging die Jean Jacques Rousseau tot ontwikkeling bracht. Zijn goed bedoeld werk werd tot een soort “boertje en boerinnetje spelen” van de hogere standen. Een dwaasheid natuurlijk. Daarnaast waren er echter zeer velen die zich ernstig toelegden op de studie van natuurlijke waarden.
In de geneeskunde zien we Theophrastus Bombastus von Hohenheim met steeds ontstellender ontdekkingen naar voren komen. Hij hervormt a.h.w. de geneeskunde. In diezelfde tijd zien wij magiërs van grote Orden optreden. Ik denk hierbij aan de bijna vol‑ingewijde die optrad onder de naam Graaf de Saint-Germain. Ik denk ook aan de ongelukkige magiër John Dee.
Al dezen zochten langs natuurlijke weg het wonder van de transformatie te bewerkstelligen. Want transformatie en transmutatie zijn ook nu nog de hoofdgedachten die heersen in elk stelsel van esoterische waarden. Het is de taak van de mens zichzelf te transformeren tot een wezen van hogere orde. Deze stelregel zien wij algemeen verkondigen. Daarvoor is het nodig dat hij zijn materie transmuteert en op een hoger en beter plan brengt. Het zal u ongetwijfeld duidelijk zijn dat het zoeken hiernaar voor de wereld ook in stoffelijk opzicht grote betekenis had.
Er zijn dichters, beeldhouwers, soldaten en priesters, die allen werden bezield door dezelfde drang. Voor Nederland is het interessant aan te stippen, dat verscheidene van de vroegere graven van Oranje behoorden tot verschillende esoterische genootschappen. En dat het werk door het Huis der Oranjes verricht ‑ vooral in het begin van de Reformatie ‑ dan ook vaak gebaseerd was op het inzicht in het natuurlijke, dat een onderzoek vraagt van Gods schepping zowel als van Zijn Woord, opdat de mens vanuit eigen wezen en met volle overtuiging de goddelijke waarden en waarheid kan aanvaarden.
Over heel Europa spant zich een net van naar inwijding zoekenden. Naast vele bedriegers gaan ook leraren van stad tot stad. Overal verrijzen de loges. Eerst verkapt in de jaren 1600, 1700. Wij zien ze in Nederland vaak vermomd als bijgevoegde organen bij kerkelijke instellingen. Vooral onder de Lutheranen vinden wij vele groepen van regenten van armenhuizen enz., die naast deze functie tevens een loge stichten waar zij met hun vrienden samenkomen om bij een zgn. regentenmaal reeds handelingen te verrichten die direct wijzen op een latere ontwikkeling in de zin van de huidige Vrijmetselarij. In Frankrijk vinden wij beroepsloges zoals ik u de vorige keer reeds heb gezegd. In Duitsland zien wij naast verscheidene kerkelijke Orden de Orde der Gereformeerde Ridders (edelen), die op hun wijze ook weer zoeken naar geestelijke waarden en licht.
Het is alsof in die tijd de geest van de kruistochten opnieuw vaardig wordt over de mensheid. Alles in Europa streeft naar een nieuwe bevrijding. Niet de bevrijding van een stoffelijk heilig graf, maar die van de menselijke geest uit de ketenen van dogmatische leerstellingen, van verwarrende prediking en van verblinding omwille van burgerlijk belang.
In die tijd horen we wijsgeren en filosofen vaak klagend zeggen: “Hoe lang is de weg; hoe kort zijn onze schreden.” De mensheid kan nog niet zien, hoe zij in zeer korte tijd geesten zal kunnen voortbrengen die in staat zijn de raadselen van de mensheid zelf te ontsluieren.
Op het ogenblik meent men dat bv. de psychologie aan de wetenschap vooral haar vooruitgang heeft te danken. Wat betreft enkele, op zichzelf minder aangename experimenten, heeft zij gelijk. Maar de grondslag voor het kennen van de mensheid ‑ eens gelegd in het Rooms‑Katholieke geloof door de kerkvader Augustinus ‑ wordt opgenomen en voortgezet door de esoterische scholen. De chemie heden ten dage is het erfdeel van de alchemisten. Veel van de tegenwoordige techniek dankt haar ontstaan aan loges van handwerkslieden. De esoterie en de esoterische ontwikkeling van ongeveer 1600 tot heden toont ons steeds weer dat de mensheid op het ogenblik niet in de eerste plaats een nieuwe wereld bouwt, maar voor zichzelf hernieuwd de oude waarden tot werkelijkheid maakt, die langs de weg van de overlevering bekend worden in besloten kringen. Esoterisch gezien is het belangwekkend na te gaan hoe de ontleding van de mens die een Freud doet, tracht deze mens terug te brengen tot natuurlijke drijfveren. Het is opvallend hoe een Nietzsche van zijn “aan God onderworpen mens‑zijn” af wil en daarvoor in de plaats wil stellen de vrije denker die zelf worstelt om waarheid. Het is opmerkelijk hoe zij de voorvaderen zijn van de hedendaagse denkers die ‑ als Jung ‑ zeggen: “Wij kunnen als mens niet leven zonder God. Gebonden als we zijn aan het menselijk bestaan, moet er een hogere waarde zijn, wil ons leven niet doelloos zijn. Zelfs indien er geen God is, dan nog moeten wij aan een God geloven, wil het leven niet ledig zijn en een waan worden en de mens doen terugvallen tot het dierlijke.” Een logische conclusie, die volgt op het ontleden van drijfveren die eens alle menselijke emoties wilden terugbrengen tot het seksuele. Een logische reactie ook op vele eeuwen, waarin het geloof als een onomstotelijke waarheid werd vastgesteld.
Dat weet de esotericus uit de moderne school: zonder geloof kan men niet leven. Het geloof is een toestand, noodzakelijk voor het menselijk welzijn. Hij weet ook: Als dit geloof wordt gebonden aan waarden buiten de mens en dit hem wordt opgelegd, dat in deze mens een verzet kan rijzen dat zijn geloof bedreigt en zijn persoonlijkheid vernietigt. Het is niet voor niets dat de apostaten (afvalligen) zo vaak ten onder gaan. Niet door hun apostasie, hun veranderen van kerk of geloof, maar het is het wantrouwen tegenover datgene wat zij tot nu toe als Goddelijk hebben gezien.
Een mens heeft geloof nodig, maar een geloof, dat is gebaseerd op feiten. Als tegenwoordig in een loge de een of andere gezel of bouwmeester zijn werkstuk levert en dit aan de Broederschap wordt voorgelegd, dan zien wij dat naast de meest esoterische onderwerpen, naast problemen van zuiver magisch‑kabbalistische aard de moderne techniek en de politiek evenzeer ter sprake komen. Was vroeger de esoterie vreemd aan het normale leven en stond zij besloten ‑ hoger dan de normale mensheid buiten het gewoel van dagelijkse dingen, heden ten dage hebben de geheimscholen hun plaats midden in het leven en hun belangstelling is dan ook gericht op dit leven.
De mens, die zich bevrijdt van zijn banden, is deze keer eigenlijk het onderwerp van onze beschouwing. Want de esoterie betekent wetenschap. De magie betekent beheersing. Deze beide zijn ook vandaag de dag nodig, meer dan ooit. De mensheid die dit begrijpt, bouwt nu op dit ogenblik dat u dit aanhoort of leest, aan een grotere vrijheid, een grotere beheersing, een groter bewustzijn.
Voordat ik mijn onderwerp beëindig, zou ik graag aan de hand van een paar citaten verschillende gedachterichtingen willen weergeven. Het eerste citaat is een waarschijnlijk niet zo bekende uitspraak van Goethe. Vooral befaamd om zijn “Faust” en ook om “Werthers Leiden.” “Alle dingen zijn in hun eenheid verdeeld, omdat de mens geen eenheid kan aanvaarden. Slechts indien wij één zijn, zullen wij als eenheid tegenover de wereld kunnen optreden. En met het gewicht van ons bewustzijn, de kracht van ons verstand en het weten omtrent eeuwige waarden die in ons wonen, kunnen wij waarlijk meester zijn op deze wereld. Men noemde Adam de heer der schepping. Zijn kinderen zijn de slaven der dwaling.” Hij is niet de enige die zich in deze zin uitlaat.
In Luik in België komt in de jaren 1850, 1860 een aantal notabelen en werklieden bijeen. Dezen vormen ook een loge, een esoterisch genootschap. Na een discussie over de bestaande toestanden (u weet misschien dat er in die tijd reeds politieke moeilijkheden o.a. met Nederland waren gerezen) komen zij tot een doelstelling en deze is bijzonder interessant. Ik citeer woordelijk: “Het is ons een noodzaak om over alle nationaliteit en stand heen te komen tot het begrip van menselijke waarden. Laten wij, broeders, trachten door te dringen tot onszelf, opdat wij wetend wie wij zijn, de wereld kunnen tonen wat de waarheid is. Want al wat op het ogenblik in de wereld rond ons gebeurt, is waan. Het is onze taak om met ons bewustzijn van eeuwigheidswaarden als meer‑verlichten de hand uit te steken naar allen die in het duister leven en hen op te heffen, totdat zij ‑ in het bewustzijn van hun vrijheid ‑ eindelijk de wereld tegemoet durven treden met opgeheven hoofd, zoals het een mens waardig is.
Nederland in de tachtiger jaren. Een bijeenkomst van enkele dichters, een klein gedichtje van een paar regels: “Het leven is bloesem, die langzaam vergaat en verwelkend een spoor achterlaat, dat verdwijnt in topazen dagen.” Discussie daarover. Vraag: “Is het leven wel een bloesem?” Antwoord: “Ja. Het leven draagt zijn vruchten eerst na het leven. Want indien dit leven zelf zijn vruchten moet dragen, zullen wij nooit worden beloond vóór ons sterven.” Vraag: “Topazen dagen is mooi gezegd. Maar … waarom?” Antwoord: “Omdat de dagen van ons leven als een edelsteen zijn. Een edelsteen die geslepen in facetten flonkert. Het leven is een edelsteen die wij slijpen door al hetgeen wij meemaken. Daarop een vraag die niet in het gedicht staat: “En wanneer de edelsteen voltooid is? Antwoord. “Wij maken onze geest tot edelsteen. En is zij voltooid, zo wenden wij haar tot het licht, opdat zij het licht van de geestelijke zon opvangende dit uitstralen in flonkeringen die allen verblinden en hen tot het bewustzijn brengen van het licht dat boven hen schijnt.” Misschien wat dichterlijk, wat minder reëel, maar toch zeer belangrijk. Een ander staaltje uit Nederland: “Ik geloof in sociale gelijkheid. Naar ik meen, is het niet verantwoord een mens meer of minder te geven dan een ander. De arbeid is ons recht, maar zij moet ook onze vreugde zijn.” “Ik herken in de natuur de kracht van gelijkheid. En in deze gelijkheid ervaar ik de goden die gestorven zijn en de God die leeft. Voor mij spreekt de wind. Voor mij glimlachen de bomen. Voor mij zingen de vogels. En hun lied is gelijkheid, vrijheid. Laten wij trachten de kluisters van de mensheid te verbreken.”
We gaan nog wat verder in de geschiedenis. Heel wat verder. Naar de tijd waarin wordt gesproken over het gevaar van de atoombom. En wat zegt daar een mens die behoort tot één van de grootste esoterische groepen die nog in het verborgene werken? “Wij kunnen deze kinderen de wapens niet meer ontnemen die we hen hebben gegeven. Het enige dat ons te doen staat is, uit deze wapenen een ploeg te smeden, voordat de krijg begint. Want de jonge menselijke geest van deze dagen zal meer vreugde vinden in de vruchtbaarheid dan in de vernietiging. Naarmate wij hun meer vruchtbaarheid en vreugde geven door het werk van onze handen, zullen zij meer de vernietigende krachten vergeten, die hen tot vloek en verderf zouden kunnen worden.” Deze zelfde broeder spreekt later in zeer beperkte kring als volgt: “Wij weten alleen dat deze wereld een omwenteling doormaakt die in de gekende geschiedenis haar gelijke niet heeft gehad. Maar al te veel meent men dat deze ligt in techniek, levensstandaard en sociale verhoudingen. Maar in werkelijkheid is het de menselijke geest die een verandering doormaakt. Verandert zij ten goede, zij zal de aarde herscheppen tot een nieuw Eden. Maar indien zij haar beheersing verliest en dwaalwegen betreedt, dan rest ons slechts deze aarde te verlaten.” Dat zegt een mens.
Uit deze citaten heeft u kunnen opmaken dat de ontwikkeling van de esoterische scholen van de zuiver persoonlijke meer en meer is overgegaan tot het streven voor en het werken met de wereld. De taak van de geestelijk geschoolde is niet meer om in het verborgene geheimen te ontdekken en deze over te geven aan zijn uitverkoren leerlingen. Het is nu de taak van de esotericus om de geestelijke kennis en kracht die hij vergaarde, om te zetten in het leven, opdat het ook voor anderen een werkelijkheid wordt. Het is misschien goed dat ik hierbij een verwijt aan de maçonnieke loges niet vergeet. Daar wordt gezegd: “In de voorhof spreekt ge van vele dingen. In de tempel tracht ge door te dringen tot in de diepten der wijsheid. Maar uw dagen zijn gevuld met lach en dans en drank en niet met de ellende van de medemensen. Gij acht uw rang hoog. Vergeet niet dat ge uw medemens niet laag moogt achten. Eert uzelf.”
Ik geloof dat we in de loop van dit betoog reeds hebben gezien waarheen het gaat. De tijd is voorbij dat de beslotenheid van het “ik” de waarborg kan zijn voor de beleving, voor de realisatie van goddelijke waarden en van de geheimen der schepping. Het is de tijd van een openbaring, waarin al deze genootschappen en loges, ja, zelfs de binnen de kerken levende genootschappen een grote rol te spelen hebben. Want door het langzaam en op de juiste tijd prijsgeven van hun lang behoede geheimen kunnen zij de mensheid beschermen tegen ondergang en kunnen zij ‑ en dat is zeer belangrijk ‑ de menselijke geest rijp maken voor de vernieuwing die deze dagen kenmerkt.
In werkelijkheid is er op het ogenblik een voortdurende strijd tussen twee groepen: de groep die de chaos wil en de groep die een gevormde wereld zoekt. Het vreemde daarbij is dat de krachten van de chaos zich schijnbaar voor orde inzetten, maar deze orde gebruiken om vrijheid en initiatief bij de mensen ie vernietigen, zodat hierdoor de chaos toch tot stand komt. De groepen der orde daarentegen, de wit‑magische krachten, zoeken de eigen verantwoordelijkheid van de mensen te vergroten en vooral hun een bewustzijn te geven van deze verantwoordelijkheid. De esoterische achtergrond in deze overgangsjaren (overgang, tussen een oud en een nieuw tijdperk) ligt dan ook wel heel sterk in de strijd tussen de zwart‑ en wit magische krachten; m.a.w. tussen de Groot‑Witte Loge van de Witte Broederschap en de Loge van het Duistere Licht. Deze twee groepen brengen in hun worsteling telkenmale grote figuren naar voren, wier grootheid wij nooit kunnen ontkennen. Alle mensen die zij op de voorgrond doen treden, zijn op hun gebied genieën. Alle ontwikkelingen die zij in de wereld tot stand brengen zijn logisch en overlegd bij beide partijen.
De hele esoterische‑ ontwikkeling, reeds vanaf het jaar 800, is de voorbereiding geweest voor het jaar 2222, wanneer het hoogtepunt van de esoterische ontwikkeling in deze stijl zal worden bereikt. Het is verder opvallend dat al deze groepen (zwart‑ zowel als wit‑magisch) hun aandacht op het ogenblik steeds meer concentreren op het zgn. politieke terrein. En dat beide groepen proberen door verklaringen omtrent het leven van de mens, de oorzaak van het leven, de werking van de menselijke psyché enz. de mensheid bewust te maken van haar mogelijkheden. De zwart‑magiër gaat daarbij uit van de stelling: “Doe maar alles wat je wilt, want het leven is toch niets anders dan wat wij kunstmatig kunnen namaken. Uit is uit, weg is weg, dood is dood.” De wit‑magiër daarentegen zegt: “Alle dingen zijn geoorloofd, indien zij daarmee het welzijn van anderen en van ons eigen bewustzijn dienen.” Bij beiden ligt de nadruk thans op het chaotische. Want de groep die het witte, het lichte zoekt, moet noodzakelijkerwijze eerst deze verstarde maatschappij breken, wil zij het nieuwe element een kans kunnen bieden. Zij tracht echter geen ineenstorting te forceren. Het is haar bedoeling alle verstarrende maatregelen, alle zelfverzekerdheid, alle gegarandeerdheid van het leven langzaam maar zeker te verminderen, zodat de mensheid weer eraan kan gewennen zelf de werkelijke verantwoordelijkheid voor haar hele bestaan te dragen. De tegenpartij, de partij van de chaos, probeert het anders. Zij tracht de mens alle zin voor verantwoordelijkheid te ontnemen door hem te verzekeren van een redelijk levensgemiddelde en hem voor een groot gedeelte van zijn trots en vreugde over zijn arbeid te ontdoen. Hoe minder de mens nl. wordt gedwongen voor zichzelf te zorgen, te worstelen en te strijden, des te gemakkelijker hij zich laat verleiden tot een “wat kan het mij schelen, het gaat toch wel goed.” De chaos, die dreigt door de zwart‑ magische werking, is de chaos van de moraal. Degenen, die de resultaten van de wetenschap nagaan, zullen al spoedig tot de ontdekking komen: alles, wat op het ogenblik zo mooi en goed is, moet met enige twijfel worden bezien. Want is het niet iets dat het moreel verantwoordelijkheidsbewustzijn, de bereidheid om de consequenties van eigen daden te dragen vermindert?
Daarom heb ik getracht in mijn betoog ook van deze gang van zaken, van deze ontwikkeling iets aan te geven. De wit-magiër moet daar iets anders tegenoverstellen. Ook de esotericus kan deze gedachtegang niet aanvaarden en zal met zijn leerstellingen zowel als met heel zijn wezen een standpunt moeten innemen tegen dit verval. De wit‑magiër doet dit als volgt: Hij tracht elke gave van het zwart‑magische zodanig om te buigen dat het steeds grotere verantwoordelijkheid maar ook werkzaamheid voor de mens betekent. Hij tracht alle regelingen die zwart‑magisch worden bevorderd om daardoor vastheid te scheppen, te maken tot een topzwaar iets dat zichzelf niet in stand kan houden. En hij doet dat op zo’n manier dat iedereen dat ziet aankomen. Hij hoopt daarmee het bewustzijn te wekken dat elke mens voor zichzelf zal moeten zorgen. Niet in de zin van “ieder voor zich en God voor ons allen.” De slagzin van de witte magie is: “Ieder voor de gemeenschap, want in de gemeenschap komen we God het meest nabij. De esotericus heeft de volgende stelling: Zelfbeheersing is noodzakelijk voor geestelijke bereiking. Alles wat zelfbeheersing bevordert, zal ik moeten bevorderen in mijn leringen zowel als in mijn handelingen, opdat de mensheid geestelijk niet ten onder zou gaan door het teveel toegeven aan zichzelf.
Ook wij ‑ vanuit onze wereld ‑ spelen in deze verwarring van gedachten en filosofieën een rol. Wij proberen de mensen dit te leren. Het is niet noodzakelijk over te gaan tot een strikte lichamelijke discipline. Maar zolang wij geestelijk worden beheerst door hetgeen wij begeren, zijn de dingen verkeerd. Kunnen wij ze naast ons neerleggen zonder er verder aandacht aan te besteden, dan zijn ze niet zo belangrijk. Het is helemaal niet erg, een kopje koffie te drinken, een sigaret te roken, een keertje naar de bioscoop te gaan enz. Al die dingen en nog heel wat meer zijn heel normaal. Maar op het ogenblik dat ze het denken gaan beheersen en verwarren, dat de afwezigheid van een stoffelijke factor betekent dat men geestelijk wordt geremd, dan wordt het tijd dat men zichzelf eens een beetje in de hand gaat nemen. Dan moet men tegen zichzelf zeggen: “Hoe kan ik dit bestrijden?” In de meeste gevallen betekent dit, deze dingen steeds meer in het normale te trekken en er verder geen bijzondere aandacht aan te besteden. Dat is heel eenvoudig. Maar voor degenen die zich slaaf voelen en deze slavernij als iets bitters ervaren, is er maar één oplossing mogelijk: ophouden. Het koste wat het koste, ook al betekent het een half jaar strijd. Niet omdat de dingen die men bestrijdt zo buitengewoon belangrijk zijn, maar omdat men anders nooit het gevoel kwijtraakt slaaf te zijn van het eigen lichaam.
Met dit alles hoop ik u een algemeen beeld te hebben gegeven van wat er eigenlijk gaande is in de strijd der ideeën. Hoe het gekomen is. Hoe het in het heden doorwerkt. En daarmee meen ik te hebben vastgesteld dat de esoterie in haar ontwikkeling belangrijk genoeg is en ook aan haar enige tijd en aandacht te besteden.
Het yin yang principe.
Yin en Yang zijn elkaar aanvullende tegendelen, die elk voor zich een centraal punt hebben. “Want”, zo zegt de oosterling, “goed en kwaad zijn samen het geheel van de schepping. En het geheel van de schepping is identiek aan het geheel van de Schepper. Echter moeten goed en kwaad als tegengestelde machten elk voor zich een centrum hebben, waarvan hun drijvende kracht uitgaat.” Als u Yang en Yin dan ook ziet afgebeeld, zult u in de kop van de gevlochten helften een punt zien als een oog.
Nu heeft men weleens gezegd: Yang en Yin zijn eigenlijk de typen van geboorte en dood. En daar zit een waarheid in. Een Chinees drukte het zo uit: “Wit ‑ teken van het alomvattend licht ‑ is het volkomen leven. Wanneer het volkomen leven zich echter geheel heeft gevormd, vindt het geen mogelijkheid meer tot uiting. Zo gaat het over in het duister van de dood. In de dood vindt het een hernieuwde beleving. Dood is negatief leven. Leven is positief sterven.” Dat is op zichzelf natuurlijk heel aardig, maar we gaan nog verder.
Wanneer de tweeheid van het leven tot bewustzijn komt en wij zijn in staat beide als geheel te beschouwen, dan kunnen wij deze omgeven door de tekens die de verschillende wereldwaarden aangeven. Omgeef Yang en Yin door de acht vlakken der uiting en ge zult zien dat ‑ terwijl elk vlak zijn eigen licht bezit ‑ Yang en Yin tezamen het witgouden licht geboren doen worden, de intensiteit van levende kracht. Die intensiteit van levenskracht is het onmiddellijk werkzaam Goddelijk Vermogen dat zich in alle tegendelen uit en overal gelijk aanwezig is en blijft. Maar daaromheen zitten acht wereldvelden, acht tekens. Ze hebben een speciale naam en men gebruikt daarvoor de zgn. indeling van Fohi. Deze indeling geeft weer karakteristieken, beter gezegd: mogelijkheden die binnen de uitingen van deze wereld vallen. Deze worden weer beheerst door de kleuren. Die kleuren gaan van infrarood tot violet met alle daar tussenliggende schakeringen. Wij zien bv. het oranjerood als een vurig vlammend iets. We zien het geel als een teken van ondergang. We zien het zachtgroen als een teken van geloofsstijging. We zien het teerblauw van de bewustwording. We zien het violet van de geestelijk bewuste bereiking. Al deze tinten geven een aspect aan van dit Yang en Yin principe.
Om dat goed te begrijpen, doen we het best weer een stukje te citeren: “Wanneer ik elke kleur des levens zie, zo vind ik haar terug in de volheid van het witte (hier het vol gouden licht). Ik weet echter dat ik niet het totaal van het witte (weer het vol gouden licht) in mij draag, doch slechts de kleur die uit mijn wezen voortspruit. Want uit de onvolledigheid van mijn wezen moet ik inkeren tot één der principes. Keer ik in tot het duister, dan zal het duister zich met de tint van mijn wezen vermengen en mij maken tot een kracht die negatief is, die de afgrond ingaat en de onderwereld leert kennen in volheid en bewustzijn. Sta, ik voor de werelddraak, dan blijft mij slechts over verslonden te worden of hem te overwinnen. En wie zijn dolk weet te richten tegen de draak, herrijst en wordt herboren in het lichte principe, vanwaar hij uitgaat tot in de ruimte van de bewuste wereld en gespaard blijft voor de lange tocht door de buitenste werelden.”
Onverschillig hoe we werken, we kunnen tot het duister worden getrokken. Wanneer we in het duister terecht komen, betekent het voor ons geen ondergang of verdoeming, mits we de moed hebben het kwaad zelf in de ogen te schouwen. Hier wordt uitgedrukt dat wie Yang en Yin beide erkent (wat men door het aanschouwen van het kwaad vindt; want wie het kwaad in de ogen durft zien, vindt daar als tegendeel onmiddellijk de ontbrekende waarde: het goede), die kan te allen tijde terugkeren tot wat men de lichte wereld noemt. Ook degene die ingaat tot de factor met een andere kleur en ook andere eigenschappen, vindt evenzeer zijn bewustwording, want deze bewustwording gaat door de hoogste werelden. Daarover zegt dezelfde schrijver: “Zij die ingaan tot het lichte principe en vergeten dit te erkennen als meerdere van het “ik”, worden door de grote macht (waarschijnlijk de Hemelse Keizer) gedoemd tot een reis door de buitenste ruimten, tot zij ‑ kennende de buitenste werelden ‑ terugkeren tot het licht.”
Dus ook als we ten goede streven, moeten we nog behoorlijk uitkijken, zegt deze schrijver. Want je kunt je wel blindstaren op dat licht (het witte van het principe) maar als je vergeet ook daarin de mogelijkheid van het slechte (het tegendeel) als bewustzijn te aanvaarden, word je ook uit het licht uitgeworpen. Je komt dan in de buitenste werelden (de ruimte van de kosmos) en zwerft daar. Dus: het duister komt a.h.w. in de materie. Stelt u het zich maar onder aards voor. De ander komt in het duister van het hemelruim er zwerft daar rond. En al zwervend zoekt men naar bewustzijn. Het is overigens aardig erbij te vermelden dat de vallende sterren in China lange tijd worden gezien als geesten van bewusten, die ofwel in het rijk der hemelen hadden gezondigd, dan wel in hun trots niet hadden gebogen voor de Heerser van de lichtende werelden. En die worden dan de buitenste ruimten ingejaagd.
Om kort samen te vatten: Yang en Yin zijn de kosmische eenheid. Gezamenlijk zijn zij de perfecte vorm: de cirkel. Elk voor zich zijn ze de vorm van het menselijk levensbeginsel. En dat is weer een symbool dat we ons goed moeten realiseren. Verder wordt dit symbool gebruikt voor meditatie.