uit de cursus ‘Inleiding tot de esoterische magie’ 1961-1962
Inwerking op de mens vanuit de sferen.
Wanneer de mens bewust wordt van zichzelf, leert hij langzaam maar zeker langs het innerlijk pad te klimmen, waardoor hij steeds meer andere sferen in zichzelf activeert. In het menselijk bewustzijn worden deze niet volledig uitgedrukt, omdat dit bewustzijn en het denken nu eenmaal niet in staat zijn deze dingen volledig te bevatten. Toch zal het in vele gevallen mogelijk zijn om bepaalde krachten en zelfs een zeker weten naar het stoffelijk lichaam over te brengen.
Wanneer men het innerlijk pad volgt, moet men zich in de eerste plaats wel realiseren dat men een bewustzijn bereikt dat stoffelijk niet redelijk is. De redelijke argumenten en elementen die men op aarde pleegt te gebruiken, vallen geheel weg en daarvoor komen dan de gevoels‑ en geloofswaarden die een innerlijke zekerheid en steun geven, waardoor men zich de innerlijke waarden realiseert en meer concreet kan uiten.
De relatie tussen de mens, de sferen en zijn wereld komt tot uitdrukking in zijn persoonlijk bestaan en wel in zijn stoffelijke uitdrukkingen op aarde. Het is niet mogelijk een innerlijke bewustwording door te maken, zonder dat men daarvoor ook gelijktijdig een stoffelijke uitdrukking vindt, hetzij in zijn leefwijze of op andere wijze.
De sferen beïnvloeden de mens in zijn denken en zijn leven. Men kan niet stellen dat een mens bv. wordt beïnvloed door de sferen, zonder dat hij daaraan zelf enig deel heeft. Het innerlijk wezen is over het algemeen afgestemd op bepaalde gedachten. Men heeft een bepaald inzicht, men heeft een bepaalde innerlijke emotie; tezamen vormen deze wat men noemt: een afstemming of een trilling.
Deze trilling nu kan overeenkomen met een elders bestaande trilling van denken of leven, hetzij van een stofgebonden geest buiten de aarde, hetzij van een geest die in een bepaalde sfeer leeft. Hoe juister deze trilling door u wordt uitgezonden, hoe zekerder deze een echo zal wekken in die andere persoonlijkheid die dus ver buiten u bestaat. Er ontstaat een binding, waardoor het bewustzijn, het weten, de krachten die in de ander bestaan, ook binnen u kenbaar worden.
U kunt het proces eigenlijk zien als een elkander wederkerig optrekken tot een gezamenlijk gedachtenproces, zodat het gezamenlijk gedachtenproces toppen kan bereiken, die ieder voor zich misschien niet zou kunnen bereiken. Is er sprake van een geest uit een hogere sfeer bv., dan kan door een dergelijke harmonie die geest aan de hand van de stoffelijke ervaringen en denkwijzen van de mens vele nieuwe denkbeelden in de stof opdoen. Zij kan haar eigen denken concreter uitdrukken en voor zichzelf nieuwe vergelijkingen maken. Zij kan daardoor voor zichzelf een grotere ervaring krijgen en uit deze ervaring een verdere bewustwording verwerven. Gelijktijdig zal de mens, gesteund door de harmonische geest, uit het weten en de kracht van die geest veel putten wat het hem mogelijk maakt zijn eigen persoonlijke uiting en zijn persoonlijk leven harmonisch te bezien. Hoe meer hij één wordt met zichzelf, hoe intenser de uitdrukking zal worden van al datgene wat uit en door hem leeft.
Nu kunnen wij stellen dat er drie factoren zijn die een grote invloed en inwerking op de mens hebben. De eerste is: het gerichte denken. Op het ogenblik dat ik zeer geconcentreerd en gericht denk ‑ ook in de stof ‑ en mijn denken daarbij richt op een bepaalde idee (bv. een bepaalde kleur van licht, een bepaald geloof, een bepaalde vorm, dan zal alles wat daarmee harmonisch is, mij daar een antwoord op geven. Zo ontstaat een aanvulling van het beeld dat ik in mij heb gevormd en wel in overeenstemming met de waarden die in mijzelf leven. Ik kan nooit iets ontvangen wat niet reeds in mij potentieel aanwezig is. Zo concretiseer ik het ongekende van mijn eigen wezen en word ik meer identiek met het deel dat ik in de kosmos ben van het geheel. Men bouwt zichzelf a.h.w. op. In deze opbouw is er geen sprake ‑ zoals velen denken, van een groter of bewuster worden in werkelijke zin. De mens is ten slotte niets anders dan een verbinding die ‑ door de tijd heen ‑ van God tot God gaat. Tijd, leven, energie zijn in feite identieke waarden en zij kunnen desnoods onderling worden verwisseld en vergeleken.
Wanneer u nu leeft, zult u zich van het verleden niet bewust zijn, maar in het heden het totaal van de opgedane ervaringen verwerken. De harmonieën, die u in het heden bereikt, zijn het product van hetgeen nu in u leeft en van hetgeen in het verleden aan ervaringen in uw geestelijke persoonlijkheid is opgedaan.
De toekomst kan eveneens met u harmonisch zijn. Wanneer dit optreedt, kunt u daaruit bv. bepaalde visioenen krijgen of reeds nu een zeker bewustzijn omtrent een ver toekomstig leven ‑ desnoods in een geheel andere wereld ‑ ervaren. Want uw wezen is in feite deze tijdslijn. Het is de lijn die van het Goddelijke uitgaat en naar het Goddelijke terugkeert. U bent daardoor tevens in een vaste verhouding geplaatst t.o.v. alle andere krachten in het AL. U bent een vaste lijn te midden van duizend lijnen, een vaste kracht te midden van duizend krachten. Alle krachten werken op u in, u werkt op alle krachten in. De verhouding is in het geheel vastgelegd: Alleen de wijze waarop u ‑ dit bewust of niet‑bewust – realiseert, staat niet vast.
Zo staat evenmin vast in welk tempo u de contacten en mogelijkheden zult verkrijgen, waardoor uw gehele wezen zich dus zal openbaren. Deze levenslijn behelst natuurlijk niet alleen het stoffelijk leven maar bovendien het bestaan in alle sferen.
Uw gehele wezen zou kunnen worden uitgedrukt als een brede band; een band of lint, waarop een aantal kleuren voorkomt. Zeg dat aan één kant bv. de kleur ligt, die wij dan voorlopig zwart zullen noemen. Deze omvat het materieel bestaan. Het bewustzijn wisselt nu van deze band zwart naar een band blauw (weten of geestelijk bewustzijn); vandaar verder naar bepaalde kleuren als groen of geel (geloofsbeleving, geestelijke beleving, geestelijke kracht tot wit toe. Het kan vandaaruit altijd terug. Het geheel van het leven omvat dus steeds alle factoren, alle kleurbanden; maar voor het eigen bewustzijn wordt slechts een bepaalde sfeer, een enkele kleur uit het totaal van de band gerealiseerd.
Het resultaat is dat de mens die leert steeds meer waarden die in hem als geheel leven, ook op een bepaald ogenblik voor zichzelf te erkennen, in staat zal zijn een geheel kleurengamma te omvatten. Hij kan dus in overeenstemming komen niet alleen met andere stoffelijke waarden of toevallig op de stof afgestelde geestelijke waarden, maar zal elke geestelijke sfeer in zijn eigen waarden kunnen betrekken. Hij kan verder uit elke sfeer voor zich waarden putten en dus kracht ervaren of wetenschap opdoen. Verder kan hij het totaal van de sferen, zoals ze in hem bestaan, doen samenvloeien tot een geheel en deze in de stof uitdrukken. Het is zelfs mogelijk om het totaal van de kosmische krachten op elk gewenst ogenblik door het gehele “ik” tot uiting te brengen.
Op het ogenblik dat de innerlijke weg alle fasen omvat die binnen het “ik” bestaan ‑ ofschoon deze nog steeds worden begrensd door een tijdsmoment ‑ kan worden gesteld dat men zich van zichzelf bewust is. Dit bewustzijn moet dan verder worden uitgebreid door uitschakeling van het tijdsbesef en in het “ik” de realisatie scheppen van de totale weg van God tot God. Dit alles betekent tevens, dat wij in relatie staan met verschillende grootmeesters of grotere krachten. Deze grootmeesters of grote krachten kunnen wij het best beschouwen als facetten van het direct Goddelijke. Een vergelijkend voorbeeld;
Stel dat God, het verblindende en kleurloze Licht, uiteenvalt in een kleurengamma die eveneens van wit tot zwart gaat met alle denkbare tussenliggende kleuren. Dan zal dus een bepaalde kleur voor ons als een apart deel of aparte persoonlijkheid binnen het Goddelijke kenbaar worden. Om onszelf geheel te kennen zouden wij al deze persoonlijkheden moeten ervaren.
Er zijn bepaalde manieren, waardoor men heeft getracht deze paden en krachten vast te leggen. Men komt dan o.m. tot 33 paden. En elk pad is een bewustwording en een kracht. In deze vervorming en verwerking binnen het menselijk denken van het groot‑Kosmisch beeld, leert de mens dus kracht na kracht kennen. Maar zolang deze krachten onderling niet binnen het “ik” met elkaar in verband worden gebracht, hebben ze geen enkele invloed.
Ik kan harmonisch zijn bv. met een Meester van Wijsheid of een Meester van Licht. Maar deze harmonie alleen betekent voor mij nog niet een realisering van mijn gehele persoonlijkheid. Ik moet proberen niet alleen een Heer of kracht te ervaren, maar allen gelijktijdig. God wordt in mij kenbaar en de goddelijke Kracht kan door mij worden geuit op het ogenblik dat het totaal van alle in mijn wezen aanwezige invloeden of sferen wordt erkend. Hoe minder ik van al deze in mij bestaande sferen of invloeden besef, hoe kleiner mijn harmonie met de kosmos zal zijn en hoe beperkter dus ook de werkingen die ik in mijn wereld tot uiting zal kunnen brengen. Men noemt dit alles wel eens de magisch‑esoterische werking.
De krachten, waarmee de mens werkt, zijn over het algemeen krachten van die sferen, welke hem betrekkelijk nabij zijn. De meest voorkomende binding is die met de werelden van vorm in de geest, gezamenlijk ook wel Zomerland genoemd. Hieruit kan raad worden gegeven; men kan vormbewustzijn krijgen; men kan onder invloed van die geest schilderen of beeldhouwen.
Er zijn echter ogenblikken dat men verdergaat. Men komt dan in een wereld, waar hogere of lagere trillingen zijn en die u wel eens als klank en kleur beschouwt en als kleuren en lichttrillingen in de hoogste vorm worden ervaren. In deze sferen komt het vormloze, het innerlijke reeds sterk tot openbaring. Hieruit kan ik bv. levenskracht putten; ik kan daaruit ook bepaalde wijsheid, meer abstracte begrippen en processen putten.
Ga ik nog hoger, dan kom ik in de werelden, waarvan ik spreek als zuiver licht. Daarin zijn bv. genezende werkingen mogelijk. Maar als ik werkelijk de grootste kracht wil verwerven, dan zal ik deze kracht uit mijzelf moeten wekken, nl. door mijn gehele wezen te beseffen en als geheel het Goddelijke te aanvaarden. Dan wordt het totaal Goddelijke door mij kenbaar en ik kan dan doden opwekken, bergen verzetten, werelden scheppen en doen ondergaan. Deze mogelijkheid wordt natuurlijk zelden of nooit op aarde verwerkelijkt. Zelfs wanneer die realisatie zou plaatsvinden, wordt ze door de levensmogelijkheden ‑ als men op aarde dus een contact met andere mensen wil behouden ‑ sterk beperkt.
Ik wil hieraan nog toevoegen dat er een samenhang bestaat tussen bepaalde delen van de menselijke uitstraling en bepaalde krachten. Zonder direct een vergelijkende lijst te geven, zou ik willen opmerken dat hierbij bepaalde chakra’s in het geding komen. Een chakra is een actief deel van het eigen levenslichaam en enkele andere geestelijke voertuigen en is zodanig gelegen dat het in het stoffelijk lichaam dichtbij bepaalde zenuwcentra of belangrijke zenuwkanalen ligt. Het laagste levenschakra dient alleen om het dierlijk leven in stand te houden. Hier wordt levenskracht geabsorbeerd en verder niets. Maar naarmate ik mijn chakra’s verder ontplooi, zal ik, in overeenstemming daarmee door deze chakra’s krachten kunnen ontvangen. Je zou kunnen zeggen: het zijn zintuigen die elk voor zich bepaalde voertuigen van de geest mee omvatten. En wel in die zin, dat ‑ zo het laagste chakra alleen het levenslichaam en het stoffelijk lichaam omvat ‑ het tweede chakra reeds met bepaalde geestelijke voertuigen die behoren tot de zgn. Zomerlandwereld in verband staat. Het derde chakra gaat reeds iets verder. Een hoger chakra, als het voorhoofdchakra, omvat bv. reeds de wereld van het verblindend witte licht en geeft daardoor dus enorme krachten en vermogens. Het topchakra is eigenlijk het totaal Goddelijke, het kleurloze, waarin de ziel zichzelf erkent in het totaal Zijnde.
Uit elk van deze chakra’s kan ik kracht putten. Ik kan in elk van deze chakra’s een mogelijkheid ontwikkelen tot werken. Zo zal men bv. voor het aftasten van een voorwerp, zoals men dat wel eens in de psychometrie noemt (een onjuiste term) de zonnevlecht kunnen gebruiken. De opvatting die de zonnevlecht geeft, is stoffelijk. Het zijn fragmentarische beelden, waarbij delen van de historie van het voorwerp of de daarin vastgelegde trillingen worden gereconstrueerd. Het blijft bij flitsen en flarden. Gaan wij echter hogerop en gebruiken wij het borstchakra, dan krijgen wij reeds enige samenhang. Zouden wij het voorhoofdschakra inschakelen, als dit redelijk ontplooid is, dan zouden wij ook nog de gedachtenachtergronden kunnen zien en daardoor ook de geestelijke achtergrond van het geheel. Op die wijze zou het mogelijk zijn uit het beeld niet slechts te zien wat er feitelijk is gebeurd, maar ook wat er gaat gebeuren, waarom het gaat gebeuren en welke goddelijke krachten (de noodlotslijnen) daarin direct werkzaam zijn.
Een zeer interessant verschijnsel dus, dat ook voor de innerlijke ontwikkeling wel mee mag tellen. Want de mens, die langs het innerlijk pad streeft naar bewustwording en zoekt naar een zo juist mogelijke harmonie met en een zo juist mogelijke inwerking van de sferen op zijn eigen persoonlijkheid, die zich dus ontplooit, zal daarbij automatisch bepaalde chakra’s doen openbloeien.
Deze chakra’s doen op zichzelf wat eigenaardig aan. Zij zijn te zien als een soort wentelende poel van verschillende kleuren en hebben de vorm van een bloem. Daarom spreekt men wel eens van een roos, een lotus e.d. Op zichzelf is deze vorm natuurlijk niet zo belangrijk. Wel belangrijk is het, dat ‑ wanneer het chakra openbloeit ‑ het uit de kosmos krachten kan ontvangen, die tot de eigen trillingsgeaardheid van dit chakra behoren. Het voorhoofdschakra omvat praktisch het gehele levenslint en kan dus alle invloeden en werkingen van buitenaf opnemen; zelfs die, welke de hogere geestelijke voertuigen, waarin geen of bijna geen kleurbegrenzing meer bestaat, ondergaan.
Zo zou je je innerlijk leven veel beter kunnen beseffen. Het is dan niet nodig dat hiervoor een stoffelijk bewustzijn en een stoffelijk besef bestaat. Integendeel, het is zeer wel mogelijk, dat men stoffelijk‑redelijk deze dingen niet kan verwerken en ze vanuit het onderbewustzijn als impulsen of een vreemd aanvoelen of alleen maar als een neiging om een bepaald oordeel te hebben, zal ervaren.
Innerlijke ontwikkeling en bewustwording (d.i. esoterische bewustwording) is van buitengewoon groot belang. Want alleen de mens, die zich van zichzelf innerlijk steeds meer bewust wordt en steeds meer delen van eigen voertuigen weet samen te voegen tot een harmonisch geheel, kan de grote krachten uit de kosmos ontvangen. Waar dit voor de mens niet mogelijk is, zal hij ongetwijfeld moeten volstaan met door de juiste concentratie en het juiste denken, zo kort en scherp mogelijk denken a.h.w. harmonie te krijgen met die krachten uit het Al, die wat bewustzijn betreft boven hem staan.
Zo kan hij dus langzaam maar zeker beginnen zijn bewustzijn op te bouwen, waaruit een eenheid van denken en leven voor hem openbloeit, die de stoffelijke rede te boven gaat en daarvoor een andere, geestelijke redelijkheid in de plaats stelt, die bewijsbaar wordt met stoffelijke resultaten. In feite dus een magische inwerking.
Verder vloeit hieruit voort, dat de mens, die ‑ door zich juist te concentreren en juist in te stellen a.h.w. ‑ de juiste harmonische snaar in het Al raakt, niet beperkt is tot zijn eigen, dikwijls geringe krachten of vaak zeer beperkt vermogen tot opnemen van kosmische krachten, maar onmiddellijk steun kan ontvangen uit die factoren, met welke hij harmonisch is. De mens zelf echter is bepalend en beslissend voor elke harmonie, die hij tot stand brengt. Men kan niet zeggen dat er altijd wel een harmonie vanuit een bepaald gebied met u zal optreden. Men moet absoluut stellen: Wanneer ik in een bepaalde toestand verkeer, zullen harmonieën optreden; maar wanneer ik dit wil beheersen en er een bewust gebruik van wil maken, zal ik aan mijzelf moeten werken en in mijzelf de sfeer scheppen, de juiste instelling, de juiste trilling a.h.w. en het contact moeten zoeken met de voor mij noodzakelijke waarden.
Naar ik meen, moet hieraan nog een korte waarschuwing worden toegevoegd.
Wanneer wij nl. voor het menselijk denken komen te staan, ontdekken wij daarin vele positieve en negatieve factoren. Wanneer ik negatief denk, zal ik daardoor een trilling uitzenden, welke ongetwijfeld juist die elementen in de geest, in de sferen en elders zal wekken en tot mij brengen, die negatief zijn ingesteld. Elk negativisme van eigen denken en streven is volkomen fataal, wanneer men daarmee ‑ vooral door langdurig in een bepaalde richting door te gaan ‑ een grote reactie krijgt van demonische of slechtere geesten. Een voorbeeld dat naar ik meen een van mijn vrienden in een dergelijk geval gebruikte is dit: Wanneer u begint met negatief en onredelijk boos te zijn, dan is het zeer wel mogelijk, dat u hierdoor krachten tot u trekt, waardoor uw woede tot een onbeheersbare drift wordt opgezweept. In deze drift begaat u handelingen of zegt u woorden, die u later ten zeerste betreurt en u beseft, dat ze in het geheel niet passen bij de oorspronkelijke oorzaak van uw boosheid. U bent dan stuurloos geworden door de negatieve tendens die u hebt opgeroepen. Dit is maar een enkel voorbeeld.
Wanneer wij echter alles ‑ onverschillig of het nu menselijk mooi of lelijk heet ‑ in positieve zin zien en vanuit het meest positieve standpunt en steeds trachten daarin een zo positief mogelijke gedachte te leggen, dan zal elk gebeuren, elke handeling, elk denken, stoffelijk ‑ ook al is het dan officieel wat lager, toch altijd nog weer hogere waarden tot ons trekken en daardoor het geheel opheffen boven het negatieve, boven het zuiver menselijke of dierlijke en zal er ergens een element van hogere kracht, hoger leven en hogere beleving in zijn verankerd.
Het lijkt mij dus zeer belangrijk dat de mens, die de beïnvloeding vanuit de sfeer als een deel van zijn leven beschouwt, door zijn instelling voortdurend te bepalen in overeenstemming met de behoefte aan positieve krachten, rekening houdt met al hetgeen hij kan oproepen en kan wekken.
Ik wil deze korte en beperkte uiteenzetting besluiten met de opmerking dat niet iedereen zich onmiddellijk bewust kan zijn van alle voertuigen die in hem leven en dat het niet noodzakelijk is dat dit bewustzijn zuiver stoffelijk‑redelijk wordt bereikt. Wanneer de innerlijke gevoelswereld of het geloof in de plaats kan treden van het stoffelijk-redelijke en de mens innerlijk een gevoel van grote harmonie, vrede en eenheid kan bereiken, heeft hij daarmee de beste mogelijkheid geschapen om het grootste gedeelte van zijn wezen tot een geheel te maken en dus met een zo groot mogelijke harmonie in zich een zo groot mogelijke kracht buiten zich te wekken.
Verder zal eenieder, die op deze wijze leeft en denkt, de juiste wisselwerking tussen de omliggende entiteiten en zichzelf tot stand brengen. Hij zal dus zijn eigen lotslijn ‑ en niet alleen in het heden, maar over het gehele verloop van het werkelijke leven binnen alle sferen en werkingen ‑ op de juiste wijze doen overeenstemmen met de geestelijke krachten die rond hem bestaan.
Mens, zoek dus voortdurend uzelf innerlijk beter te leren kennen of doorleven. Wees steeds positief en tracht door innerlijk streven voor uzelf een zo groot mogelijke harmonie en samenwerking met de krachten en waarden, die gij in het Al als lichtend erkent, tot stand te brengen.
(Bovenstaande lezing is een kort overzicht van de oorspronkelijke les, welke door een storing in het apparaat niet is geregistreerd. Red.)
Magische zegels.
Overal waar wij in aanraking komen met de magie in haar meer daadwerkelijke en rituele vormen, ontmoeten we amuletten en vooral magische geschriften. Een zeer groot aantal daarvan vormen wel de zgn. magische zegels.
De leek, die deze dingen beziet, vraagt zich af wat nu eigenlijk de inhoud daarvan is. Soms vindt hij vele letters Hebreeuws schrift, soms vindt hij spreuken die ‑ eerlijk gezegd ‑ eerder bastaard dan zuiver Latijn of Grieks zijn. Hij wordt geconfronteerd met vele onbegrijpelijke en voor hem vaak zelfs enigszins belachelijk aandoende tekens en vraagt zich af: Kan zoiets nu werkelijk invloed hebben?
Toch is het magisch zegel niet alleen voor de bezwering, maar zelfs in zijn meer eenvoudige vorm als amulet wel degelijk een voorwerp van waarde en van kracht. Het is in de hand van onbevoegden ‑ dat wil ik er onmiddellijk bij zeggen ‑ ook gevaarlijk. Want men moet goed beseffen wat men doet, voor men bepaalde krachten kan aanroepen en in een zegel kan vastleggen.
De magische zegels kunnen we verder nog op vele wijzen indelen, waarvan de voor mij meest treffende zijn, het zgn. beschermend zegel of bindend zegel, het krachtgevend zegel, het oproepend zegel en het afwerend zegel.
Een zgn. bindend of beschermend zegel wordt bv. gebruikt om bepaalde entiteiten te binden. De oude Egyptenaren waren daarin betrekkelijk sterk en hadden de gewoonte in vele van hun graftomben kleitabletten te leggen, waarin zij ‑ al dan niet werkelijk ‑ een demon hadden gebannen. Wanneer ik een demon in een wereld kan brengen van waan en de enige relatie tussen die waanwereld (dus de afgeslotenheid waarin hij vertoeft) en de wereld van de mens of van die geest laat afhangen van het al of niet bestaan van bepaalde tekens, kan het verbreken van zo’n zegel en het wegvallen van die tekens, een demon vrijlaten. Dat klinkt weer als het oude bijgeloof dat zo vele volkeren vóór Christus geboorte heeft beheerst. Maar op zichzelf is het niet zo vreemd, als men het volgende begrijpt:
Alles in het Al is essentieel gedachte. Elke vorm komt voort uit een gedachte. De gedachte is dus de matrix waarin de vorm ontstaat. Elke gedachte kan worden uitgedrukt door een aantal symbolen. Die symbolen geven de frequenties weer, welke de gedachte nodig heeft om een bepaald iets te vormen. Het zegel dat in dit geval wordt gebruikt, draagt nu kentekenen in zich, die onmiddellijk verbonden zijn met de gedachtewereld van de mens. Wij vinden in een dergelijk zegel bv. bijna altijd de Horus‑valk; daarnaast heel vaak het symbool van Thoth; en in sommige gevallen vinden wij een aanduiding bv. van Serapis, van Bubastis; dus van godenwerelden, heilige tempels en steden.
De gedachten van de mens erkennen een deel van het Goddelijke en vereren dit. Dat is een uitwisseling van gedachten, dus van kracht tussen het Scheppende en die mens. Wanneer genoeg mensen iets dergelijks aanbidden, kunnen wij dus spreken over een bepaalde trilling die tussen het kosmische bestel en de mensheid bestaat. Het symbool is daarvan de weergave. Eenieder, die dit symbool ontmoet, zal dus die kosmische trilling ervaren. Neem ik nu een demon, dan kan het zijn dat deze trilling hem dezelfde gewaarwording geeft als bv. een schrikdraad aan een koe. Wanneer hij dit zegel nadert, realiseert hij zich de betekenis. Omdat die betekenis verwerkelijkt moet worden, ondergaat hij de voor hem absoluut disharmonische trilling en wijkt daarvoor terug. Is het symbool verbroken, dan spréékt het niet meer van die menselijke gedachtetrilling.
In de eerste plaats zal de demon dus het teken zelf niet meer kunnen erkennen en zijn eigen afstemming zal niet worden beïnvloed. In de tweede plaats zullen, de buiten het zegel bestaande wereldgedachten, in welke die trilling toch altijd op de een of andere manier blijft vertegenwoordigd, ook niet meer op hem kunnen inwerken. Want geen enkel mens zou dat zegel nog kunnen zien en zeggen: “0, dus dat is de gedachte” en daardoor de trilling weer opwekken.
Misschien denkt u hierbij aan het onmogelijke van een dood zegel, een paar krasjes in een kleitablet, die dus klaarblijkelijk macht hebben als een mens ze leest, maar in 1000 jaren niet gelezen worden en toch hun kracht niet verliezen. De kracht ligt nl. niet in het stoffelijke. Het ligt in de aanduiding van een kosmische tendens. Zolang er nog een mens is, die spreekt van het licht, het kosmische licht en die het komende licht vereert, zo lang zal het teken van de Horus‑valk ‑ eens symbool van deze trilling ‑ spreken en werkzaam zijn. De mens behoeft niet te lezen; de uitdrukking is er en de potentie wordt gerealiseerd op het ogenblik dat men het symbool ziet. Ook wanneer de demon het ziet. Zo ontstaat dus het bannen van duivelen en van demonen, wat, zoals ik reeds zei, in Egypte en ook wel in Babylon en Syrië door middel van kleitabletten veel gebeurde.
Nu kan ik natuurlijk ook een ander zegel gebruiken die mij in plaats van afscherming van het boze of van de wereld, bescherming geeft. En die bescherming kunnen we dan beschouwen als een soort lijfwacht. Stel dat er ergens strijdvaardige entiteiten zijn, die voor redelijk goede en positieve dingen altijd klaar staan. In de christelijke leer: de heirscharen van de aartsengel Michaël. Ik kan nu dus innerlijk uitdrukken, wat de trilling, wat de gedachte.is, waarin zij leven. Dan zal die gedachte mij kunnen beschermen.
Denk nu niet dat dit allen in de magie voorkomt. Want hoe vaak draagt men geen medaille met bepaalde inscripties of van een bepaalde vorm om zich te beschermen of geluk te brengen? U gelooft er natuurlijk niet meer in; u draagt een hoefijzertje, omdat het leuk is en 13 en een varkentje en zo. Maar eens waren dit directe gelukssymbolen. Het was een afstemming op de gunstige zijde van het noodlot. En als een scapulier medaille wordt gedragen, dan geldt daarvoor ook ongeveer hetzelfde. Je draagt zoiets, of je draagt in een bepaalde Orde een habijt, omdat dit habijt de uitdrukking is van een bepaalde kracht, die je dan bv. in de hemelen ziet, dus in de vorm van een heilige of een engel.
De magiër heeft zich er natuurlijk op gespecialiseerd die afstemming te perfectioneren. En zo komt hij tot een groot aantal verschillende zegels, die soms beschermend, soms lot‑beïnvloedend werken; en in andere gevallen een zeer typische bestemmende werking hebben (dus de acties van de mens alleen in een bepaalde richting a.h.w. stimuleren).
Zo’n zegel wordt gemaakt door rekening te houden met alles wat je nu maar weet van die geestelijke wereld. Dus alle aspecten in de Oergedachte, de Schepper, die je voor jezelf in een teken kunt vastleggen. Zolang er mensen zijn op de wereld, die de betekenis van het zegel kennen, is het werkzaam, ook al kent de drager zelf de betekenis ervan niet. Want in dat geval is het een weergave van die kracht voor de geest die daarmee is verbonden.
Natuurlijk kan degene, die de betekenis kent, deze ook nog anders verklaren. Want ik kan een zegel opbouwen ‑ en kom dan dichtbij de magische pentagrammen ‑ waarbij ik dus voor een bepaalde entiteit of groep entiteiten zowel een aangename als een onaangename trilling inleg. Ik realiseer mij nu het aangename concept en trek daardoor die entiteit a.h.w. naar mij toe. Op het ogenblik dat hij zich manifesteert, schakel ik over op het tweede aspect. Er is dan een onaangename werking. Zolang de demon of de zich manifesterende geest gehoorzaamt, zich gebonden acht aan mijn bevel, schakel ik die onaangenaamheid verder niet in. Maar zodra hij met mij in contact komend weigert mij te gehoorzamen, schakel ik die voor hem zeer onaangename trillingen wel in. Frequenties die voor hem nog gevaarlijker en zelfs dodelijker kunnen zijn dan laat ons zeggen die van een straaljager die vlakbij start. En dat kan een mens ook heel wat schade doen.
Het principe van al die zegels is dus eigenlijk het vastleggen van een afstemming op een bepaalde gedachte of trilling. Zo’n zegel heeft werking of kracht, zolang er tenminste een mens is die dit symbool kent, zodat ergens in de mensheid als totaal deze trilling erkend leeft.
Dit heeft vele eigenaardige gevolgen. Er bestaat nl. een vorm van zegelmagie, die niet aan vaste regels gehoorzaamt. Wij kennen veel inlandse magiërs die hun eigen bijzondere zegels fabriceren. Wanneer de maker van zo’n zegel niet meer in de menselijke wereld vertoeft, houdt het zegel op werkzaam te zijn, onverschillig of het zegen bevat of vloek. Want er is geen verbinding meer. De klankbodem is a.h.w. weggevallen. Het ding kan dan vanuit zichzelf weinig doen.
Hieruit kunt u voor uzelf, naar ik meen, het één en ander leren. Stel allereerst dat elke gedachte die u uitzendt niet slechts een trilling is, zomaar iets wat u uitstraalt, maar dat het te vergelijken is met een frequentie, waarop bepaalde delen van het heelal moeten reageren. Een bepaalde gedachte is altijd harmonisch met een bepaald deel van de schepping, of u het weet of niet. Op het ogenblik dat een bepaalde gedachte dus gepaard gaat met een wilsuitdrukking, terwijl elders deze impuls niet bestaat noch de daaraan tegengerichte impuls, dan zal binnen een harmonisch bereik een verwerkelijking mogelijk worden. Wanneer ik diezelfde gedachte neerschrijf, teken of zelfs maar een willekeurig voorwerp maak of vervorm, waaraan ik die betekenis geef, dan is deze handeling voor mij identiek met de kracht, die met een bepaalde gedachte als trilling dus harmonisch was. Dan zal elk gebruik, elke aanraking en beschouwing deze frequentie in het totale bewustzijn van de mensheid ergens doen ontstaan. En daardoor wordt een band gelegd tussen dat deel van het Al dat harmonisch was en de wereld.
We moeten dus met ons denken, met ons schrijven, ons tekenen en schilderen, ja, zelfs met ons fotograferen eigenlijk voorzichtig zijn. Want ook al maken we dan geen zegels die magisch volledig zijn erkend, wij vervaardigen toch iets waaraan een bepaalde afstemming is gebonden. Wanneer u tekent en de tekening op zichzelf is gemakkelijk te begrijpen, maar ze is tevens demonisch, dan zal eenieder die deze tekening beschouwt, het demonische wekken wanneer hij het kan aanvaarden óók voor zichzelf, maar in ieder geval voor de vervaardiger. Als u in een paar korte woorden iets absoluut negatiefs zou neerschrijven, een gedachte dus die ergens een harmonische factor vindt (misschien in een lagere geestelijke wereld of zo), dan zal het herlezen en begrijpen daarvan voor anderen betekenen, dat voor hen diezelfde invloed ontstaat. Maar u origineert de invloed, ook u wordt erdoor aangetast.
Bij het gebruik van het magische zegel stellen de magiërs dan ook bepaalde regels. Sommige ervan zijn bedoeld om een zegel tot stand te doen komen onder zo goed en zo gunstig mogelijke invloeden. Dat wil zeggen dat men rekening houdt met de stand van de zon, van de maan, van de planeten. Dat men zorgt voor een omgeving die gezuiverd is, waarin reukwerk wordt gebrand. Dat men ervoor zorgt dat de eigen gedachten zuiver zijn. Kortom, men doet alles om dat zo goed mogelijk te doen slagen. Degene die dat niet in acht zou nemen ‑ zo zeggen verschillende oude magische werken hiervan ‑ zal de onvolmaaktheid blijven ervaren, zolang het zegel of zelfs de herinnering daaraan ergens bestaat. Het “ik” is absoluut geassocieerd met wat het voortbrengt. Het kan zich niet zonder meer daarvan losmaken of er zich aan onttrekken.
In de zegelmagie wordt dit dus tot het uiterste doorgevoerd. Maar in het dagelijks leven is het precies zo. U kunt misschien iets half doen ‑ naar u meent ‑ en dan ophouden. Denk niet dat dit u zo gemakkelijk lukt. Ongeacht de uiting die tot stand komt, zal de originerende gedachte ergens een harmonie hebben gewekt. Bestaat ze alleen in u, dan kunt u zich door uw eigen denken juist te richten en uw eigen wezen af te stemmen op iets anders, daartegen beschermen. Maar wordt die gedachte door vele anderen gedeeld, dan wordt u gedreven door de krachten die u hebt opgewekt.
Dit is een verklaring voor de bijna magische werking die op zichzelf stupide slagzinnen en leuzen soms kunnen wekken. Het is ook de verklaring voor het menselijk en ook geestelijk gezien haast onaanvaardbare denken en reageren van mensen die door de gemeenschap worden vereerd: Zij hebben ergens een fout gemaakt. En die fout wordt steeds voortgezet. Naarmate hun beeld sterker in de gemeenschap leeft, zullen zij, ongeacht de wijze waarop het beeld bestaat, volgens hun eigen inzicht en waarde worden beïnvloed. Laten we een heel eenvoudig voorbeeld nemen
De één of andere piloot maakt een record‑vlucht over de oceaan. Zijn foto wordt overal gepubliceerd. Hij wordt gehuldigd. Vele mensen bewonderen hem. Men roemt zijn doorzettingsvermogen, zijn moed en men maakt er misschien een tweede verering van Lindberg en “The Spirit of St. Louis” van. Alle mensen die dit beeld in zich dragen, een bepaalde voorstelling hebben van die mens, stemmen zich dus af op een bepaald deel van het Al. Er ontstaat vanuit dat Al een bindende invloed, waardoor die mens a.h.w. door de geest ten dele wordt vervormd tot het beeld dat de gemeenschap zich van hem maakt. En dat is een consequentie, die men in de zegelmagie steeds als vanzelfsprekend trekt, maar die men in het dagelijks leven vaak vermijdt.
Wanneer wij u steeds weer vertellen, dat een bepaalde mens een monster is (of dat nu Chroesjtsov is of minister Luns of misschien Monseigneur Jansen of een andere bisschop of Eminentie), dan zullen wij dus een geestelijke invloed scheppen, die ‑ zolang er ook maar enige mogelijkheid is dat in die mens zoiets leeft ‑ hem vervormt, zijn gedragspatroon verandert en zijn denken beïnvloedt. Zijn eigen bewustwording blijft wel gelijk, maar door het denken van de mensheid en de daardoor gewekte reflexen uit het Al wordt zijn wezen, zijn persoonlijkheid, aanmerkelijk veranderd. Hemzelf valt dit niet op. Maar wanneer u zegt: “Die mens is een monster” en hij is volgens zichzelf goed, dan blijft hij in eigen ogen goed. Zijn eigen ervaringen zijn voor het merendeel dus een eenvoudige voortzetting van wat hij reeds was. Alleen komen elementen die in die bewustwording wel altijd een rol speelden (bv. drift of wreedheid), maar verborgen waren, nu naar voren. Op den duur zal ‑ wegens de beïnvloeding van buiten ‑ een mens, die ondanks zijn aanleg, wreedheid, eigenzinnigheid, een zegen voor de mensheid had kunnen zijn, worden veranderd tot een werkelijk monster van wreedheid, moordzucht, bloeddorstigheid en wat u verder wilt.
De gedachte vormt de wereld. En je kunt daarvan symbolen maken. Wanneer ik dus niet de persoon zelf bekend maak maar bv. een karikatuur (bv. van Churchill of van meer moderne grootheden als Jackie Kennedy of de nog meer populaire Caroline Kennedy), dan krijg je dus door die karikatuur een bepaalde voorstelling. Naarmate die voorstelling meer de aandacht trekt, ontstaat er a.h.w. een geestelijke replica van de persoonlijkheid, waarin een groot gedeelte van haar eigen trekken zijn vertegenwoordigd. De kracht wordt niet alleen uit het denken gevormd, maar komt uit alles wat in het Al harmonisch is met dit beeld. En ‑ gezien de grote overeenkomst met de werkelijke persoonlijkheid ‑ kan ze deze beheersen.
Op deze eenvoudige regels heeft men dus de wetenschap opgebouwd van het magisch zegel. Men heeft een reeks geheimzinnige symbolen geschapen, tetragrammen, pentagrammen, de zgn. dubbele cirkels, concentrische cirkels, kruislijnen en sterren in kwarten en zestienden. Al deze waarden zijn door de magiër juist naar voren gebracht, omdat zij niet begrijpelijk zijn voor iedereen. Zolang ze nl. het eigendom zijn van een kleine gemeenschap, kunnen ze worden gebruikt om macht uit te oefenen. Behoren ze echter aan allen, omdat eenieder er precies de betekenis van begrijpt en dus innerlijk afstemming op die gedachte kan krijgen, dan is het zegel waardeloos geworden, want dan kan de mens zelf presteren, wat nu alleen door middel van het zegel tot stand wordt gebracht.
Wanneer u dus ooit hoort over magische zegels, over zegelmagie en alles wat daarmede samenhangt (bv. de ritualen), dan verzoek ik u wel goed na te denken. Zelfs wanneer het eenvoudige amuletten zijn, amuletten die u helemaal niet kent. Elke gedachte, onverschillig hoe zij is, kan, vastgelegd in onverschillig welke materie of sfeer, zonder dat zij leeft, een brandpunt worden van krachten en werkingen in het Al welke met die gedachte harmonisch zijn, zolang er tussen de wereld waarin het vastgelegde zich bevindt en de wereld, waarin de krachten zelf zetelen, een verbinding bestaat, gevormd door een enkele mens waarin deze gedachte leeft, zelfs al is het als een herinnering. U zou daarvan in de magische esoterie uw eigen gevolgtrekking moeten maken. En dan stel ik u voor om deze zelf te formuleren. Voor uzelf. Ik zal u ook mijn formulering daarvan geven, maar verwacht dat u voor uzelf probeert uw conclusies vast te leggen. Dit is nl. veel beter dan eenvoudig te aanvaarden wat door mij werd gesteld. Dan gelden de volgende punten als waar ‑ magisch zowel als esoterisch ‑ en dus ook belangrijk.
- Alles wat ik doe in positieve zin en door positief te denken, zal in het voor mij positieve deel van het Al harmonische krachten wekken. Elke positieve benadering van problemen en toestanden betekent een directe en krachtige ondersteuning door alle vermogens in het Al, die binnen het denkbeeld passen. Op het ogenblik dat ik negatief denk, zal ik echter ‑ ongeacht de geaardheid van het denkbeeld en het probleem ‑ alleen zulke krachten tot mij kunnen trekken, die mij hinderen in de vervulling van het gewenste, mijn negatieve gedachten en verwachtingen sterken en voor mij tot werkelijkheid maken. Derhalve is het noodzakelijk om positief te denken.
- Ik zal zoveel mogelijk vermijden in een gedachte een veroordeling te leggen, op enigerlei wijze kwaad te zien, te denken of te zeggen omtrent anderen. Want indien ik dit doe, wek ik een harmonische waarde. Zeker zal ik er mij echter voor hoeden dergelijke dingen uit te spreken of ergens in vast te leggen. Zodra ik dit doe, schep ik immers een blijvend brandpunt voor krachten uit de kosmos, die met mijn geestelijk streven niet in overeenstemming zijn en die mijn eigen leven ‑ en mogelijk dat van anderen ‑ zouden kunnen beïnvloeden.
- Gezien het feit dat deze beïnvloeding bestaat, is het voor de mens wel zeer belangrijk, dat hij zijn eigen wezen maakt tot een positief, een helder, een bewust wezen. De grootste resultaten worden bereikt, indien men zelfvertrouwen heeft, vertrouwt op de eeuwige en goddelijke krachten die een steun en hulp zijn; en nimmer aanneemt dat iets zinloos is of dat iets zonder noodzaak ooit zal kunnen misgaan of mislukken. Door op deze wijze je eigen persoonlijkheid te vormen in de richting van het positieve, kun je elke trilling, die voor jouw wezen nog harmonisch is en die dus van uit het Licht komt, gebruiken om je eigen wezen en leven beter en sterker te maken. De innerlijke bewustwording zowel als het uiterlijk welzijn en geluk worden hierdoor veelal gediend.
Het is moeilijk te zeggen, hoe een mens zijn innerlijke depressie zou moeten overwinnen. In de zegelmagie doet men dit eenvoudig door het symbool onmiddellijk te laten volgen door vele positieve tekens. Bijvoorbeeld: wanneer ik een zegel hebt waarin ik een op zichzelf demonische kracht gebruik, plaats ik deze in de eerste plaats onderaan (dus beneden in het zegel. Ik zet daaromheen twee tot drie goddelijke of goede namen en begrippen. Zo neutraliseer ik de kwade werking.
Wanneer ik in mijn leven soms terneergeslagen ben, dan moet ik natuurlijk proberen dit zo weinig mogelijk vast te leggen en er zo weinig mogelijk herinneringen aan te behouden. Ik moet verder zorgen, dat ik, juist als ik dus negatief heb gehandeld of gedacht, als ik niet het lichtende als middelpunt van de werkelijkheid heb gezien, direct daarnaast zoveel mogelijk licht en zoveel mogelijk kracht voor mijzelf bewust maak in positieve zin. In mijn denken, desnoods door bidden of door overwegingen en dan zo mogelijk wel met het vastleggen hiervan kan ik dan bereiken dat veel van de voor mij negatieve krachten worden geneutraliseerde althans niet volledig tot uiting komen. Terwijl de positieve krachten die mij helpen en steunen, het mij mogelijk maken toch ten goede voort te gaan en mijn doel te bereiken.
Ik hoop dat dit betoog voor u geen teleurstelling is. Als je spreekt over een magisch zegel, denkt de mens vaak aan een soort doktersrecept van een tovenaar, waarmee hij alles naar eigen wil kan bereiken: geluk op reis, bescherming tegen kogels, geluk in de loterij, in de liefde, veiligheid op de weg, kortom al wat hij maar wil. Geloof mij, zo eenvoudig is het niet. Al die dingen bestaan, ze zijn werkzaam, ze zijn bruikbaar. Maar het belangrijkste is niet het zegel. Het is de wet die eraan ten grondslag ligt. De wet die zegt dat alle waarden van gelijke trillingen in het gehele Al ‑ ongeacht hun verhouding in plaats, tijd of ruimte ‑ gezamenlijk trillen en werkzaam zijn en voortdurend steun zullen geven aan die delen van het geheel (vaak als een soort net of web uitgedrukt), waarin de grootste behoefte aan kracht bestaat en gelijktijdig de minst directe kracht aanwezig is. Elke harmonie die kan worden verwerkelijkt in de kosmos, kan ‑ al lijkt zij in u niet te bestaan ‑ u verbinden met zelfs ongekende sferen en werelden, die achter de kromming van het licht liggen en voor u niet zichtbaar zijn. Al die dingen werken op u in. Gij zijt zelf heer en meester, want gij kunt bepalen hoe uw streven is, hoe gij uw denken wilt richten, hoe gij uw daden wilt beleven en hoe gij in de wereld tegenover die wereld wilt staan en daarmee datgene wat u steunt. Maar de krachten verkrijgt gij.
Mijn conclusie is dus: Wanneer u met zegels kunt werken en u kunt het goed doen, ga dan uw gang. Maar als u het niet zeker weet, laat het dan liever. Want u zou gevaarlijke harmonieën kunnen scheppen. En als u zich in het geheel niet met zegels bezighoudt, herinner u dan toch dat elk woord, elk woordsymbool zelfs, elke lijn‑ of kleuruitdrukking, waarin een gedachte ligt, representant is van een harmonie, een harmonie met andere waarden en krachten.
De gedachte is de werkelijke magie in dit Al, omdat ze de band is tussen, voor elkander niet kenbaar of zichtbaar bestaande werelden en vermogens, die onderling uit elkander putten en elkander het voortgaan mogelijk maken, waar de eigen krachten zonder meer zouden falen.
Leef daarom zo vrij, zo goed, zo harmonisch mogelijk. En zoek in niets het kwade. En zou je in iets het kwade erkennen, vermijd het, of het werkelijk kwaad is of niet. Maar vindt gij in iets het goede en het lichtende, laat het dan voor u een bron van kracht worden, opdat ge meer licht, meer wijsheid, meer mogelijkheden verwerft, dankzij de harmonische werking die tussen u en de voor u nog niet kenbare kosmos bestaat.
Noot
Het innerlijk bereikte bewustzijn en de uitdrukking, welke daaraan door denken en leven wordt gegeven, bepalen de krachten die uit de kosmos op u inwerken, de mogelijkheden die gij vanuit de kosmos verwerft en de invloed die gij van uit de kosmos ondergaat.
Positief en negatief denken.
Het verschil tussen positief en negatief denken zal niet iedereen volledig duidelijk zijn. Wij zullen daarom trachten dit voor u te omschrijven.
Als negatief denken beschouwen wij elke gedachtegang, die de negatieve (dus niet‑aanvaardbare, niet‑beheersbare of niet‑bruikbare) elementen en waarden van iets naar voren brengt, terwijl elke positieve gedachte daarentegen het goede, het voor het “ik” belangrijke eruit haalt. Er is geen sprake van het vasthechten van het positief of negatief denken aan bepaalde godsdienstige opvattingen of een bepaalde moraal, want deze kunnen zeer beslist negatief zijn.
Wanneer een mens bv. op grond van zijn godsdienst de gehele wereld ziet als zondig met inbegrip van zichzelf, dan denkt hij nadrukkelijk negatief. Hij ziet immers slechts het kwade, het onvolkomene en hij ziet niet de mogelijkheden van lichte kracht die in hem bestaan. Het resultaat is dat hij een harmonie wekt, niet met de goddelijke krachten die hij zegt te dienen, maar met alle demonische krachten die juist elke volmaaktheid en elk licht willen vernietigen. Zo kan iemand die te veel spreekt over zijn eigen zondigheid, zijn onbelangrijkheid, zijn kleinheid en de mens, die te veel spreekt over zijn eigen zwakte, zijn onvermogen om zelf iets tot stand te brengen etc., door zichzelf een wereld scheppen, waarin de meest demonische invloeden zijn persoonlijkheid blijven beheersen. Het resultaat is dat het werkelijk contact met het leven verloren gaat en men in een zeer eigenaardige wereld komt te leven met verwrongen waarden, vertekende inzichten en op den duur een vermindering van geestelijke mogelijkheden en bewustzijn. Hierdoor zou men ten slotte in een duistere wereld komen te leven, ofschoon men meent dat men door zijn verklaringen van en voortdurend beklag over zijn zondigheid het Koninkrijk Gods zal verdienen. Het is duidelijk dat dit absoluut negatief denken moet worden vermeden
Maar ook in een ander opzicht maken wij ons aan negatief denken schuldig. Wij zien in een maatschappij vele gebruiken die wij voor ons persoonlijk niet kunnen erkennen en goedkeuren. Wij zien mensen die er een bepaalde leefwijze op na houden, die wij afkeuren. Dan moeten wij zeggen: “Voor mijzelf acht ik dit niet aanvaardbaar.” Wij moeten echter nooit zeggen: “Dit is onaanvaardbaar; waar gaat die wereld naar toe:” Want dan denken wij negatief. Op dat ogenblik vernietigen wij in feite elke positieve werking, die ‑ voor zover het onszelf betreft ‑ zij nog kan bevatten. Wij mogen voor onszelf rustig zeggen dat bepaalde dingen niet goed zijn, maar dan moeten wij deze ook niet doen.
Wanneer wij echter stellen dat iets voor ons aanvaardbaar is, moeten wij zeggen: “Wat is het goede erin? Wat is het lichtende? Zelfs als ik een groot ongeluk zou krijgen of doodziek of verlamd zou zijn, dan zou ik nog moeten zeggen: Hierin ligt een positieve waarde. Ik kan hieruit voor mijzelf iets positiefs vinden, want ik leef. Door mijn leven; door mijn denken, door mijn streven, door mijn werken kan ik anderen misschien nog iets geven. Zelfs wanneer ik niet besef wat dat is, heeft mijn leven dan toch zin.” Er is een betekenis verbonden aan mijn bestaan. Er ligt iets nuttigs in. En daarom zal ik het aanvaarden. Daarom zal ik proberen het goede en het prettige erin steeds opnieuw naar voren te brengen.
Zelfs de meest negatieve gebeurtenissen die de mens zich op aarde kan voorstellen, hebben een positieve kant. Wil men deze zijde zien en trachten het goede te vinden en niet het kwade, dan kan men daardoor een afstemming op goede en positieve krachten verkrijgen.
Het positief denken is dus eigenlijk gebonden aan een enkele en zeer eenvoudige regel. Wanneer er iets gebeurt, waarmee u het niet eens bent of wat u betreurt, vraag u dan af welke goede mogelijkheden daarin schuilen. Richt uw aandacht op deze goede mogelijkheden en tracht met geheel uw wezen en krachten deze voor zover mogelijk te verwerkelijken. Blijkt u dat dit niet mogelijk is, blijf dan toch uw aandacht richten op alles wat er aan gunstige ontwikkelingen en mogelijkheden in verborgen is. Ik wil u een voorbeeld geven t.a.v. de politiek.
Wanneer u meent dat alles wat in de Congo is gebeurd ontzettend en verschrikkelijk is, hebt u natuurlijk gelijk. Maar aan de andere kant, zou door dit proces ‑ hoe pijnlijk het ook is ‑ niet een steeds groter besef en rijpheid ook voor de zwarten kunnen ontstaan? Zouden de blanken niet steeds beter beseffen, waar zij hebben gefaald in de leiding die ze hebben gegeven? Zou dus op den duur daaruit toch niet een beter begrip en een betere samenwerking tussen blank en zwart en een groter onderlinge waardering kunnen voortkomen? Wanneer u op deze wijze denkt, dan brengt u iets positiefs in een verhouding die absoluut fataal en negatief is, als men alleen let op de begane wreedheden, de onbeheerstheid van de negers, het uitbuiterstalent dat de blanken hebben getoond en al die dingen meer.
Wanneer u bv. de verhouding Indonesië ‑ Nederland beschouwt, dan kunt u stellen: Er zijn in Indonesië zeer veel goede mensen. En al zijn ze op het ogenblik misschien misleid, er is ergens in hen toch iets, wat ook ten goede streeft. Ook zij willen goed, bewust en voluit leven. Laten wij voor hen hopen dat ondanks hun armoede, de vreemde strijd, de staatslieden die misschien verkeerd handelen, in hen ergens nog het bewustzijn leeft: ik moet iets goeds tot stand brengen. Laten we hopen dat Soekarno met al zijn zelfmisleiding en zijn optreden in de wereld, in ieder geval bereikt dat het volk van Indonesië meer bewust wordt. Laten wij hopen dat al deze geschillen zullen bijdragen tot een groter begrip voor werkelijke waarden bij deze volkeren, een juistere aanpassing bij de wereld en een grotere harmonie met het geheel.
Als wij de toestand van deze kant bezien, kunnen wij zeggen. Natuurlijk, het zou negatief zijn als Nederland Nieuw-Guinea zou verliezen. Maar aan de andere kant zal de wijze waarop Nederland zich schikt, Indonesië dwingen zich te tonen in zijn ware gedaante en toe te geven wat de werkelijke waarde is van West‑Indië. Dan zal men moeten erkennen dat hieruit toch weer een groter bewustzijn zal groeien. En wie weet of door deze uitlaat veel andere strijd die elders op de wereld zou zijn ontstaan en veel ellende, niet worden voorkomen. Laat ons steeds zoeken naar het positieve dat aanwezig is.
Wanneer ik dingen zie, waarvan ik denk: Ze zijn minder aardig of minder aanvaardbaar, dan moet ik ook zeggen. Er is ten slotte toch een goede kant aan. Wanneer u buiten loopt en de mest stinkt en u vindt die stank onaangenaam, denk dan niet aan die stank, maar aan het feit, dat de mest de bloemen en de planten beter zal doen bloeien en groeien. Op deze wijze kunt u dus in alles het positieve zien.
Zeg nooit: Iets is te laag stoffelijk, of iets is te gemeen of iets is mij te min, te onbelangrijk. Zeg steeds: Ergens is er iets goeds in, anders zou het niet bestaan.
Besef dat de zin van al het bestaande voortkomt uit God en dat God niets schept wat zinloos is of wat werkelijk slecht is.
Besef steeds dat de mens door zijn eigen denken en eigen oordeel ten slotte bepaalt wat goed of kwaad is. De mens moet leven volgens wat hij ziet als goed. Dat is positief leven. Daarnaast moet hij positief denken en trachten in alle verschijnselen God te erkennen, zoals God leeft en werkt, onder ons, met ons, in ons. Slechts op deze wijze kun je in plaats van het negativisme, waardoor je voortdurend meer stuk maakt in de wereld, voortdurend meer je verantwoordelijkheid van je afwerpt en je voortdurend meer bindt door het kritiseren van anderen, zonder iets te doen om het te verbeteren, je losmaken. In de plaats daarvan zul je dan anderen niet meer kritiseren, maar door eigen arbeid en streven de wereld verbeteren.
Wie dit doet, wie dus het positieve ziet, die stelt zich in op wat hij kent als licht, als God. Het resultaat zal dus ook zijn, dat hij in harmonie komt met dit licht, met die God, zoals hij Deze ziet en kan beleven.
Voor de mens die positief denkt‑ zelfs al is hij volgens u met zijn denken volkomen verkeerd ‑ is het mogelijk God te beleven.
Wij kunnen het er bv. over eens zijn dat een soldaat die in de oorlog vecht en wreedheden begaat, ongetwijfeld een verwerpelijk wezen is. Maar dat is niet helemaal juist. Zolang hij dit doet, denkend dat het goed is of als hij innerlijk voelt dat dit de enige manier is om het probleem op te lossen en hij zoekt dus niet het geweld maar de oplossing van het probleem, dan heeft hij nog iets positiefs en zal hij iets van God in zich kunnen beleven. Maar degene die daarbuiten staat en zegt: Dit deugt allemaal niet en het is verschrikkelijk verkeerd, zonder daarbij te zeggen: En ik voor mij kan het beter doen, ik zal goed leven, ik voor mij zal het goede in de wereld brengen, voor mij is dit niet aanvaardbaar, ofschoon het voor anderen aanvaardbaar kan zijn, die zal ook nooit vrede op aarde kunnen bereiken. Een soldaat kan desnoods nog vrede op aarde brengen, al is het erg moeilijk. Maar hij die alleen maar het geweld veroordeelt, zonder zelf positief in te grijpen om dit geweld onmogelijk te maken, die maakt het voor zichzelf nog negatiever. Die veroordeelt en stelt daar niets tegenover.
Dit is voor mij niet aanvaardbaar; dus zal ik anders leven. Voor een ander kan dit aanvaardbaar zijn, zolang hij God erin vindt en erkent, moet er iets positief in zijn, ook al zie ik het niet. Ik zal het aanvaarden en erkennen. Voor de rest, laat mij voor mijzelf leven met alles wat voor mij lichtend en sterk en krachtig is, dan zal ik daaruit ongetwijfeld de juiste harmonie vinden, waardoor de goddelijke en geestelijke krachten, kortom alle inwerkingen die voor mij noodzakelijk zijn, op de meest juiste manier tot uiting komen.
Ik zal in mijn leven een zo groot mogelijke bewustwording bereiken, zoveel en zo juist mogelijke betekenis verwerven voor de wereld rond mij en dan van mijn leven kunnen zeggen: “Ik heb geleefd als een goed mens, ik heb voor mij het licht verwerkelijkt, ik heb God gevonden in alle dingen en nu is God in alle dingen voor mij, zodat alles beantwoordt aan mijn wezen en daardoor ‑ met mij verwant zijnde ‑ mij aanvaardt.”
Een laatste beeld.
De negatief denkende mens zegt: “Er loopt een tijger op mijn pad. Dit is gevaarlijk, dat is mijn dood Dit is angst. “Ik moet vluchten.” De tijger zal hem aanvallen en verscheuren. Er komt een mens die geen angst kent en zegt: “In die tijger leeft een deel van God. Misschien zal die tijger mij aanvallen, natuurlijk. Dan zal ik mij verdedigen. Maar is hij niet mooi, zoals hij daar staat en leeft? Heeft hij niet ergens iets van die heer van de jungle, waardoor je toch ook zegt: Ja, God is groot, God is machtig”? In deze aanvaarding is een gevoel, waardoor die tijger ‑ tenzij de nood hem daartoe drijft ‑ zeker geen aanval op die mens zal doen. Hij zal u een tijd staan te bekijken; maar als u niet angstig bent, gaat hij weg. De giftige slang moge komen en zij kronkelt weg van je pad. De schorpioen steekt je niet. Je bent volkomen veilig, zolang je in harmonie bent en het positieve, het Goddelijke in alle dingen ziet.
Wanneer dan soms uit de noodzaak der dingen iets gebeurt dat verkeerd is, dan kun je er zeker van zijn dat dit voor je totale wezen en leven, zoals het bestaat in de goddelijke wereld, van geen enkele betekenis kan zijn. Dan betekent het alleen nog maar een versterking van je bewustzijn, een beter begrip van de kosmos en daardoor een juister inzicht van je juiste plaats.
Positief denken wil zeggen: De wereld aanvaarden zoals ze is, voor jezelf er het beste van maken en in alle dingen zoeken naar God, naar het goede, naar het lichte dat er ongetwijfeld in moet schuilen. En waar je het niet erkent, zeggen: Goed, hier schiet mijn begrip te kort om het goede te vinden. Maar laat mij verdergaan, want er is zoveel goeds in de wereld, er zijn zoveel goede en lichtende mogelijkheden, waarin ik innerlijk vreugde en begrip kan vinden, dat al het andere daarbij onbelangrijk is.
De negativist zegt: “Wat is de wereld somber, wat is zij zondig. Wat is het leven hard, wat is het moeilijk, wat is het zwaar,” en hij maakt het voor zichzelf zo.
De positivist zegt: “Altijd weer vind ik in het leven nieuwe schoonheid, nieuwe mogelijkheden, nieuwe verrukking, nieuwe beleving, nieuwe vreugde. Altijd weer. Wat er dan ook verder gebeurt, ik weet: Steeds is er het nieuwe, het lichtende, het sterke. En deze leeft in een wereld, die altijd belangwekkend is. Hij kent nooit verveling, is nooit blijvend terneergeslagen of droevig, maar kent slechts het innerlijk bewust leven, waardoor hij steeds meer met God in harmonie is en voor de wereld steeds meer een lichtende kracht wordt.