5 juni 1956
Tot onze spijt is door een fout in de opname het eerste gedeelte van de bijeenkomst niet op band vastgelegd. Het gedeelte van de bijeenkomst dat wel werd opgenomen volgt hieronder.
De zeven wegen
De vorige maal hebben wij gesproken over de wegen en mogelijkheden die er bestaan. Deze keer zullen wij dus uitdrukking moeten gaan geven aan de zeven wegen en ons verder een ogenblik bezig houden met de mogelijkheid tot beleving ervan.
Als eerste weg staat – misschien de beste weg – de weg van de onthechting.
Bij deze weg van de onthechting doorloopt de mens, net als op elk van de esoterische wegen, de zeven hypothetische poorten waarin de zeven angsten worden overwonnen.
Nu kunnen wij de weg van de onthechting het best als volgt omschrijven: eerst doet men afstand van bezit en met bezit ook van de zorg. De angst daarbij is de angst om het lijfsbehoud.
Wanneer deze overwonnen is, dan zal men dus arm zijn, maar men reageert nog sterk op de wereld buiten het “ik”.
Zo is de tweede onthechting: ongemak. Men kent geen gemak of ongemak meer. De angst die hierbij optreedt is: eigen uithoudingsvermogen. Twijfel aan het “ik”.
De derde poort brengt ons tot een onthechting ook van uiterlijke vreugde. D.w.z. dat wij onze vreugde niet meer putten uit uiterlijke omstandigheden, doch slechts innerlijk beleven. De angst die hierbij moet worden overwonnen, is: de eentonigheid, ook de eenzaamheid.
Een vierde poort leert ons afstand doen van alle liefde. D.w.z. men heeft niets lief boven het andere. Alles is gelijk, alles blijft hetzelfde. Of het de slang is of de mens, je hebt ze gelijkelijk lief, of of het dierbaarste op de wereld is of een korrel zand: zij moeten in uw ogen gelijk zijn. Bij deze onthechting komt op deze weg misschien de grootste strijd: nl. het afstand doen van alle persoonlijke relaties met de wereld. De angstverschijnselen die hierbij optreden, zijn dan ook buitengewoon heftig. Wij zien hier ontkenning van eigen rechtvaardigheid als de grote angst.
Daarna volgt de vijfde poort, die weer eenvoudiger is. Het is het onthechten van alle gebruik en van alle gewoonten. De mens heeft ondanks alle onthechting altijd nog bepaalde gewoonten behouden en kent bepaalde gebruiken. Deze af te schaffen brengt vaak de angst voor eigen onbekwaamheid wederom op de voorgrond. Zij wordt over het algemeen licht overwonnen, waar men geen reden meer heeft om voor anderen te vrezen. Dit is een verantwoording tegenover het “ik”.
De poort die daarop volgt, doet afstand van eigen denken. Dit klinkt u misschien eigenaardig, maar het is noodzakelijk dat wij onze eigen meningen opzij zetten en het Al onpartijdig beleven. Dit beleven blijft dan slechts een registreren. Het betekent geen oordeel meer. Naast de realisatie geen enkel gevoelsbeleven of enig andere reactie meer.
Hierbij ontstaat wederom de vrees voor eenzaamheid, nu echter in de vorm van een volledig afgesloten zijn van het Al. Uiteindelijk lijkt het dan wel of je in een kamer zit waarvan de wanden steeds dichter tot elkaar komen. Ook deze proef is over het algemeen zeer zwaar.
De zevende poort brengt ons tot de grootste onthechting: de volledige onthechting van het “ik”. Hierbij is de angst: het verloren gaan van het “ik” en het leven, wordt ook hier overwonnen, dan blijft uiteindelijk de ware persoonlijkheid over.
U zult begrijpen dat deze weg door velen weliswaar is aanbevolen, maar slechts door weinigen kan worden begaan.
Een wijsgeer heeft over deze weg geschreven:
“Wie deze gaat, zal neerstorten, indien hij deze weg gaat, terwille van zichzelf en daardoor van zichzelf geen afstand zal kunnen doen.
Ik meen dat hiervoor veel te zeggen valt. Ofschoon natuurlijk, indien men deze weg eerlijk en oprecht kan volgen en alle proeven doorstaat, de waardering voor het “ik” op de duur zo in waarde verminderd is, waardoor men zoveel minder belangrijk in eigen ogen is geworden dat een afstand doen van het “ik” nog mogelijk zou zijn.
Dan bestaat er ook de weg van de daad.
Vreemd genoeg, na de onthechting vinden we als tweede, moeilijke, maar belangrijke weg: de daad. Zij begint met het afstand doen van de onthouding, dus van de daadloosheid. Dit is in vele gevallen zeer moeilijk, want de angst die daarbij ontstaat, is dat men niet in staat is de daad voor zichzelf te rechtvaardigen.
Is men echter die poort doorgegaan, dan zijn de twee volgende poorten betrekkelijk gemakkelijk.
De tweede poort brengt ons de overlegde daad. D.w.z. dat elke daad het logisch gevolg is van een beredeneerde gedachte, dus ook een beredeneerde handeling. Deze vloeit niet meer voort uit instinctieve waarden of de dwang der omstandigheden, maar wordt geheel in het “ik” geboren, de angst die hierbij optreedt, is de vrees dat men misleid zal worden doordat men de omstandigheden niet geheel overziet.
De derde poort brengt ons de directe daad. Hierbij worden de reacties, het redelijk bewustzijn van de daad en de daad zelf tot eenheid gebracht. Hierbij zien wij een twijfel aan eigen kunnen als voornaamste angstwaarde.
De vierde poort, brengt ons, na de directe daad, de scheppende daad. De daad is niet meer een zuivere, overlegde reactie, direct in richting voerend het ons door ons gestelde doel, maar geeft bovendien een directe nauw omschreven, zuivere en kenbare uitdrukking daarvan in de wereld. Optredende angst hierbij eigenaardig genoeg, vooral in het begin, zeer sterke vrees voor eigen schepping.
De vijfde poort brengt ons het moeilijkste punt binnen deze gehele bewustwording. Hier wordt de daad tot onpersoonlijke daad. Het “ik” telt niet meer. De daad wordt gesteld terwille van de daad. Hij draagt in zich alle waarden van onze kosmische bewustwording met volledige misachting van de eigen persoonlijkheid. Optredende angst hierbij: het niet erkennen van het goddelijke met de daaruit voortvloeiende twijfels. Uit deze twijfels ontstaan in het begin moeilijk te overwinnen remmingen bij de daad. Juist hierdoor is deze proef zeer zwaar.
De zesde poort brengt ons dan de geestelijke daad, waarbij het geestelijk aspect van de handeling van overwegend belang wordt, waarbij het stoffelijke slechts optreedt als een normaal begeleidingsverschijnsel. Elke daad wordt voortaan geestelijk gesteld, stoffelijke werkingen komen nu praktisch niet voor. Angst hierbij: het zich niet realiseren van de stoffelijke begeleidingsverschijnselen, hierdoor een steeds een verbaasd staan over de resultaten van eigen werken, met als gevolg twijfelen aan eigen oprechtheid. In de praktijk wordt deze poort meestal snel overwonnen.
De zevende poort: de grote daad, waarbij het “ik” het totaal van zijn daadkracht nu met steeds nog volledige misachting van eigen persoonlijkheid, maar ook met volledige misachting van eigen denken maakt tot natuurkracht. Hierbij wordt het goddelijke door de daad geuit en gaat het “ik” op in het goddelijke. Hierbij angst voor hetgeen de eigen krachten ontketenen, en twijfel hoe deze daden te rechtvaardigen binnen het eigen begrip.
Ik zal u niet alle zeven wegen noemen. In dat geval kan ik nog lang aan het opsommen blijven. Ik wil echter nog een betrekkelijk gemakkelijke weg noemen, die voor het Westen ongetwijfeld tot de meer acceptabele zal behoren. Deze wordt wel genoemd: de weg van onbetekenendheid.
U zult misschien wat lachen om de naam, maar deze werd dan ook in het Oosten gekozen.
De weg van de onbetekenendheid begint bij de eerste poort met het ontkennen van aansprakelijkheid van het eigen denken. Zij is dus negativistisch.
Bij de ontkenning van de verantwoordelijkheid bij het eigen denken treedt als angst op: vrees voor de bron van onze eigen gedachten. Deze worsteling kan soms zeer zwaar zijn.
Bij de tweede poort ontkennen wij de verantwoording voor eigen weten. Het weten wordt ons gegeven en is niet ons eigendom. Toch zijn de werkingen daarvan deel van onze eigen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid. Twijfel hierbij is dan het weten hieromtrent, niet een voortblijvend bestaan van het weten in mijzelf, waardoor ik zal falen in mijn ontkenning van het weten.
De derde poort is meestal de zwaarste. Ik ontken elke daadwerkelijke relatie tussen mijn geestelijk bestaan, mijn “ik” en de handelingen en daden, die ik stel. Dit is zeer moeilijk, omdat dit bereiken betekent: afstand doen van alle emotionele binding in eigen denken, leven en daden.
De daad wordt ons tot noodzakelijkheid uit de wereld geboren. Wij kunnen echter ons hiervan moeilijk losmaken, waar wij geneigd zijn onszelf met de wereld te associëren. Hierdoor zware strijd met vele angsten voor mislukking, langere perioden van moedeloosheid en eenzaamheid. Daarna hernieuwde aanvaarding van de daad in de volgende trap, waarbij de vierde poort wordt bereikt.
Dit brengt ons een negativisme dat op aarde bijna zonder gelijke is aan het ontkennen van elke geestelijke en stoffelijke verantwoordelijkheid, met een gelijktijdige uitsluiting van eigen besluitvaardigheid en daadkracht, zodat het totaal der handelingen voortvloeit uit de omstandigheden zonder meer. De angst hierbij doet ons eigen ondergang zien door niet persoonlijk in te grijpen. Dit wordt over het algemeen snel overwonnen.
De volgende poort brengt ons dan voor een absolute ontkenning. Het “ik” is tot beschouwende factor geworden in het spel van het Al en erkent geen deel meer aan eigen lichaam of voertuigen. Men erkent geen ervaren op de wereld of in de sferen meer en observeert dit spel slechts als enige vorm van bewustwording. Angst: onvermogen tot ingrijpen wanneer dit noodzakelijk zou zijn. Dit wordt betrekkelijk snel overwonnen.
De volgende poort: het weten omtrent de daadkracht die ligt in waarneming en bewustwording. Het uitschakelen hiervan, waarbij een terugvloeien hiervan plaatsvindt tot een leven gelijk aan dat van een dier onder invloed van een groepsgeest. I.p.v. groepsgeest treedt hierbij echter het Groot Goddelijk Principe op. Dit neemt de plaats van de leidende factor in. Hieruit wordt een bewustzijn van God geboren. Gelijktijdig ontstaat echter een grote angst voor alle beleven, terwijl het beleven als noodzaak voor het “ik” blijft bestaan.
Wij kunnen ons nog niet ontworstelen aan een bewustwording omtrent daden en gedachten van eigen persoonlijkheid. Het gebrek aan vermogen tot negeren hiervan maakt deze omstelling van het “ik” tot een zeer pijnlijke. Eerst op de duur leren wij dat God door ons ziet, de wereld beschouwt en daarin handelt, zodat wij slechts Zijn middel zijn, zonder op onze werking enige invloed uit te oefenen.
De zevende poort: uitschakelen van alle bewustzijn, ook van het bewust zijn van God. Wij weten niet meer welke kracht door ons bewust werkt en handelt. Wij zijn volkomen onbetekenend binnen het totaal der Schepping. Verlies van het eigen “ik”, evenals in weg 1 en 2. Nu echter met de conditie dat het bewustzijn als geheel wegvloeit. Elke verantwoording voor daad, gebeurtenis en beleving, vroeger of op dit ogenblik, wordt genegeerd, daarvoor in de plaats treedt eenheid van bewustzijn met het goddelijke.
Ik heb u nu drie van die wegen genoemd. U zult ongetwijfeld begrijpen dat elk van deze wegen zijn eigen begeleidingsverschijnselen kent. Want wij kunnen geen esoterische weg gaan, zonder bij het volgen van een inwijdingsweg te komen op het terrein van het esoterisch- magische.
Op het ogenblik bv. dat ik daden ga stellen, als bij deze laatste weg, zonder daarvoor verantwoording te dragen, moet ik aan een God, godheid of geestelijke kracht, deze verantwoording overdragen en toeschrijven.
Mijn eigen gebondenheid, vooral bij de eerste 2 á 3 trappen, zal mij er dus toe leiden de magisch-rituele bezwering te gebruiken om mijzelf – ook in eigen ogen – van deze verantwoording te ontheffen.
Dit betekent gelijktijdig in de eerste fase een visualiseren – dus voor mijzelf zichtbaar maken – van de kracht die mij dus beheerst en de verantwoording draagt. Dit is een proces waarbij goden worden geschapen. Later worden deze door ons weer vernietigd.
Het is verder noodzakelijk dat wij te allen tijde de bekwaamheden die wij verwerven, door een vermindering van onze persoonlijke binding met de wereld, onverschillig op welke wijze, leren uiten als deel van de goddelijke kracht. Voorbeeld: genezende kracht.
Wanneer ik genezende kracht doe werken op de mensen, laat ik niet mijn eigen krachten tot hen uitgaan, noch richt ik deze door wil of gedachten. Op zo’n ogenblik ben ik in eenheid met het goddelijke. Dit betekent dat de genezende werking voor mij in de eerste plaats is gebaseerd op contemplatie van het Allerhoogste dat ik in mij ken.
Gelijktijdig personifieer ik dit vaak met transfiguratie, of verrukkingstoestanden gepaard gaande met de hoogste Geest Die in mij geopenbaard kan worden. Ik word tijdelijk tot stem en kracht uit een andere wereld, besef dit zelf zeer goed en ben tijdelijk machteloos en kan niet zelfstandig ingrijpen en handelen, het resultaat is: dat volgens de goddelijke wetten een harmonie ontstaat met de krachten van het Al, zodat deze krachten door mijn wezen kunnen vloeien, terwijl ik later niet in staat zal zijn te bepalen hoe deze krachten gewerkt hebben of waarom.
Om deze toestand te bereiken, maak ik gebruik van bepaalde hulpmiddelen, als bv. gebedssnoeren, bepaalde reukwerken. Bij primitievere praktijken ook soms gebruik van bepaalde alkaloïden.
Dit laatste zou ik u zeer zeker ontraden.
U zult begrijpen dat wanneer wij ons bezighouden met deze wegen, voor ons vooral de esoterische benadering van de trap wel zeer belangrijk wordt.
Hoe kan ik nu op de eenvoudigste wijze komen tot een contact met deze vreemde andere wereld?
Daarvoor moet ik mij realiseren hoe en waaruit zij bestaat. De zgn. geesten- of demonenwereld, ik zeg zogenaamd, want in werkelijkheid is dit geen andere wereld, bestaat uit mijn reacties op delen van de werkelijke wereld die ik niet waarneem, doch waarvan ik mij in mijzelf een voorstelling vorm, die echter niet identiek behoeft te zijn met de werkelijkheid.
Als resultaat verkrijg ik een aantal beelden die uitdrukking geven aan toestanden die ik niet bewust ervaar.
Deze beelden oproepende, bewerkstellig ik ook in mijzelf een toestand die met ongekende, werkelijke toestanden harmonisch zijn. Het zal nodig zijn dat ik over een reeks van deze beelden beschik met de daarbij behorende associaties.
Ken ik deze beelden eenmaal en heb ik voldoende associaties daarbij, kan ik dus in mijzelf alleen door concentratie op deze beelden de door mij gewenste toestand realiseren. Dit betekent dus een contact, ook met de ongeziene werkelijkheid, die deel uitmaakt van mijn eigen wereld.
Zo beschik ik nu in mijn eigen wereld werkende, over meer daadfactoren dan normaal. Daarna echter komt voor u een tweede vraag.
Want naarmate deze wezens, of geesten, voor mij winnen aan realiteit, wordt het mij moeilijker hen niet een zekere zelfstandigheid toe te kennen.
Zo gaan zij op de duur zelfstandig in mijn leven optreden en zullen ook op de voorgrond komen wanneer ik dit niet bewust, dus gedreven door redelijke factoren, wens. Ik zal dus over moeten gaan tot een exorcisme, een uitdrijving, of bezwering, die tegenover deze geesten bruikbaar is.
Ik baseer dit op een hogere macht die ik in mijzelf nooit verwerkelijk en waarvan ik mij slechts een vage voorstelling vorm.
Wanneer ik nl. hiervan een gevormde voorstelling zou hebben, zou deze kracht of geest mij evenzeer kunnen obsederen, ja, zelfs in bezit nemen als de kleinere krachten, waarvan ik gebruik maak om de gewenste toestanden in mijzelf te scheppen. Zij moet dus wel vaag blijven.
Dit houdt echter tevens in, dat zij voor mij de hoogst-emotionele betekenis moet hebben, waar ik dan door emotie kan komen tot een toestand, waarbij ik in staat ben al deze kleinere krachten en geesten uit te drijven, ja, zelfs voor goed uit te bannen.
Op de duur ontstaat hierdoor een zgn. magisch geheim. Dit magisch geheim werd door Salomo uitgedrukt in zijn zegel en wel speciaal in zijn persoonlijk zegel. Hierin gaf de ontlading van een bliksemschicht aan, hoe Goddelijke krachten zich ontladend in het “ik” bepaalde werkingen tot stand brengen, terwijl het eigen wezen door innerlijke waarden gelijktijdig deze ontlading afdwingt binnen het eigen wezen, krachtens eigen toestand.
Het geheim van het exorcisme is dus: een kracht bezitten die wij door zuiver emotionele reacties binnen onszelf kunnen wekken. De beste emotie, waaraan wij deze kracht kunnen binden is: geluk en angst. Wanneer wij angstig zijn, is dit voor ons de enige invloed die ons redden kan. Wij kennen haar niet, zij is vaag, maar weten dat zij komt wanneer wij angstig zijn.
Door deze wetenschap treedt een innerlijke geruststelling op, die ons gelijktijdig de kracht verschaft elk waanbeeld te zien voor wat het werkelijk is. Tevens betekent dit een gelijktijdig verbreken van relatie met krachten in de buitenwereld, waarmee wij door onze toestand een ogenblik waren verbonden.
Dit exorcisme kunnen wij natuurlijk uitbreiden. Het is dan ook een werking, behorende ook onder esoterische magie, wanneer wij gaan komen tot het uitdrijven van demonen. Dit ook bij anderen.
Ook dit uitdrijven bij anderen is wederom gebaseerd op het in zich kennen van een vage kracht, die men zich tijdelijk echter voor kan stellen in een willekeurige vorm, overal en te allen tijde. De vorm is voor de eigenschappen van de kracht niet bepalend. Het wezen, of beter mijn aanvoelen van het bestaan van dit wezen hier de beslissende factor.
Om indruk te maken op degene die ik moet bezweren, zal ik, terwille van het exorcisme, over het algemeen zekere rituele handelingen moeten verrichten. Zij zijn er in de eerste plaats op gericht de aandacht te trekken bij de persoon bij wie ik iets uit wil drijven. Onverschillig of dit een werkelijke geest is of een innerlijke toestand, moet je aandacht meer op mij gericht zijn.
Ten tweede moet ik door mijn houding, mijn gebaren en de totale indruk die ik maak, bij de persoon ten bate van wie ik het exorcisme drijf, de indruk wekken en versterken dat ik behoor tot de krachten van het goede.
In kerken gebruikt men daarvoor een kruis of een kruisbeeld als symbool, waar het kruis voor de huidige wereld tot symbool van de Goddelijke liefde is geworden.
In andere landen gebruikt men daarvoor ook wel een bloem, een tak met bloesems of soms een rijpe vrucht.
Wij kunnen natuurlijk ook voor onszelf willekeurig een symbool kiezen, maar het moet toch tevens iets zijn dat door de ons omringende wereld als vredes- of vreugdesymbool wordt aanvaard.
Door deze gebruiken schep ik dus reeds een zekere sfeer. Het verzet tegen deze sfeer zal scherper zijn, dan wanneer ik zonder deze sfeer en gebruiken de persoon in kwestie zou benaderen. Want in deze sfeer wordt een bedreiging van eigen waan, of, zo van werkelijke bezetenheid sprake is, een bedreiging van eigen bestaansmogelijkheid binnen deze wereld, erkend. Maar de persoon zelf reageert toch hierop met een verlangen naar vrede of vreugde. Dit is voor mij zeer belangrijk.
Heb ik eenmaal dit verlangen naar vrede of vreugde, dan kan ik, door hiermee harmonisch te zijn, in mij ook deze kracht van goed oproepen en doen overvloeien in de persoon voor en met wie ik werk. Hierbij zal ik duivelen, of waandenkbeelden, uitdrijven.
Toch moet ik met ritueel en gebaar ook tevens stoffelijk, duidelijk kenbaar aangeven dat dit gebeurt. Voor een dergelijke mens is nl. het gevoelservaren onvoldoende.
In de gevoelswereld heerst bij deze nl. strijd.
Indien er sprake is van een waanbeeld, is deze mens op het ogenblik van de uitdrijving tegen zichzelf verdeeld. Is er sprake van werkelijke bezetenheid, dan zal op dit ogenblik een hevige strijd tussen het geestelijk “ik” en van de bezitnemende geest sprake zijn. Ik moet dus wel grijpen naar uitdrukkingsmiddelen die op een lager vlak liggen. De stoffelijke trap die de gemeenschappelijk norm is van uw wereld.
U doet dit door zegenende gebaren. In de oudheid deed men dit ook wel door omhelzing.
Ik raak de persoon aan en zal in vele gevallen deze persoon iets reiken dat – volgens zijn besef – heilig is.
Vroeger was dit vaak een gewijde staf, tegenwoordig zal het vaak een houten kruis zijn, ook wel een gewijde hostie of een bijbel. Door het overreiken van dit symbool en de haast wel onwillekeurige daad van aanvaarding, is de persoon in eigen voorstellingsvermogen bevrijd. Hij of zij heeft het heilig goed kunnen aanvaarden en is dus, volgens eigen begrip en voorstelling, tijdelijk of voorgoed vrij van deze demon. Daarna is het voor ons noodzakelijk onze invloed op die persoon te bevestigen. Onverschillig of het een obsederende geest is dan wel een in het “ik” bestaand waanbeeld, kunnen wij erop rekenen dat onze tegenstander die wij uitdrijven, zal trachten terug te keren.
Dit houdt in dat in mijn ritueel, ook zoveel mogelijk visueel en auditief uitgedrukt, een definitieve suggestie naar voren komt. Ik ben sterker dan deze geest en deze geest zal niet kunnen terugkeren.
Zo nodig voeg ik de suggestie bij, dat indien deze kracht of geest al terug tracht te keren, ik hem de volgende maal met nog groter geweld zal bannen.
Dit geldt voor echte waandenkbeelden en voor bezetenheid.
Ik geef u dit voorbeeld uitgebreid, omdat u ziet hoe de behoefte aan uitdrukking – ook wanneer u tegenover anderen werkt – aan ritueel, aan gebaar, aan suggestieve invloed, noodzakelijk is.
Wij hebben niet alleen te maken met de geest. Wij hebben niet alleen te maken met het bewustzijn. Wij hebben te maken met de gehele persoonlijkheid, die nu eenmaal eerder reageert op stoffelijke prikkels en suggestieve beïnvloeding dan op redelijke argumenten van zuiver geestelijke waarde.
Ik mag daarbij opmerken dat alle grote genezers in de loop van de tijden, tot de grote Meester Jezus toe, allen gelijkelijk gebruik maakten van een dergelijke methode. Voor Jezus zelfs was in vele gevallen het haast onbenaderbaar-zijn een factor, die zeer sterk meewerkte bij de genezing van Zijn patiënten. Vandaar dat Hij een lamme kon dwingen om op te staan en zijn bed op te nemen en te wandelen. Om heen te lopen dus. Hij kon dit door de enorme spanningen en verwachtingen die Hij had opgewekt, terwijl Hij door de gesublimeerde geestelijke en ook stoffelijke uitstraling van Zijn wezen, Zijn gebaar, Zijn vertrouwenwekkend, gezaghebbend optreden, de laatste strootjes a.h.w. daarbij voegde, zodat de inhibitie onder deze spanning geheel verdween.
Wanneer wij in de magie met esoterie moeten werken, dan zullen wij ons dit moeten realiseren. Het is heel aardig om te geloven aan magische bezwering waarbij wij alle geesten van de natuur oproepen. Maar esoterisch gezien is het een vraag, of deze voor ons een werkelijkheid zijn. Het komt er ook niet op aan, of zij een werkelijkheid zijn voor ons. Het komt er op aan dat zij voor ons bestaan en hun werkingen in hun voorstellingsvermogen volledig leven, terwijl wij gelijktijdig kracht in onszelf bezitten om dit te beheersen. Dit is de kern van alle esoterische magie. Er bestaat ook andere magie.
De esoterische magie is gebaseerd op een innerlijke toestand, die al dan niet een werkelijkheid kan bevestigen, maar te allen tijde in zich zodanige spanningen opwekt dat hierdoor de omgeving te beïnvloeden is. Deze beïnvloeding wordt geprojecteerd op het vlak waarop men wenst waar de werking optreedt. D.w.z.: naarmate ik mij naar lagere materie en stof zal wenden, zijn er minder gedachten en meer emotionele, of zelfs, eenvoudig drijvende en dwingende factoren aanwezig. Naarmate ik mij tot hogere wezens richt, is steeds meer het redelijke element overheersend, terwijl gelijktijdig i.p.v. dwang en koelte, overweldigende liefde, genegenheid enz. optreedt.
Vragen
U heeft het over verschillende wegen met verschillende poorten. Komt het wel voor dat deze door elkaar lopen?
Neen, het komt wel voor dat de wegen elkaar kruisen, als u dat bedoelt. Maar het is niet mogelijk, wanneer je bij de eerste weg bv. drie poorten hebt afgelegd om de vierde poort van een andere weg te nemen. Want dan zul je daar moeten falen.
Elke reeks van ontwikkelingen is nl. gebaseerd op een logisch ontwikkelen van eigenschappen en toestanden in het eigen wezen.
Dat deze zeven poorten overigens een hypothese zijn en geen feitelijke werkelijkheid zult u reeds de vorige maal uit mijn betoog begrepen hebben.
Dit is een door degenen, die deze leerstellingen ontwikkeld hebben, aangenomen aantal, omdat zeven het getal van de mens is en men verdeelde in zeven factoren om hierdoor aan te geven dat in de mens dus zeven mogelijkheden bestaan om te falen voor hij komt tot zijn nieuwe fase: de volmaaktheid. Dat daarbij gelijktijdig elke overwinning iets van het zuiver menselijke wordt achtergelaten, waardoor iets van het priesterlijke en uiteindelijk hoge priesterlijke in de plaats komt, is een factor die wij eenvoudigheidshalve verwaarlozen.
Maar wanneer u nagaat hoe de beproevingen liggen – kunt u misschien nalezen – dan zult u zich realiseren dat deze in het begin zuiver menselijk zijn en zelfs aangepast aan zekere menselijke begeerten en behoeften, terwijl ook de angsten die daar optreden zuiver menselijk zijn.
Hoe verder wij echter gaan, hoe meer de weg van het normale wordt verlaten, wij moeten dan ook geheel andere bases stellen om zoiets te winnen.
Nu scheiden in deze ontwikkeling zeer grote kloven de punten van bewustzijn, die ongeveer op gelijke hoogte liggende, echter een geheel verschillende verandering van wezen representeren. Daarom kunnen deze wegen elkaar wel kruisen, maar nooit in elkaar overgaan.
Zou men toch trachten van de weg op de andere weg over te springen, dan kan men erop rekenen dat grote mislukkingen, misschien zelfs zeer ongelukkige omstandigheden in het leven hiervan het gevolg zullen zijn. Want een dergelijke mislukking brengt over het algemeen een psychische reactie met zich die niet mals is.
Wij kunnen dus ook niet zo maar zeggen: Wij kiezen weg vijf of weg zes, maar dienen te weg te kiezen waarvan de mogelijkheden reeds in ons liggen.
Er wordt aangenomen dat de eerste trap, die weliswaar grote angsten kent, maar ons anderzijds de mogelijkheid laat om terug te krabbelen, aan de mens de mogelijkheid geeft naar eigen voorkeur een weg te kiezen. Bij niet slagen in de eerste trap staat het de mens immers vrij een andere weg te proberen.
Heeft men echter een weg definitief ingeslagen en een of meer poorten gepasseerd, dan is er geen terugkeer meer mogelijk. Want reeds het door schrijden van de eerste poort betekent een blijvende verandering binnen de persoonlijkheid. Men kan dus nooit meer terug tot het punt waarvan men uitgegaan is.
Maar is het wel verantwoord voor een mens, die vrouw en kinderen heeft, een dergelijke weg te gaan bewandelen?
Dit is een vraag die men vanuit menselijk standpunt ongetwijfeld ontkennend, vanuit ons standpunt bevestigend zal moeten beantwoorden. Om de volgende redenen achten wij het verantwoord:
Het gaan van deze weg zal altijd gebaseerd zijn op een zoveel mogelijk handhaven van de normale omstandigheden buiten u. Het behoort niet tot uw plicht en verantwoording, ook al denkt men er op aarde anders over, om meer dan in het noodzakelijke voor vrouw en kinderen te voorzien. D.w.z.: u zult uw kinderen zo moeten opvoeden, dat zij in staat zijn hun eigen weg te vinden. Maar daar hoort zeker niet bij dat zij ook een universitaire opleiding moeten hebben. Uw vrouw heeft u onder de geldende opvattingen gehuwd, in de overtuiging dat zij als gevolg van deze band door u gevoed en gekleed zal worden. Dit houdt in dat u haar van de noodzakelijke kleding en voeding moet voorzien. Hiertoe bent u inderdaad verplicht. Indien zij meer wenst, heeft u niet het recht van haar een aanpassing aan uw standaard te eisen. Zij is dan volkomen vrij hierin haar eigen weg te gaan. Het staat haar dus ook volkomen vrij in haar wensen te voorzien door haar eigen werkzaamheden en zo op een geheel ander pijl en plan dan u te leven.
Maar zal men, indien men zo’n weg volgt, wel in staat zijn in voedsel en kleding te voorzien?
Altijd. U vindt het misschien eigenaardig, maar de mens die naar geestelijke bewustwording streeft, zal te allen tijde op zijn weg het levensminimum kunnen bereiken en vaak overtreffen.
Indien daartoe dan ook de verzorging van anderen behoort, is dit inbegrepen in het minimum dat u krachtens uw weg zult bereiken. Maar meer ook niet.
Wenst men meer, dan zijn er grote moeilijkheden.
Hierbij moet u echter bovendien overwegen, dat wanneer u een weg kiest, de weg van absolute zelf-negatie voor een westerling praktisch niet te gaan is.
Juist daarom heb ik als laatste de weg van de daad beschreven. Ik geloof, u hierin reeds duidelijk te hebben gemaakt, dat op deze weg de daad de eerste noodzaak is. Dit houdt ook de verantwoording voor de daad in.
Degene die daadkrachtig is en wel bewust en vastbesloten voortgaat, zal echter te alle tijde door deze daad bepaalde stoffelijke voordelen hebben boven anderen.
Zo zal men uit de stoffelijke wereld voor zichzelf en anderen dàt kunnen verwerven wat men als noodzaak voelt. Maar zodra de mens meer neemt dan het noodzakelijke belast hij zichzelf en zal hierdoor tegenslagen ervaren. Dus in zichzelf is het wel verantwoord.
Wanneer het over een keuze van wegen gaat, lijkt het mij toch wel verstandig dat u hiermede tenminste wacht tot wij alle wegen behandeld hebben.
De volgende keer zullen we er misschien weer een paar bespreken.
Maar nogmaals: het is verantwoord.
Vanuit ons standpunt kan nl., ook al klinkt voor u misschien wat vreemd, de vrouw geen recht op de man doen gelden en heeft de man evenmin recht op de vrouw. Wat gegeven wordt, wordt vrijelijk gegeven. Wat genomen wordt kan slechts genomen worden, omdat het vrijelijk werd geboden.
Kinderen die uit hun verbintenis voortkomen, betekenen een verantwoording voor de ouders, tot het punt waarop zij in staat zijn in hun eigen onderhoud te voorzien. Dit is meestal betrekkelijk vlug. U zult hieruit begrijpen dat voor ons de relatie man/vrouw in een geestelijke ontwikkeling qua verplichting al heel weinig zegt.
Kinderen betekenen ons inderdaad iets meer, omdat hierbij een opvoeding nodig is tot – laten wij zeggen – tenminste het 10de of 12de jaar.
Daarna kunnen de kinderen, krachtens hun mogelijkheden, geacht worden in staat te zijn geheel voor zichzelf zorg te dragen, ook al zal dit niet altijd op een wijze gebeuren die volwassenen redelijk en goed achten.
Ik hoor het, maar ik begrijp het niet, het lijkt mij niet verantwoord kinderen van 12 jaar in deze tijd reeds aan zichzelf over te laten.
Dit komt, omdat deze wereld er hoe langer hoe meer aan gewend is aan jonge mensen geen verantwoording meer te geven. Maar het feit blijft dat de mens, die door noodzaak hiertoe gedwongen wordt, reeds op 12-jarige leeftijd in staat is hetzelfde werk te verrichten waarvoor men thans vaak in de fabrieken speciaal geschoolde arbeiders gebruikt.
Hieruit volgt verder, dat een kind van 12 jaar, mits voldoende gevoel van verantwoording hebbende, vaak met zuiverder en klaarder rede oordeelt over toestanden, dan iemand die tot zijn 25ste à 27ste jaar door “paps” en “mams” wordt onderhouden en al deze tijd, zonder werkelijke verantwoordelijkheid te dragen, slechts gestudeerd heeft.
Als u mij toestaat een opmerking te maken, die met mijn onderwerp niet in direct verband staat, het nadeel van de huidige opvoedingsmethodes alsook van de kant van de gegeven academische opleidingen, is wel dat men te lang kunstmatig jong wordt gehouden.
Het is voor het individu uiteindelijk misschien prettig, wanneer men eerst op 26ste of 27ste jaar gaat kijken, wat men zal beginnen. Het is voor die mens heel aardig, maar het betekent ook dat hij, gedurende een periode van 14 à 15 jaren geen verantwoording heeft gedragen, terwijl hij in staat was deze wel te dragen.
Dit brengt met zich mee dat hij, gezien zijn gevormd karakter, ook in de toekomst over het algemeen geneigd zal zijn, waar mogelijk, verantwoording te schuwen. Ook waar hij deze op zich zou moeten en kunnen nemen.
Dat is theorie.
Dit is geen theorie, mijn vriend, dit is de praktijk.
Maar onze arbeidswetten dan? Wat kan en mag een kind van 14 jaar in deze gemeenschap presteren?
Wanneer de maatschappij het het kind onmogelijk maakt op deze leeftijd te werken en zijn brood te verdienen, zal deze maatschappij ook ongetwijfeld de maatregelen treffen, zodat het kind niet verhongert, dat het gekleed, zo nodig ook geschoold wordt enz.
Dit is nl. het normale gevolg van een dergelijke, m.i. vergaande regeling.
Dit zijn de logische consequenties.
Nu weet ik wel dat het voor de doorsneemens niet prettig is dit zo te bezien en dat de wijze waarop ik dit zeg u op het ogenblik harteloos lijkt. Toch ben ik dit niet.
Ik kan u verzekeren dat gelukkiger en betere mensen voortkomen uit degenen, die reeds vroeg verantwoording dragen en leren op zichzelf te vertrouwen, dan uit dat deel van de mensheid dat voortdurend gewend is aan steun en zorg, zelfs bij het ontbreken van een klein deel hiervan reeds redeloos, hopeloos en radeloos wordt.
Verder zou ik u erop willen wijzen dat alle banden en verplichtingen die door de maatschappij worden opgelegd, slechts banden zijn die gericht zijn op een materiële zekerheid, niet op een geestelijke.
Wanneer men dus een geestelijke weg kiest, is het logisch dat men zover noodzakelijk – maar niet meer dan dat – deze stoffelijke regelingen zal verwaarlozen en misachten.
Wanneer u wist hoe wij soms denken over uw bv. economische systemen en over de wijze waarop u meent uw maatschappij te kunnen verbeteren, dan zou u waarschijnlijk schrikken.
Gezien de dwaasheid, waarmee de mens op het ogenblik elke verantwoording, elke mogelijkheid tot het door eigen schuld ervaren van gebrek en ongeluk ontneemt, is zeer groot. Want de mens heeft juist deze prikkel nodig, ja, vaak zelfs deze ervaring om te kunnen komen tot een rijk en verantwoord leven.
Het systeem, dat wij thans hebben, deugt niet?
Neen, het deugt niet, omdat de mens hierbij kind blijft tot aan het graf.
Het is echter juist de bedoeling dat de mens ook geestelijk opgroeit.
Stoffelijk kunnen wij dit alles nog tolereren, maar geestelijk niet. In geestelijk opzicht is het noodzakelijk dat men leert te werken, iets te scheppen, iets te veroveren en iets te verliezen.
Werkelijk. Deze punten betekenen voor geestelijke bewustwording heel veel in het leven.
Wanneer u dus een geestelijke weg gaat, durf ik u te verzekeren dat u begint met veel te verliezen, dat u begint veel achter u te laten, want dit is nu eenmaal het begin van elke weg die voert tot geestelijke ontwikkeling en bewustwording. Juist daardoor echter wordt men rijk. Rijkdom is niet dat wat wij bezitten, maar juist hetgeen wij kunnen missen. Dat vergeet de tegenwoordige mens wel eens. Wij zien dat in. Wij zien de gevolgen van wat er zich op het ogenblik op aarde afspeelt.
Juist daarom menen wij te kunnen zeggen: Ja, al bent u ook gehuwd en heeft u desnoods 20 kinderen, wanneer het voor u een geestelijke behoefte is een bepaalde weg te gaan, is dat ook verantwoord.
In vele gevallen zal het gaan van die weg na het leed, dat zeer zeker het begin daarvan kentekent, ook voor degenen die met u zijn, geestelijk, maar ook vaak stoffelijk, ja, zelfs lichamelijk een grote verbetering betekenen.
U moet niet vergeten dat u niets verlaat. Een verlaten is een verachtelijk terzijde schuiven. Integendeel! U betrekt immers in uw pogen en werken degenen die u dierbaar zijn zoveel u kunt. U geeft hen dus ook aan waarom u meent deze weg te moeten gaan. Daarmee verkiest u hen, ook geestelijk gezien, en verheft u hen ook boven alle anderen.
Hierdoor schept u i.p.v. van een innerlijk verzet op de duur een begrijpen. Dit, ofschoon een band uiterlijk in het begin verloren gaat, in welk geval u met vele ressentimenten te maken krijgt.
Maar de kern van de basis, die door uw verandering is gelegd, is beter en blijvender. Zij betekent een uiteindelijk aanvaarden en op de duur begrijpen, misschien zelfs een respecteren van uw houding.
Voor uzelf is deze houding, wanneer u werkelijk oprecht en intens verlangt om deze weg te gaan, de enig mogelijke. Zou u met dit verlangen in u toch normaal in de maatschappij voortgaan, dan zou u noch tegenover uzelf, tegenover uw vrouw, of tegenover uw kinderen uw werkelijke verplichtingen verder waar kunnen nemen. Ik weet niet of u daar wel eens over na hebt gedacht.
Je kunt deze weg dus alleen maar gaan wanneer je er innerlijk rijp voor bent? Doe je het voor die tijd, wordt het een fiasco.
Eerder kunt u het niet doen. De toestand is zo, dat de eerste trap van elke weg grote offers vraagt. En eerst op het ogenblik men intens begeert naar deze bewustwording, zal men in staat zijn, bereidt zijn, daarvoor de nodige offers inderdaad te brengen. Tot die tijd blijft het bij ijdellijk denken, ijdel speculeren. Dan komt er in de praktijk niets van terecht.
Als je zover bent, dan zie je de dingen natuurlijk ook heel anders, op een heel andere manier.
Inderdaad. Je ziet andere waarden. Ik mag erbij voegen: over het algemeen zijn dan de feitelijke bezwaren, die reëel zouden kunnen zijn, zeer sterk geslonken.
Dat is niet een hoofdfactor, maar, gezien het menselijk wezen en ook de wijze waarop zich de geest ontwikkelt, een bijkomstige factor, die in 9 van de 10 gevallen in verschijning treden.
Maar mag een mens met de waarden van zijn eigen geestelijke groei, de mens die naast hem leeft dat grote verdriet aandoen?
Dat mag hij doen en dat mag zij doen. Indien daaruit kan worden verwacht dat een grotere bewustwording voor de persoon in kwestie het gevolg is. Dat is in de meeste gevallen zo.
Sta mij toe, juist op het gebied van de verhoudingen op deze wereld nog enige opmerkingen te maken.
De vrouw die gehuwd is, neemt over het algemeen haar echtgenoot als iets vanzelfsprekends, als een recht, dat zij zich in de wereld heeft verworven. De realisatie dat dit niet zo is, zou zeer zeker voor haar een stap in de goede richting zijn. Zij zou leren begrijpen dat een mens geen rechten tegenover andere mensen kan hebben, doch slechts plichten.
Voor een man geldt precies hetzelfde. Indien de vrouw als iets vanzelf sprekends wordt genomen, dan zal elke verandering daarin voor de man een smartelijke ervaring zijn, maar er tevens op wijzen dat zij geen verlengstuk van zijn eigen “ik” is zonder meer. Dus gunstig.
Nemen wij nu echter aan dat geen elkaar-zo-maar-accepteren als een gewoonteverschijnsel, desnoods een dierbaar bezit, plaatsvindt, maar daarentegen een wisselwerking tussen twee persoonlijkheden die, vrij tegenover elkaar staande, elkaar volledig kennen, respecteren en waarderen en daarom gezamenlijk het leven delen. Dan lijkt het mij haast onmogelijk dat in een dergelijke ontwikkeling de één een weg zou gaan, waarop de ander niet graag zou volgen.
Dus met andere woorden, als de één een andere weg zou gaan dan de ander, is er al een fout?
Dan ligt er al een fout! Niet, wanneer de één op de duur een andere weg volgt, maar wel, wanneer zij beiden in het begin een andere weg zoeken.
Wanneer een werkelijke geestelijke eenheid tussen mensen bestaat, onverschillig in welke stoffelijke vorm deze wordt uitgedrukt en gerealiseerd, dan zal te allen tijde een samengaan het belangrijkste zijn, omdat men elkaar niet beschouwt als deel van het wezen, maar als noodzaak voor eigen bewustwording, als een spiegel, waarin men de wereld a.h.w. ziet.
Er bestaat een oud gezegde op dit gebied, dat misschien weer kan geven wat ik bedoel te zeggen.
De dichter zei nl.:
Deze twee hebben elkaar lief,
want ziet,
zij aanschouwt de wereld door zijn ogen
en hij kan de hemelen slechts zien in
de stralende sterren,
die zij achter haar oogleden verbergt.
Hij geeft daarmede aan, dat de vrouw uit de aard van de zaak meer naar de wereld kijkt, ofwel praktisch kijkt, de man naar de sterren.
Het is inderdaad waar, de man – schijnbaar praktisch – zoekt het over het algemeen verder en hoger dan de vrouw.
De vrouw echter ziet haar wereld met eigen ogen, dus in haar eigen visie en belangen, maar beleeft wereld door middel van de man. De man echter kan zijn idealen slechts vinden door middel van de vrouw, waar zij voor hem de volledige uitdrukking is van alle mogelijkheden.
Ik vindt dit één van de aardigste verklaringen omtrent werkelijke liefde.
Hoe weet je dat je juiste weg hebt gekozen?
Dat weet je voor je aan de eerste poort komt. Want wie de eerste poort doorgaat, is op de juiste weg. Anders kan hij de beproeving niet doorstaan. Daardoor is het juist zo goed dat je dus tot de eerste poort terug kunt keren. Er is dan nooit onherstelbaar kwaad gebeurd.
Heeft men die eerste poort doorschreden, dan zal men zich wel moeten realiseren dat men deze angst in zichzelf moet overwinnen en dus verder gaan. Want die stil blijft staan na de eerste poort voorbij te gaan, wordt achtervolgd door de angsten die deze eerste poort voor hem beheerst.
Dus je kan later nooit zeggen: ik ga een andere weg kiezen?
Neen. Het is begrijpelijk, elke weg betekent de eliminatie van alle persoonlijke eigenschappen die niet met de weg in overeenstemming zijn. En daarvoor in de plaats het brengen van een contact, of harmonie met het Goddelijke, of de Eeuwige, zo u het noemen wilt, in overeenstemming met de gekozen weg.
Dan geloof ik dat ik het voor vandaag hierbij laat. Ik meen dat deze lezing niet te zwaar en te onbegrijpelijk voor u was?
Ik meen tenminste vast te kunnen stellen dat hetgeen ik u heb verteld – in tegenstelling met mijn voorganger – voor ongeveer 80% begrepen is. Wat voor ons op het ogenblik een zeer voldoende kwantum is.
← vorige tekst | overzicht | volgende tekst → |