1 mei 1956
De dimensies
Zo, dan beginnen wij vandaag eerst naar eens met: de dimensies.
De vorige keer heb ik u verteld dat andere dimensies dan de door u gekende voorstelbaar zijn. Ik heb er u dan ook enkele van genoemd. Allereerst moeten wij nu begrijpen dat deze vreemde dimensies nooit geheel en nauwkeurig in aardse afmetingen over te brengen, of te vertalen zijn. Dit zult u, hoop ik, allen begrijpen, dit staat dus vast. Onthoudt u dat voortaan wanneer ik hierover verder spreek.
Wat wij bij deze bijeenkomst zullen proberen te doen, is om binnen de driedimensionale wereld een voorstelling omtrent de mogelijkheden van een vierdimensionale wereld mogelijk te maken. U moet nu allen met mij meedenken.
In de eerste plaats hebben wij natuurlijk de tijd. Nu kan er een ogenblik zijn dat voor mij de noodzaak bestaat een vergelijking te maken tussen de afmetingen van een vlak, of van een kubus en de tijd. Dit is moeilijk. Ik kan dit natuurlijk doen aan de hand van verschillende oude theorema’s.
Altijd weer zal ons echter één ding blijken. Zolang de tijdsduur een korte is, kunnen wij het vergelijken door het oude theorema van Pythagoras, waaruit blijkt dat de tijd een werkelijke voorstelbare dimensie, een vaste afmeting, is.
Wanneer wij echter verder werken, komt er een ogenblik dat ons de grotere tijdswaarde een negatieve uitkomst geeft. Dit heeft ook zijn betekenis.
Bij een korte tijdsduur is de verandering vast te leggen en dus op aarde voorstelbaar te maken. Ja, zij is zelfs uit te drukken in een grafische voorstelling.
Er komt echter een ogenblik dat zelfs de grafiek niet meer in staat is de werkelijke verhouding uit te drukken.
Wat gebeurt er dan op dat ogenblik? Dan wordt mijn tijdswaarde negatief. Als getal is zij nog altijd neer te schrijven. Zij kan ook nog in een statistiek worden uitgedrukt, maar is niet meer als werkelijkheid te realiseren.
Wij schakelen echter voor het ogenblik dit onderscheid tussen positieve en negatieve waarden uit. Wij zeggen: “Hier loopt een mens. Thans is hij hier, na een seconde bevindt hij zich daar en zo steeds verder.” Wat krijgen wij dan op deze manier? Een mens, die eigenlijk een soort spoor is, een rail in de tijd.
Hij heeft nog een gestalte en deze heb ik nu in een tweedimensionaal vlak geprojecteerd. Bezie ik hem in de tijd, dan is hij, qua afmeting en gestalte, eigenlijk veranderd. In het tijdsmoment komt nl., zeer onvolledig en zeer begrensd, één mogelijkheid van de tijdrail-(Zeitschiene)-mens naar voren.
Wanneer ik dit toe ga passen niet meer op één mens, maar op alle mensen, dan krijg ik een heel komische verhouding. U loopt hier, maar een ogenblik later staat een ander hier. Uitgedrukt in de vierde dimensie zijn er dus twee personen op dezelfde plaats. Aardig, hè? Zij zijn daar natuurlijk niet tegelijkertijd. Het tijdsmoment kan dus anders worden gezien. Maar in de werkelijkheid is het zo. Hier is de indruk van de eerste mens, want die was hier al. Nu komt hier een tweede en doorsnijdt de tijdsbaan van de ander. Wat is hier van de consequentie? Weet iemand dit?
Dat zij er tegelijk zijn?
Neen, de consequentie – het is werkelijk esoterie – dat wanneer wij de tijd als een meetbare en in het bestel van de dimensies ingevoegde waarde zien, geen persoonlijkheid van mens tegenover mens meer bestaat. Niet meer: “hier een mens en daar een mens”, alles is een eenheid. Een eenheid, die door de tijd onderling gesloten wordt. Dat is punt één.
De tijd is dus voor ons de uitdrukking van het esoterische theorema dat in God alles één is. Dit geldt dus voor het heelal. Wanneer u dit niet duidelijk is, kunt u mij zo dadelijk nog om de verdere uitlegging vragen, die hierbij nog behoort.
Punt twee. Kracht. Wat zien wij op elk plaatsje in de ruimte? Het bevat energie. Deze energie kan zich in vele vormen uiten. Hoe zij echter ook optreedt: het is en het blijft energie.
Wanneer ik mij nu de vier dimensies voorstel, met de tijd dus inbegrepen, wat zie ik dan? Alles loopt door elkaar, alles is één. De kracht echter is overal. Zij bindt deze vormen tezamen.
Wat wij eerst hebben gezien, is een situatie van krachtsverhoudingen, is in werkelijkheid één veld. Er is geen verschil meer. Alles is gelijk.
Nu moet ik dit voor mijzelf weer in een begrijpelijke voorstelling gaan uitdrukken. Hoe kan ik dat doen?
Ik heb hier deze wereld waarop als wormen dooreen slingerende mensenlevens in de tijd de indruk geven van een prehistorische hersenmassa. Ik ga nu mijn kracht meten. Wat blijkt dan? Dat over het geheel genomen de kracht in deze schijnbare krachtsverhoudingen wel gelijk is, maar dat de werking van de kracht, wanneer A hier staat, niet gelijk is aan de krachtswerking wanneer B daar komt. Klaarblijkelijk zijn in dit gelijkblijvende veld toch verschillende waarden aan te geven. Deze hebben in de tijd hun werking. De scheiding van de persoonlijkheden kan ik dan afleiden uit het feit dat tijds- en krachtsverhoudingen op elk ogenblik gezamenlijk een nieuw dimensionale verhouding veroorzaken.
Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat deze twee persoonlijkheden, die bij beschouwing van het tijdsmoment als vaste waarde op een plaats tegenwoordig zijn, toch gescheiden persoonlijkheden hebben. Wat blijkt namelijk?
Deze kracht heeft een variërende trilling, en deze trilling in de tijd bepaalt de persoonlijkheid van de mens.
Dit is nu allemaal wel heel mooi, maar waar kom ik zo terecht? Ik zal eerst maar eens moeten gaan kijken naar de ruimte. Want ook de ruimte is een dimensie. Tenminste, in een bepaalde vorm.
Ruimte functioneert niet alleen buiten ons, maar ook in ons. Op het ogenblik dat zij binnen ons tot aanzien komt, veranderen de eigenschappen die u aan de ruimte toekent. U zegt: “Ruimte is in vlakken te verdelen en wel tenminste in drie richtingen.” Verder zegt u: “Ruimte kan ik niet comprimeren. Ruimte is en blijft: ruimte. Zij kan begrensd zijn, zij is zo groot, zo groot, maar ik kan ruimte niet samendrukken tot één compacte massa.” Wat blijkt echter?
Een mens gaat denken. Dat is logisch, nietwaar? Zelfs de apen hebben hun gedachten, misschien zelfs ook over de mensen. Dus een mens denkt ook. Misschien wel niet veel, maar zijn gedachten zijn werkzaam. Nu kijkt hij naar buiten. Hij zegt: “Ik zie de zon”, “of de maan.” En op het ogenblik dat hij deze gezien heeft, heeft hij ook de herinneringswaarde daarvan.
En zo zijn de zon en de maan ook in hem besloten. Hoe kan dat dan?
Wanneer wij uitgaan van het standpunt dat ook de voorstelling een kracht is, vindt binnen de dimensie “kracht” de vorming door de gedachte ook binnen de mens plaats. Ja, wat meer is, binnen de mens vindt geen weergave, tenminste geen nauwkeurige weergave, van zijn waargenomen of beleefde wereld plaats. Integendeel. Hij schept zich zijn eigen wereld binnen zijn “ik”. Ik heb dus ook daar “ruimte”. Is dit echter een ruimte die wij meten kunnen, zoals dit buiten de mens het geval is?
Neen. Wij kunnen haar ook niet indelen in dimensies. Een ding is echter zeker, het is werkelijk waar dat deze wereld binnen de mens bestaande, ook buiten deze mens een aandrijvende invloed heeft die niet bepaald wordt door een van de genoemde dimensies.
Hier heb ik dus een stuwende werking, die ik niet zo maar alleen bij “kracht” kan onderbrengen. Ik kan ze ook niet in de tijd plaatsen. Want, waar de tijd meetbaar is, kan ik deze drang niet meten. Ik kan dit ook niet onderbrengen onder: lengte, hoogte of breedte. lk kan slechts voor mijzelf constateren: hier is een stuwende kracht. Wanneer die kracht al bestaat, hoe uit zij zich dan? Schijnbaar op een zeer eigenaardige manier. Want deze drang beheerst gelijktijdig de menselijke wereld met maar drie dimensies en ook de tijd. Want het tijdsbeleven is wel degelijk mede door deze innerlijke wereld, deze innerlijke drang bepaald.
Ook de ruimte, de voorstelling van de ruimte in mij, zowel als de beleving van de ruimte buiten mij worden door deze drang bepaald. Waar blijven wij dan?
Dan moet ik vaststellen: in mij bestaat een functie die ik ruimtelijk kan zien, want zij is alomvattend, vandaar mijn uitdrukking: ruimte is een dimensie.
Zo komen wij dan, als resultaat van het voorgaande, tot de vreemde conclusie dat er buiten de door mensen drie gekende dimensies, nog drie andere dimensies bestaan, waar deze door de mens tot één ervaring worden samengevat, noemt de mens ze tezamen met het woord: tijd of tijdsverloop. Maar desondanks draagt deze tijd dus drie verschillende waarden in zich.
Zo, vertelt u maar eens of dit allemaal duidelijk is? Zoals ik u gezegd heb: wij gaan nu werkelijk in alle ernst beginnen. Allemaal zover mee kunnen komen? Nu, dan gaan wij verder.
Het gaat ons niet alleen om de dimensies; het gaat ons ook om de esoterische ondergronden daarvan. Want wat hebben wij eraan, wanneer wij kunnen zeggen: “O, dat is de tijd en dat is de kracht en dat is de innerlijke ruimte van de mens, die hier tot uiting komt.” Het gaat om de consequentie daarvan. Dat is niet zo gemakkelijk.
Want, ik heb u nu deze drie dimensies zo’n beetje uiteengezet, zonder gebruik te maken van berekeningen, of formules. Ik heb dat maar even met rust gelaten, misschien doen wij dat later nog wel eens. Wanneer u deze berekening zelf zou willen beginnen, dan kunt u beginnen met de phytagorese berekeningen van Einstein eens na te zien, dan weet u wel het een of ander over hetgeen ik u hier verteld heb.
Wij moeten deze waarden echter terug gaan brengen tot iets dat kan worden uitgedrukt voor de mens als een omschreven waarde. Dan eerst wordt het nl. mogelijk om als mens in deze andere dimensies te werken; zonder een voorstelling gaat dat nl. niet.
Punt een. In mijzelf draag ik geheel de wereld. Dit is mijn wereld. Deze wereld stuwt en leidt mijn bewegen door de tijd. Er is dus een directe relatie tussen de tijd en deze stuwing die mij mijn bewegen door de tijd voorschrijft.
Punt twee. Nu kom ik aan de kracht. Deze beweging komt tot uiting in de tijd door de kracht. In mij is de stuwende kracht aanwezig. Maar ik moet uit de kosmische kracht het vermogen tot mij trekken om als persoonlijkheid deze stuwing van uit mij naar buiten te brengen.
Dan zal ik eerst beginnen met deze stuwkracht in mij, die mij voortdrijft door de tijd. Er is altijd een groot verschil tussen de wereld van de drie dimensies en de wereld in mij. Desondanks is de wereld in mij, mijn ruimte, mijn persoonlijke ruimte, geheel uitgedrukt in driedimensionale termen. Dit is een groot voordeel voor mij.
Ik heb weliswaar nog te maken met de zgn. onbestemde gevoelens, de onberekenbare impulsen die opkomen, maar deze kan ik uitschakelen wanneer ik mijzelf in mijn persoonlijke wereld thuis weet.
De eerste vraag is dus: Hoe kan ik een overeenstemming bereiken tussen mijn eigen persoonlijke wereld en de – nu ga ik gevaarlijk woorden gebruiken, daar komt u op terug, dat weet ik nu al – schijnbare ruimte buiten mij.
Niet zo gevaarlijk.
Niet zo gevaarlijk? Dan heeft u nog niet ver genoeg doorgedacht. De schijnbare ruimte, dus buiten de mens bestaat geen ruimte. Dat heb ik hier eigenlijk mee gezegd. En de consequenties daarvan zijn veel groter dan u zich op het ogenblik realiseert. Maar goed, daar komen wij wel eens op terug. Want wanneer ik de bezwaren naar voren ga brengen – dat weet ik zeker – dan weet u daarop toch geen antwoord. Dus later.
Let nu op. De ruimte in mij kan ik vergelijken met de schijnbare ruimte buiten mij. D.w.z. dat invloeden buiten mij ook een werking op mij uitoefenen. De wereld binnen mij, die bepaald wordt door wat wij voorlopig zullen noemen de vierde dimensie, bestaat weliswaar uit de drie genoemde factoren, maar kan in de wereld buiten mij worden uitgedrukt als één dimensie.
Zegt u dat nog eens.
Wij zullen dat nog eens heel eenvoudig en duidelijk zeggen. Vanuit de wereld in mijzelf, bestaande uit drie afmetingen, die wij gezamenlijk de vierde dimensie hebben genoemd, is de wereld buiten mij slechts één dimensie. Wij kunnen dit ook omkeren.
De wereld in mij is, voor de driedimensionale wereld buiten mij, slechts kenbaar als een dimensie. Want u beweegt zich weliswaar in een driedimensionale ruimte, maar de ervaring daarvan is een eenvoudige eenheid. Zo is dus voor de innerlijke wereld de driedimensionale wereld buiten u slechts een meetbare waarde, dus eigenlijk slechts één dimensie.
Nu kom ik op het springende punt van mijn betoog. Dat u dit begrijpt, is noodzakelijk voor een begrip van de esoterische waarheden die ik u nog wil gaan voorleggen.
Wanneer de driedimensionale wereld zich voor onze persoonlijkheid uit als één dimensie, terwijl aan de andere kant onder de naam “tijd” de driedimensionale verhoudingen van onze innerlijke wereld als een mogelijk vierde dimensie in de stofwereld genoemd wordt, dan kan ik zeggen dat mijn persoonlijkheid zich beweegt op een lijn, waar zich aan beide zijden drie dimensies bevinden, zodat de lijn van mijn bewustzijn de invloed van beide, schijnbare gescheiden, werelden ondergaan.
Zo, nu komen wij bij de esoterie. Want, wat zegt ons nl. de esoterie: “Er bestaat geen wet met uitzonderingen.”
Elke wet en wetmatigheid, die in het hele Al voorkomt, kent geen uitzondering. Wanneer toch uitzonderingen schijnen voor te komen, moeten wij dus zeggen dat men de wet niet juist heeft erkend.
Dit was het eerste punt.
Het tweede punt: De kosmische wereld is onze persoonlijkheid, want het is slechts onze persoonlijkheid, die voor ons begrip en onze persoonlijkheid de beide driedimensionale werelden tot een begrip verenigen kan.
Dan concludeer ik hieruit dat de enige onveranderlijke norm mijn “ik” is. Dit echter niet in de persoonlijkheidsvoorstelling, zoals deze in mijn innerlijke wereld leeft, noch in de uiterlijke vorm waarin zij zich in de wereld buiten mij uitdrukt. Nu komen wij aan een heel mooi punt.
Wanneer ik, hetzij in de wereld in mij, hetzij in de wereld buiten mij, een wet erkend heb, waarop geen uitzonderingen mogelijk zijn, dan mag ik aannemen dat ik een kosmische wet voor alle dimensies van toepassing heb gevonden. Ontdek ik haar buiten mij, zal zij zich dus spiegelen in de wereld binnen mij en in deze gespiegelde vorm daar evenzeer waar zijn.
Dus goed luisteren nu. Wanneer ik buiten mij een kosmische wet heb erkend, dan kan ik deze niet rechtlijnig in mijn innerlijke wereld toepassen. De waarden van de wereld in mij en in de wereld buiten mij zijn elkaars tegendelen. Wanneer de wet aan de ene kant positief is, is zij in de andere wereld a.h.w. negatief. Datgene, wat in de wereld negatief is, wordt binnen mij positief.
Dat lijkt zo al heel eenvoudig, nietwaar? Maar geheel juist is het nog niet. De spiegeling van de wetten houdt een omzetting van waarden in.
Wanneer dus een wet buiten u zegt, dat 2 pi R² oppervlakte is en ik breng dit naar mijn andere wereld, dan moet het daar een t.o. hiervan een negatieve waarde zijn. Mijn formule echter wordt nu pi R² 2. Kunt u die vergelijking begrijpen? Zo komen wij op een punt waar de esoterie eigenlijk begint.
De wetten zonder uitzondering, die zij kent, tracht zij over te brengen op de innerlijke wereld. Wat zal dan haar punt van uitgang moeten zijn?
De antwoorden blijven maar uit, hier, hè? U denkt zeker: die “ouwe” weet het wel, laat het hem dan maar zeggen ook. Maar nu zonder gekheid.
Wat zijn de enige wetten zonder uitzondering die de mens kent? De mathematica, die de mens zichzelf ontdekt heeft. Dan staan wij meteen weer voor een pijnlijk punt. Want de regel van de mathematica geldt weliswaar zonder uitzondering voor de wereld buiten ons, maar zij is gebouwd op een theorema.
D.w.z. dat wij in onze innerlijke wereld uit kunnen gaan van dezelfde waarde, maar ook dat wij daar evenzeer aan het theorema gebonden blijven. Het is hier een stelling, dus daar evenzeer.
Desondanks heeft de meetkunde en ook de rekenkunde bewezen dat zij binnen de wereld, die men kent, haar volledige waarde bezit en overal kan worden doorgevoerd. Ik kan dit dus evenzeer gaan doen in mijn andere driedimensionale wereld. Dan ontdek ik echter relaties.
Wanneer ik zeg bv.: “Ik krijg te maken met lengte, breedte en hoogte”, dan kan ik evenzeer in mijn innerlijke wereld gaan zeggen: “Ik krijg te maken met kracht, tijd en ruimte.” Evenals de eersten buiten mij geven deze drie binnen mij de inhoud aan. Hiermede bereken ik dus datgene wat in mij bepaald moet worden.
Nu kan ik op een gegeven ogenblik voor mijzelf een berekening gaan maken. Ik kan voor mijzelf bv. gaan zeggen, hoeveel kracht weet ik dat ik heb? Ik kan zeggen: wat is mijn voorstellingswereld en wat is mijn ruimte? Wat is het tijdsbeleven dat ik heb? Een bepalen van deze drie gezamenlijk zal resulteren in een realisatie. Niet in een realisatie van een voorstelling, maar in een realisatie van mijn eigen persoonlijkheid.
Wie kan mij het verschil aangeven, wanneer ik hier een onderscheid maak tussen mijn persoonlijkheid en de drie dimensies die daarin bestaan?
Waan en werkelijkheid.
Eigenlijk niet helemaal. Dat is ook weer heel gevaarlijk te differentiëren tussen waan en werkelijkheid. Want wanneer ik vaststel dat datgene, wat volgens mijn denken werkelijkheid is, waan is, hoe kan ik dan bepalen wat werkelijkheid is?
Bedoelt u hiermede soms dat wij onbegrensd zijn? Dat deze waarden onbegrensd in ons zijn, zoals bv. die ruimte?
Dat heeft met de ruimte eigenlijk niet veel te maken. De ruimte hoeft niet onbegrensd te zijn, want wij kunnen geen oneindigheid in de eindigheid brengen. Wat gebeurt er dan wel? Ik zal het u maar even vertellen, al heeft het met het eigenlijke probleem weinig te maken.
Wanneer ik de waarde in mij breng, verklein ik ze. D.w.z. dat details verloren gaan. Mijn wereld van sterren in mij is microscopisch. Buiten mij is zij macrokosmos. Let wel: ik zeg niet microkosmos, maar microscopisch in mij.
Zo klein dus eigenlijk, dat ik er niet veel van kan zien. Ik kan alleen de aanwezigheid vaststellen. Nu kan ik wel in mijzelf heel het Al comprimeren, maar wat zie ik dan nog van dat Al?
Net wat ik zelf bereiken kan om te zien, of te denken. Dan zie ik van het hele Al net zoveel als van een paar stofjes, die in een zonnestraal rond dwarrelen, meer niet.
Zo komt er een ogenblik dat ik een groot gedeelte van de wereld in mij weer naar buiten zal brengen, om een klein deel van mijn wereld nu goed te gaan bezien. Ik verklein mijn innerlijke ruimte niet, maar ik vergeet het object dat ik daarin heb. Dan kan ik een microbe zo groot maken, dat zij voor een ogenblik mijn gehele persoonlijkheid beheerst.
Zo kom ik tot het kennen en erkennen van de dingen.
Hierdoor wordt het mij mogelijk dit weten, uit het kennen geboren, naar mijn kosmische persoonlijkheid, die eigenlijk een alomvattende zevende dimensie is, bewust over te brengen.
Vandaaruit kan zij, vanaf het ogenblik zij werkelijk erkend is, wederom geprojecteerd worden, zowel in onze innerlijke als in de schijnbare buitenwereld. Dat is dan: scheppen.
Maar de Schepping van de geest en van de mens zal nooit origineel zijn. Het is slechts het herhalen van het scheppingsproces dat onze Schepper ons eenmaal heeft getoond. Meer niet.
Dus geen waarheid en waan. Weet u wat het verschil is? De gerealiseerde en de niet-gerealiseerde werkelijkheid, want voor ons zijn beide dimensionale verhoudingen reëel. Hieruit kan ik dus weer een conclusie trekken.
Elke mens leeft in twee werkelijkheden. Een werkelijkheid, waartoe hij meent te behoren. Dat is de buitenwereld. En een werkelijkheid waaraan hij gelooft, zijn innerlijke wereld.
Hieruit blijkt dat de uiting van de mens en zijn innerlijk geloof praktisch altijd twee verschillende waarden zijn.
Wanneer deze werelden verschillend zijn, zou het voor mij mogelijk moeten zijn – dit is zuivere esoterie – om mijn geloof voor een ogenblik, mijn werkelijkheid, mijn uiting dus, te doen verdrijven. Op dit ogenblik treedt een congruentie op, een volkomen gelijkvormigheid en een volkomen elkaar dekken van de twee driedimensionale werelden die wij kennen.
Op de wereld, op de afmetingenwereld, waarin ik leef, projecteer ik beheerst vanuit mijn wezen: kracht, tijd en ruimte. Daardoor kan ik deze voor mijn persoonlijkheid precies zo veranderen als ik dit zelf wens. Dan kan ik tot de zon zeggen: “Sta stil” en voor mij staat zij stil.
In deze schijnbare stilstand van tijd, kan ik dan werkelijk de arbeid verzetten waarvoor een ander een zekere tijd nodig heeft. Onder deze omstandigheden kan ik dus in minder dan een seconde iets volbrengen, wat een ander een half jaar kost. D.w.z. wanneer ik de zaak voldoende beheers.
Mijn krachtsinspanning in de driedimensionale wereld wordt dan echter haast te groot om nog door een menselijk lichaam te worden gepresteerd. In dit korte ogenblik, in deze stilstand van de tijd, gebruik ik dan ook de kracht van de geest. Waar deze kracht in alles aanwezig is, werk ik in werkelijkheid niet zelf in deze tijd, dan onttrek ik die kracht aan mijn omgeving. Wat zal hiervan het resultaat zijn?
Dat ik mijn wereld diepgaand veranderen kan. Dit zowel in mijzelf als buiten mijzelf. Dit echter slecht, wanneer ik volkomen gelijkheid, eigenlijk een eenheid, tussen de innerlijke en de buitenwereld tot stand breng.
Zo, wanneer u nu nog iets te vragen heeft over hetgeen ik de vorige maal heb gezegd, dan kunt u dat doen. Overigens heb ik een goede tolk gevonden, naar ik bemerk heb.
Het is eigenlijk leuk: wanneer ik mijn eigen persoonlijkheid wil weergeven, dan kan ik het op dat ogenblik niet zo zeggen. Deze eigen aardigheid is ook tevens weer een kleine les. Ik kan slechts “ik” zijn.
Wanneer ik de beperkingen van mijn stoffelijke persoonlijkheid persoonlijk aanvaard, zal op het ogenblik dat ik mij door een stoffelijke persoonlijkheid wil uitdrukken, tevens weer voor het grootste gedeelte mijn vroegere stoffelijke beperkingen mede moeten aanvaarden.
Dit met het resultaat dat ik de keuze heb: of mijzelf te zijn en dan wat onsamenhangend en ongrammaticaal te spreken, of mijzelf goed uit te drukken, maar mijn persoonlijkheid niet te uiten. Ik koos het eerste.
Vandaar dat het mij zeer moeilijk valt om grammaticaal verantwoord Nederlands te spreken.
Zo ziet u alweer de beperkingen van de persoonlijkheid, mijn innerlijke ruimte gevuld met de vorm “mens” en mijn vroegere projectie in de buitenwereld. Een hernieuwde uiting hiervan maakt ook de hernieuwde mogelijkheden noodzakelijk.
Vragen
Ik heb nog een vraag van de vorige keer. U heeft in vorige lezing gezegd dat het menselijk wezen wordt bepaald door verschillende factoren, als: beweging van de aarde, haar massa, de verschillende stralingsverhoudingen enz. Kunt u ons hiervan een bewijs geven?
Laten wij het dan maar eens beperkt proberen. Heeft u zich wel eens bezig gehouden met wiskundige bewijzen?
Ja.
Dat wordt dan eenvoudig, want dan hoef ik daar niet verder op in te gaan.
Kijkt u dan maar eens wat er gebeurt, wanneer u een lichaam zodanig versnelt in beweging dat de snelheid van de verplaatsing, die van het licht nabij komt. Dat zijn ongeveer 297.867 km per seconde.
Wanneer u dit beziet, dan zult u ontdekken dat op het ogenblik dat de lichtsnelheid benader wordt, een verkorting in de bewegingsrichting optreedt. Het lichaam wordt dus korter, het wordt gecomprimeerd. Dat is dus een uiterlijke eigenschap van die stof. Deze wordt door versnelling in de ruimte bepaald. Wat gebeurt er bovendien? Er komt een ogenblik dat geen versnelling meer mogelijk is. Dit treedt op wanneer ongeveer 99,97% van de lichtsnelheid bereikt is. Op dit ogenblik is datgene wat als massa overblijft absoluut inert. Het is dan tot het uiterste gecomprimeerd en heeft nieuwe eigenschappen en gestalten verworven.
Wanneer het mogelijk zou zijn de snelheid van het licht te overschrijden, met veldveranderingen zou het misschien voor elkaar te brengen zijn, dan zouden wij nog heel iets anders zien. Want ik krijg nu deze verkortingen in omgekeerde vorm. Ik krijg nu heel andere verhoudingen.
Op het ogenblik dat ik de lichtsnelheid bereik is nl. ook de tijd samengekrompen, pardon, ik denk vlugger dan ik spreek, niet alleen de massa gekrompen en veranderd maar ook de tijd. Wat op de aarde één seconde voor u is, wordt bij ±70 % van de lichtsnelheid ongeveer gelijk voor degene die zich met die snelheid voortbeweegt, ongeveer gelijk aan 17 uren aardetijd. De tijd wordt dus korter naarmate u door de snelheid verkort wordt.
Kom ik over de lichtsnelheid heen, dan wordt mijn tijd weer langer, tot 17 uren inderdaad ook weer 17 uren is. Alle fysieke processen zijn hierin betrokken, even als alle psychische.
Wanneer één seconde tijd van de aarde voor u 17 uren duurt, krijgt u niet na die ene seconde alweer honger. U eet dus rustig, volgens uw eigen tijd, normaal.
Uw horloge loopt voor u nauwkeurig en precies door alsof er niets aan hand was. Voor u en uw bewustzijn blijft 5 minuten 5 minuten, ongeacht het verschil t.o.v. de aarde en haar tijd.
Wanneer ik echter boven de lichtsnelheid kom, is 5 minuten voor mij geen 5 minuten meer, maar a.h.w. 5 minuten terug in de tijd. Mijn tijdservaren wordt negatief.
Wat is nu het vreemde van het geval? U zou zeggen, wanneer je 5 minuten terug gaat in de tijd, moet je ook 5 minuten jonger worden. Wanneer dat waar zou zijn, geloof ik, dat menige vrouw zich dat zou permitteren, ongeacht de kosten. Maar men wordt niet jonger. Wat verandert echter? Het denken!
Wanneer men eenmaal boven die snelheid geweest zou zijn, zou het gehele gedachteproces gekeerd zijn. De mens is dan van links rechts geworden. U zou zich voor kunnen stellen dat een mens die de reis heeft gemaakt en daarboven wordt onderzocht, heeft alles wat vroeger links zat nu rechts en omgekeerd. De vraag is echter is dit een fysiek, of een psychisch spiegelingseffect? Zo ziet u wat door snelheid in de massa al bereikt kan worden. Ook de aarde kent een soort versnelling.
Kunt u zich ook voorstellen dat wanneer er sprake van een constante snelheid, die in werkelijkheid een constante voortbeweging t.o.v. de omgeving is, ongeacht de gezamenlijke versnelling, dit een vormende werking kan hebben. Wanneer het bereiken van een hogere snelheid bepaalde verschijnselen veroorzaakt, betekent ook snelheid een vorm, een zeker verschijnsel.
Wordt mijn snelheid groter, dan wordt mijn massa groter en gelijktijdig meer gecomprimeerd. Hierdoor verandert o.a. ook de moleculaire toestand in mijn lichaam; evenals in de omgeving.
D.w.z. dat de eigen snelheid van de aarde rond de zon en de beweging van de zon in de ruimte een voortdurend pulserende werking t.o.v. de moleculaire verhoudingen op aarde veroorzaken.
Op aarde beweeg ik het ene ogenblik in de richting van de zonnesnelheid. Er ontstaat dus een versnelling t.o.v. het normale tempo van voortbewegen. Maar ik ga dan weer terug in mijn cirkelbaan, dan loopt snelheid ook weer terug en dus ook de versnelling.
Voor de mens op aarde heeft dit niets te betekenen, omdat zijn gehele omgeving aan de gelijke veranderingen onderhevig is. D.w.z. dat op het ene ogenblik op aarde wel degelijk andere toestanden bestaan en andere mogelijkheden, dan op het volgende ogenblik. De vertraging treedt dus op wanneer wij met de aarde t.o.v. bewegingsrichting van de zon retrograde zijn.
Ik geef toe dat deze verschillen niet zeer groot zijn. Want de snelheid van de aarde tot de zon is t.o.v. de snelheid van de zon in haar eigen baan zeer gering. Toch is het reeds voldoende om bepaalde reacties in het menselijk lichaam – en die van levende wezens – mogelijk te maken.
De mens is dus gewend aan bepaalde lichamelijke omzettingen, die mede door deze snelheidsveranderingen worden bepaald.
Moet ik nog verder gaan met zoeken naar bewijzen, of wilt mij zo wel geloven?
Ja, het is zo wel voldoende.
Wie heeft er nog meer te vragen?
Ik kan mij voorstellen dat op aarde drie dimensies voorkomen: lengte, breedte, hoogte. Deze zijn van elkaar verschillend. Ik kan en moet mij dus ook voorstellen dat er verschillen zijn in trillingsgetal tussen tijd, ruimte en kracht. Is dit juist?
Zo kunt u het zeggen. Maar eigenlijk kun je het beter zo definiëren:
In de kosmische verhoudingen kunnen meer aan drie vlakken elkaar snijden, in ieder geval meer dan twee vlakken onder een hoek van 180°, terwijl meer dan vier vlakken elkaar kunnen beroeren onder een hoek van 90°. Dat zit hier weer mede in verband: eigenlijk moeten wij een uitslag ervan tekenen. Hoeveel vlakken heeft een kubus?
Zes.
Wanneer ik die echter vierdimensionaal ga zien, dan heb ik er veel meer.
Ik heb dan a.h.w. twee kubussen in elkaar, maar er zijn nog meer vlakken.
Stelt u zich maar twee kubussen voor in elkaar, gemaakt van doorzichtig materiaal. Dan loopt bovendien steeds nog een vlak van hoek tot hoek tussen de beide kubussen. Dat is nog een heel eenvoudige voorstelling.
Wanneer u dit bekijkt, dan zult u zich realiseren dat deze onvolledige mathematische voorstelling in een tweedimensionale, of zelfs driedimensionale uitvoering, dat nog meerdere vlakken mogelijk zijn, want de binnenste kubus is immers niet gelijk aan de buitenste kubus. Dit ondanks het feit dat deze beiden tezamen één zijn en onderling ruimtelijk zijn verbonden, terwijl zij gelijktijdig in elkaar bevat zijn.
Het is misschien wel te simpel om alleen maar te spreken van trillingsverhoudingen, er komen nog meer waarden bij. Wanneer ik u dit alles uit moet gaan leggen, zouden wij niet alleen vanavond, maar zelfs de eerste paar jaren niet klaar komen. Wanneer ik u dat duidelijk zou kunnen maken en bewijzen dan zou ik hiermede een grotere wetenschappelijke arbeid volbracht hebben dan alle wetenschapsmensen op deze wereld tot nu toe gezamenlijk presteerden.
Dan zou ik u ook een vierdimensionale begripsmogelijkheid moeten geven en dat kan ik zo eenvoudig nog niet. Die kunt u alleen zelf verwerven wanneer u leert te werken met uw eigen innerlijke wereld.
In de esoterie zegt men dan ook: Men kan de waarheid nooit spreken, slechts beleven.
Zo, dan heeft u eigenlijk nog geen voldoende antwoord gehad. Stelt u zich voor dat deze drie dimensies van uw innerlijke wereld ook verschillend in richting zijn. Stelt u zich maar voor dat u een kistje gaat timmeren. Dan neemt u voor alle kanten hetzelfde materiaal. Neemt er goed nota van. Wij kunnen voor alle drie dimensies hetzelfde materiaal nemen. Dan neem ik twee stukken in de richting tijd. Ik sla twee stukken in de richting er tegenaan, ik leg boven en onder een stukje in de richting innerlijke ruimte en ik heb een kist. Kunt u zich dit voorstellen?
Het zijn dus afmetingen die ik in deze dimensies uitdruk.
Elke waarde die in ons leeft is dus binnen elk van deze drie dimensies bruikbaar. Dat is juist het komische van de zaak. Ware het anders, dan zouden wij tot volkomen gescheiden waarden komen. Dat is niet helemaal juist.
U moet zich voorstellen dat bv. mijn innerlijke ruimte een eigenschap is, die toekomt aan al wat er in mij leeft, op het ogenblik dat ik het gericht heb op een bepaald wijze. Op het ogenblik dat ik deze waarde zo gericht heb – en dat is het vreemde van de zaak – verkrijgt het dus een eigenschap binnen mijn bewustzijn die het voordien niet had.
Dus de dimensie verandert de betekenis van onverschillig welke waarde voor mijn ervaren en bewustzijn.
Nu ik hoop dat ik het u duidelijker heb gemaakt. Vindt u het wat te verward? Dan moeten wij een volgende keer hierop nog eens terugkomen, maar probeer het eerst maar eens voor uzelf uit te werken.
Bedoelt u hiermede, dat wanneer we de innerlijke ruimte hebben ontdekt, wij ons hiermede plaatsen in de kosmos?
Neen, wij zijn de kosmos, wij zijn de werkelijkheid.
De diepte van de kosmos dan, misschien druk ik mij verkeerd uit?
Ik weet het, het is heel moeilijk te zeggen. Ik geloof dat u beter kunt zeggen: dan word ik mij bewust van de kosmos en wel in en van mijzelf.
Nu, dan meen ik, dat ik u vandaag wel gegeven heb wat ik u beloofd heb, u weet wel: klapperoren.
Maar, wanneer u het nu niet heeft kunnen volhouden, hou u dan de volgende keer niet groot. Vraagt u rustig een verklaring, heus ik heb de tijd en u heeft ook de tijd. Wanneer u hier niet klaar komt daarmede, nu ja, dan komt u rustig in de andere wereld naar mij toe en dan gaan wij heel gewoon verder, maar probeer mij te begrijpen.
Heeft u deze grondbegrippen eenmaal door, dan moeten wij ze nog uit gaan werken, dus wij hebben nog heel wat werk voor de boeg. Maar voor vandaag is het wel genoeg.
Het voorstellingsvermogen
Wij zijn dan nu op het ogenblik van het magisch-esoterische zover gekomen, dat wij na een inleiding gaan trachten om wat verder in de materie door te dringen. En u zult het ongetwijfeld met mij eens zijn, dat ik dit het beste kan doen door zoveel mogelijk aan te sluiten bij hetgeen onze vriend Elsmeier heeft gezegd.
In de eerste plaats dan onze innerlijke gesteldheid als een bijzonder belangrijk punt voor onze uiterlijke bereiking.
Wanneer wij in onszelf krachten dragen, dan komen deze vaak niet tot uiting, doordat wij niet in staat zijn onze innerlijke toestand op de juiste wijze over te brengen aan de wereld.
Vele mensen zijn bang, of misschien ook verlegen, om hetgeen in eigen wezen, vooral in geestelijk opzicht, leeft te uiten. Zij voelen zich meestal in de wereld onbegrepen, of zijn bang te ver van de doorsnee af te dwalen. U zult begrijpen dat iets dergelijke fataal is.
Wij dienen in de eerste plaats te stellen: dat elke mens te allen tijde moet trachten zijn innerlijk wezen ook in de wereld te uiten en te verwerkelijken. Eerst hierdoor krijgen we een voldoende contact met de buitenwereld en zullen wij de krachten, die in ons bestaan, werkzaam kunnen doen worden in al hetgeen zich buiten ons afspeelt.
Nu zijn natuurlijk in ons vele mogelijkheden. Echter de belangrijkste van al deze mogelijkheden is het voorstellingsvermogen. Het is in zoverre het belangrijkste dat wij zonder dit niet tot een daad, niet tot de vorming van wil, of wilsdaad, kunnen komen. Dat wij zonder een voorstellingsvermogen volledig zijn overgeleverd aan de wereld buiten ons.
Vandaar dat eenieder die een magisch-esoterische scholing nastreeft, zal dienen te trachten zijn eigen voorstellingsvermogen zo levendig mogelijk te maken. Wij moeten in staat zijn de beelden, die in ons leven, zodanig reëel ons voor te stellen, dat zij ons werkelijkheid lijken.
Aan de andere kant dienen wij ook voorzichtig te zijn met deze oefening. Want wij moeten datgene wat in ons leeft te allen tijde – ook al hebben wij het als werkelijkheid buiten ons gesteld – kunnen scheiden van hetgeen buiten ons als werkelijkheid bestaat.
Dit is een moeilijk probleem, waarop wij nog meer terug zullen komen.
Ik wil echter beginnen met u de magisch-esoterische scholing in een paar punten te presenteren, die van ouds af aan een inwijding hebben uitgemaakt. “Alle Goden, alle duivels, alle goed en alle kwaad vloeit uit uzelf voort. Niets kan u bedreigen van buitenaf, behalve uw eigen wezen. Naarmate gij minder angsten kent en minder vrees, zult gij onaantastbaarder zijn voor de wereld buiten u.”
Elke mens kan meester zijn over de elementen, want de elementen zijn onderdanig aan de wil. Waar de wil van de mens in staat is de persoonlijkheid zodanig te wijzigen dat het geheel, lichaam en geest, onaantastbaar wordt voor al hetgeen in de wereld rond hem geschiedt.
De consequenties hiervan zult u zich ongetwijfeld voor kunnen stellen.
Zeggen wij dat iemand een kogel op u afschiet. Deze kogel is materie vreemd aan uw lichaam. Wordt zij daarmede vereenzelvigd door de angst, dan bestaat zij reeds in u door de vrees, lang vóór zij u treft. Dat wil niet zeggen dat de angst voor deze kogel deze tot u trekt.
Dit is afhankelijk van omstandigheden buiten u, maar komt zij op uw pad, dan zal zij u beroeren, zodra in u – bewust of onbewust – een vrees leeft voor die kogel.
Hetzelfde geldt voor vuur, voor water, kortom voor al hetgeen er voorstelbaar is als punt van vrees, van onrust of van begeerte.
De kogelvastheid van vroeger is dus geen waan. Het is inderdaad voorgekomen en komt nog voor. De grondslag hiervoor is: de afwezigheid van vrees.
Ik haal verder aan.
“Ik ben in mijzelf een afgesloten wereld en niets kan mij beroeren dan door mijn wil. Ik ben zelf barend, breng vruchten voort, ikzelf doe het leven sterven, want dat, wat ik ben, zal mijn wereld zijn.”
Dat is misschien voor u een beetje boud gesproken: “Dat wat ik ben, zal mijn wereld zijn.”
Toch is het uit logisch opzicht reeds volkomen verantwoord. Want uw eigen persoonlijkheid en karaktereigenschappen bepalen uw houding en reactie op de buitenwereld. Dat wil ook zeggen dat deze buitenwereld op u in kan werken slechts door uw eigen reactie op deze buitenwereld. De consequenties echter op esoterisch gebied gaan veel verder.
Door onaantastbaar te zijn, krijgt men voor zichzelf een besloten heelal. In een besloten heelal kan geen vooruitgang meer bestaan. Het is dus noodzakelijk dat de mens – ter gelegener tijd – volkomen bewust zich openstelt voor dit Al.
De esoterische scholen leren dit als volgt:
“Wanneer gij in staat bent uzelf van de wereld af te zonderen, zodat zij u niet beroert en niet eerder, zult gij kiezen. Zeven wegen zijn er die u tot contact met alle wereld en zijn kunnen brengen. Zeven wegen, die uw wegen verrijken en u innerlijke zekerheid en onaantastbaarheid laten behouden. Elk van deze zeven wegen kent een heerser. Het is niet noodzakelijk al deze wegen te gaan, doch men dient te weten dat zij bestaan. Zo is het voor degene die de angst heeft afgezworen een noodzaak eerst de zeven waarden te vinden, die elk voor zich een van de grote wegen betekenen. Om deze echter te kunnen bereiken en benaderen, zal men door de zeven poorten dienen te gaan. De zeven poorten, die de zeven wegen afsluiten, zijn de zeven grote Vrezen.”
Er wordt in de oude esoterie aangenomen dat er voor de mens zeven moeilijkheden bestaan, zeven punten, die hij meer vreest dan al het andere.
Verder zegt men erbij, dat elke mens reageert op één bepaalde vrees. Voor sommigen is dit pijn, voor anderen dood, voor anderen een geestelijke pijn, belachelijkheid bv. en zo kunnen wij verder gaan.
Wanneer men nu door zo’n poort heengaat, dan wordt die poort voorgesteld als omringd door wachters. En bij elke poort ontmoet gij het meest verschrikkelijke, op een bepaald gebied wat gij u voor kunt stellen.
Alle poorten tot openbaring worden bewaakt door de vrees. De ware ingewijde echter, ofschoon hij slechts één weg gaat, dient alle wegen, dus alle mogelijkheden, te kennen.
Er zijn nu Heren, of leiders, die als leidende kracht op zo’n bepaalde weg gelden, als meesters, misschien leraren of gij wilt: Goden. Zij zijn het tegendeel van hetgeen gij aan de poort ontmoet. D.w.z. dat elke bereiking door een overwinning eerst mogelijk wordt.
Deze overwinning betekent een overwinning van uzelf.
Zo zal de ware ingewijde, die inderdaad de zeven poorten allen door schrijdt, om zo het grote woord om de juiste weg te leren kennen, te allen tijde zichzelf moeten overwinnen op elk van de gebieden die voor de mens als vreeswekkend geweest zijn.
Men vond het dan verder noodzakelijk om een instructie te geven over de weg die men kiest.
“Wanneer je gekozen hebt, zo zult gij goed uzelf realiseren dat deze weg in overeenstemming moet zijn met uw eigen persoonlijkheid.”
Het is de mens, zelfs de ingewijden, niet mogelijk een weg te gaan die strijdig is met zijn wezen en natuur. Kies dus weg in overeenstemming met uw eigen verlangens, maar weest u ervan bewust dat de weg betreden hebbende, er voor u geen terugkeer of verandering meer mogelijk is.
Het is beter zeven maal de zeven poorten door te gaan vóór men tot een juiste keuze komt, dan een onjuiste keuze te maken. Want de angst kan men overwinnen, maar de waarheid, die niet past bij het eigen wezen, zal men nooit verwinnen en daarom zal men kunnen ondergaan.
Er zijn vele mogelijkheid. Mogelijkheden, die we in de loop van de tijden allen zullen bespreken.
Wanneer gij echter een geestelijke ontwikkeling nastreeft, dan zult gij moeten beginnen op één bepaald punt. Gij zult al het andere, hoe belangwekkend, hoe wonderbaarlijk het u ook toe lijkt, terzijde moeten stellen. De mens heeft maar een bepaalde kracht, een bepaald vermogen tot leren.
En zelfs wanneer hij deze beide steeds weet te vergroten, zal zijn capaciteit ten hoogste voldoende zijn om één van de zeven stralen in zich te bevatten.
Men kan niet alle zeven stralen in zich dragen. Zo moet men goed begrijpen, wat de eigenlijke bedoeling is.
Het is niet de bedoeling dat gij in uw leven, wanneer gij inwijding zoekt, het Al zult leren kennen en begrijpen, maar dat gij gedurende uw inwijding één bepaald deel van het Al, door u gekozen, zult leren kennen en begrijpen.
Dit ene deel moet voor u zoveel betekenen als het Al. Wanneer gij het kent, hebt gij de Heren Van Wijsheid bereikt en zult gij, door deze geleid, verder kunnen gaan met een nieuwe persoonlijkheid, nieuwe kwaliteiten, nieuwe eigenschappen, want:
“Wie de weg van de wijsheid gaat, wordt duizendmaal herboren. Niet in vorm, maar in gedachten, want de waarheid van heden is de leugen van morgen. De leugen van morgen zal overmorgen weer tot waarheid worden.”
Onzekerheid en beproeving is het deel van eenieder die de weg der inwijding gaat.
Innerlijke onzekerheid is de gevaarlijkste factor daarvan, want:
“Wie in zich niet zeker is, schouwt terug. Wie terug schouwt, valt terug, en achtervolgd als hij wordt door de angsten die zijn pad beheersen, zal hij zichzelf erin kunnen verliezen.”
En dan de eerste weg, de weg van de menselijke geest. Hierover wordt het volgende geleerd: De geest van de mens is een wereld. Een wereld die bestaat uit twee waarden. De ene waarde heet materie, de andere waarde heet, ziel of geest. Beide bezitten een waarde die volkomen met elkaar in overeenstemming is, maar beide uiten zich op een ander plan.
De eerste taak is het verschil te begrijpen tussen stof en geest. Heeft men door meditatie dit verworven, zo mediteert men eerst over de eigenschappen van de stof, dan over de eigenschappen van de geest.
Is deze meditatie voltooid, dan zendt men zijn geest uit. Dit laatste vraagt wel enige toelichting.
Hiermede is niet, zoals u misschien foutievelijk meent, uittreding bedoelt. Er is mede bedoelt dat: alle stoffelijke functies tot een minimum worden teruggebracht, terwijl de geest zich geheel verzinkt in een bepaald probleem. Dit probleem kiest men natuurlijk het beste daar, waar men reeds enige kennis bezit.
Ik kan mij voorstellen dat men zich gaat verzinken in de stoffelijke problemen en mogelijkheden van een mens die men kent. En in de geestelijke problemen ook later van diezelfde mens.
Het is noodzakelijk dat men zichzelf op deze ogenblikken geheel vergeet.
Dan staat er het volgende:
“Bedenk wel dat men met de geest gaande, de stof kan leren kennen. (Dus de stof ook van anderen). Dat men met de stof de geest van anderen zal leren kennen, maar nooit zal de stof de stof, of de geest de geest, kennen zolang deze beide verbonden zijn.”
Aan de stoffelijke reacties kunt gij de geestelijke waarden en waarderingen leren kennen. Aan de geestelijke reacties kunt gij bepaalde stoffelijke werkingen leren begrijpen. Gij kunt echter nooit de stof bezien als stoffelijk zonder geest en zo in de stof doordringen, waar de werkingen van de geest daarin u volkomen misleiden. Evenmin kunt gij de geest bezien, zonder de stof daarbij te gebruiken, als vergelijkende maatstaf.
In feite is het dus geraden om vanuit stoffelijk standpunt de geestelijke problemen van anderen te benaderen. Men heeft een vergelijking, waarbij de tegengestelden, uw stof en de geest van de ander, een waardering mogelijk maken.
Ook wanneer uw geest zich bezig houdt met de stof van een ander, is hetzelfde mogelijk, treedt hetzelfde verschijnsel op.
De weg gaat natuurlijk nog veel verder. Ik wil echter volstaan met een laatste citaat om niet te veel van uw tijd in beslag te nemen.
“Wanneer men de geest en de stof heeft leren kennen, in zichzelf en in anderen, zo weet men welke weg men moet gaan. Deze weg is de weg van het middenterrein. Het middenterrein, dat het ons mogelijk maakt uit geest en stof gezamenlijk een wereldbeeld te vormen en te begrijpen.
Ik hoop dat ook dit laatste voor u duidelijk genoeg is? Het middenterrein is dat wat u onderbewustzijn noemt, het bovenbewustzijn enz.
Dit, de stuwingen van stof en geest gezamenlijk, wordt uit een reeks van waarderingen geboren die zowel voor geest als stof beslissend zijn. Het is niet slechts het terrein waarop deze beide elkaar ontmoeten, het is ook het vlak waarop beide zich uiten. En vandaar dat de gehele werking, zover die bewust is van de mens, beheerst wordt door dit terrein van het onderbewuste en zowel in de geest als de stof onderdanig is aan de daar ontstane impulsen.
Vragen
Ik zou u willen vragen iets n.a.v. de vorige spreker. Het was nl. een concreet voorbeeld: met je eigen geestelijk aspect, het materiële van de ander kunt beproeven en meten, dus eigenlijk zo’n beetje, waar de vorige spreker mee geëindigd is. Het is wel als zodanig begrijpelijk maar ik zit eigenlijk met een concreet voorbeeld. Dat is een probleem.
Zeer duidelijk vind ik het zelfs. Kijkt u eens. Wat kan onze geest uit de stof opvangen? Zeker, geen vast omschreven beelden. Maar wat kan zij wel ontvangen? Een reeks van stemmingen, emoties.
Wanneer de mens dus met zijn geest het lichaam van een ander wil gaan beproeven, dan dient deze geest zo vrij mogelijk te zijn. Zij moet a.h.w. alles wat die andere uitstraalt absorberen. Maar dat kan zij niet doen op haar eigen geestelijk terrein, dan komt zij onmiddellijk in de war met uw gedachten, want dan gaat u gedachtelezen. En gedachtelezen is zeer misleidend, want – als u mij toestaat op te merken, dat is natuurlijk ook concreet – de meeste gedachten die de mens uitzendt, zijn zelfmisleidingen. Het klinkt misschien niet erg prettig en daardoor zou u ook misleid kunnen worden.
Maar een mens heeft een bepaalde sfeer en je kunt bij zo’n iemand aanvoelen, natuurlijk je voelt aan enz., maar als je die op je door laat werken geestelijk, dan valt het uiteen in verschillende soorten emoties. En dan is het opvallend dat je die verdeling over het algemeen correct kunt maken. Je krijgt nl. de drang naar zekerheid die over het algemeen zich uit in een streven naar geborgenheid, dus schijnbaar voorgewende afhankelijkheid, voorgewend onvermogen enz.
Daarnaast kennen wij de seksueel gebaseerde drang. Die geeft ons niet dat melancholieke, maar die geeft ons over het algemeen het driftige, onrustig-driftige….
Daarnaast kennen wij dan ook nog de zgn. angstsyndromen die voortkomen uit levenservaring. Het eigenaardige is dat deze in hun stemming sterk verschillen van beide vorig genoemden.
Ik kan dus in die uitstraling die waarden van elkaar gaan scheiden. En wanneer ik deze nu doorvoel, dan krijg ik een eigen lichamelijke reactie. Deze reactie zal zover gaan, dat ondanks het feit dat ik mijn lichaam uitgeschakeld heb, mijn lichaam a.h.w. een neiging tot een bepaalde beweging, tot een bepaald gebaar, krijg, dat a.h.w. bepaalde woorden naar boven komen wellen.
Nu is het de zaak om deze niet te beschouwen als een opkomende impuls, die je moet volvoeren zonder meer, maar als een schema, wat je jezelf ter analyse voorlegt. Je hebt nu hierdoor een soort weerkaatsing gekregen van hetgeen lichamelijk zich bij die andere afspeelt.
Die weerkaatsing gaat zover – dit kan ik u wel zeggen – dat wij zelfs zgn. sympathische pijnverschijnselen kunnen zien. Wij voelen dus dezelfde pijnen en pijntjes, of die nu ingebeeld zijn of werkelijk, die de ander voelt enz. Je hele lichaam reageert, alsof dit lichaam van die ander was. Dit over het algemeen voor een kort moment…. ik wil erbij voegen dat dit niet raadzaam is om dit gedurende een langere tijd vol te houden…… Een kwartier tot twintig minuten is het wat meestal de doorsneemens kan verdragen zonder enkele dagen gebonden te zijn aan de pijnverschijnselen. Denkt u maar aan iemand die reumatiek heeft. U ervaart die reumatiek, het is in werkelijkheid een bekentenis van onvermogen, die komt voort uit een behoefte aan geborgenheid, enfin u kent het verhaaltje wel.
Maar die reumatiek, die heeft u met de noodzaak tot geborgenheid ook overgenomen. Wanneer u te lang doorgaat, dan wordt die bij u voelbaar en is het vaak wel erg moeilijk om deze opgenomen geestelijke impulsen weer onmiddellijk uit je eigen lichaam weg te gooien. Dus het kan dan zijn dat je dan ook een paar dagen met reumatiek loopt; dat is niet zo prettig.
Je kunt het wel leren….
Je kunt het leren. Goede oefening baart kunst. Zelfs dan wordt het nog moeilijk om het werkelijk lang vol te houden, hoor. Dat is niet erg, wanneer je van de een op de ander wisselt. Want dan is de reactie a.h.w. die in je lichaam wordt gewekt vanuit je eigen geest zodanig vluchtig, dat het lichaam normaal wordt terzijde gesteld. Het treedt op het ogenblik op als een pijntje, als een prikje, maar het is weer weg ook.
Ik wilde hiermee eens wijzen op het feit dat het dus gevaarlijk is om je meerdere uren a.h.w. met een ander zo te vereenzelvigen.
Wat dus de doorsneemens kan doen, is zichzelf lichamelijk geheel uitschakelen, in volkomen rusttoestand zich instellen. Niet op de uitingen of bewegingen van een ander, maar alleen op de sfeer die die geeft, de gevoelens die hij bij u wekt.
Analyseer die en je hebt dan ook in de stof, geestelijk heb je dat natuurlijk al lang, een redelijke kennis van hetgeen zich lichamelijk in die ander af kan spelen.
Maar wil je de geest gaan benaderen, dan moet je de stoffelijke weg uitgaan en dan gaat het er dus om om verstandelijk de niet-verstandelijke emoties, die vanuit de geest komen, en dus door het lichaam geuit worden, te analyseren.
Als u beide systemen toepast op een persoon, dan krijgt u bv. dit verschijnsel: enerzijds ontdekt u dat de persoon strikt logisch is en redelijk, behalve op een bepaald punt. Het is een geestelijke afwijking. Dat kan nooit lichamelijk zijn.
Aan de andere kant weet ik, dat door zijn sfeer die ik heb aangevoeld, deze afwijking moet liggen in het gebied van angstsyndromen.
Dan heb ik hiermede een aanwijzing gekregen, want het angstsyndroom, plus de aanwijzing die ik gekregen heb uit het onlogische of de terughoudendheid op een bepaald punt, waar niet over kan worden gesproken haast, nietwaar? Dan kan ik daaruit reeds een schets maken van de persoon, door dit wetende mij nogmaals geestelijk op die mens in te stellen, kom ik tot een veel nauwere definitie en ik kan, wanneer het nodig is, tot een definitie van het feit zelf komen.
Dus door steeds wisselen eerst vanuit de geest de stof, dan vanuit de stof de geest te beschouwen.
Is het een oefening voor een psychiater?
Och ja, natuurlijk, maar een psychiater heeft een wetenschappelijke scholing, waardoor hij natuurlijk bij zijn interpretatie sterk geleid wordt. Dat is aan de ene kant een groot voordeel, omdat het hem mogelijk maakt om een diagnose te stellen, die zoals dat heet medisch verantwoord is. D.w.z. die in een wetenschappelijke klasse kan worden ondergebracht en dus ook valt onder een door ervaring, meestal beproefde behandelingswijze.
Want de psychiater heeft niet alleen het probleem te erkennen, was het maar waar…. Maar na het erkennen moet hij trachten om het op lossen.
Dat is juist de grote fout.
Maar op zichzelf is dit voor uw eigen mensenkennis een hele aanwinst. Wanneer u kans ziet om dit zo nu en dan eens te doen, ….u hoeft dat niet veel te doen…. Het is voor elke leek een reuze vooruitgang.
Want heb je dat eenmaal een tijdje gedaan, dan ben je in staat aan de hand van de impressie die je opvangt, alleen bij het binnenkomen van een kamer – dus, in een ogenblik van je uitschakelen – reeds een juist beeld te krijgen het aanwezige gezelschap, en dus ook van de wijze waarop je zelf zou moeten reageren door even met ze te praten, door ze even te observeren, en heb je al verder een aanwijzing en weet je aardig waar hun problemen liggen.
En dat is voor u erg prettig.
In de eerste plaats zult u daardoor in staat zijn om anderen te helpen. Dit is geen leken-psychiatrie, hoor. Vergist u zich niet, dit is geen kwestie van op wetenschappelijke basis helpen. Maar dit is een kwestie zo sterk de persoon aanvoelen dat u daardoor in staat bent om kracht te geven precies waar die tekort komt. Begrijpt u?
In de tweede plaats en dat misschien esoterisch niet zo belangrijk maar stoffelijk wel belangrijk: het leert u hoe u moet manipuleren. En het manipuleren van mensen kan soms ook voor u wel erg belangrijk zijn.
In de eerste plaats kunt u voorkomen dat u zich onnodig vijanden maakt. In de tweede plaats kunt u daardoor voorkomen dat uzelf bedrogen wordt. In de derde plaats kunt u daardoor leren de mensen in een richting te leiden die volgens u hoogst noodzakelijk is. Met dat laatste zou ik erg voorzichtig zijn, tenzij u een heel grote zelfkennis hebt.
Als u het hebt over stoffelijk, bedoelt u dan ook het stoffelijk verstand.
Gegarandeerd. Het verstand is uiteindelijk een reeks van stoffelijke reacties. Dus, wat wij het stoffelijk denkvermogen noemen, dat is de hersenwerking. Nu noemen de meesten hersens het verstand, ofschoon …… Ik heb gezelschap en ik…. en ofschoon natuurlijk hersens niet altijd identiek zijn met verstand. Er zijn mensen, die hebben zoveel hersens dat zij vergeten dat zij verstand moeten gebruiken. Dat zijn vaak de genieën. Vandaar dat het genie zo dicht bij de waanzin ligt. Het is een zodanig eenzijdig gebruiken van je vermogen, dat je niet meer in staat bent je realiseren dat je veelzijdig moet zijn om als mens behoorlijk te leven. Met het resultaat dat je allemaal op de duur abnormaal wordt.
Nu ja, dat was een bijkomstigheidje hoor, dat was een reactie door vriend Henri gewekt, dus….
Dus de aanvoeling is de geestelijke benadering?
Inderdaad, dat klinkt u misschien erg vreemd, hé? Maar de gedachte, de gevormde gedachte, houdt stoffelijke factoren in en die wordt gedeeltelijk bepaald door uw eigen lichaam. De emotie kan wel lichamelijk bepaald worden, maar dan is zij onmiddellijk gekoppeld met bepaalde lust- of angstgevoelens. Schakel je die uit, dan blijven er bepaalde emotionele toestanden over, waar je zelf dus geen deel aan hebt. En die kun je dan zuiver definiëren als komend van een ander. Daar berust eigenlijk het hele systeem op.
Wordt de gedachte gecorrigeerd door het gevoel te allen tijde, als je je tenminste daarop in gaat stellen, of is er eerst het gevoel en komt daaruit de gedachte voort? Of is dat verschillend?
Meestal is het omgekeerd. Meestal is het zo dat de gedachte er is en door de gedachte de emotie wordt bepaald, want je neemt waar en dit waarnemen wordt omgezet in een gedachte, dus een stoffelijk bewustzijn.
Dit stoffelijk bewustzijn wordt vergeleken met gedeeltelijk bewust, gedeeltelijk onbewust gekende ervaringen en toestand. Aan de hand hiervan volgt de reactie en de reactie zal emotioneel ook door de geest worden verwerkt.
Het kan natuurlijk wel eens zijn dat de geest eerder reageert, maar dan regeert u onlogisch, want dan heeft u een gevoel en zult u uw denken door dit gevoel laten bepalen, maar eerst uw daad en dan weer uw denken.
Dus dan gaat u zodanig intuïtief handelen, dat u niet eens weet hoe u het hebt gedaan, en dan zegt u: “Ik heb instinctief gereageerd.” Daar moet je dan ook weer erg voorzichtig bij zijn, omdat je aan de hand van ervaringen ook stoffelijk instinctief kunt reageren.
Maar op een gegeven moment kun je wel zeggen dat daar de gewoontereflexen uitgesloten zijn. Als het nu zover komt en je hebt toch zo intuïtief gehandeld, dan ga je eerst eens even bij jezelf zeggen: “Waar komt dat vandaan?” Dan ligt daar een bepaald gevoelen aan ten grondslag en dat komtdan meestal uit geest.
Hoe trek ik kracht uit de kosmos? Kunt u daar een uiteenzetting van geven?
Ik kan het proberen. Ik trek kracht uit de kosmos door mij bewust te zijn van de kracht. Dit klinkt misschien erg vreemd, de kwestie is dit. Mijn wezen is als persoonlijkheid, stoffelijk en geestelijk, deel van de kosmos. Dus in mij bestaan dezelfde krachten die overal in kosmos optreden.
Zolang ik mij bewust ben van een persoonlijke beperking, stel ik door denken een grens. D.w.z. ik probeer zowel geestelijk als stoffelijk de krachten in mij zo te organiseren, dat zij de krachten buiten mij afstoten.
Op het ogenblik dat ik in staat ben die remming te verbreken, dus een ogenblik mij eerder bewust te zijn van de krachten van de kosmos en het putten uit die krachten, dan van mijn persoonlijkheid en mijn eigen kracht, dan kom ik tot een uiten uit het Al.
Naarmate ik mij sterker één kan voelen met deze Alkracht, die voor het ogenblik door mij werkt, zal ik ook meer krachten uit de kosmos, of uit het Al kunnen putten, ik zal deze dan ook over het algemeen ook bewuster en zekerder kunnen uiten.
Dus je open stellen om kracht te ontvangen?
Ja, dat is eigenlijk heel eenvoudig. Stelt u het zich maar zo voor: uw persoonlijkheid is als een soort landje. Bij de meeste mensen is het zelfs een soort van republiek, want daar ben je er nooit zeker van wie er aan het hoofd staat.
Er zijn zelfs mensen, die verliezen zozeer het hoofd dat zij door alles behalve hun eigen gedachten worden geregeerd. Om dat landje heen staan allemaal grensbomen, daarbuiten is de kosmos. Nu komt er een ogenblik dat u één van die grensbomen voor een ogenblikje opengooit. Dan is dus eigenlijk een deel van die persoonlijkheid gedurende dat ogenblik direct met de wereld daarbuiten verbonden. Er is geen afsluiting of afzondering meer. Denkt u dan verder aan de wet van de communicerende vaten.
Treedt dit geval op, dan zal dus naargelang de capaciteit van de opengestelde poort, de opengegooide grensboom, dan zal de kracht dus naargelang de capaciteit van het geopende kanaal van buiten naar binnen kunnen doordringen, tot het ogenblik dat u gelijkelijk geladen bent als het u omringende Al.
Nu is er zo enorm veel kracht in dat Al dat je, om een gelijk peil te bereiken, onnoemelijk veel tijd nodig zou hebben, tenzij je natuurlijk alle grensbomen gelijktijdig open kunt gooien. Maar dat kunnen wij niet, want zijn wij niet meer van onszelf bewust.
Het gaat er dus om een punt te vinden – en meestal doe je dit door een concentratie op één van de hoofddelen van je eigen wezen – waar je de remmingen van je eigen wezen kunt verwijderen.
In meditatie en contemplatie, want eerst ga je mediteren en daarna contempleren, ga je jezelf afvragen wat is nu eigenlijk de hoofddrijfveer van mijn wezen? Heeft u die gevonden, dan gaat u proberen die uit te schakelen.
Dat klinkt misschien erg gek. U zult misschien denken: dus het sterkste in mij moet ik gaan bestrijden, maar dat is niet waar. Want, wat ik vind, is het sterkst kenbaar en daardoor ook het gemakkelijkst te beheersen. Door dit dan weg te cijferen en daarvoor in de plaats de gedachte te stellen: eenheid met het Al, krijg ik op de duur inderdaad het gewenste contact.
U verkrijgt dit contact dus eigenlijk door zelfvergetelheid. In deze zelfvergetelheid, die gericht is op deze kracht, kunt u dan zoveel van die kracht opnemen als mogelijk is i.v.m. uw persoonlijkheid en de duur van de zelfvergetelheid.
Dus gericht zijn op het goede?
Dat is uw eigen zaak. U kunt er goed en u kunt er kwaad doen. Je kunt er mensen mee genezen. Je kunt er je eigen bewustzijn mee verhogen, je kunt werken met transmutaties, je kunt met het wereldgeheugen en het wereldbewustzijn dan in direct contact komen en daaruit dan bv. de gegevens putten die je nodig hebt voor een uitvinding.
Je kunt ook die krachten weer uitzenden en daardoor een ander rust geven of steun geven langs de meer geestelijke weg, je kunt er zoveel mee doen. Je kunt er zelfs mee scheppen.
Maar weet u, ik ben eigenlijk bang dit zo uitvoerig te zeggen, want hoe meer punten ik opnoem, hoe meer u ook wilt weten hoe het gaat.
Wanneer ik zeg: je kunt er mee Scheppen, dan is de natuurlijke reactie de vraag: hoe? En dan kan ik toch heus alleen maar antwoorden: Door de kracht die je in je hebt, door middel van de wil zo naar buiten toe te persen a.h.w. dat zij in een bepaalde vorm buiten u vaststelbaar wordt. En dan weet u nog natuurlijk niets. Voelt, u? Want daarvoor zijn wij, geloof ik, lang nog niet ver genoeg.
Maar voor men komt tot een zich openstellen voor die kracht, is toch wel een van de voornaamste factoren het beheersen van jezelf?
Och, die beheersing van het “ik” is natuurlijk wel belangrijk, maar het ligt er dan weer aan wat je de belangrijkste factor vindt om te beheersen.
Wanneer je één deel van jezelf volkomen beheerst, dan kun je jezelf al openstellen. Dan kunnen alle andere delen van je wezen nog onbeheerst, ja, zelfs onbewust zijn voor mijn part.
U hoeft toch ook niet alle grensbomen te kennen die rond het land hier staan. Laten wij nu eens aannemen dat u hier het land uit wilt. U gaat dan naar Rozendaal, of Zevenaar, of wat voor grensstations en doorlaatposten je nog meer hebt. Dat is al voldoende wanneer je op die ene plaats de grens over schrijdt. Dat hoef je dan niet nog eens te doen op al die andere plaatsen, je hebt maar één weg nodig.
Er zijn wel mensen, die doen het verkeerd. Die verwaarlozen voor een groot deel hun menselijke verplichtingen, omdat zij menen dat zij zoveel moeten beheersen. Maar dat zijn dwazen.
Beheers jezelf op één punt, maar dan goed. Dan heb je voldoende kracht om uit de kosmos te putten, je zult daardoor krachten genoeg bezitten om, wanneer nodig is, de verdere eigenschappen, waarvan je misschien nog niet eens bewust bent, wanneer het nodig wordt ook te overwinnen.
Ben ik zo door mijn “vragenrubriekje” heen? Dan krijgt u van mij vandaag verder geen lezing meer.
Ik geloof dat u eigenlijk al genoeg te overdenken heeft en men heeft mij van jongs af aan geleerd, dat overdaad schaadt. Ik ben bang dat het ook hier anders het geval zou worden.
← vorige tekst | overzicht | volgende tekst → |