Inwijdingsschool ODV – Les 15 – Magische wetten en kracht

image_pdf

4 december 1956

Magische wetten in het dimensionale

Ook vandaag is het nog niet mogelijk alle gebruikelijke sprekers op deze bijeenkomst tot u te laten komen. De reeks van moeilijkheden op de wereld breidt zich zozeer uit, dat het misschien eerst de volgende maand weer geheel normaal zou kunnen zijn. Daarom zult u met mij als eerste spreker genoegen moeten nemen.

Allereerst wil ik u in de gelegenheid stellen om vragen naar voren te brengen aan de hand van de vorige verslagen.

  • Er werd gesproken over vierdimensionale waarnemingen. Zijn dit buitenzintuiglijke waarnemingen? Dus met andere zintuigen dan wij op dit ogenblik als mens hebben? Onze waarnemingen zijn volgens ons op het ogenblik immers driedimensionaal?

Inderdaad. Elke waarneming met uw gewone zintuigen is op dit ogenblik eigenlijk meerdimensionaal, zonder dat de hoeveelheid van de dimensies daarbij bepaaldelijk wordt aangegeven. Maar datgene wat u als vierdimensionale waarneming zult zien, betekent een overzicht van vormen, tijdsverloop, ruimtelijke verhoudingen en ontwikkelingen, die m.i. gewoon zintuiglijk praktisch voor niemand waarneembaar zijn.

Ik wil daarbij voegen, dat in sommige gevallen dit wel voor kan komen. Een geschoold hoorder kan sommige ondertonen bemerken in de stem, in het spreken van een ander, waardoor hij zekere conclusies trekt die zeker niet op het redelijke kenbare betrekking hebben, maar desalniettemin juist zijn.

Hier is dus reeds sprake van een waarnemingsvermogen dat de onmiddellijke zintuiglijke grens schijnbaar overschrijdt, maar bij deze overschrijding van het schijnbaar zintuiglijke toch door de zintuiglijke waarneming wordt geleid.

Visueel kennen wij datzelfde. Kleine, niet bewust waargenomen veranderingen in iemands gezicht kunnen uw mening omtrent deze persoon, ja, zelfs uw visie omtrent mogelijke toekomstige ontwikkelingen, sterk beïnvloeden. U ziet dit niet bewust, maar het zien is de aanleiding tot de schijnbaar bovenzintuiglijke waarnemingen.

  • Een mens kan wel eens iets anders zien. En een andere mens zou daarover kunnen zeggen: het is verbeelding; wat moet je daar dan op zeggen?

Ik zou zeggen dat er geen verbeelding bestaat die niet op werkelijkheid berust. Datgene wat de mens verbeelding noemt, is een voorstelling van feiten, die reëel zouden kunnen zijn, dan wel een voorstelling van werkelijke feiten die aan de waarneming van anderen ontgaan.

Wanneer iemand zich bewust is van zijn eigen meerwaardigheid tegenover anderen, dan pleegt men dit hier in het Westen vaak verbeelding te noemen. Wanneer dit echter gebaseerd is op eigen bereiken, is het volledig redelijk en juist, tenzij in de zin van degenen die dit niet begrijpen. Wanneer een ander dan dit voorstelt, zonder daarvoor redenen te hebben, is het een verbeelding.

Als resultaat zouden wij kunnen stellen: de hele wereld van de fantasie berust op werkelijkheden. Hetzij in verleden of toekomst, maar op het ogenblik niet gerealiseerd, of misschien ook niet realiseerbaar.

Dan beginnen wij nu met het onderwerp, dat ik voor deze avond wil aansnijden.

(Hier is een gedeelte uitgevallen.)

Dit betekent dus: dat de vierde dimensie op zichzelf dat gebied is, dat wel onmiddellijk uw wereld beroert en beïnvloedt, maar desalniettemin daarin niet kenbaar of meester is.

Wij kunnen dus deze vierde dimensie deskundig voor gaan stellen, maar dan komen wij met grote moeilijkheden te zitten. Een voorstelling van dit meerdimensionale brengt nl. met zich mede een voorstelling van iets, wat u niet kent, dus een waanbeeld.

Toch zijn er bepaalde wetten die m.i. gerekend kunnen worden als beheersend te zijn in dit meerdimensionale vlak, dat buiten uw eigen driedimensionale waarneming valt.

Eerste regel. Er is geen onderscheid te maken, ruimtelijk tussen 1e, 2de, 3de en 4de dimensies. Zij allen betekenen mogelijke vlakken die in het bewustzijn worden bevat en hoeven noodzakelijkerwijze niet feitelijke vlakken te betekenen.

De wetten die op elk vlak voor uzelf werkzaam zijn, zullen in elke combinatie van meerdere vlakken zich vertonen, waarbij echter de complexheid, waarop de wet werkzaam is, gelijktijdig een wijziging zou betekenen van formuleringsnoodzaak voor de wet.

Dan stellen wij het volgende: een wet, die op elk vlak gelijktijdig tot uiting komt, is die van behoud van kracht. Op enkele vlakken wordt zij gezien als een voortdurende omzetting van kracht. Het is echter niet noodzakelijk dat wij ze op deze wijze zien in een vierdimensionale of meerdimensionale wereld.

Hierin kunnen wij de volgende wet vaststellen: alle kracht is en blijft zichzelf gelijk.

De vormen die schijnbaar in die kracht voorkomen, zijn in werkelijkheid niet het resultaat van deze kracht en haar veranderingen, van het werkzaam worden van die kracht binnen verschillende vlakken van waarneming.

Dan stellen wij de volgende wet: alle kracht kan worden omgezet in andere kracht, zelfs binnen uw driedimensionale wereld. Wanneer wij dit op een meerdimensionaal vlak willen uiten, kunnen wij dit niet meer zeggen. Maar wij kunnen wel vertellen, dat elke wijziging van bewustzijn met zich brengt een verplaatsing van krachten voor ons bewustzijn, waarbij deze kracht geuit wordt volgens de verplaatsing van ons bewustzijn.

Er vloeit hieruit voort: dat de richting van het bewustzijn de werkzaamheid van de kracht in het Al bepaalt.

Dit is een consequentie die ik u verzoek goed onder ogen te zien. Zij is de grondslag van alle magische principes uiteindelijk. Zij is tevens de grondslag van uw eigen leven. Want ons bewustzijn wordt immers bepaald door de reeks van ervaringen die wij opdoen. Dan zullen wij door deze reeks van ervaringen en een op zichzelf gelijkblijvende kracht tot uiting doen komen voor ons bewustzijn, volgens de waarden die wij in onszelf dragen.

Wanneer u leeft in een driedimensionale wereld met begrenzing van tijd, die gedeeltelijk kan staan als factor van vierde dimensie, betekent dit dus, dat uw eigen voorstellingsvermogen zich beweegt binnen een driedimensionale beweging, maar met een mogelijkheid tot bevatting van bepaalde vierdimensionale aspecten.

Wanneer ik nu leer om mijn eigen bewustzijn te verplaatsen naar eigen wil …. en dit betekent in feite dus, bekwaamheid om mij dingen voor te stellen die niet werkelijk zijn, dan moet ik door de intensiteit van mijn voorstelling in staat zijn deze voor mijzelf kenbaar, als werkelijk, te realiseren. Maar realiseer ik deze als voor mijzelf kenbaar, dan betekent dit ook dat zij driedimensionaal geuit zullen zijn. Elke door mijn bewustzijn gestelde waarde, die binnen mijzelf door mijn wil en bewustzijn wordt afgedrukt in de eeuwige kracht en daardoor wordt beroerd, wordt dan een werkelijkheid, die binnen mijn eigen – onverschillig welke, onverschillig de hoeveelheid van dimensionale vlakken, die daar wordt ervaren – volledig reëel is in een deel van haar uiting.

Dit deel van die uiting is ook weer belangrijk. Dit houdt dus in, dat de magiër nooit kan werken met een kracht die ten volle en geheel geopenbaard wordt in de wereld waarin hij zelf leeft. Wat geopenbaard wordt, is altijd een extensie van een groter wezen dat door zijn bewustzijn wordt geschapen.

Een volgende wet, die in de vierde dimensie, of in de veeldimensionale ruimte voortdurend moet blijven heersen, omschrijven wij als volgt: waar een bewustzijn tegenstellingen moet ervaren om tot realisatie van een wezen, dus bewustwording, te komen, is het noodzakelijk dat voor elke waarde die geschapen wordt krachtens dit bewustzijn, gelijktijdig een tegenwaarde wordt geschapen.

Ik kan dus als bewustzijn mij nooit uiten op één punt alleen binnen de Goddelijke kracht, ik zal dus dit steeds op tenminste twee, of meerdere punten gelijktijdig moeten doen.

Binnen de meer dimensionale ruimte houdt dit dus in: dat een aantal factoren, die reiken door alle bekende en voorstelbare dimensies, plus nog enkele misschien nog niet geheel voorstelbare dimensies, voortdurend bestaan bij elke realisatie en bewustwording die ik, schijnbaar eenzijdig, doe in mijn eigen wereld.

Voor de meerdimensionale ruimte betekent dit: dat het menselijk voorstellingsvermogen een voortdurende projectie is van menselijk evenwicht in een ruimte, die zover omvat, dat zij gelijktijdig evenwichtstorend kan werken voor andere bewustzijnsvormen op ander vlak. Dit betekent dat elke verstoring die op een ander vlak wordt ervaren, zou gecompenseerd worden vanuit dit andere vlak.

In de meerdimensionale ruimte zal elk denkbeeld onmiddellijk gecompenseerd worden door andere denkbeelden, zodat nooit sprake kan zijn van een volledige uiting van de persoonlijkheid, onverschillig op welk vlak. Maar slechts van een uiting, die onderdanig is aan de totale evenwichtigheid van het Al waarin men zich beweegt.

Nu heb ik nog een laatste wet voor u. Een wet, die in de meerdimensionale ruimte zeker sterker tot uiting zal komen dan in uw eigen wereld.

Niets is kracht, maar alles is in kracht. Wanneer alles in kracht bestaat, zal kracht alles verwerkelijken dat door deze kracht wordt beroerd. Elke gedachte is werkelijkheid, elk bewustzijn is werkelijkheid, elke zijnstoestand is werkelijkheid, ongeacht het feit waar zij realiseerbaar of niet-realiseerbaar is.

Ik heb dit als zeer eenvoudige wetten getracht te formuleren, omdat men mij heeft gezegd dat kortheid in uw taal veelal gelijk komt aan duidelijkheid.

Wanneer ik dan nu deze kortheid en duidelijkheid voor een kort ogenblik verlaat, is dit om voor mijzelf een eenvoudige uitdrukkingswijze te scheppen. Zou ik daardoor voor u onduidelijk worden, roept u mij dan tot de orde, ik zal terugkeren met een kortheid die wel niet aan mijn wezen verwant is, maar waarin mijn wezen zich, krachtens zijn meerdimensionale wetten, uit kan drukken, wanneer een noodzaak bestaat in een zelfbeperking van wat opgelegd wordt.

De schijnbare techniek van een denken over vierdimensionale ruimten en haar wetten, brengt ons tot een realisatie van mogelijkheden die in de toekomst voor elke mens langs de weg mechanica bv., zou kunnen worden bewerkstelligd.

Dit houdt dus in: dat wij langs de wetenschappelijke zijde kunnen komen tot een gedeeltelijke aanvaardbaarheid van bepaalde thesen. Deze aanvaardbaarheid, of niet aanvaardbaarheid, is echter voor ons persoonlijk identiek met het al of niet werkelijk zijn van het gestelde.

Wanneer een bloem zich ontvouwt, dan kan zij dit slechts doen wanneer de zon haar treft. Zij is afhankelijk van de krachten rond haar om tot ontplooiing te komen. Er is een wisselwerking tussen haar wezen en de omgeving.

Voor ons is dat hetzelfde. Het is niet voldoende dat wij iets aanvaarden, iets geloven, maar het is voor ons noodzakelijk dat wij naast deze aanvaarding en dit geloven in onszelf een redelijke overtuiging dragen van een praktisch mogelijk of werkelijk zijn van waarden, waarmee wij werken.

Een priester zou een magiër moeten zijn. Maar een priester kan alleen magiër zijn, wanneer voor hem niet slechts als geloof, maar ook redelijk de grondslagen van zijn geloof aannemelijk zijn. Zodra dit niet meer het geval is, zal er een deling in zijn leven optreden, waarbij zijn geloof niet meer het vermogen heeft zich zodanig uit te werken in het totaal van de waarde van de kracht, zodat het zich ook op zijn eigen vlak uit. Hierdoor is dus de priester niet meer de wonderdoener die hij zou moeten te zijn.

Op het ogenblik echter dat hij overtuigd is van de techniek van zijn eigen plechtigheden, als zijnde bovennatuurlijk, en haar redelijk aanvaardbaar ziet als deel van een werking, waaraan hij deel neemt, dan zal diezelfde priester een wonder volbrengen volgens de opvattingen van diens gelovigen. Hier schuilt de kern van het magisch gebeuren.

Elk magisch werk is priesterlijk. D.w.z.: een middelaarschap tussen bekende en onbekende gebieden in één persoon gevestigd.

Conclusie: Om de magische krachten werkzaam te maken in onszelf, moeten wij uitgaan van hetgeen wij weten, niet omdat het zo is, maar omdat wij dit in onszelf zeker achten.

Op deze zekerheid voortbouwende, dienen wij in onszelf een beeld te vormen van krachten en waarden die er logisch uit voort schijnen te vloeien en die door ons voorstellingsvermogen verwerkelijkbaar zijn. D.w.z.: wij moeten vorm kunnen geven aan ons denkbeeld omtrent een bepaald proces. De vormgeving van de gedachte, of zoals u misschien zou zeggen “fantasie”, is noodzakelijk. Eerst in het geven van het beeld stellen wij in ons geboren werkelijkheid temidden van het eeuwig zijnde krachtveld. De kracht van het scheppende wordt ook geuit in onze gedachten. Is zij genoeg gevormd en intens genoeg, dan zal zij zich uiten, niet alleen op het vlak van de gedachte, maar op elk vlak eronder en erboven, zover het door haar bereikt en bestreken wordt.

Voor uzelf houdt dit in: dat u dus alleen daar magisch werkzaam kunt zijn, waar uzelf gelooft aan de mogelijkheid tot magisch werkzaam zijn als eerste en een voorstelling hebt van het verloop van de magische werking als tweede punt. Zonder deze dingen moet u niet denken iets te kunnen bereiken.

Nu weet ik dat velen geneigd zijn om te spreken over bepaalde magische procedures als het geholpen worden door de geest enz., maar in feite is dit bijkomstig. Het kan een voorstellingswaarde zijn en behoeft in zichzelf nog niet eens reëel te blijven voor het voortbrengingsproces. Het feit dat de overtuiging er is plus de voorstelling, is voldoende om dit voor ons tot werkelijkheid te maken.

Nu weten wij dat er vele soorten entiteiten bestaan in het Al, ook al zijn ze voor u niet zichtbaar. Welke deze entiteiten zijn, zult u moeilijk kunnen vaststellen. U zult slechts hun aanwezigheid vaststellen en de resultaten van hun werken.

Wanneer u nu met deze krachten zou willen werken, wat doet u dan in feite? Uw voorstelling van een wezen, of een kracht, is voldoende om dit wezen voor u tot realiteit te maken. Bestaat er nu zo’n werkelijk wezen, dan zal uw voorstelling zoveel mogelijk harmonisch moeten zijn met het werkelijke wezen. Want stelt u zich een bepaalde geestelijke kracht verkeerd voor, dan zal juist door deze scherpe voorstelling, die in twee delen positief en negatief uiteen valt, zodra zij in de Goddelijke kracht wordt geplaatst, een evenwichtsverstoring verwekken. Waardoor de aangeroepen geest gedwongen is, de gebreken vanuit zijn leven, bestaande in uw voorstelling daarvan, te compenseren. Dit betekent wederom dat de werkzaamheden van uw krachten en gedachten niet meer volledig kan zijn.

Dus doen wij er goed aan geen geestelijke krachten aan te roepen die wij niet kennen, of waarvan onze voorstelling onvolledig is. Het is voor ons noodzakelijk, zeker wanneer wij in de stof verkeren en indien wij al willen werken met entiteiten, ons een beeld te maken van hun eigenschappen, van hun mogelijkheden, zo nodig zelfs van hun gestalte.

Dit laatste is secundair waar het alleen tot uw wereld behoort. Gestalten in uw wereld hoeven niet identiek te zijn met gestalten uit andere werelden, en is dus bijkomstig. Als u zich mij voorstelt als een of andere persoon in oosterse dracht, of als een westerling, of als een neger of Indiër, dat maakt voor mij weinig uit. De vorm van mijn persoonlijkheid is niet belangrijk voor mij. De inhoud van mijn persoonlijkheid echter, mits door u verkeerd geschapen, dwingt mij, wil ik het niet zelf ondergaan, te compenseren.

Hieruit vloeit voort dat elke magiër zal werken met zijn eigen persoonlijke geesten of krachten. Hij zal nooit in staat gelijksoortige resultaten te bereiken met krachten, geesten en wezens die bij een ander behoren.

Hieruit vloeit voort, dat aannemende dat alle geesten, krachten, werkzaam op deze aarde en in de sferen, behoren tot deze vierde dimensie, die voor u niet duidelijk zichtbaar waarneembaar is, u te allen tijd het onwerkelijke van hun bestaan voor uzelf mede in ogenschouw zult moeten nemen op het ogenblik dat u praktisch iets tracht te bereiken, dat de voorstelling die u van hen verwerft, niet qua eigenschappen juist, een voortdurend contact met deze geesten zal vormen en bevestigen. Dat elke onjuiste invloedsvoorstelling en gedachte, hoe juist of hoe onjuist de veronderstelling is, voor u een wraken van uw eigen gedachten zal betekenen.

Nu wilt u ongetwijfeld allen trachten met deze wetenschap iets te bereiken. Laat u mij dan trachten u duidelijk te maken, hoe en wat u het best kunt doen. Of meent u dat dat al vroeger duidelijk genoeg gezegd is?

  • Dan zouden wij het nog graag een keer horen.

Dat is dan een heel veilige wijze van vragen. Want dit is binnen deze kring inderdaad vijf maal geheel en één maal gedeeltelijk uiteen gezet. Dit binnen de loop van enkele jaren.

Magisch werken houdt in:

1e. beheersing van voorstellings- en denkvermogen.

2e. het vermogen tot concentratie van het eigen wezen en geheel het denkvermogen op één punt.

3e. een realisatie van een voortdurende aanvulling of wraking van eigen streven vanuit een andere wereld. Wraken indien u niet in evenwicht bent, dus harmonisch, met de krachten via welke u zou willen werken.

Hieruit vloeien voort:

  1. eenieder tracht zich te realiseren dat de eigen persoonlijkheid ongetwijfeld haar evenbeeld zal hebben op andere vlakken van bestaan. Dit evenbeeld zal men zoveel mogelijk zoeken. Aan dit evenbeeld schrijft men alle belangrijke capaciteiten toe die men zelf niet bezit. Of deze nu werkelijk of niet werkelijk bestaan, door een voortdurend richten van uw krachten hierop, zal door de kracht van de gedachteprojectie deze persoonlijkheid met alle eigenschappen werkelijkheid worden.
  2. bij elk pogen om te werken volgens de wetten van  de magie dient men zichzelf uit te schakelen, ook indien eigen belangen in de magische handeling meespreekt, zal men gedurende de magische handeling het eigen en de persoonlijke belangen dienen te vergeten. Is dit niet mogelijk, dan zal de onevenwichtigheid die hieruit voortkomt voor u een niet lukken van een magische proef betekenen.
  3. werken met magische krachten is te allen tijde het projecteren van gedachtebeelden in het eeuwige en het verkrijgen van een bevestiging uit deze gedachtebeelden in de eigen wereld. Wij moeten zeer goed weten wat wij willen doen. Weten wij dit eenmaal, dan moeten wij gebruik maken van de voor ons redelijke factoren, procedures en rituelen, zodat zij voor ons de bevestiging betekenen van de gedachten die wij uitzenden.

Dit zou ik graag nog willen aanvullen. Magisch werken betekent voor ons de noodzaak tot een bepaald ritueel. Dit ritueel is echter voor de magische ontwikkelingen en bereiking zelf niet zo noodzakelijk als wel voor onszelf.

Het volgen van een ritueel volgens een bepaalde school kan soms wenselijk zijn, maar zal niet noodzakelijk zijn. Noodzakelijk is het wel, dat wij volkomen leven in de invloed van de rituele handeling die wij volbrengen.

Voor een westerling houdt dit in dat een zuiver rituele magie volgens de oude stelregels alleen voor zeer bijgelovige personen enige waarde kan hebben. De meer ontwikkeld denker zal daarvoor in de plaats stellen een reeks rationele handelingen, die op zichzelf binnen eigen wereld en vlak een nastreven, of bevorderen betekenen van hetgeen hij ook magisch tracht te bereiken.

Dit zijn slechts een paar korte regels. Toch omvatten zij meer dan u nu misschien denkt. Indien een van u nu hierover nog vragen heeft, wil ik die nog gaarne even beantwoorden.

  • U zegt dat een Marsman aan een mens gelijk kan zijn. Indien wij dit ons vierdimensionaal voorstellen, kunt u t.o.v. het vierdimensionale voor ons een parallel trekken?

Ik zou het kunnen proberen.

Men zegt: kracht is gelijk aan massa maal versnelling. Energie, kenbaar, is gelijk aan energie, potentieel, maal de verplaatsing van de gedachten door deze energie.

Ik kan mij voorstellen dat dit wat moeilijk klinkt in uw oren. Wij moeten ons echter herinneren dat ‘massa’ een uit een driedimensionale stammende uitdrukking is, die aanduidt een voor deze driedimensionale wereld vast en onveranderlijk blijvend conglomeraat van energieën binnen een bepaalde omgeving en omgrenzing.

Men zegt versnelling, omdat de waarneming een verplaatsing met toenemende snelheid kenbaar maakt. De kracht ziet men dan als de uiting. Het resultaat van een plotseling bv., een ophouden van deze verplaatsing van massa.

Tracht ik nu met mijn eigen wereld te vergelijken, dan moet ik zeggen: “Massa bestaat in vierdimensionale zin eigenlijk niet”. Of beter gezegd nog: “Meerdimensionaal bestaat zij niet. Massa is kracht. Ik zou de massa dan ook potentiële kracht of energie willen noemen. Zij is dus voor mij niet in beweging.

Zij bestaat dus wel, maar wordt voor mij pas werkelijkheid, wanneer ik haar door een conflict tussen eigen uiting en daardoor beroerde potentie waarneem. Dus zodra mijn gedachten bv. haar beroert.

Het uiteindelijke resultaat is dan het bewegen van mijn gedachten door de op zich potentiële energie, waarbij dit een proces betekent, waardoor die kracht voor mijn gedachten bereikbaar wordt.

Nu kunnen wij onmiddellijk aannemen dat deze gedachten op zichzelf een niet direct zeer juist iets is. De waarde van de gedachte in zichzelf is fictief. Alles wat u denkt, of ik denk, is dus enigszins verwijderd van een realiteit. Maar voor u en mij is zij toch wel degelijk reëel. Het is dus een kracht die zich door een kracht beweegt. De wijze waarop die kracht is gevormd, betekent niet veel t.o.v. haar wezen en potentie.

Wij zouden dus kunnen zeggen: Uw waarneming is slechts een realisatie van uw vermogen kracht te verplaatsen in uzelf. Hierdoor wordt de uiteindelijke en simpele formule uiteindelijk: wanneer ik energie verplaats binnen de energie, zal ik een uiting krijgen wanneer de energie zichzelf egaliseert na de verplaatsing.

Het effect van de egalisatie noem ik dan kracht die tot uiting komt.

Nu heb ik geprobeerd het u verder uit te leggen, maar ik weet eerlijk niet of ik daarin dan ook geslaagd ben.

  • De uiting is dus een projectie van de gedachte?

Wordt weer kenbaar voor de gedachte. Het is zeer moeilijk hiervoor een voorbeeld te vinden, maar ik wil het proberen.

Wanneer u koud water binnen warm water brengt, dan vertoont het t.o.v. dit warm water een zekere afzondering, het kan dus binnen het warme water een zekere beweging hebben. Toch is het in beide gevallen water. De toestand waarin het is, zorgt dat er iets van verschil kenbaar wordt. De kenbaarheid van de twee soorten t.o.v. elkaar ligt dus niet in het wezen, maar in de eigenschappen die het wezen additioneel heeft verworven. Koud water, of warm water.

Wanneer ik nu koud en warm water samenbreng op een bepaalde manier, dan kan ik hierdoor een zodanige stroom verwerven, dat waar deze beide toestanden water een evenwicht t.o.v. elkaar zoeken, een kolking merkbaar wordt. Deze kolking of beweging is dan hetgeen wat voor ons waarneembaar wordt, als resultaat van injectie van koud water binnen warm water.

U kunt ook warm water in koud water weer injecteren. Alleen is het resultaat meestal niet zo snel zichtbaar, omdat dan de afkoeling van het warm water in verhouding veel sneller gaat dan de verwarming van het koude water.

Dus de verwarming van koud water gaat niet feitelijk langzamer voor zich, maar omdat het verschil in het begin sterk kenbaar is, blijven de resultaten daarvan voor ons langer kenbaar.

  • Wanneer iemand zich verbeeldt iets te zien dat er niet is, maar mogelijk zou kunnen zijn, kan dit dan de vierde, dimensie zijn? Het gebeurt ook bij een zonnestraal. Hoe noemt men het dan? Vertraagde actie? Houdt het daarmee op?

Het hoeft niet alleen dat te zijn. Maar is het niet alleen dit, dan is er sprake van een optische illusie die veroorzaakt wordt buiten het oog, maar in het oog hebben wij een zeer groot aantal zenuwen, zoals u weet. Lichtgevoelige cellen. Deze cellen zijn soms meer, soms minder sensitief. Een bepaalde beeldinvloed die voor hen, hetzij door concentratie, of scherpe belichting, of scherp contrast, als schok kenbaar wordt, berooft hen van het vermogen om onmiddellijk andere beelden volledig op te ruimen met gelijktijdige uitwissen van de voorgaande invloed. Deze blijvende invloed geeft deze naschaduw aan het beeld.

Het is sterk zichtbaar als u naar een lamp kijkt, u ziet dan nog een hele tijd zwarte bolletjes. En dan verandert dat, dan worden het lichte bolletjes op een donker veld. Dus tweemaal een reflex. Eén keer a.h.w. een negatief, fotografisch gezien. Dan weer een omzetting in positief met een wegvallen van de lijnvormen, die gezien werd door dit licht. Daar moeten wij natuurlijk wel rekening mee houden.

Wanneer wij dus werkelijk iets waarnemen, dan zullen wij dit alleen werkelijk noemen, ongeacht wat het is. Wanneer het beeld omschreven is en niet kan zijn volgens ons beste weten, een resultaat van optisch bedrog. Wanneer dat nl. niet het geval kan zijn, dan moet er een andere verklaring zijn voor het beeld. Wij spreken dan van een optische illusie, omdat de beeldvoorstelling, ofschoon niet passerende het oog, toch bewust in het “ik” wordt gedragen als afkomstig van het oog.

Onthoudt u één ding: u moet nooit vragen, dat de vraag misschien dom is. Dat klinkt misschien in de oren van een westerling wijs, als een erkennen van eigen onbelangrijkheid, maar in zich is het dwaas, want indien u de vraag zelf dom vindt en u stelt haar, dan bent u niet slechts dom, maar onhoffelijk. Terwijl wanneer u de vraag belangrijk vindt, belangrijk genoeg om ze zelf naar voren te brengen. U moet aannemen dat die vraag ook voor anderen dermate gewichtig had kunnen zijn, dat het stellen hiertoe wordt gerechtvaardigd. De vrager stelt de vraag, omdat zij in hem leeft. Stelt de vrager de vraag zonder dit, dan is zijn vraag geen vraag, maar een ijdel vullen van een leegte met geluiden.

Dit was niet bedoeld als een grote terechtwijzing, maar als een kleine correctie op datgene wat in onze oren soms zo onhoffelijk klinkt; neem mij dus niet kwalijk.

Eigenlijk is dit weer een kleine leugen van mij. Want wanneer ik zeg: Neemt u mij niet kwalijk, is dit hoffelijkheid, maar ik weet zeker dat of u nu geneigd bent dit te doen of niet, u zeker niet toe zult geven dat een woord u heeft gehinderd of geërgerd, u zult dus toch zeggen: zeker niet.

  • Aardig gevonden.

Niet aardig gevonden, maar waarheid. Daarbuiten kan ik gelukkig uw gedachten waarnemen. En waar het woord liegt, spreekt de gedachte vaak ontstellende waarheden. In dit geval waren zij geruststellend en niet ontstellend.

Ik zou u willen voorstellen dit deel te besluiten. Het is misschien kort, maar inhoudsvol genoeg om dit nader te overdenken.

Kracht gaat nooit verloren

Aan mij is de taak opgedragen u de tweede helft bezig te houden. Heeft u nog een bepaalde voorkeur?

  • Ik vind bezig houden geen goede uitdrukking, neemt u mij niet kwalijk. Wij willen alleen maar leren.

Ja, als leren voor u geen bezigheid is, dan geef ik direct toe dat mijn woorden niet doeltreffend zijn ……

  • Kracht gaat nooit verloren.

Dat is misschien een van de moeilijkste onderwerpen die te denken is, omdat de mens de omzetting van kracht vaak ziet als een verlies van kracht hier met een winnen aan kracht daar. En het hem vaak heel moeilijk is om zich te realiseren, dat die krachten alleen maar ergens naartoe zijn gegaan zonder dat zij werkelijk teloor gingen.

Er is een mens. Die mens heeft een zekere hoeveelheid energie, spierkracht enz. Deskundigen zullen misschien zeggen: suikers en omzettingen en daardoor ontstaat arbeidskracht enz. Ik zeg het niet, want ik heb er geen verstand van.

Deze mens gaat een veld omspitten. Wanneer hij de klus begint, dan heeft hij een zekere vitaliteit. De spieren zijn soepel. ‘s Avonds blijkt dat al die kracht weg is. Die mens is doodmoe en pijnlijk in zijn spieren enz.

Nu zou je zeggen: hier is kracht verloren gegaan. Ga je nu verder rekenen, dan blijkt dat als je alleen de verplaatsing van die materie van die aarde neemt, dat er nog wat kracht tekort is. Dan ga je nog verder rekenen en ga je zeggen: Ja, maar hij heeft de schop zo en zo gehanteerd, dan blijkt dat er nog iets over is dat je niet verwoord hebt.

Die mens heeft die kracht gegeven aan de schop, gedeeltelijk. Maar hij heeft als reactie daarop ook nog energie verbruikt in zichzelf, bv. in de vorm van zweten, bewegen e.d. Daarnaast heeft hij een zekere hoeveelheid materie verplaatst. Door die verplaatsing is de toestand van die materie anders geworden. Die kracht ligt daarin. Het is niet omhoog gegaan, het heeft geen energie verplaatst.

Maar door hetgeen hij gedaan heeft, heeft hij wel degelijk een materiële toestand teweeg gebracht, waardoor een andere potentie bestaat. Had die man daar niet gespit, dan had hij daar niet kunnen zaaien. Dan zou dat zaad niet zo goed zijn opgekomen. Dus die kracht is op een of andere manier gedeeltelijk in die bodem verhuisd.

Er zitten mensen te denken, gewoon maar te denken. Je zou zeggen dat hij moe werd van het denken, maar hij heeft gepresteerd. Dus is er energie verloren gegaan. Dat zou waar zijn als die gedachte niet uit was gestraald. Maar die mens, die daar heeft zitten denken, zonder ook maar iets te doen, heeft daardoor een invloed in zijn omgeving geschapen, plus een mogelijke realisatie in zichzelf. Gaan wij dat bekijken, dan blijkt weer dat het totaal van de ontstane kracht gelijk is aan het totaal van de verbruikte kracht.

Nu ga ik het nog sterker zeggen. Ik heb het over mensen. De mensen zijn, wat dit betreft, de meest onberekenbare wezens schijnbaar. Ja, niet dat de mens anders wel berekenbaar is…. Mens-zijn wil zeggen: onberekenbaar zijn. En zodra een mens berekenbaar is, verliest hij veel van de menselijkheid.

Ik neem een steen. Er zit energie in. Er komt iemand aan en hij trapt dat ding. Daardoor geeft hij er een impuls aan, een energie van beweging. Gelijktijdig verstuikt hij zich misschien een voet. Dat is dan de terugslag van de energie die daardoor een spier forceert. Het ding gaat naar beneden toe. Het krijgt een doorslagkracht die sneller wordt, groter wordt naarmate het sneller valt. Die kracht is nu actief geworden. Dan valt dat ding uiteen en de zaak valt in gruizels. Dan zeg je: Waar is die kracht gebleven? Die kracht is tot uiting gekomen in een omzetting, een vormverandering, waardoor een andere potentie is ontstaan in die restanten, plus een hoeveelheid warmte-energie die in de lucht is opgenomen. Je merkt er niets van, maar zij is er wel. Wanneer ik dit nu op stoffelijk gebied zo’n klein beetje kan beredeneren, dan zal het voor mij makkelijker zijn om dat ook geestelijk te gaan doen.

Nu zeg ik dit: Ik kan bepaalde kracht in mij dragen en ik kan bepaalde kracht afgeven. Maar ik kan nooit meer kracht uit mijzelf geven, dan ik in mijzelf bezit. Ik kan uit de omgeving kracht tot mijzelf trekken en die weer uit mijzelf uitstoten. Maar ik kan nooit meer kracht uit mij uitstoten dan ik in mijzelf heb.

Dat houdt dus in: dat ik kracht om kan zetten, dat ik die uiting van die kracht kan veranderen. Maar hoe ik ook blijf schutteren, altijd zal het totaal van de krachten die ik uit, gelijk zijn aan het totaal van de krachten die ik verbruik en dus niet meer in mij heb, ofwel aan het Al heb onttrokken, plus aan mijzelf.

Die kracht blijft hetzelfde. Kracht kan nooit verloren gaan, om de eenvoudige reden: dat kracht de oervorm van alle dingen en alle verschijnselen is. Op het ogenblik dat er één deeltje kracht teloor zou zijn gegaan, zou dat hele heelal wankel worden. Want door de onevenwichtigheid zou, wanneer één deel kracht werkelijk vernietigd werd, een leegte ontstaan, leegte die nooit meer te vullen is en die dus een voortdurende verschuiving van krachten zou veroorzaken met een voortdurend tekort, dat zich dan hier, dan daar openbaart.

Maar nu ga ik verder. In die verplaatsing naar het ledige toe zou een gedeelte van de kracht door deze verplaatsing, die niet gecompenseerd wordt, steeds worden opgenomen. M.a.w. één partikel wegnemen uit het Al, werkelijk vernietigen, dat zou willen zeggen: het Al aan een langzame vernietiging prijsgeven.

Dan ga ik het omgekeerde proberen te doen. lk heb één gram kracht, 0f zoveel paardenkracht. Kan die kracht groter worden? Neen, kan zij kleiner worden? Ook niet. Zou zij groter worden, dan zou zich moeten uitbreiden. Dan zou ik dus in die kracht een vliedend Al krijgen. Maar op het ogenblik dat die kracht gaat vlieden, betekent ze een spreiding van de aanwezige hoeveelheid kracht, waarbij de potentie per oppervlak kleiner wordt, maar de totale potentie gelijk blijft. Druk ik ze samen, dan krijg ik op één plaats een groter vermogen. Maar dan is weer de ruimte, waarin zij tot uiting komt, zoveel kleiner, dus blijft de totale waarde weer gelijk.

Hoe ik ook denk, hoe ik ook kijk, altijd blijft dit hetzelfde. En daaruit zou ik eens een heel stout conclusietje willen gaan trekken. Eigenaardig, dat conclusies altijd trekken. Ik heb nog nooit iemand een conclusie horen stellen. Zij trekken ze altijd. Waarom? Waarschijnlijk omdat zij altijd proberen iets uit hun materiaal te halen, wat zij uit zichzelf niet kunnen of durven halen. Ik hoor er ook bij, dus ik trek mijn conclusietje.

Wanneer kracht onveranderlijk is, is er geen leven, geen beweging en geen uiting van kracht mogelijk. In die kracht, qua hoeveelheid, dus in kracht zelf gelijkblijvend, maar vele verschillende vormen kent, dan kan ik in elke willekeurige hoeveelheid kracht van de kleinste tot de grootste verwachten, dat een compleet heelal kan ontstaan. In dat heelal kunnen zich alle variaties en veranderingen afspelen, daar kunnen alle sferen toestanden in bestaan, maar de kracht van dit heelal in zichzelf besloten, zal altijd gelijk blijven. Daardoor zal dus het zwaartepunt in dit heelal nu eens hier en dan eens daar vallen.

  • Mag ik aannemen dat kracht bewustzijn is. Men kan wel in bewustzijn groeien, maar u zegt dat kracht niet groeit.

Wat is bewustwording? Is dat kracht? Neen. Je kunt hoogstens zeggen dat bewustwording een bepaald vorm van energie inhoudt. Maar dat kan nooit kracht zelf zijn. Want kracht zelf kan geen bewustzijn in zich dragen. Nooit over nagedacht?

Toch is het zo, want kracht is kracht. En wanneer kracht in zichzelf tot een erkennen moet komen van zichzelf, dan kan dat nooit, omdat wel de verschillende uitingen erkend zouden kunnen worden, maar nooit de kern. Aangenomen dat erkennen mogelijk is.

Een bewustwording houdt in: een bereiken van zelfkennis.

  • Een toestand.

Als u het anders wilt zeggen: een volledige en harmonische en evenwichtige toestand, waarin het “ik” in zichzelf volledig besloten is.

  • Er is toch kracht voor nodig om dat te bereiken?

Ja, dat ben ik met u eens. Nu komen wij eigenlijk op het punt waar het om gaat. Bewustwording is dus niet in zichzelf een kracht, maar een proces waarmee kracht van aard verandert. Energie en kracht zijn gelijk. Maar bewustzijn is dus een vorm, een begrenzing. Wanneer die begrenzing uitgebreid kan worden, dan kan daarin meer kracht bestaan. Dus het kan meer kracht omvatten. Maar kracht moet dan voor de uitbreiding van de begrenzing, ego, of bewustzijn, een groter deel van wat eerst buiten het “ik” lag binnen het “ik” brengen. Vandaar dat wij moeten zeggen: uitbreiding van bewustzijn is vergroting van aandeel in het Al. En een vergroting van aandeel in het Al betekent, naast een vergroting van realisatie en kennen, een vergroting van vermogen.

  • Gebruik maken van kracht bestaat voor mij altijd….dat hangt dus eigenlijk van de grootte van het bewustzijn af.

Dat moet u nu eens zo bekijken. Beginnen wij nu met het kleinst mogelijke bewustzijn.

U moet denken aan een haarbuisje. De kracht kruipt daarin tot op zekere hoogte, want er kan geen volledig ledig bestaan. Vandaar dat in dergelijke begintoestanden veelal de kracht automatisch in het “ik” treedt, zonder dat het dit realiseert. Naarmate het bewustzijn groter wordt, wordt de buis wijder. Maar het natuurlijk verschijnsel dat in dat haarbuisje het vocht omhoog stuwde, dus kracht automatisch in het “ik” deed treden, is nu afwezig. De capaciteit van het bewustzijn van de buis bepaalt de capaciteit van de kracht die reeds bevat kan worden, beide zijden afsluitende, of de kracht die erdoor kan stromen aan beide zijden de belemmering verwijderen. Maar de eigen capaciteit van bevatting blijft gelijk.

  • D.w.z.: dat de kracht van het haarbuisje gelijk is aan de kracht van de grote buis?

Dat de werking van de kracht daarin juist verschillend is. Naarmate het bewustzijn groter wordt, wordt de capaciteit tot het bevatten van kracht eveneens groter. Dat verder naarmate het bewustzijn groot is, ook de capaciteit om kracht af te geven en tevens weer om op te nemen ook weer groter wordt. Maar dat een vergroting tot kracht nemen nooit aanwezig kan zijn. Omdat door het “ik” een bepaalde toestand, dus met een bepaald bewustzijn, slechts een bepaalde hoeveelheid kracht kan worden bevat en deze daarin aanwezig is. Alleen de beweging van kracht door het “Ik” is te regelen, maar elk stukje kracht dat je uit het Al opneemt, moet je op een of andere manier ook weer een stukje kracht afgeven, tenzij je je bewustzijn vergroot. Dus voor jezelf blijft de kracht gelijk.

Het enige verschil is, bij het onbewuste, het pas zich vormend bewustzijn, wordt de beweging van de kracht geregeld door de wet van het wezen, terwijl in verdere bewustzijnsvormen de kracht wordt gestuwd door de wil van het wezen.

  • Is bewustzijn een functie van een kracht?

Neen, dat zou ik niet graag zeggen. Ik zou eerder willen zeggen: dat het bewustzijn een begrenzing is van kracht. Als ik zeg, dat het een functie van kracht is, dan is bewustzijn inherent aan kracht. Ik heb zojuist voor u vast zitten stellen dat bewustzijn in zichzelf iets anders is dan kracht. Dat kracht op zichzelf geen ware bewustzijn kan bezitten.

Bewustzijn zou ik dus moeten stellen als een qua tijd van iets dat niet realiseerbaar is, of kracht, zoals wij deze zien, maar dat desalniettemin in de kracht bepaalde functies vervult en leiding kan geven aan kracht.

  • Is het ook mogelijk dat het een product van kracht is, het bewustzijn?

Bewustzijn een product van kracht? Neen. Want dan neem ik aan dat waar kracht is, bewustzijn moet komen. Pas waar de gedachte, die in zichzelf dus een andere kwaliteit moet zijn dan de kracht, waarin zij werkzaam is, leidend optreedt voor de kracht, is het bewustzijn er een gevolg van. Bewustzijn is dus het product van twee invloeden die samenwerken, waarvan er één kracht is en de andere iets wat wij niet kennen. Die samenwerking baart bewustzijn.

  • Het bewustzijn is dus de waardemeter van de kracht die een mens kan bevatten?

Ja, en van de kracht die een mens kan gebruiken.

  • Bewustzijn wil toch zeggen: waarnemen en de mogelijkheid tot waarnemen en gebruiken van de krachten die in het Al zijn. Hoe groter het bewustzijn is en hoe meer je de krachten leert kennen….

Dat zou ik ook niet willen zeggen. Ik ben erg in de contramine, maar ik kan er niets aan doen.

Bewustzijn is een weten omtrent de verschillen tussen in mij en buiten mij bestaande toestanden. Wat daaruit voortvloeit kan zijn een leiden van krachten. Maar het is op zichzelf niet een begrijpen van de kracht, maar alleen een realiseren van verschijnselen van kracht buiten en in mij in tegenstelling tot elkaar.

  • Wanneer het een benadering zou zijn van het Goddelijke, waarbij hoe groter het bewustzijn wordt, hoe meer je omtrent de Schepping en haar ontstaan en gevolg weet, je ook deze krachten zult kunnen kennen.

Dat is weer iets anders, Of je ze kent…maar beheersen…. Wat in mij is, beheers ik, wat buiten mij is, beheerst mij. Naarmate ik meer in mij bevat, beheers ik meer. Indien ik alle kracht in mijn bewustzijn kan omvatten, dus het totaal der verschijnselen in mij kan dragen, beheers ik het totaal en ben ik – althans in dit opzicht – God gelijk.

  • Uitdijen?

Ik zou niet over uitdijen willen spreken. Ik zie het nl. zo. Dat is dan mijn eigen zienswijze, dus door sommigen onderschreven.

Wanneer sprake moet zijn van een uitbreiden van het “ik”, dan zou ik het Al moeten verslinden, maar dat houdt in dat dan geen ander “ik” meer kan bestaan naast mij, wanneer ik verder ben gekomen dan een bepaalde omvang.

Op het ogenblik dat ik meer dan de helft van het zijnde begrijp in mijn bewustzijn, zou ik dus naast mij geen gelijk wezen meer kennen.

  • In een driedimensionaal aspect.

Ja. De uitdrukking “uitdijen” ligt in het driedimensionale. Dus daarom spreek ik over intensifiëren, omdat ik aanneem dat ik het totaal van krachtsvermogen binnen mij zozeer kan verhogen, dat het gelijk is aan het totaal van het geuite. Maar dat daarnaast op een of andere manier deze kracht in mij zijnde, vanuit mij werkende, voor anderen gelijke mogelijkheden buiten mij scheppen.

  • Wat is het uitdijende heelal?

Dat is weer iets heel anders. Het is het ademhalend Al. En dat is onderhevig aan bepaalde materiële wetten: dat een beweging begonnen vanuit een middelpunt zich voort zal zetten in de gegeven richting, tot het ogenblik dat de aantrekking van het middelpunt groter wordt, kan de stuwende kracht die van het middelpunt verwijderen.

  • Maar waar dijt dat heelal dan uit?

In het Niet. Of misschien alleen schijnbaar in de vergroting van het trillingsgetal.

  • Kan er ergens een Niet zijn?

Ja, dat is nu een theorie waar je moeilijk over praat. Ik heb mensen ontmoet, waarvan ik absoluut overtuigd was dat zij niets in de hersenen hadden….. En toch kan dat niet waar zijn. Dus niets is een betrekkelijk iets. Wanneer ik zeg Niets, constateer ik, dat er iets bestaat. Want zelfs mijn Niets is iets.

  • Dus er is iets, wat wij niet weten?

Juist. Er bestaat een toestand die wij niet realiseren kunnen, zelfs niet vierdimensionaal.

Ik zou het zo willen zeggen. Er is een begrenzing aan dit Al. Het feit dat er voor ons een begrenzing bestaat, geeft aan dat er buiten deze begrenzing iets anders bestaat. Anders zal het…. Dit Al is wel degelijk begrensd, je komt er niet buiten.

  • Maar als het uit gaat dijen komt het er wel buiten?

Daar ben ik op het ogenblik niet aan toe. Ik heb het op het ogenblik zuiver theoretisch….. anders dan loop ik vast. Ik heb niet de bedoeling om in mijn hemd te staan….door mij op zijwegen te laten voeren.

Wanneer iets buiten bestaat is het goed, maar dit Al is begrensd. Wat er buiten bestaat, weten wij niet. Maar nu zeg ik dit: wanneer voor mij van binnen uit een schijnbaar vlieden ontstaat, wie zegt mij dat dit vlieden niet het gevolg is van een zekere verandering in trillingsverhouding binnen het Al, waardoor de tijdsmeting, die ik ken, voor mij schijnbaar golven langer doet schijnen om tot mij te komen. Ik maak een fout…. sneller.

Dat wil zeggen: dat meer golvingen plaats vinden op dezelfde lijn dan normaal. Nu meen ik dat ik de afstand meet, maar dat is niet waar. Ik meet de golving, de frequentie. Dan zou elke verandering van frequentie voor mij kenbaar moeten worden als een uitdijen, of een inkrimping.

  • Dus dat is schijnbaar?

Ik zeg, ook in mij bestaat een bepaalde verandering, zodat voortdurend de veranderingen in mij, plus in het Al, een illusie geven omtrent veranderingen in het Al, die niet werkelijk hoeven te zijn.

Is dat zo, dan kan ik zelfs nog verder gaan en zeggen: Er bestaat geen feitelijk Al, maar het Al is een gedachte, die meer of minder intens gedacht wordt, waarbij de verschillen in intensiteit voor mij een uitdijen of een inkrimpen van het Al ten gevolge hebben.

Het is theorie, praktisch te bewijzen dus niet. Maar de denkwijze is mogelijk en op zichzelf niet onredelijk, vooropgezet, dat wij de gedachte aannemen als het scheppend principe.

Ja, ik ben meestal wel de beroepsidioot, maar ik kan denken, hoor.

  • Een vraag over entropie enz.

Entropie is stilstand. Ofwel ophouden van uiting.

  • Met verlies van energie.

Entropie noemen wij dus veiligheidshalve op het ogenblik stilstand. Een stilstand betekent een achteruitgaan t.o.v. de krachten die zich voorwaarts bewegen. Wanneer wij zeggen dat stilstand achteruitgang is, is dit dus slechts aanvaardbaar en waar, wanneer wij verdergaan en hetgeen dat stilstaat t.o.v. ons terugloopt.

  • Het heelal is een gesloten systeem….. tot op een zekere tijd dit heelal de koude dood gestorven is.

Wat u de koude dood belieft te noemen, u wilt dus zeggen dat de vorm van energie, warmte, verdwijnt, en plaats maakt voor een andere vorm.

  • Onder de koude dood verstaat men eigenlijk het verlies van gerichte energie in ongerichte, dus niet weder herwinbare energie. Niet voor u volledig herwinbare energie.

Energie, één van de grondbeginselen van energie is uiteindelijk beweging. Wanneer er geen beweging meer is, zijn dus tenminste de mogelijkheden tot uiting van de energie weggevallen.

  • Maar de potentie blijft bestaan.

Inderdaad. Maar waar ik heen wil, is hetgeen u een ogenblik aanstipte: het ademhalen van het heelal. Dit zou inhouden dat wij op een bepaald ogenblik schijnbaar het oplossen van het heelal zien en slechts het potentieel overblijft, waar op een gegeven ogenblik natuurlijk een nieuw heelal te voorschijn kan komen.

  • Nacht van Brahman.

Daar wees ik op. Deze stelling kan ik voor mijzelf wel aanvaarden. Dat neemt niet weg dat zij uiteindelijk tegen het christelijk geloof ingaat.

  • Daar ben ik het niet mee eens. Het christelijk geloof omvat een dag van het Al.

In beginsel is het lineair. Begrensd lineair. Het begrensd lineaire kan juist zijn binnen het begrensd oneindige dat in zijn wezen niet lineair is.

  • Dus het lineaire kan begrensd zijn in het niet-lineaire?

Zeker. Zelfs simpeler dan u het denkt. Om het eens heel eenvoudig te zeggen: theoretisch is de rechte lijn de kortste verbinding tussen twee punten. Praktisch blijkt het altijd een gebogen lijn te zijn, waar de kromme of gebogen lijn nu eenmaal het enige praktisch mogelijke is om van het ene tot het andere punt te komen.

  • De geologie.

Niet alleen. De rechte lijn is dus als een niet verwerklijkbare mogelijkheid besloten binnen de begrensde oneindigheid van de zichzelf beroerende gebogen lijn of cirkel.

Maar laten wij nu eens teruggaan naar uw entropie. Wat u de koude dood van het heelal noemt, is uiteindelijk niets anders dan de omzetting van voor u positieve uitingen van kracht tot negatief. Het vinden van een negatieve totaliteit houdt in, een noodzaak tot het vinden van een tegendeel, wil de kracht van het Al zichzelf niet vernietigen. Zolang er kracht negatief aanwezig blijft, zal zij blijven dwingen om een tegenpool, zodat elke nacht van Brahman in zich houdt: een afsterven met een gelijktijdig herleven in een nieuw punt. En wel gelijktijdig.

Dit houdt dus in dat uw entropie een stilstand is, gezien vanuit een bepaald standpunt. Wanneer alles tot stilstand komt t.o.v. een voor zich bewegend punt, zal dit bewegend punt oorzakelijk worden voor een nieuwe beweging vanuit een ander, maar niet vanuit hetzelfde standpunt.

  • Maar thesis en anti-thesis moeten een synthesis hebben.

Die bestaat. Het is de enige werkelijke oplossing van energie.

  • Is dat de sluiering van Vishnu?

Inderdaad. Dat is dus het verschil, dat het totaal scheppend principe wegvalt. Er blijft dan nog positieve energie bestaan. Er blijft slechts in zich gebonden energie, die in zich weliswaar een potentie is, maar slechts actief kan worden, wanneer weer een verstoring van het evenwicht in een van de delen van het energetisch veld plaatsvindt.

Dan krijgen wij dus de toestand, zoals wij ons het begin van onze Schepping voorstellen, een aanwezig krachtveld, potentieel, waarop de gedachte die in zich niet krachtdragend is, maar die wel de werkingen binnen het energetisch veld kan beïnvloeden in het potentiële veld, een verstoring schept, waardoor daarbinnen tegendelen ontstaan.

Daarna krijgen wij dan de werking die de tegendelen opbouwt tot een maximum positief en een maximaal negatief, maar nooit een volledig evenwicht daarbij schijnt te kunnen vinden. Tenzij natuurlijk de wil ingrijpt en de wetten van de energie uitschakelend, elke energie tot een geheel in zichzelf besloten geheel maakt, waarbinnen de energie als een potentie besloten zal blijven.

  • Ik ben mij er nu van bewust geworden dat entropie een evolutieproces is.

Dat is aardig. De mens praat altijd over evolutie. Maar als wij het juist willen zeggen – misschien ben ik wat dat betreft een beetje scherp, een echte haarklover – moet ik opmerken: dat wanneer de mens spreekt van een ontwikkeling in een bepaalde richting, wij het tegengestelde moeten stellen als het enig aanvaardbaar tegendeel. Dus daar komen wij eigenlijk nooit helemaal uit.

Indien ik aanneem dat het geheel een evolutionair proces blijft, kom ik op een ogenblik aan een punt, waarop geen tegenstellingen meer kunnen bestaan. Zijn er geen tegenstellingen meer, dan is er geen uiting meer,  is er geen uiting meer, dan is er niets meer kenbaar. Is er niets meer kenbaar, dan kan er geen impuls bestaan en houdt als gevolg daarvan dus uw evolutie op.

Ik voel mij vandaag echt zo in mijn rol van de rustieke filosoof. Zijn er nog meer van die aangename punten van discussie? Het blijft rustig. Dan kome het over uw eigen hoofden. Ik zeg altijd maar zo: Wanneer zij ernstig met mij praten, dan krijgen zij antwoorden die ook ernstig genoeg zijn. Maar wanneer niemand meer iets zegt, moet ik zo zelf wel iets gaan zeggen. Aangezien ik mij dan belast voel met de taak van bezighouden, ondanks alles, zal ik dus wel genoopt zijn om een paar definities weg te gaan geven. lk wil er daarvan dan graag een paar stellen die speciaal voor deze kring zijn.

De mens. De mens is een wezen dat zolang het meent evolutionair te streven, onvoldoende involutie kent om tot een ontwikkeling te komen, waarbij het menselijke overgaat in het Goddelijke.

Het dier. Het dier is een wezen dat binnen een evolutionair proces zo extrovert streeft, dat het op de duur een punt bereikt waarbij involutie mogelijk wordt. Dan is het echter geen dier meer.

De plant.  De plant is een wezen, waarbij het evolutionair proces in zichzelf nog voldoende lijkt, maar het extroverte een zeer secundaire functie verwerft en behoudt. Wordt het extroverte bestaan bij de plant een meer bewuste functie, dan gaat zij over naar het dierlijke.

Dode stof noemt men al datgene wat in zijn bewustzijn weliswaar aan een evolutie onderworpen wordt, maar dit proces noch kent noch zich dit kan realiseren. Op het ogenblik dat een erkennen van het evolutionaire proces optreedt, treedt het eerste leven op.

Zeg maar eens dat deze gezegden niet juist zijn. Nu heb ik ook nog een aardige definitie, die in deze reeks eigenlijk niet helemaal thuishoort.

Wat is volgens de mensen een gek? Een gek is een mens die in zijn denken zozeer verschilt van hetgeen anderen menen te moeten denken, ofwel meent dat te kunnen denken, wat anderen menen niet te mogen denken, dat de mensen om niet met zijn denken te worden geconfronteerd, hem maar liever gek noemen en buiten hun gemeenschap plaatsen. Voor afwijkingen die de mensheid nog kan aanvaarden, heeft zij andere verontschuldigingen zoals: neurose.

Wat is nu een normaal mens? Een normaal mens noemt men in de maatschappij een mens die zijn innerlijke complexen, fouten en tegendelen nog net zozeer in de hand heeft, dat hij op een voor anderen aanvaardbare wijze op deze anderen kan blijven reageren.

Zo, dat waren dan een paar kleinigheden. Hebben jullie nu soms nog iets dat in de eeuwigheid gedefinieerd moet worden?

  • Kerstlicht.

Kerstlicht kun je op verschillende wijzen bekijken. Als het in de kerstboom staat en het is levend licht, dan ziet moeder het als een bron van gevaar, de kinderen als iets om naar te kijken en mee te spelen, pa als iets dat geld kost en de mensen buiten als een teken van gezelligheid.

Als het kerstlicht geestelijk over de wereld komt, dan beschouwt de mens het helemaal niet of hoogstens als iets waarvan hij hoopt dat het bestaat. Een enkele uitgezonderd misschien.

De geest beschouwt het als een kenteken van het streven naar vrede, dat in elke mens bestaat, maar slechts zelden geuit wordt.

De hoge geest beschouwt het als de erkenning van het Goddelijke dat weerspiegelt wordt, zelfs in het menselijke.

  • Een definitie van bewustzijn.

Waar bewustzijn. Dit is het weten omtrent dat, wat je zelf niet weet.

Primitief bewustzijn is het weten omtrent jezelf. Wordend bewustzijn is het pogen een verschil te vinden tussen jezelf en je omgeving. Genoeg?

  • Inderdaad.

Weet u wat inderdaad is? Een deftige bevestiging, die in feite meestal verkeerdelijk gebruikt wordt, ook door mij, maar inderdaad betekent: met de daad. Waar bij de mensen de woorden maar zelden als daden gelden, zouden wij onze bevestigingen dus beter “metterwoord” bevestigd kunnen stellen. Maar wanneer u metterwoord zou zeggen, in plaats van inderdaad, dan zou de wereld u voor gek verslijten, omdat u iets juist tracht te gebruiken wat de wereld gewend is verkeerd te gebruiken,

image_pdf