Is God dood?

image_pdf

6 november 1972

Allereerst graag, dat u het weet, wij zijn niet alwetend of onfeilbaar. Denkt dan ook alstublieft zelf ook een beetje na. En ja, dan krijgen we het onderwerp. Eigenlijk een knots geval, vindt u niet? Is God dood?

Ja, welke?

Dat is de grote moeilijkheid. Ik weet wel een paar goden die overleden zijn, hè. Die God, die alles precies in de hand houdt bij iedereen zo, ach, die is al overleden in de tijd van de encyclopedisten. Daarna begon de mens een beetje kritischer te denken. Toen kregen we de verering van God, die hen gelijk gaf. U weet wel, die vreemde vage figuur, compleet met een duivel op de achtergrond, die zo echt eventjes iedereen het recht gaf om neer te zien – uit christelijke naastenliefde natuurlijk – op al die arme heidenen en verdoolden. Die is ook praktisch overleden, niet helemaal hoor. Hij leeft hier en daar nog in kerkjes, die in mijn tijd als zwartekousenkerk werden omschreven, ofschoon je, gezien de predikers, misschien beter van oudesokkenkerk zou kunnen spreken. Die God is ook zo langzamerhand aan het uitsterven, zeker!

En die God, die overal zo direct zichtbaar boven troont, met zijn baard en de hele bliksemse boel, ach, mijn goede mensen, die God is ook wel dood. Die leeft nog een beetje in de kinderboeken, maar voor de rest..?

Maar, wat bedoelt u nu eigenlijk met die God, die goden, die godsvoorstellingen? In het verleden hebben we zoveel godsvoorstellingen gehad, Jupiter: een hele tijd erg belangrijk geweest. Ffft, dood! Zeus? Ffft , dood. Osiris? Bom, dood. En zo is het met dat hele stelletje gegaan.

De menselijke voorstellingen sterven. En als je je afvraagt, of God dood is, dan moet je je niet afvragen, of er iets onbegrijpelijks dood is, want daar gaat het niet om. Het gaat erom, of er iets dood is, wat leeft in de mensen, dan zegt u: Ja, in dat opzicht is God dood. God is niet het panaceum, waar je eventjes naar fluit en dan is alles in orde. God is niet de rechtvaardiging, van alles wat je doet. Dat is maar goed trouwens ook, want anders zou Hij een gek figuur slaan op de wereld.

Neen. God is langzaam maar zeker geworden – en ik geloof, dat dat ook wel juister is – tot het vreemde onbekende. En die God leeft. Het klinkt een beetje gek, als je het zo zegt. Maar soms, al is het maar een enkele keer in je leven, dan heb je zo’n flits.

Dan is, het, alsof je even jezelf vergeet, of je daar zo een soort technicolor-bad krijgt feitelijk, waarin alleen nog maar een ogenblik rust en vrede is, en je komt er gelukkig en sterk uit en je weet niet eens, wat het geweest is. Het duurde misschien een honderdste seconde.

Kijk, dat soort dingen, dat zou nu met God te maken kunnen hebben. God is niet iemand, die staat te roepen, zoals de mensen dat zouden willen, zo van: Kom Janus, kom naar boven. Neen, God is een kracht, die er altijd “is”. God is het onverklaarbare, het onbekende, dat niet alleen leeft in jezelf, maar dat ook rond je altijd ergens op de achtergrond is. Waar we ook zoeken, er is altijd weer een grens de grens van menselijk begrip, van menselijk kunnen. En toch weten we, dat er iets achter is, maar we weten niet wat. Laten we dat dan maar God noemen. Maar laten we er alsjeblieft geen plaatje van maken!

Weet u, het is allemaal erg roerend, zoals het wordt voorgesteld. Natuurlijk. Ik weet niet, of u die plaatjes kent: Jezus, die met zijn kruis als een schimmige figuur naast een oude vrouw door de sneeuw loopt te sjokken. Ik vind het wel erg mooi en religieus gedacht, maar denkt u nu werkelijk, dat De Liefde Gods – want dat is de Christus eigenlijk – dat die bezig is om zo te sjokken? Om elke mens te helpen? Ach lieve mensen, als dat nu waar is, dan zou de wereld er toch heel anders uit moeten zien?

Laten we eerlijk zijn. De toornige, de rechtvaardige God, de Jahwe die is verdwenen. Jehova is een naam geworden, een naam, die mensen gebruiken, om hun eigen, vaak eenzijdige visies achtergrond te geven. Het enige, wat er misschien van de oude godsnamen uit het Oude Testament overblijft, dat is: Shaddai, de lettergreep van het Onbekende. God, de onzichtbare. God, die spreekt in een zuiverende stilte. Kunt u zich dat voorstellen eigenlijk? Probeer dat nu eens voor te stellen. Een zuiverende stilte, een stilte, zo stil, dat je oren ervan gaan suizen. Dat je het ruisen van je bloed in de aderen hoort en dat dan spreken noemt.

Ja, ik geloof, dat die God wel leeft, ja. Ik geloof, dat er heel wat meer van God leeft, dan de moderne mens graag toegeeft ik geloof, dat God veel meer tegenwoordig is, dan we eigenlijk wel prettig vinden. Weet u, God mag erbij zijn, als we in de kerk zijn, allemaal vroom bijeen. Ach, u weet het wel, dat is zo heerlijk, hè, als we allemaal vroom worden, galmen, het gezang. En misschien bidden we echt. Misschien wel. Kijk, daar mag God naar kijken. Kijk maar, God, hier zitten we allemaal breeduit vroom te zijn. Dat u nou werkelijk, dat God zo gek was?

Als er een God is, dan is hij overal. Ik geloof in een levende God. Maar die God zit ook naast je op het toilet en die is ook in de slaapkamer. En die is er ook bij, als je eventjes een loer draait, terwijl je denkt, dat niemand het ziet. God is er bij.

Dat is het curieuze van het geval. Laten we eens proberen, een paar dingen op te sommen gewoon. Per slot van rekening, woorden heb je eigenlijk niet veel aan. Gewoon een paar dingen opsommen.

Een mens kan tot op zekere hoogte, kunstmatig leven maken, maar hij kan geen bezield leven maken, geen leven, dat denkt, dat reageert. En toch zijn de mensen, die het gedaan hebben op het ogenblik, aardig ver. Ze weten alles precies van chromosomen, genen, ze kunnen alles precies uitrekenen, ze weten de voedingsstoffen, ze weten de spanningen en stralingen, die nodig zijn om cellen te laten ontstaan. En ze ontstaan en ze gaan dood. Een fout van de mensen? Maar het gekke is, dat als ze beginnen met één stukje levend weefsel, dat het dan wel een deeltje altijd blijft bestaan. Er is toch ergens verschil. Zou dat verschil misschien de levenskracht zijn, de levenskracht, die we God noemen?

Het is maar een vraag.

De psychologen, de psychiaters, de onderzoekers van het menselijk brein zijn ontzettend ver doorgedrongen in wat men noemt de menselijke psyche. Ze zijn zover gekomen, dat ze weten hoe het komt, dat u ziet. Dat ze weten, waar uw herinneringen zijn, ze kunnen u uw illusies laten zien, bij wijze van spreken. Ze weten, hoe het in elkaar zit en hoe het functioneert. Maar als ze verder gaan, dan is er ergens een heel klein gebied: Geen Toegang! We weten, er moet ook nog iets zijn, maar wat? In de hersenen kunnen we het niet terugvinden, maar toch is het er. Het heeft een vreemde invloed, we vinden het terug in het onderbewustzijn en we vinden het net zo goed terug in bepaalde reacties bepaalde automatische functies zelfs. Er is iets, waar we niet bij kunnen. Noem het de ziel. Dan zeg ik: Kijk, daar zit ook God.

Ik heb helemaal geen respect – om eerlijk te zijn, dat klinkt misschien vreemd – voor de mensen, die een heilig boek nemen – of het nu de koran is of de of wat anders – en zo het heilige woord tot zalf draaien voor ze het uitgalmen tegenover anderen. Ik geloof, dat de mens, om iets van God te vinden, of het nu om een heilig boek gaat of niet, in zichzelf moet gaan. Zolang we in onszelf een kracht vinden, groter, dan we zelf zijn, wanneer we door de weerstand vinden, die menselijk niet denkbaar is, waardoor we door kunnen leven en gelukkig zijn onder lasten, waaronder je normalerwijze allang onder bezweken moest zijn. Wanneer we daar de kracht vinden, om soms een medemens te genezen. Wanneer we daar het begrip vinden voor een ander. Dan zeg ik: Ja kijk, het is natuurlijk het onbekende, maar ik zie het toch steeds weer. Ik zie mensen, die het onmenselijke doen en die kennelijk aan het einde van hun reserves ergens in zichzelf iets vragen en dan hebben ze weer reserves, we kunnen dat niet verklaren. We kunnen spreken over autosuggestie, over hypnose en de hele bliksemse boel, maar we kunnen het niet verklaren. Het moet toch ergens vandaan komen.

Tja. Laten we het maar God noemen. God is een Naam. En we kunnen aanvaardbaar maken, dat God dood is. Want als God precies zo is, als hij beschreven wordt.  U weet wel: Rechtvaardig, toornig, liefdevol – hoe is het dan mogelijk, dat we meer dan dertig jaar mensen mensen hebben gedood in Vietnam? Hoe is het dan mogelijk, dat mensen, die een beetje meer haast hebben en een beetje risico nemen, rustig anderen kapot rijden op de autowegen?

Hoe kan het dan zijn, dat mensen, temidden van mensen in grote steden sterven in eenzaamheid en isolement, omdat er niets of niemand schijnt te zijn? Een rechtvaardige God zou dat niet goedkeuren, die zou straffen. Een toornige God, die zou nijdig worden en zou zeggen: Jullie oorlog voeren zo? Weg met de rommel. Een rechtvaardige God zou zeggen: Jij rijdt iemand in elkaar? Bom jouw auto in elkaar, jij erbij. Dat, wat je een ander doet, zul je zelf ook ervaren. Een liefdevolle God zou zeggen: Wacht even, ik houd die wagen tegen, dat er niets gebeurt. Of: Ik zorg ervoor, dat kogels niet kunnen doden.

Ik bedoel: zo stellen we het ons toch allemaal voor. Maar het gebeurt niet. Hoeveel doden, denkt u zo, vallen er nutteloos elke dag?

Ik bedoel niet de mensen, die gewoon dood gaan, door ouderdom of zo. Maar echt de mensen, die alleen doodgaan door de onvoorzichtigheid en de onachtzaamheid, de machtsdrang van anderen. Ik zou het niet graag optellen. Maar als ik denk aan de queue die er op sommige dagen bij ons staat om geholpen te worden, jonge, jonge, jonge, dat zijn er een paar.

Kijk, die God is er niet. Kan nooit. Als hij er wel zou zijn, dan zou er wel wat gebeuren. We hoeven niet te geloven in een God die zichzelf niet bewijst. Het is natuurlijk mooi om te zeggen: Geloof. Geloven, dat is: beter te geloven dan niet te geloven, of je bereid bent of niet.

Maar ik dacht, dat in een wereld, die denkt als de huidige wereld een wereld die leeft als de huidige mensheid, je het recht wilt hebben God, ik wil graag in u geloven, maar laat ons zo nu en dan een ietsje zien, waaruit blijkt, dat u er bent. Niks.

Volgens de oude voorstelling, is het niets. Geen wonder, dat er een hoop mensen uitroepen: Ach, God is dood!

Een theologie van: “God houdt zich niet bezig met de wereld”, lijkt me dan erg aanvaardbaar, vindt u niet?

Maar dan ontdek ik: dat een mens bidt en dat op een of andere onverklaarbare manier er een verschuiving, een oorzaak en gevolgwerking ontstaat en dat er iets gebeurt voor die mens.

Ik heb het bewijs niet, het kan toeval zijn. Maar als die mens bidt het gebeurt, is het toch wel gek. Als dat nu één keer gebeurt, nou ja, goed. Honderd keer gebeurd. Maar hoeveel keer gebeurt het? Hoeveel malen zien we, dat een mens, misschien in doodsnood of in een ogenblik van zelfvergetelheid, zegt: God, help me. En dat hij ergens de kracht vindt en de dingen die hij nodig heeft.

Dan zeg ik: Ja, dat kun je niet verklaren, er moet toch iets zijn.

En dan kijk ik zo naar al die kerken. De hele wereld stikt van de kerken. Alleen de kerken van de moderne tijd zijn natuurlijk de moderne kantoorgebouwen, dat weet u ook, die rijzen ook ten hemel, maar in al die kerken vinden we ergens iets. Soms alleen maar zelfbedrog of nuchterheid. Maar soms vinden we daar een vreemde sfeer. Ik weet niet, of het u wel eens is overkomen. Soms kom je ergens binnen, het hoeft geen grote kerk te zijn, het kan een klein kapelletje zijn, het kan een kathedraal zijn, maar er is iets. Je weet niet wat, maar je voelt iets. Dan kun je natuurlijk zeggen zoals Napoleon: Nou ja, eeuwen kijken op u neer, het is de vroomheid, het is suggestie. Maar waar komt het vandaan? En hoe komt het, dat je op zo’n plaats tot rust komt. Hoe komt het, dat kennelijk er zo’n grote psychologische invloed uitgaat van een doodgewoon gebouw met niets en niemand erin? Hooguit misschien ergens een altaar lampje of ergens een stuk preekstoel. Ik dacht, dat het toch iets zou moeten zeggen. Voor mij is dat: Dat besef van God. Dat onbekende.

Ik geef toe, we kennen God niet. God die, wanneer hij beantwoordt aan hetgeen wij denken, dat hij de schepper is, ofwel, dat hij de eerste oorzaak is en verder niet aanwezig, of dat we aannemen, een vormend principe, dat alles omvat. Dan zeg ik: Nu ja, goed, een vormend principe, dat leeft altijd, maar dat moet dan ook alles omvatten, alle mogelijkheden, alle sterren, alle ruimte, alle dimensies, alles, wat voorstelbaar is. Wanneer er een “God is die het al omvat”, dan moet alles, niet alleen wat we zijn, wat we denken, maar wat we ons ook maar voor kunnen stellen en meer dan dat, waar zijn in God. God moet veel meer omvatten dan wat we zelf zijn. En het is logisch, want wanneer er zo iets is, dat we dat niet kunnen erkennen. We kunnen er poppetjes voor zetten, natuurlijk. Dat heeft de mens altijd weer gedaan. Zelfs de Joden.

Kijk naar de Joden. Ze krijgen dus, op de berg Sinaï, die tien geboden van Mozes. We kunnen er nu verder over redeneren, of ze nou van God zijn of niet, maar: Men gelooft dat. De Joden geloven het ook. Gij zult geen vreemd beeld voor mijn aangezicht stellen. Gij zult dus niet een voorstelling stellen tussen uw wezen en het mijne. En het eerste, wat ze hebben gedaan: De ark van het verbond maken. Daarin was God als een lichtende wolk. Dat was God, en de rest niet. Beeld. En dat hebben we eigenlijk altijd weer gezien. Tussen het onbekende en je eigen wereld, met ergens zijn hiaten, zijn onvolkomenheden, maar vooral met zijn onbegrijpelijkheden stellen we een voorstelling. Die stellen we tussen onszelf en God in. Nu kun je zeggen, dat die voor- stelling dood gaat. Maar is God daarom dood?

Ik geloof zelfs, dat wanneer we die voorstelling langzaam maar zeker kwijtraken, die strenge gevormde God, die precies komt vertellen wat je moet eten en wanneer, en hoe je je wassen moet en hoe je je niet wassen moet, kortom, die alles bedisselt voor je, als we in de plaats van die bedisselende God eens een keer een onbekende kracht zetten, die in ons en die in ons spreekt, ik geloof, dat we dan de levende God ontmoeten, dat we dan pas werkelijk God ontmoeten.

Tjonge, wat een vroom betoog, hè? Ja, weet u – het klinkt misschien ook weer gek als je het zo zegt – ik houd er niet erg van om over God te praten. Ik heb het onderwerp, nou ja, opgedrongen wil ik niet zeggen, maar opgedragen gekregen en ik heb het aanvaard, maar wanneer ik spreek over de werkelijke God, over dat Licht, waarin ik leef, over die vreemde kracht, die soms mij ook beroert met een vleug, waardoor ik haast vergeet, wie ik ben, dan word ik lyrisch. Dat is natuurlijk krankzinnig, de mensen worden niet lyrisch over God, hè? Dat heeft u wel eens gemerkt. Als het bij de mensen over God gaat, dan zeggen ze niet: nou jongens, laten we eens doen, wat we voelen, dat Hij nodig vindt. Dan zeggen ze (galmend): De Heer, die tot ons spreekt door de profeten…… En dan beginnen ze weer, zalfmolen.

God, dat is iets, wat in je leeft, dat met je leeft. God is iets wat je ontmoet in meditatie, in bespiegeling, maar ook in je eigen nood. God is er. Geen God met een bepaalde vorm, geen God, die bepaalde wetjes komt geven en die zegt, dat je eerst een stempeltje van de doopheer moet hebben, voor je de eeuwige zaligheid in kunt. Weet u, dat vind ik ook zoiets geks hè. Misschien vindt u het helemaal niet gek. Maar er zijn mensen, die zeggen: Ja, maar om in de hemel te komen, moet je toch gedoopt zijn. Nou ja, als je heel goed bent, kun je ook nog wel een doop des geloofs krijgen, of zoiets, dan mag je ook naar binnen, omdat je heel goed geweest bent.

Maar denkt u nu werkelijk, dat God een paspoort heeft ingesteld voor de hemel. Dat elk zieltje, dat binnenkomt, eerst onderzocht wordt zit het goede watermerk er wel in? Ik vind het zo’n krankzinnig idee weet u. God is zo’n soort hemelse keizer geworden. Zit op zijn troon, met zijn mandarijnen, zijn raadsheren, zijn draken, zijn Heren van de Winden en voor hem ligt de Tuin. En in de Tuin mogen dan alle goede mensjes leven volgens hun verdienste. En als je daar binnenkomt, dan is daar de vuurspuwende draak, daar is de wachter met het zwaard en als je niet het juiste antwoord hebt en bovendien niet natuurlijk voldoende offergeld – en dat was wel vals geld, hoor, in de hemel mocht je met vals geld betalen, volgens de chinees tenminste – nu, God was, wat dat betreft, kennelijk vergevingsgezinder dan de stoffelijke autoriteiten en dan mag je pas naar binnen. Mag je pas de hemel in, als je dood bent? En dan nog alleen met de juiste papieren?

Lieve mensen, als er een God is, dan leven we in die God.

Als er een levende God is, dan is hij hier met ons, nu, niet als een persoonlijkheid, maar als een kracht. Als er een werkelijke God is en je vraagt in jezelf, dan komt er een antwoord. Niet, zoals je wilt misschien, maar dan is er iets. Er is iets, en dat iets noemen we God omdat het er altijd is. Dacht u nu werkelijk, dat je God alleen kon ontmoeten, als je dood was? Een lastige geschiedenis hè? Volgens sommigen moet je heilig verklaard worden en dan krijg je dus een kaartje voor de stalles en dan mag je verder Halleluja zitten zingen. Ik weet het niet, ik vind het zo’n programma, laat ik een vergelijking zoeken, nou ja, zoiets boertjes van buitenachtigs. Allemaal lekker zitten, weet u wel, voorop de engel Gabriël met zijn trompet. En dan staat er een engel bij: Halleluja, (zingt het op de melodie van het koor uit de 9e symfonie van Beethoven). Nou ja, nee, dat zal Beethoven niet van hem gestolen hebben, maar goed. Die voorstelling, ze zijn simpel ze zijn eenvoudig, ze zijn begrijpelijk, maar kan dat, kan dat wel?

Is dat niet een droom, is die God niet dood? Volgens mij wel.

Volgens mij heeft die nooit geleefd, behalve in het voorstellingsvermogen van de mensen. Die onbekende kracht, die rondom ons is, die ik ontmoet in de wereld, waarin ik nu vertoef, maar die rondom mij is geweest in elke wereld, waar ik ben geweest en waar ik besef had, ook toen ik in de stof heb geleefd, Die kracht is voor mij God. Die is er altijd. Die kracht is iets, dat je alleen in jezelf kunt vinden. Het is geen kracht, die de wereld beter maakt, of die jou eens eventjes alles geeft, wat je hebben wilt. Dat is wel een kracht, waarop je je kunt beroepen. En als je beroep eerlijk is en het niet een kwestie is van handeldrijven, dan is er ergens een goed woord.

Mag ik een voorbeeld gebruiken, of vindt u, dat ik al teveel klets? Ja, misschien heb ik al op een paar religieuze tenen getrapt, dat moet u mij niet kwalijk nemen, ik hoop alleen maar, dat er geen dogmatische eksterogen op zitten. Ik zou dit willen zeggen: Wij bidden vaak tot God, als iemand, die met een zwaar beladen wagen een brug over moet. We bidden: God, zorg alsjeblieft, laat die wagen aan de andere kant komt. Dan zegt God: Ben je belazerd, daar ben ik niet voor. Ja maar God, zorg dan, dat er iemand komt, die het voor me doet. Nou, zegt God, moet ik daar een ander moe voor maken?

Zeg: God, als het nodig is, dat ik aan die andere kant kom, help me. En potverdorie, ineens beginnen die spieren anders te werken, je neemt nog eens een keer een aanloop en voor je het weet, ben je er boven op en je moet nog de zaak tegenhouden, dat hij niet te hard naar beneden gaat. Dat is nou God. Gek, hè?

Je moet ergens in God geloven natuurlijk. God is iets, dat je moet beseffen als een werkelijkheid. Geloof is ook een soort van voelen eigenlijk, een soort van sensibiliteit. Wanneer je dat niet aan kunt voelen, wanneer je geen contact kunt vinden met die God, dan is het misschien erg lastig om die hulp te krijgen. Maar het gekke is, dat wanneer we erom vragen, dan krijgen we toch altijd wel iets. Het beroerde is natuurlijk, dat wij zeggen: Ach God, geef ons de honderdduizend, dan zijn we uit onze financiële zorgen. Dan krijgen we geen honderdduizend, maar we zien wel een paar dagen later opeens een advertentie voor bijwerk, weet wel. En dan zeggen we: Moet ik daar nu aan beginnen? Je hebt gevraagd, om je moeilijkheid op te lossen: Dat antwoord is er. Had je gevraagd om bijstand, God had gezegd: Dat heb je niet nodig. Dat is het typerende, geloof ik, van ons contact met God. Wij proberen God te maken tot mens. We zeggen tegen God heel rustig: God, vrouw of mijn kind is ziek. God, als u haar kan genezen, dan zal ik zorgen, dat er ergens bij de arme negerkindertjes een kerk voor mij wordt gebouwd, is dat nou niet een royaal aanbod? En dan verwachten de mensen, dat God in zijn handen wrijft en zegt: Nou, dat is een goeie zaak, vooruit! Ik geloof niet, dat het zo gaat, weet u. God is geen mens.

God is zelfs niet iets, dat we ons voor kunnen stellen. God is iets, waarmee we ergens moeten resoneren, waar we harmonie mee moeten vinden. En dat kan alleen maar, als we eerlijk onszelf zijn. Wanneer we niet proberen, om handel te drijven of zo, maar wanneer we zeggen: Kijk, hier ben ik. Dan zegt God: Hé, ben je daar, ik ben er ook, in jou.

Zo gek zit het voor mij in elkaar.

Ja, wat moet ik er allemaal verder over gaan vertellen. Ik vind het zo’n curieus onderwerp: God is dood. Weet u, wat dood is volgens mij. Misschien vindt u dat een rotopmerking, de Theologie, die is dood. Weet u waarom? Omdat de Theologie uitgaat van een reeks filosofische veronderstellingen, die niet in zich bewijsbaar zijn plus een reeks veronderstellingen, die op zijn minst genomen vraagwaardig zijn en op grond daarvan een zekerheid postuleert, die in feite nooit aanwezig is. Kijk, dat is de grote moeilijkheid. Ik zou zeggen, de Theologie is op overlijden na dood. Ik heb trouwens nooit Jezus tegen de apostelen horen zeggen: jongens, ga ze de Wet brengen. Hij heeft gezegd, leer ze leven, leer ze mijn weg volgen, hè.

Jezus God? Ja, God was in hem. Meer kan ik er ook niet van zeggen. Maar, wanneer je dus gelooft, dat Jezus dus God op aarde is – typisch menselijke voorstelling overigens, hoor – maar goed, wanneer je gelooft, dat dat God is, die wandelt op aarde en je kijkt, wat die doet: God maakt er geen organisatie van. Weet u, wat het gekke was?

God stichtte een vereniging zonder reglementen, als Jezus God was.

Een vereniging, waar je bij hoorde door de manier, waarop je leefde. En die manier, waarop je leefde, werd grotendeels bepaald door twee dingen: De manier, waarop je tegenover je medemens stond en de manier, waarop je tegenover God stond. Als die twee dingen goed waren, dan was je Christen. Totdat er natuurlijk iemand kwam en die ging dat eens eventjes aanpakken. Het begon met Paulus, een groot organisator.

Daarna zijn er nog een heel stel andere jongens bijgekomen, erg handige jongens, die het allemaal precies wisten. En nu, op het ogenblik, zit je eigenlijk verstikt, zou ik haast zeggen, in de argumenten. Argumenten die allemaal proberen redelijk te zijn, terwijl God juist het enige is, dat niet redelijk is, omdat het niet vatbaar is , niet begrijpelijk is.

Ja, en dan praten we over de Theologie. Ja, de Theologie is wel dood, hoor, ja, er zijn een hele hoop mensen, die er een goede broodwinning aan hebben. En je hebt de Theologie nodig vaak, om gerechtigd te zijn om anderen te helpen. Maar ik geloof toch niet, dat ooit een theoloog een mens, hoe dan ook, geluk heeft gebracht. Wel, dat een mens, die toevallig ook Theologie gestudeerd heeft, in zichzelf kracht heeft gevonden en daarmee ook een ander mens geluk heeft gebracht. Dat geloof ik wel. Ik geloof, dat God niet te bepalen is met vakkennis.

En dan, ja, die kerken, die kerken. Weet u, de grote religies zijn voor mij ook wel een beetje dood, althans op sterven na dood. Ze zijn in feite machtsorganen geworden. De Islam is eerder een reden voor een bepaald deel, van de wereld om samen te blijven en een politieke macht te vormen, dan dat het in wezen een beleving is van God op een bepaalde manier. En over de Christenen zullen we maar helemaal niet praten. Die zijn al begonnen met het Heilig Graf te bevrijden langs een omweg, waar meer buit was te vinden. Nou, dan weet u het wel. Neen. De kerken leren de mensen niet meer leven, die leren de mensen alleen maar, hoe je moet geloven. Ik geloof niet, dat dat juist is. Ik geloof ook, dat ze daardoor hun werkelijke wezen allang verloren hebben. Maar er staat misschien tegenover, dat ze dan – en dat is ook toch wel belangrijk – de mensen de mogelijkheid geven, om in hun onzeker geloof de steun te vinden van een ander. Dat is misschien wel een belangrijk, als een sociaal punt te zien. Sociaal zijn ze niet dood, maar ik dacht, dat er dus betere sociale groeperingen denkbaar zouden zijn dan de kerk. Meer levende groepen, niet die hiërarchisch van boven uit geregeerde groepen. Zoals er sommige zijn, waarbij ze je zelfs vertellen, dat je zoveel blaadjes in de week moet verkopen. Ik heb er niets op tegen, ik heb respect voor de mensen, die het doen. Maar voor mij is dat: dood, kapot. Dat is alleen nog maar de mummie van wat eens misschien een levend contact is geweest. Maar het levende contact bestaat nog steeds. En nu ga ik een hele hoop gekke dingen zeggen.

Ik geloof, dat er mensen zijn, die dichter bij God komen in een drugroes, dan mensen in de zelfrechtvaardiging van een kerk. Die mensen in de kerk zijn kennelijk vergeten, wat er eens een keer gezegd is over de Farizeeën, weet u wel? Het is de tollenaar, die beseft, wat hij zelf is en dan toch de moed opbrengt, om tegenover God te treden, die volgens Jezus dus degene is, die werkelijk contact heeft met God. Ik geloof, dat het de mens is, die met zijn onzekerheden, en die heeft hij toch plenty, tegenover God durft te treden, dichter bij God komt. Ook wanneer die onzekerheden hem brengen tot een gedrag, wat misschien niet volgens de norm is, wanneer hij eens een keer een roes brengend middel gebruikt of iets anders. Wanneer hij dat doet in een eerlijk, bijna wanhopig zoeken naar de kosmos, naar God, dan ben ik ervan overtuigd, dat God hem antwoord geeft. Want dan stelt hij zich zichzelf, hoe dan ook, af op die God en dan is God er.

Ik ben ervan overtuigd, dat een hele hoop mensen niet begrijpen, dat God in alle dingen is. Kijk, als er taboe’ s zijn, dan komen die van de mens, niet van God. En een God, die zich baseert op taboe’s, is voor mij geen godheid. Dat is een waanbeeld, een projectie van menselijke zelfverheffing. Maar een God, die in alle dingen kenbaar is voor ieder, die hem aanvaardt en die hem zoekt, ja, dat is voor mij God. En het vreemde is: Hij is er.

En nu moet u mij niet kwalijk nemen, als ik dat zo zeg. Maar ik geloof, dat iemand, die dus homoseksueel is of wat anders, daardoor zeker niet uitgesloten is. Ik geloof, dat het er alleen maar om gaat, hoe hij leeft en beleeft. Ik geloof, dat een misdadiger soms dichter bij God is dan de zogenaamd rechtvaardige. Ik geloof, dat alle halfzacht menselijk gedoe, gebaseerd op de pretentie te begrijpen, de mens vaak eerder van God verwijdert dan de erkenning, dat je niet weet. Dat je alleen maar werkt met hulpmiddel en met dingen, omdat je niet anders kunt.

Als ik nu nadenk, heb ik eigenlijk maar heel weinig argumenten gegeven voor het bestaan van God. Ik heb alleen emoties gegeven. Misschien komt dat wel, omdat God alleen in onze emoties een weerkaatsing vindt. God is iets, wat in onze emoties aanspreekt, omdat we niet durven te denken in de richting van die God. We zijn bang voor de leegte, voor het onbekende. We moeten onze hemel hebben. Vroeger was die misschien een beetje victoriaans gestoffeerd, en tegenwoordig is die misschien erg hip uitgedost of is misschien alweer Grieks geworden of zo. Wij hebben onze stijl aan de hemel opgelegd. De hemel is er, in ons, rond ons, juist wanneer wij de leegte kunnen aanvaarden.

Ik heb daarnet gezegd: God als een zuiverende stilte. Ik zou zeggen: God als een onmetelijke, gouden leegte, die je moet kunnen verdragen en aanvaarden, voordat je ontdekt, hoe vol van tintelend leven die is. En hoe de vervullingen van alle dingen eigenlijk in die schijn van Licht is gelegen.

Deze God leeft, want ik beleef hem, Voor mij leeft hij. En al zou de hele wereld uitroepen, dat God dood is, dan zou ik alleen maar een beetje medelijdend glimlachen en zeggen: ach, er komt ook voor jullie een ogenblik, dat je zult moeten erkennen: er is iets. En als je dat iets durft binnengaan, wanneer je alles durft verliezen, in die vreemde leegte, dan weet je pas, wat leven is.

Kijk, dat is nu mijn beschouwing. Het is niet veel, helemaal niet mooi. Het is geen preek, het is geen leuk betoog geworden, het is alleen maar, ja, eigenlijk een soort geloofsverklaring. Maar zo is het nu eenmaal. De filosofen zeggen, dat God niet bestaat, omdat hun beeld van God verrot is en langzaam in elkaar is gevallen als een hoop oud vuil. Er zijn mensen, die uitroepen, dat er geen God is, omdat de paternalistische, beheersende, beschermende figuur, die zij willen hebben, er niet is. Hun beeld van God valt in elkaar, door hun onrijpheid, hun onvermogen, om zelf tegenover de wereld te staan. Dat wel, ja.

Maar God leeft, omdat de mens altijd weer uitstijgt boven het redelijke en het materiële, iets wat hij niet redelijk kan omschrijven en wat ook niet bewijsbaar is, maar dat er is. God is er, omdat de mens steeds weer krachten vindt in een geheimzinnige reserve, die zelfs door de beste psycholoog niet verklaard kan worden, “Kracht”.

God is er, omdat er een leven is, dat veel meer inhoudt dan alleen maar dat mieren gedoe van mensen, die zakelijk zijn en druk bezig zijn om een kerk te redden, terwijl ze zelf naar de verdommenis gaan.

God is er. Dat is mijn conclusie. Emotioneel, als u er bezwaar tegen hebt. Laat het maar horen.

  • Ik zou niet durven..

Tjonge, jonge jonge. Ik zou niet durven. Werkelijk niet? Ik weet alleen, wat ik voel, wat ik leef. En ik zeg een hele hoop gekke dingen. Maar God is er. Kun je even aanvaarden, dat hij er is? (stilte). O nee, we gaan geen kunsten uithalen, helemaal niet. Geen kunstenmakerij, geen hocus pocus en de rest. Dat kan soms een sfeertje oproepen. Nee gewoon, ik vraag u maar één ding en dat is nu eens even zonder lachen: Kunt u voor één ogenblik maar geloven, dat er iets onbekends is, iets, wat we God noemen? Kunt u uzelf, wetende, dat als die God er is, dat je niets kunt verbergen, kunt u uzelf aanvaarden, zoals u bent?

Probeer het eens. En, als u zo denkt, dan hoef ik niets te zeggen. Want dan is God in u en is er een kracht in u en die zal u helpen, niet om te bereiken, wat u wilt, maar om te zijn, waarlijk te zijn, wat u bent. Niet alleen uiterlijk, maar waarlijk in alle werelden en sferen.

Ik maak u een beetje onrustig, hè, en rustig tegelijk. Eén ogenblik, meer niet. Geen predicatie, geen plechtige eredienst, alleen maar even: God is er. Wanneer u eventjes iets voelen prikkelen, eventjes daar van binnen iets had, zou dat misschien het begin kunnen zijn voor u van een persoonlijk bewijs, dat God leeft. En kunt u misschien de wereld helpen, om die wanstaltige voorstellingen, die ze van God hebben gemaakt, als de bliksem te begraven en eindelijk te leven als mensen met een eigen verantwoordelijkheid, krachtens eigen begrip en vermogen. Maar gelijktijdig met een achtergrond, die hen helpt om de verantwoordelijkheid te dragen en waar te maken.

Vragen.

  • Hou het aanvaarden van wat je zelf bent niet tevens in, dat je inziet en begrijpt, heel wat van jezelf te moeten laten vallen? Of speelt dat helemaal geen rol en mag ieder – bij wijze van spreken – “even rottig” blijven, als hij is?

Nu, ik zou zeggen, daar heb je de moed niet meer voor, als je de verklaring hebt. Kijk, het is eigenlijk zo, heel eenvoudig.

Een mens, een werkelijke persoonlijkheid. Rond die werkelijke persoonlijkheid heeft hij er nog een paar opgebouwd, begrijpt u wel? Het is niet één mombakkes, dat de mens draagt in de wereld, het zijn er een stuk of vier, vijf. In de eerste plaats, wat je bent, meestal een beetje zakkerig, neem me niet kwalijk. Dan komt er dus bij: Maar dat wil ik niet, want ik wil iets belangrijks zijn. Dan komt dat masker erop van de mens, die zich moet laten gelden. Maar ja, dat is ook weer zo gemeen, dus: Het masker van idealisme eroverheen. En dan doen we daar overheen nog eens een keer het masker van de fatsoenlijke mens. Nou ja, als je weet, wat er allemaal achter zit, hè?

Kijk, als je jezelf aanvaarden moet, dan moet je ook aanvaarden, dat driekwart van je idealisme ergens niet echt is. Dan moet je proberen om de werkelijkheid te vinden wat je bent. Nu ja, als je dat werkelijk eerlijk doet, dan valt het zo tegen, dan doe je er vanzelf wel wat aan. Dacht ik tenminste. En als je jezelf erkent voor wat je bent en je doet er werkelijk niets aan, dan verdien je niet anders, dan zo rottig te blijven als je was. Dat is mijn opinie.

  • Kunt u duidelijk maken, dat God rechtvaardig is? Een meisje vroeg de Maharishi: God laat ons karma maken en geeft ons slechte gevolgen is dat fair? De Maharishi moest hier bijna om lachen en verwees naar een tekst. Weet u het antwoord?

Het antwoord hierbij is: De rechtvaardigheid van God is niet de rechtvaardigheid der mensen, maar dat, wat de mens is, heeft hij nodig, om te komen tot dat, wat hij worden moet. En nu citeer ik niet de letterlijke tekst, maar daar komt het op neer.

Het is ook eigenlijk erg eenvoudig, als je goed nadenkt. Ik bedoel de mensen schermen zo erg met karma en met dit en met dat, het is toch eigenlijk veel eenvoudiger. Elke keer, wanneer je terugkeert tot de wereld – en inderdaad komt dat voor – dan keer je terug tot dat, wat je wezenlijk bent. En als is het dan meestal niet zo, dat je inderdaad een varken wordt of zo, zoals je van sommige mensen soms wel eens zou denken, hoor, dan is het toch wel zo, dat het lot, dat je kiest, dat kies je met de begeerte en met het begrip, dat je hebt. En naarmate je meer beseft omtrent jezelf en dus in feite jezelf minder schat, let je meer op de waarheid, die rond je is en dan kom je vanzelf verder. Het is eigenlijk kinderlijk eenvoudig, als je goed nadenkt.

  • De sprekers van de Orde zeggen wel eens: iedereen krijgt het in het hiernamaals thuis, precies zoveel als hij verdient. Is dat geloofspunt?

Nu, ik ben bang, als ik aan mijzelf moet oordelen, dat het als een ervaringspunt is. Het is namelijk zo: Dat je leeft met de beelden, die je zelf geschapen hebt. Het resultaat is dus, dat het hiernamaals, zoals u het noemt, hè, onze wereld, waarin gedachten dus zo erg belangrijk zijn, eigenlijk onze gedachten, onze wereld vormen. Dat valt in het begin vooral, erg tegen. Totdat je leert, je illusies af te schaffen. Dan krijg je contact met de werkelijkheid en dan kom je in een wereld, die werkelijk goed is. Daardoor heb je dan ook als het ware jezelf, volgens menselijk begrippen vaak, wat moeten verminken. Je hebt een deel achter moeten laten, wat erg belangrijk is.

Ik heb wel eens het gevoel als je overgaat – dat is nu persoonlijke ervaring, dus let er niet te veel op, maar zo is het voor mij – dan kom je met een denkbeeld, van wat je bent en dan zit je daarin vast, als een vos in de klem, dan wil je vrij komen, dan moet je je poot afknagen, want die klem gaat, niet los. Maar op die drie poten kun je dan vrij zin. En dan hebben we één voordeel boven die vos: die poot groeit dan wel weer bij, ook al weten we dat in het begin niet. Zo zit de zaak eigenlijk in elkaar.

  • Is de terugslag op het ik van een egocentrische handeling onafhankelijk van de reactie van de ander?

In zoverre dit leven betreft niet, omdat de oorzaak en gevolg werkingen, die op aarde bestaan, in elkaar grijpen. Dat wil zeggen dus: Wat je veroorzaakt, kaatst weer ergens tot je terug. Maar wanneer je het bekijkt vanuit, geestelijk standpunt kun je het misschien het beste zo zeggen: Een egocentrische handeling is de handeling van een mens, die midden in een grote bol staat en schreeuwt. Hij kan slechts de echo te terugkrijgen die hij heeft uitgezonden.

  • Het is mij niet helemaal duidelijk. Ik vraag me af, of de ander dat niet erg vindt…. (vraag vrijwel onverstaanbaar)

Die hoort het niet. Geestelijk gezien is het dus zo, egocentrisch zijn wil zeggen, op jezelf gerichte dat is een isolement. Je bent dus afgesloten, je sluit je af van de wereld. Je spreekt niet tegen die wereld, ook al denk je dat. Je spreekt tot jezelf. En daardoor zullen die invloeden, die je uitzendt, ook niet harmonisch zijn met de ander. Pas op het ogenblik, dat je iets van je op jezelf geconstrueerd zijn als het ware tijdelijk terzijde zet desnoods maar, om een ander te begrijpen – je moet dus eerst de ander leren begrijpen en ontvangen voor je uit kunt drukken naar de ander toe. En dan is dus het isolement verbroken. Roep je dan, dan kan er dus op dat moment een antwoord komen van een ander, er kan hulp komen. Maar zodra je dus zuiver egocentrisch bent, op een bepaald punt en dat niet erkent, zit je in de eigen gedachtewereld gevangen. Daarom kun je dus het beste zeggen: Dat wat de mens doet, zolang hij egocentrisch is, kaatst uit de sfeer van zijn verbeelding der wereld tot hemzelf terug. Hij spreekt slechts tot zichzelf en wat hij de wereld doet, doet hij zichzelf aan. Dat is ook een heel vrij citaat, maar ik geloof wel, dat het juist is hier.

  • Maar als ik het goed begrijp, maar misschien begrijp ik het verkeerd, maar ik meen dat de heer…. heeft gevraagd, wat er gebeurt wanneer iemand anders getroffen wordt door een egoïstische handeling?

Dan moet die ander dat op zijn manier verwerken, dat is in de wereld. En dan is een interactie denkbaar. Maar die interactie is dus niet – laten we maar zeggen – geestelijk denkbaar en in vele gevallen zelfs niet moreel en emotioneel denkbaar. Omdat de egocentrische mens dat, wat hij een ander aandoet door zijn egocentrisch zijn, meestal niet beseft, als iets wat hij een ander aandoet. Hij is gerechtvaardigd door zijn concentratie op zichzelf. Daardoor hebben we dus zoveel mensen op de wereld, die eenvoudig geen begrip hebben, voor wat zij anderen aandoen.

Ze doen het al die keren wel aan, maar die anderen moeten daar op hun wijze mee leven en als ze verkeerd reageren, dan zitten zij ook weer, als het ware, gevangen in hun persoonlijke reactie. Op de wereld is het niet mogelijk,- om alleen te leven dus met gedachten, met innerlijke waarden en blijven dus de uiterlijke gevolgen niet uit. Die uiterlijke gevolgen kunnen je beroeren, maar of ze in je begripssfeer als oorzaak-en-gevolgwerking duidelijk worden, lijkt mij op zijn minst genoemd vraagwaardig.

  • Maar wanneer dan een kwade daad met een goede daad wordt vergolden, voor wie pleit dat dan?

Nu, het zal in de eerste plaats waarschijnlijk degene, die de kwade daad heeft gesteld nijdig maken. Want hierdoor toont een ander zich zijn meerdere. Als hij het als zodanig beseft. Beseft hij het niet, dan gebeurt er niets. Maar wanneer ik goed voor kwaad vergeld, dan maak ik daarmee duidelijk, dat ik harmonie wil hebben, ik wijs dus de disharmonie af voor de harmonie. En dat betekent geestelijk gezien, dat ik dat niet op dat ene punt doe, maar op het totaal, waarmee ik harmonisch kan zijn op deze manier. Dan verrijk ik dus automatisch mezelf eigenlijk. Ja, dat klinkt misschien allemaal gek weer, maar voor mij is het zo klaar als een klontje.

  • Voor velen van ons hier lijkt de aanwezigheid van God niet vreemd. Nu zijn er vele manieren om tot God te komen. Vraag: Wat leidt volgens u tot de gewaarwording van de aanwezigheid van dat, wat wij God noemen?

Ik geloof, het ogenblik, dat de mens zichzelf vergeet, op welke wijze dan ook. Dat is heel vreemd. Wanneer we vergeten, krampachtig te zijn, die we denken te zijn, worden we ons bewust van iets, wat we niet zijn, maar wat in ons is. Dat is het meest eenvoudige antwoord, dat ik u geven kan. Het is uit de aard der zaak niet erg expliciet, maar ik zou het zo willen zeggen: Alle wegen kunnen voor mij tot God voeren. Maar wij kunnen God pas ontmoeten op het ogenblik, dat we dus openstaan voor God. Laat ik het zo zeggen: Dat we ons begripsvermogen de kans geven om het onzichtbare, het onzienbare, het onkenbare te aanvaarden. En dan moeten we dus een deel van onze illusies prijsgeven, onze illusies omtrent ons zelf. En op dat ogenblik wordt God voor ons kenbaar.

  • Geldt dat ook voor een wetenschappelijk onderzoeker, die tijdens zijn onderzoek zichzelf inderdaad helemaal vergeet en zich concentreert op zijn zoeken?

Wanneer de wetenschappelijke onderzoeker zich concentreert op zijn onderzoek – en dat onderzoek, – dat moeten we dus stipuleren even – is voor hem een soort reden van bestaan, dan bewijst hij in het onderzoek slechts zichzelf aan zichzelf en is zijn verloren zijn in het onderzoek in feite een poging, om zichzelf zoals hij wil zijn, te bevestigen. Dan zal God niet optreden.

Maar het kan ook zijn, dat iemand in een wetenschappelijk onderzoek opgaat, omdat hij gedwongen voelt om iets te doen voor anderen. Dus dat hij niet zegt: Het is voor mij belangrijk, maar ‘als ik dat nu maar eens kon doen’ . En dan zichzelf vergeet. Dan zien we ook het vreemde, dat niet alleen God doordringt, dat die mens dus ook die rust en dat uithoudingsvermogen soms krijgt, maar dat hij daarnaast wel degelijk momenten heeft van, wat je dan kunt noemen, inspiratie. Hij reageert dus heel anders, hij ziet de dingen anders, hij schijnt meer te weten, ook al weet hij zelf niet hoe. Hij kiest uit honderd mogelijkheden, uit duizend mogelijkheden de enig juist vaak, die hem verder kan helpen. En daaruit blijkt, volgens mij dus wel, dat ook voor de wetenschapsmens God in het onderzoek zelfs aanwezig kan zijn, mits het onderzoek niet een kwestie is van zelfbevestiging of van een taakvervulling, het verdienen van iets, maar zuiver een behoefte is om iets te zijn met of voor anderen, het ogenblik, dat dat gebeurt, is volgens mij God daarin aanwezig en zul je die God ook beleven.

  • Kun je in een leven niet toch achteruitgaan, doordat je in zeer veel zware bindingen verstrikt raakt. Of wordt er in het hiernamaals de bezem doorgehaald?

Zeg maar rustig de boender, want er is vaak een hoop te doen. Kijk eens – dat klinkt misschien ook weer gek, zware bindingen, die de mens zich op aarde op de hals haalt, komen voor een groot gedeelte voort uit illusies, die hij zich schept, om zijn eigen illusie te kunnen handhaven. Een doordenkertje, hè? Maar even doordenken. Die illusies zijn niet te handhaven, tenzij je wegvlucht in het duister.

Dus in een isolement, waarin je alles afwijst, dat is een uitermate vervelende kwestie, zoals u weet, daar kun je nooit gelukkig in zijn. Dan zijn het ook je eigen angsten, die je domineren.

Maar wanneer je het Licht aanvaardt, dan zie je de werkelijkheid en dan moet je een hele hoop dingen terzijde stellen, waarvan je vroeger dacht, dat het zo buitengewoon goed of mooi was. Er zijn wel situaties bekend, dat een moeder dus altijd erg trots was geweest op haar liefde voor haar kind en uiteindelijk tot de conclusie kwam, dat ze dat kind alleen had gebruikt, om haar eigen onbevredigde gevoelens een uitlaat te verschaffen. En daar viel dus een grote illusie weg en het heeft het mens grote moeite gekost, om het te beseffen. Maar ook diepere dingen worden dus weggehaald. En als u dat gaat begrijpen dan wordt ook duidelijk, waarom dus achteruitgaan in een leven zo zelden plaats vindt, tenzij je – en dat komt nu niet zo heel vaak voor – in het duister zou blijven en onmiddellijk en zonder meer van daaruit zou incarneren. En dat is iets, wat bijna niet voorkomt.

  • Hoe trekken de eigenschappen van het ego zich terug in God en in het Zijn en hoe worden ze daarna overgeheveld naar een volgend leven?

Nu, ik geloof niet, dat de eigenschappen van een mens zich terugtrekken in God. Ik geloof zelfs, dat het woord eigenschappen niet helemaal juist is. Ik zou willen zeggen, dat het de bewustzijnsinhoud is. En misschien kun je het je dan nog het beste zo voorstellen: Je gaat dood. Goed. Je gaat dus naar boven toe, je gaat door verschillende werelden heen. In die werelden verlies je een hoop. Stijg je naar een hogere sfeer, dat betekent, dat je een hoop kwijtraakt. Illusies, belangrijkheden. Wat overblijft, zolang je nog ik kunt zijn, komt dan misschien in contact met de eeuwigheid en dan zeg je: Ja, nu hou ik het verder niet meer, ik moet terug, hè. Het is dus een deel, wat je misschien wel doormaakt, maar waar je niet bewust bent, in ieder geval. Dan keer je dus terug, maar dan bouw je op op grond van het besef, dat is overgebleven, dat is dus het bewustzijn, wat bepaald, hoe je in een bepaalde sfeer je gaat gedragen, hoe je eventueel incarnatiemogelijkheid gaat zoeken, hoe kieskeurig je daarbij bent ook natuurlijk en welke sfeer – want het gaat dan eigenlijk om een soort uitstraling, die je kiest bij de incarnatie, welke sfeer je het meeste aantrekt om te incarneren. Hoe bewuster je dus bent bij de incarnatie, hoe harmonischer en hoe groter de uitbreiding van het bestaand bewustzijn zal zijn, en hoe minder de illusies, die daarbij optreden.

  • Is er niet een moment of een periode, dat het ego zichzelf helemaal opgelost heeft?

Voor zover mij bekend niet. Ik weet, dat er een theorie is, dat is ondermeer de kringloop-van-de-ziel theorie – is die niet van Heindel? Waarin dus wordt gesteld, dat je op een gegeven ogenblik op een niveau, waar je niet meer kunt beseffen en daardoor het goddelijke heengaat en vandaar weer teruggaat naar het niveau, waar besef mogelijk is, gelouterd en geladen als het ware om opnieuw te gaan, waarna je tot de wereld gaat, door de laagste sferen en weer door de wereld en terug. Dat is dus een bekende theorie wel. Maar ik heb daarvoor dus geen bewijzen gevonden. Ik kan dus alleen maar zeggen: Wanneer er een ogenblik is, dat dat besef is uitgeschakeld, is niet ondenkbaar, dan weet ik in ieder geval, dat dat ik na die uitschakeling toch weer herkenbaar terugtreedt in de voor ons benaderbare sfeer. En dan zeg ik dus: Nu ja, dat ik lost zich dus niet werkelijk op. Het enige geval van oplossing, waarvan wij spreken is dus: De mens, die een zodanig bewustzijn bereikt heeft, dat hij niet meer de noodzaak heeft, zichzelf als ikheid te beleven en te ervaren en dus als het ware als ik daadloos gelijktijdig in zich deel wordt van de totale activiteit van de Schepper. Dan schijnen inderdaad die eigenschappen op te lossen. Ze blijven wel bestaan, maar ze worden nu een functie van het grote geheel.

  • Dus in de hogere gebieden blijft het ik wel degelijk zichzelf, en laat ik zeggen, zijn vorige ik-toestanden erkennen.

-Het heeft de mogelijkheid, om dit te doen.

  • Ja, ja.

Het is dus niet gezegd, dat het het doet, maar de mogelijkheid is er.

  • Omdat het op het stoffelijk plan normaal is, dat het vergeten wordt.

Ja, maar op het stoffelijk plan zit er dus een aparte grendel voor, die maar heel zelden en dan met heel veel moeite opgelicht kan worden, zoals u weet. En dat is maar goed ook. Want de mens, die zich zijn verleden zou herinneren, zou zijn pretenties in het heden baseren op wat hij geweest is. De doorsnee mens namelijk grijpt altijd terug op wat hij geweest is en postuleert daaruit datgene, wat hij eens zal zijn, zonder het ooit te worden. Dat is juist de moeilijkheid.

  • U bedoelt niet met die grendel toch het geboortetrauma?

Onder meer het, geboortetrauma. Er komen nog wel meer dingen bij, maar dat wordt te ingewikkeld om dat even bij een vraag beantwoording met een paar woorden af te doen.

  • Is er niet een soort volgorde van “kwaden”? bv. doden is erger dan uitbuiten, uitbuiten erger dan een klap geven. Vaak wil de een de ander overheersen en de ander van de een profiteren. Wie is het gemeenst?

Ja, dat is een heel moeilijke vraag, als u mij vraagt. Weet u, het is allemaal zo relatief. U hebt dus een vast oordeel. Maar waarmee ik iemand dood, waarom dood ik hem? Ik kan hem bv. doden, om te voorkomen, dat hij een paar kinderen doodt. En dan is dat doden geloof ik niet als kwaad te beschouwen, want je hebt gehandeld volgens je beste besef. Ik kan me voorstellen, dat je iemand uitbuit, zonder het eigenlijk te beseffen. Dan lijkt mij dat geen werkelijk kwaad, in geestelijke zin, tot op het ogenblik, dat je beseft, wat je doet. Als je er dan mee doorgaat – en dat is juist de ellende, de mens gaat dan toch door – dan wordt het kwaad. Maar ik geloof dat, hoe dan ook, het grootste kwaad altijd is, de mens, die anderen aan zich wil onderwerpen, hoe dan ook, of dat nu door doden is of door uitbuiten of wat anders, aan zich wil onderwerpen onder het mom, beter te zijn. Ik geloof, dat dit het grootste kwaad is.

En dan het tweede grootste kwaad volgens mij, dat is, volgens mij, iets doen, waarvan je voelt, dat het niet juist is, omdat het anders door een ander gedaan zou worden. Ja, dat klinkt misschien gek, maar u vraagt mij nu zoiets, dan moet ik toch proberen om er iets op te zeggen.

Weer iets minder kwaad vind ik de mens, die een denkbeeld stelt boven mensen. Want hij wordt daardoor onmenselijk en in zijn ontmenselijkt gedrag ontneemt hij zichzelf de menselijke mogelijkheid tot bewustwording. Dat vind ik dus ook wel een kwaad.

En iemand een klap geven? Ach, wilt u mijn eerlijke overtuiging weten. Er zijn een hele hoop mensen, die zo nu en dan eens een opdonder moeten hebben. En als je ze die geeft op het juiste moment, doe je volgens mij goed. (hilariteit)

  • Kan dat standpunt dan ook niet doorgetrokken worden tot doden?

Dat heb ik toch net gedaan? Ik geloof dat je goed en kwaad moet zien voor wat ze zijn. Daar zouden we wel een heel uur over kunnen praten. Goed en kwaad zijn maatstaven, die de mens hanteert, waarbij het criterium ‘goed’ en het criterium ‘kwaad’ niet wordt vastgesteld van uit een kosmische orde, maar vanuit een sociale wenselijkheid. En elke sociale wenselijkheid wordt bepaald door de macht, die op dit ogenblik het sociaal geheel domineert.

  • Dus dan is volledige geweldloosheid ook niet altijd het beste?

Volgens mij niet. Ik vind volledige geweldloosheid schitterend zolang je dat bent voor jezelf. Maar er een hele hoop mensen, die zo geweldloos zijn, dat ze graag een ander dood laten slaan en ik geloof niet, dat dat de juiste vorm is. Ik geloof, dat je, op het ogenblik, dat het leven of zelfs de vrijheid van een ander ernstig in gevaar komt, moet overwegen, hoe je met zo weinig mogelijk schade voor een ieder een einde kunt maken aan die mistoestand. Tjonge, wat heb ik dat mooi gezegd.

  • Is dat nu niet juist het dilemma, waar menige Tupamaro ook in zit?

Zolang de Tupamaro dus niet het lijden van anderen exploiteert maar zijn eigen risico neemt, vindt ik hem aanvaardbaar. Dat klinkt erg gek. Ik kan dus iemand accepteren, die in een stadsguerrilla zijn leven verdedigt, wanneer het aangevallen wordt, maar verder tegenover mensen geen geweld gebruikt, maar wel met slinkse streken banken leeghaalt en weet ik wat nog meer. Wanneer hij mensen ontvoert en ze daarna dood, acht ik dat weer niet toelaatbaar, omdat hij daarmee weer het leven van een ander, het recht van een ander totaal aantast. Maar bezit is voor mij – en daar ben ik dan misschien ook weer een grote idioot in, vroeger zag ik het anders – geen recht van de mens, maar slechts een pretentie, die hij baseert op zijn vermogen, iets aan anderen te ontnemen of te onthouden.

  • Politiek?

Ja, zeg dat wel, wat is dat een ketterij in een democratie. Ik geloof, dat het woord democratie ten aanzien van de werkelijke volksregeringen ook ketterij is, tenminste zoals het nu gebruikt wordt.

Maar laten we daar niet op doorgaan.

  • Paul Brunton spreekt van vier intelligenties, die in sfinxachtige stilte toezicht houden op de evolutie van de mensheid, de Stille Wachters De ster Sirius is met hen verbonden. Gaat het hier on de Heren van Karma? Heeft Krisnamurti, waar de Maharishi over spreekt als het ideaal van Stilte, hier mee te maken? Hoe zit de verbinding met de Ster?

Nu, de verbinding met de ster is in zekeren zin illusoir.

Wanneer we spreken over de vier Gestalten dan gebruiken we een symbool om iets uit te drukken. Wanneer we spreken over hen, die in de totale stilte dus het lot van de wereld als het ware helpen besturen, – want daar komt het toch wel op neer, hè, de evolutie helpen waarmaken of hoe je het zeggen wil – dan hebben we het dus over Krachten en deze zijn inderdaad te vergelijken met de Heren van Karma, maar zij worden omringd door weer een andere groepering, die kennelijk hier niet genoemd is, die wij wel noemen de Heren der Stralen. Wat betreft die door de Maharishi genoemde Dakshinamurti, de ideale figuur van stilte. Al datgene, wat wij niet kunnen beseffen, vermenselijken wij en daar geven we een gestalte aan – ik heb het in het eerste gedeelte al zo duidelijk gezegd – dat doen we hier ook. Dergelijke figuren zijn dus in feite een symbool voor iets, dat we erkennen. Er is een perfecte stilte, dat wil zeggen, een perfecte harmonie, want dat is de werkelijke stilte. En in die perfecte harmonie kunnen wij werken, om die harmonie in een taakverdeling, dus elk een deel daarvan tot uiting te brengen. Wanneer wij dat doen, werken wij voor het geheel. Wij proberen dat dan te verbinden aan sterren, maar dat komt weer, omdat de mensen vroeger dat sterrenschrift hadden, weet u wel, dat was de Wet der Goden en later heeft men dus gezegd: Nou, dan moeten die sterren en die werelden het zelf maar doen. De praktijk zegt: Er zijn inderdaad kosmische tendenzen en invloeden van meer stoffelijk origine, maar het merendeel daarvan zetelt niet bij een der bekende en zichtbare sterren maar komt voort uit de kern van het Melkwegstelsel zelf, waar enorme stralingsvelden ontstaan, die door de voortdurende verplaatsing van de massa afwisselend tot uiting komen en daarbij afwisselend doen van het Melkwegstelsel kunnen beroeren. Ik hoop, dat ik het netjes gezegd heb.

En wanneer we het hebben over goddelijke of kosmische krachten, dan moeten we onthouden: Alle krachten, die werkelijk scheppend zijn zijn in zichzelf vormloos, omdat slechts het vormloze de vorm waarlijk baren kan, daar het gevormde slechts zijn eigen vorm herhalen kan.

  • Tjonge.

Ja, Tjonge jonge jonge. Had je niet van mij gedacht, hè? Maar ‘t zit er toch nog in.

  • In deze wereld domineren de dwazen. Is er niet iets mis met de intelligentie van de relatief meer bewusten, dat de verhoudingen zo scheef kunnen komen te liggen?

Ach, ik geloof, dat je dat eigenlijk zo moet vertalen. Iemand, die intelligent genoeg is om te zien, wat er in de wereld aan de hand is, is ook intelligent genoeg om bang te zijn voor de verantwoordelijkheden en de aansprakelijkheden, die hij zou moeten dragen, wanneer hij bv. ergens gezag zou hebben. Het resultaat is dus, dat juist de meest intelligenten op deze wereld proberen, hun aansprakelijkheden en hun verantwoordelijkheden tot een zeer beperkt en overzicht terug te brengen en daarbij dus een vaak, eigenlijk op hun gebaseerde taak zelfs, aanvaarden, of een samenwerking, waarbij zij maar een zeer geringe aansprakelijkheid voor een zeer bepaald deel hebben, iets wat ze aankunnen.

En de stommelingen, dat zijn de mensen, die denken, dat ze alles kunnen en dan zijn ze niet alleen stom, maar vaak ook geslepen. En als blijkt, dat ze niet kunnen, wat ze zeggen te kunnen, maken ze anderen nog wijs, dat ze het toch gehaald hebben. En als ze dat al genoeg doen, dan worden ze meestal president of zo, hè. (hilariteit)

Ik dacht, dat het commentaar genoeg was.

Als u me nu drie woorden geeft, zal ik daarmee sluiten.

  • Hoop, nirwana, liefde.

Ik zou zeggen: wanneer de hoop hebben op een verder leven en de liefde tot het leven voortdurend bewaren, vinden wij een nirwana waarin wij om God verbonden zijn met anderen. Let op.

Ik zoek naar zin.

Ik wil nog hopen op verdergaan

Op beter zijn, op meer bestaan dat nog betekenis heeft .

Ik wil een zin, die leeft in mij

En leeft voor mij en in mijn leven ligt.

Ik zoek de zin van het bestaan

Juist, omdat de waan van doelloosheid voortdurend mij misleidt

En mij zelfs liefde voor het zijn en voor de wereld soms ontneemt ,

Ik ben ontheemd en ken de wegen niet meer

Die ik zo gaarne nog zou gaan.

Toch min ik het bestaan

Ik heb het leven lief

En al wat groeit en bloeit

 En al wat is en uit de sferen komt.

Het licht, dat uit het onbekende sproeit

Een gouden regen vol van kracht

En zelfs der wolken duisternis

Waaruit het onbesef een enkele keer

Toch zichzelf tot uiting heeft gebracht

Ik bemin het Zijn.

Ik bemin de Kracht, waaruit het is ontstaan.

Ik bemin die hele wereld, met zijn werkelijkheid

Zijn waan en mijn illusies omtrent Zijn en eeuwigheid

Als ze verbrijzeld worden, nog min ik dan de tijd,

Totdat ik, al aanvaardend, in al op kan gaan

En drijvend in het zijn, één ben met bestaan

van al wat leeft en al wat zweeft en al wat in de hoogste sferen, in de laagste krachten uiting geeft aan Zijn, aan het bestaan.

Laat hij de baan ten einde gaan

Laat mij de liefde vinden voor het leven

De hoop tot het bereiken zelf wil ik U geven

O God, zo Gij mij Liefde geeft

 Opdat ik één kan zijn, met al wat mag bestaan,

image_pdf