De geheimleer van Jezus en de verborgen achtergronden van het christendom – deel 39
4 november 1956
Voor deze bijeenkomst zijn wij er in geslaagd een gastspreker voor U te krijgen, die op aarde behoord heeft tot wat men over het algemeen onder de ingewijden verstaat en die bovendien daarbij het geluk heeft gehad ook Jezus tijdens zijn leven te ontmoeten. Vandaar dat wij iets afwijken van de gewone gang van zaken. In een dergelijke omstandigheid is het nu eenmaal het beste om meteen, wanneer je zo iemand krijgen kunt om te spreken, deze ook te vragen.
In Jezus leven zijn er heel veel dingen gebeurd, die als wonderen de wereld in zijn gegaan en waarbij wij Jezus hebben leren kennen als iemand, die melaatsheid wegvaagt met een gebaar, doden opwekt met een kus en dergelijke. Dit aspect van Jezus’ werk kan natuurlijk gemakkelijk worden verklaard, wanneer wij weten, dat hij zich innerlijk kon verheffen tot de Vader. Waar het hier niet alleen een wijdingsbijeenkomst maar toch ook een cursus is, zou ik dit laatste eerst graag wat verder uiteenzetten, opdat U bij de misschien wat meer bloemrijke beschrijving zo dadelijk begrijpen zult, waar de kwintessens van de zaak zit.
Rond ons is een kracht. Wij noemen deze kracht wel de adem Gods of wanneer we technisch willen worden het groot kosmisch veld. Deze kracht is niet te vergelijken met enige soort van energie, die wij kennen. Maar ze is rond ons, voortdurend. Het eigenaardige is nu, dat elke mens uit deze kracht kan putten. Maar om werkelijk volledig daar uit te putten, daaruit alles te verwerven, wat belangrijk is, moet de mens komen tot een volkomen zelfvergetelheid, waarbij lichaam en geest gezamenlijk worden tot dienaar van het dragend principe van de ziel. Dan kan er uit deze kracht rond ons onmetelijke kracht worden geput en worden omgezet in elke energie, die wij begeren.
Jezus was zeer zeker een grootmeester in het ontkennen van zichzelf. Zijn volkomen verliezen van het ik in het grootkosmisch Principe maakte het hem mogelijk uit deze kracht volledig en voortdurend te putten. En hierdoor wordt ‘t wonder, dat hij doet, eigenlijk begrijpelijk. Het is niet minder groots, niet minder fantastisch, maar het wordt begrijpelijker, het staat dichterbij.
Alle dingen kunnen worden volbracht, indien wij onszelf vergeten. Alles kan worden bereikt, dat staat voorop. En kun je komen tot een jezelf zo volledig dienstbaar maken aan de mensheid en de goddelijke wil als Jezus heeft gedaan, dan ben je één met de grote kracht rond je, dan kun je die kracht maken tot leven, tot weefsel, tot genezing, of indien het noodzakelijk zou zijn, indien je het zoudt willen tot dood.
Het feit, dat Jezus wonderen tweeledig waren in sommige gevallen, d.w.z. zich gelijktijdig voltrokken op het terrein van de geest en op het terrein van de stof, maakt voor de mens waarschijnlijk het resultaat wonderlijker. Maar begrijpelijk blijft het, dat Jezus, zijnde een wezen, dat reikt van de stof door alle geestelijke sferen tot het Goddelijke, (zoals wij allen kunnen reiken,) op elk gebied de goddelijke kracht uit zich kan uitstuwen en daarmee datgene kan bereiken, wat voor een normaal wezen onbereikbaar, ja onmogelijk lijkt.
Bij het opwekken van iemand uit de dood zijn daaraan bepaalde consequenties verbonden. Ik wil hier niet spreken over het dode meisje, dat hij opwekte, want dat was een geval van schijndood. Maar ik zou willen wijzen op Lazarus. Nu wil ik hier het geval evangelisch stellen, d.w.z. dat ik de juiste omstandigheden voorlopig even buiten beschouwing laat,
Toen Jezus aankwam en vroeg om Lazarus te zien, zegde men hem: “Maar Heer, hij is riekend reeds.” Hij ruikt al, hij stinkt. Hij is in een staat van ontbinding. En nu weten we ook allen – althans dat neem ik aan – dat de ontbinding, het begin van de ontbinding gelijktijdig de verbreking van de band betekent tussen geest en stof. De geest kan zich nog wel één voelen met de stof, maar de laatste band ermede is verbroken. En toch kan Jezus, die weent over Lazarus, hem opwekken uit de dood. Wat is daarvoor nodig?
In de eerste plaats: Hij moet de kracht hebben om dit lichaam te herstellen, de delen daarvan, die eventueel zijn aangetast, te reconstrueren. Hij moet de vitaliteit, die voor leven nodig is, in dat lichaam terugdwingen. Een opgave, die op zichzelf reeds zeer groot is. Maar indien nu ook de geest al vrij is, is het dan nog mogelijk deze geest tot die stof te doen terugkeren?
Het antwoord is: ja. Let wel, ik zeg niet, dat dit het geval is geweest daar. Het gaat hier over de mogelijkheid. Het antwoord is en blijft: ja. Indien de geest verlangt tot dat lichaam terug te keren en deze geest gesteund kan worden op haar eigen vlak van bestaan, dan is het mogelijk, dat door middel van de kosmische kracht het koord van levende materie, van levende geest ook, dat stof en geest samenbindt, hersteld wordt. Dit is misschien het grootste wonder, dat men verrichten kan.
Jezus heeft dit in zijn leven inderdaad verricht. Maar hij heeft nog grotere wonderen gedaan. Want er zijn mensen, wier geest in het duister dwaalt, ook terwijl zij nog in de materie leven. Hij maakt niet alleen het lichaam gezond, maar hij geneest eerst de geest. Ik breng dit naar voren, omdat ongetwijfeld juist dit aspect van het genezende werk door de op mij volgende spreker nader zal worden belicht. Maar ik ken zijn vorm van werken, zijn verhalende vorm, en vind het daarom prettig allereerst U even een zekere technische ondergrond te geven.
Op twee verschillende vlakken gelijktijdig werkzaam zijn is iets, wat slechts door de meest bewusten bereikt wordt. Jezus kon dit bereiken, doordat hij volgens eigen bewustzijn volledig een instrument was van de goddelijke Kracht. Wat hij dus uitte, werd op elk vlak gelijkelijk geuit en gelijkelijk bewust ervaren. Wanneer hij zegt: “Uw zonden zijn U vergeven,” dan is dit niet alleen maar een gebaar, niet alleen maar een losmaken van een psychische band, die stoffelijk gezien de ziekte veroorzaakt. Er komt meer aan te pas. Het is gelijktijdig een wegnemen van de verblinding in de geest en wel vóórdat de woorden worden gesproken. Want slechts indien de geest licht, waarheid durft te aanvaarden in haar wereld, mag Jezus zeggen: “Uw zonden zijn U vergeven.” Ze zijn uitgewist uit het bewustzijn, ze bestaan niet meer.
Ge ziet dus, dat Jezus hier op tenminste twee verschillende gebieden gelijktijdig werkzaam is. Ge zult begrijpen, dat hij juist hierdoor de wonderen volbrengt, die zijn leerlingen slechts aarzelend en halfbewust trachten te volbrengen.
Later heeft men zich tot gewoonte gemaakt om ook de zonden van de mensen te vergeven, maar het is een psychologisch foefje geworden. Het heeft niet meer die ontstellende actieve krachten, die Jezus erin wist te leggen; kracht, op verschillende gebieden van bestaan gelijktijdig geuit. Jezus was meester van leven en dood, omdat hij op beide gebieden die van het stoffelijke en van de geest volkomen regeerde. In beide gebieden wist hij de kracht van de kosmos te richten op al, wat binnen dat gebied mogelijk was.
Hoe hij hiertoe is gekomen, hoe hij dit voor de eerste keer heeft ervaren, zullen wij ongetwijfeld in de volgende malen nog onder de loep nemen. Ik wil nu niet meer te veel van Uw tijd gebruiken en zal U dus gaan overgeven aan de volgende spreker. Ik zou U alleen willen verzoeken nog dit te onthouden: Deze spreker is altijd gewend geweest zijn lessen in verhalende vorm in te kleden. Hij dramatiseerde en romantiseerde waarheden, zoals Jezus wel deed in zijn parabelen, om daardoor ook verstaan te worden door de eenvoudigen van geest. Wanneer hij hier misschien daarvan niet kan afwijken, zou ik U willen vragen: Zoek achter de woorden naar de diepe betekenis. Wat hij ons kan vertellen over deze dingen is méér, dan de apostelen konden waarnemen. Ik geef het woord thans over.
o-o-o-o-o
Dat Uw dag een zonnige zij. Dat de vrede Gods met U zij, de vreugden des levens U niet ontwijken.
Er kwam een stem tot mij en vroeg mij in uitgezochte woorden: “Spreek over Jezus, over deze vreemde Jood, die vermoord werd door landgenoten en Romeinen. Zeg wat je hebt bevonden omtrent hem.”
Toen die stem klonk, zijn mijn gedachten terug gezweefd, als met een magisch tapijt gedragen over de eeuwen. En opnieuw bouwden zich voor mijn geestesoog de taferelen op van een lang vervlogen tijd. Vóór mij lag het vreemde kleurige land, het land der Joden. Achter mij zijn de tinkelende klokjes van de hegins , de kamelen, vóór mij het gewoel van mensen, die op paard en ezel opgaan naar Jeruzalem. Het feest der Joden, dat zij vieren in Salomo’s grote tempel, is gelijk een geestelijk beleven en een markt van alle ijdelheid. Bekoord door de veelheid van mensen, door de volheid van nieuwe gedachten en grote waarden, liet ik mij meevoeren door die stroom. Zo werd het wonder geboren.
Het was in de ochtend. Een enkele vogel, verslapen nog, wekte de wereld met een zilveren toon. De zon in haar razende reis over de hemelen beeldde reeds haar komst uit in een spel van kleuren. De geest verhief zich uit de verfrissing van rust en nacht en in mijn voeten kwam het tintelend gevoel, dat je voortjaagt over de wegen.
Toen zag ik hem: een mens, een vorst, een keizer, gekleed in het gewaad van een bedelaar. En rond hem zag ik een heirleger van geesten en demonen. Want mijne ogen, door een lang leven tot bewustzijn gebracht, zagen meer dan de eenvoudige mens, omdat het leven mij zo dierbaar was geworden.
Ik ben achter hem aangegaan, nieuwsgierig, gedragen door voeten, die een weg kozen, die mijn brein eigenlijk niet verlangde. Zo zag ik hem dan ingaan tot een schaduwrijke bossage. En mijn hart verheugde zich, om zelf in die koele morgen een ogenblik te rusten onder het gebladerte.
Maar wat hoorde mijn oor? Het klagend geween van vrouwen, het steunend gekerm van mensen, die aan de wereld kond doen van een groot verlies. En haast wilde ik mij bescheiden terugtrekken. Want waar de dood te gast is, past het de mens niet om gastvrijheid te vragen. Maar het vreemde leger der halfzichtbaren en ongezienen, het kolkte zo vreemd en het werkte zo vreemd, dat ik ondanks mijzelf de wetten der gastvrijheid uit het oog verloor en inging tot dit huis.
Ik heb lang gewacht daar, misschien wel uren. De zon stand hoog en verblindend aan de hemel, toen ik deze wonderlijke mens zag uitgaan uit het huis, begeleid door anderen en vrienden, en zij een rotsgroeve openden, waarin een mensenlichaam lag. Schouwend, zag ik, het oog gesloten, hoe nog een zeer dunne band een geest bond met een lichaam, dat op het punt stond alle lichamelijkheid reeds te verliezen. Hoe dit te ervaren.
Nog stond ik verwonderd, toen plotseling deze mens in zijn wit gewaad zich naar voren stortte. Zijn bovenkleed had hij afgeworpen. Slank en rank, wonderlijk en vorstelijk stond hij daar bij het lichaam. Hij zegde: “Lazarus, mijn vriend, zijt gij dood?” Het klonk mij als een trompetgeschal in de oren. Het was, of de vorst van alle woestijnvolkeren uitreed tot zijn edelen. Het was, of het leven van de geest flitsend en warrelend een goudzwart net vlocht rond die hele plaats. Geen vogel was te horen. Het geluid stierf weg en een ogenblik dreigde zelfs ik te verstillen. En toch ken ik de weg van alle djinni, van alle geest, van alle stof.
Toen zag ik een wonder. Een wonder groter dan de wonderen, die ik wel heb gedaan voor de nieuwsgierigen of ommentwille van een aalmoes. Deze mens deelde zich in tweeën. Ziet, de een zag er uit in een eenvoudig gewaad als een vorst, de ander was een levende vlam. En deze vlam ging langs het dunne pad van een bijna verbroken contact tussen geest en stof en sprak tot een geest, die vreesde voor een duister. Want deze, tot wie hij ging, voelde zich beladen met menige schuld en het kismet had hem gebonden met vele oude zonden.
Uit de levende vlam kwam een vuur en vlocht zich als een slang om dit koord tot het lichaam terug, tot het een band was geworden van rood en goud, terwijl de vlam zelve werd een purper, dat langzaam oplichtte tot een zilver, zo schoon als geen vorstelijke schat ooit bevat heeft.
Toen eerst sprak deze mens. Deze mens, die deel was van de vlam en toch er van gescheiden. Hij weende. Zijn tranen werden vuur. Zij beroerden het lichaam. Een werveling van kleuren. Een heir van geesten, dat deemoedig neervalt om wat geschiedt.
En ik? In mijn verscholen hoek van de hof zat ik neer, bevangen door een angst, die mijn leden tot lood maakte, door een stille eerbied, die mijn geest ketende. Uit het lichaam van de mens kwam vuur en uit zijn geest kwam vuur. En ziet, hij die dood was, herleefde.
Ik ben weg gestrompeld. Eerbiedigend de vreugde, zoals ik de smart geëerbiedigd had. Lang ben ik de schreden van deze mens gevolgd. En ik, die de geheimen des levens kende, die ze beter en zuiverder onder woorden wist te brengen dan hij, ik was als een kind. Niet zijn wezen, niet zijn kracht, doch de werking tussen deze beiden knevelden en overweldigden mij, totdat ik was als een slaaf voor zijn meester.
Het heeft lang geduurd, voordat ik tot hem durfde spreken. Want de slaaf, die het woord richt tot een vorst, hem wacht de dood. Maar hij was meer en minder dan een vorst. Zo heb ik hem gevraagd: “Zeg mij, door welk vuur overwint gij de dood?” Hij zegde mij: “Er is geen vuur en er is geen dood.” Dat laatste nu wist ik. Dat laatste heb ik gevonden in boeken, wonder gegrift, heb ik gehoord uit de mond van meesters en ervaren in tochten van de geest. Maar hij zei mij: “Er is geen dood en geen scheiding” Toen ik hem zegde: Wat is dan het vuur in U?” toen zei hij mij: “Gij, die het leven aanschouwt, gij leeft nog niet, want gij zijt nog niet herboren. Maar indien gij herboren zijt in de Vader, zo zijt gij één met het vuur, dat is de levende kracht rond de wereld.”
Wat moet ik zeggen tegen woorden als deze? Verstomd en geslagen ben ik heengegaan. Maar ik heb ze bewaard als een vreemde schat. Een boek, waarin wijsheid staat, maar dat men nog niet heeft geleerd te lezen. Doch nu na jaren bladeren, na eeuwen van leven en denken heb ik iets er van leren verstaan. En wanneer ik mijn stem tot U verhef en zeg: “Luister naar dit wonder geschieden,” dan is het omdat ik begrijp, wat de kern is.
Het leven is rond ons. Doch wij, die denken te leven, zijn dood. Dood zoals de boom, die dadelvruchten dragen moet, maar zonder wortels staat en daarom niet de vruchtbaarheid baart, die men van haar begeert. Wij zijn dood in het leven, omdat wij ons afscheiden van het leven. De wortel van ons wezen zoekt soms in de materie, soms in de geest naar kracht, maar wij moeten meer zoeken dan alleen de kracht, die tot. ons komt. Rijpt de dadel niet, wanneer de palm zijn sappen stuwt door blad en doet vergaan, zodat het vlees langzaam droogt en rijpt, zodat de zoetheid der aarde wordt vergaard in een vrucht, die als gave van de grootmachtige Schepper ons voedt en vergezelt op alle paden? Wij moeten leren de kracht des levens te geven, te schenken aan alle wereld rond ons, niet vragend hoe en waarom. Opdat de zoetheid van het bestaan zich in ons vergaart, zich omzet en wordt tot een rijkdom, die als besloten ligt in de rijpende vrucht.
Dit is mijn woord en mijn verhaal. Onvolkomen en nietig en toch geput uit bronnen van diepe wijsheid. Vergeef mij dan mijn onvolkomenheid en vul aan in Uzelf, wat mijn woord niet kon zeggen. Dat de zegen van de grootmachtige Schepper met U zij, en de vreugde van Uwe dag overga in de vrede van de nacht.
o-o-o-o-o
Ja vrienden, dit is een beetje andere stijl van betogen, dan U gewoonlijk gewend bent. En toch is het de moeite waard om eens na te gaan, wat daar precies is gezegd. Als U tenminste niet vindt, dat U het zelf kunt doen, hoor. Ik wil mij niet opdringen.
Kijk eens, in de eerste plaats is de spreker eigenlijk wel erg bescheiden, want hij moet wel meer zijn dan een helderziende om precies alles waar te nemen, wat daar gebeurde. En dan komen verschillende punten meteen naar voren.
Om te beginnen: Hij ziet Jezus als een vorst. Wij weten allemaal wel, dat hij er nu niet direct vorstelijk uitzag, al was hij uit een edel geslacht. Hij zag er uit als een gewoon mens; vandaar dat hij in zijn eigen omgeving niet eens erkend word.
Dus punt 1: Op zijn minst moet hij een grote mensenkennis hebben gehad.
Punt 2: Hij ziet daar heerscharen van geesten rond Jezus. Dat is niet alleen helderziendheid want anders zie je die relatie niet zo zuiver. Maar goed, we kunnen stellen, dat de spreker van zo-even wel degelijk grote ervaring moet hebben gehad op het gebied van geestelijke waarneming en geestelijke beleving.
En punt 3: Wanneer hij in staat is gelijktijdig Jezus te zien bij het lichaam en als geest werkzaam, dan moet deze mens over een tweeledig bewustzijn beschikt hebben, nietwaar? U moet mij niet kwalijk nemen, dat ik dat even naar voren breng, maar ik wil hiermede alleen maar bewijzen, dat hier wel degelijk iemand aan het woord was, die meer ervaren heeft dan een mens normalerwijze ervaart. Wanneer hij daar niet over spreekt, goed, dat is zijn zaak. Maar wij moeten het even vaststellen om de waarde van zijn verhaal te bepalen.
Wat blijkt ons dan verder? Hij legt natuurlijk de nadruk op verscheidene details. Een beetje bloemrijk. En toch hebben we hem gevraagd zo concreet mogelijk te zijn. Maar men heeft wel eens gezegd: “Vraag een Arabier om concreet te zijn en hij filosofeert.” En dat is hier misschien ook wel een beetje het geval geweest.
Nu staat als hoofdpunt wel dit: Jezus gaat eerst in de geest, terwijl hij lichamelijk weent. Nu is dat een eigenaardig verschijnsel. Want lichamelijk weent hij en gelijktijdig weet hij geestelijk toch, dat Lazarus bestaat. Dat er met Lazarus iets was. Dat hij die Lazarus kan terugvoeren tot de stof, dat moet hij van te voren weten. Dus wat is hier bij Jezus opvallend? Een absolute scheiding tussen stoffelijke emotie en ervaring en geestelijk beleven. Mij dunkt een zeer belangrijke vaststelling, zeker wanneer dat gaat aan de hand van een ooggetuige.
Dat ooggetuige zijn behoeft U natuurlijk niet als zodanig te bezien, maar voor ons is hij dat wel. Uiteindelijk weten wij, met wie wij te doen hebben, U moet het maar afwachten. En nu kunt U wel zo’n beetje aanvoelen, dat hier heus wel iemand aan het woord is, die niet direct dom is en zeker niet iemand, die in het duister thuis hoort. Maar goed, wij weten dan precies, wat hij beleefd heeft en wij eren hem daarvoor.
Dan valt ons op, dat deze scheiding meermalen in Jezus leven voorkomt. Op grond daarvan zou ik durven stellen, dat de eerste consequentie van dit verhaal is: Wees je ervan bewust, dat je stoffelijk en geestelijk twee geheel verschillende levens kunt leven, waarbij de geest en de stof gelijktijdig geheel verschillend ervaren. Het is maar een conclusie, hoor; maar houdt ze even vast. Het is de moeite waard om eens over na te denken.
Dan verder: Jezus wordt gezien in de geest als een vlam. Nu is een vlam een omschrijving van een vormloos licht. Dat weet U. Men spreekt in die bloemrijke taal meestal over een vlam, ook wanneer men alleen een lichtschijnsel bedoelt. Het is een soort versterkte uitdrukking van iets. Dat Jezus, geestelijk als licht gezien wordt, is begrijpelijk. Want door zijn zich verliezen in het Goddelijke staat hij veel hoger dan de vormgeest. Hij kan dus niet zo scherp gevormd zijn, niet terwijl hij gelijktijdig stoffelijk beleeft. Maar wanneer hij nu Lazarus het leven teruggeeft, wat gebeurt er dan? Hij omhult hem met zijn licht en omspint de draad, die geest en stof van Lazarus nog verbindt, met zijn eigen vuur. Een belangrijk punt. Jezus omhult hem, d.w.z. doordrenkt hem met zijn wezen en zijn kracht. Op het ogenblik, dat Lazarus terugkeert, is hij voor driekwart Jezus en voor een kwart Lazarus. Jezus is de kracht en Lazarus is alleen maar de wil.
Maar dat is een eigenaardig iets. Een hoge kracht, een zuivere kracht van geest, die zo hoog staat, dat ze zeker al geen vorm meer kent, maakt zichzelf tot uitvoerder en drager van de wil van een veel lager staande geest. Houdt U dat ook even vast, want daar kunnen we ook conclusies uit trekken.
Verder: Het is Jezus’ kracht, die de zwakke draad omspint. Met andere woorden: de hogere geest, de lichtende geest baant de weg, waardoor de lagere geest tot de stof kan terugkeren. Dan eerst zal deze in de stof het contact helemaal moeten herstellen en daarna pas krijgen we het zilveren koord weer in zijn normale verschijningsvorm. Dat is ook duidelijk.
De consequenties hiervan zijn vooral dit: Ook wij zitten wel eens in nood. Het gaat ons ook wel eens niet zoals wij willen. We hebben wel eens moeilijkheden en spartelen en sputteren dan tegen. Wanneer wij nu kwaad willen en gelijktijdig het goede aanroepen, wat zal er dan gebeuren? Dan kan onder omstandigheden voor ons eigen bestwil het goede zich maken tot voertuig van onze wil.
Met andere woorden: misschien was het voor Lazarus niet zo goed, dat hij naar die wereld terugkeerde. Hij had misschien beter tegen Jezus kunnen zeggen: “Geef mij een waar bewustzijn.” Maar hij wilde nu eenmaal graag naar die wereld terug. De hogere kracht maakt zich tot drager van de wil van het lagere, opdat het lagere door het volgen van eigen wil kan komen tot een bewustzijn, dat, de juiste geestelijke houding mogelijk maakt. Een van de belangrijkste punten van het hele verhaal, het hele betoog. Niet alleen dat je niet alleen staat, maar het is zelfs zo, dat wanneer je verkeerd zou willen en het is goed voor je, dat dus de geest, de hogere geest, zelfs de goddelijke kracht, je helpt om het verkeerde te doen, opdat je daardoor het bewustzijn van het goede verwerft. En dat Jezus ook in staat was tot deze dingen, meende ik hieruit nevenbij te mogen concluderen, hoewel er verder geen bewijs voor is aan te geven. Maar ik geloof vast, dat Jezus ook wel eens geholpen heeft dingen te doen, die beter anders zouden zijn, alleen opdat de mensheid en ook de persoon in kwestie daardoor zou kunnen leren.
Ja, dan zou ik daaruit eigenlijk de laatste conclusie willen trekken. Op het ogenblik, dat Lazarus herleeft en er feest is, gaat onze vriend van zo-even weg. Maar wanneer hij nu gebleven zou zijn, dan zou hij waarschijnlijk gemerkt hebben, dat het licht weer allemaal terug was in Jezus, in de mens. En dat deze normaal en menselijk was in alle omstandigheden, net zo blij als alle anderen, dat hij herrezen was en net zo verbaasd.
Weet U, dat is ook weer iets, dat U zich als mens niet zo gemakkelijk kunt voorstellen, maar als geest zie je dat al wat beter. Wanneer er een wonder gebeurt van de geest – al begrijp je het – dan ben je toch nog verbaasd. Omdat de kracht, die er voor nodig is, zo groot is, dat je je niet meer kunt realiseren, dat ze van jezelf is. Op het ogenblik, dat je weet “dat is van mij,” dan heb je die kracht al niet meer, dan ben je het contact met God, met de kosmos kwijt. Vandaar dat Jezus altijd zegt: “De Vader dóór mij.” Het kan niet anders. Op het ogenblik dat hij zegt; “Ik,” dan is het beperkt, afgesloten; het goddelijk aspect is al weg. Het kan hoog, mooi, vol van geestelijke kracht zijn nog, maar de onbeperktheid van het verschijnsel is afgelopen.
Dan is er nog één punt in het betoog, waar ik ook nog Uw aandacht op wil vestigen. Dat is dit het werken van Jezus’ krachten in de omgeving, in die geestenwereld, vlecht een net van zwart en goud. Dat is ook aardig. Wat is gouden licht? Dat is wel een hoog bewustzijn. Wat is zwart? Dat is negatief, afwezigheid van bewustzijn. Nu kunnen we natuurlijk wel zeggen: “Er was kwaad en er was goed in de buurt.” Maar dat neem ik niet aan. Per slot van rekening, je sjokt toch niet achter je vijand aan. Een geest, die de chaos zoekt, gaat niet in de buurt van het licht lopen.
Conclusie: Dit zwart en goud betekent een splitsing in de bewustzijnspeilen van de omringende geest. En dat is ook weer een erg troostvolle mededeling, zelfs voor mij; want wanneer je één bent met een lichtende kracht, dan zullen bepaalde delen van je wezen, waarvan je een vaag bewustzijn hebt, verbleken. Het wordt zwart. Maar datgene van je, waarin een werkelijk bewustzijn reeds leeft, dat dit licht kan aanvaarden, wordt veredeld tot goud, tot het volle licht.
U ziet, er zijn verschillende punten in dat betoog, die een nadere beschouwing waard zijn en ik hoop, dat U mij niet kwalijk neemt, dat ik daarop een beetje commentaar heb gegeven. Het is de bedoeling om even duidelijk te maken, wat er gezegd is. En nu heb ik misschien een beetje de indruk weggenomen van deze spreker, maar daar staat tegenover, dat U wanneer U dat later herleest, wanneer U dat overpeinst aan de hand van de paar punten door mij genoemd zelf de diepte zult kunnen vinden, die erin zit, en zo een beetje meer begrijpen niet alleen van dat wonder, maar ook van Jezus. Want daar ging het in deze morgen toch eigenlijk om.
Bewustzijn.
Ik heb een bewustzijn. Ik weet, dat ik leef en ik weet, dat er rond mij een wereld bestaat. Maar wat is eigen waar bewustzijn? Wat is de werkelijkheid, die ik bevatten kan?
Zeker, in mijn wezen leven vele waarden, die ik in de wereld buiten mij erken. En ik zeg tot mij zelve:” Zó is de wereld,” en begrijp niet, dat ik moet zeggen:. “Zo ben je zelf.” Is het nu bewustzijn, wanneer ik mijzelf meen te herkennen in de wereld rond mij? Mijzelf met mijn aarzeling, mijn terughouding misschien, of met mijn al te snel doortasten? Dat ik de wereld zie als een dramatisch masker of een lachende clownskop, naarmate ik zelf gestemd ben? Mij dunkt, dat ik dat geen bewustzijn kan noemen. Dat ik hier niet kan spreken van een werkelijkheid. Het is een warrig droombeeld, dat dra zal versterven. De lachende kop van nu is het dramatisch masker van morgen. En de wereld van leed, die rond mij spoelt, is morgen de lachende tuin van een nieuw herboren heden. Och, ik weet het. Dit is geen waar bewustzijn. Het is slechts een kern, het zaad, waaruit een. bewustzijn kan opbloeien.
Wat is dan wáár bewustzijn? Laten we een ogenblik nadenken en trachten ons wezen zo in te stellen, dat we tenminste begrijpen, wat bewustzijn en bewustwording is. Bewustzijn is weten, maar het is ook begrijpen. Bewustzijn is kennis van wat in mij leeft, opdat ik mijzelf kennende, zal weten hoe ik ben en hoe de wereld is.
Bewustzijn is meer dan het weten omtrent één wereld. Want is mijn wezen niet opgebouwd uit een reeks van oneindigheden? Leeft in mij niet God Zelve, het goddelijk Licht, zo goed als de lage materie? Alle wereld is mijn. En over alle wereld spreidt zich mijn verlangen naar bewustzijn uit. In alle wereld kan ik slechts bewust worden, indien ik mijzelf ken.
Zo moet ik leren, dat de wereld slechts de spiegel is van eigen wezen. Dat de vreugde, die de wereld mij biedt, de vreugde is, die ik in mijzelf draag. Dat het leed, dat mij overspoelt, de onbevredigdheid is, die in mij reeds aanwezig was. Zo leer ik mijzelf kennen. Naarmate ik mijzelf beter ken, zal ik de wereld buiten mij, de vele werelden buiten mij, zien als een nieuwe kracht. Als iets, dat onveranderlijk staat en waarin het spel van mijn gedachten voortdurend nieuwe beelden en patronen weeft. Ik zal begrijpen, hoe het mijn eigen wezen is, dat werelden verandert. Ik zal begrijpen, hoe de werkelijkheid buiten mij kan worden tot een volmaaktheid in mij, indien ik haar weet aan te passen aan mijn wezen in mijzelf. Dit is het bewustzijn. Het bewustzijn, dat niet vraagt naar de wereld buiten mij, maar weet, dat wat ik in mij wens met heel mijn wezen, dat wat werkelijk in mij leeft niet als een vliedende gedachte maar als een intensiteit van denken en gevoelen de werkelijkheid is. De werkelijkheid, die ik buiten mij zal vinden, omdat ik haar in mij heb geschapen.
Bewustzijn gaat tot de uiterste grenzen van het Al. De stof, die als dode materie rond wolkt in een eeuwige nacht, tot het uiteindelijke licht, dat staat aan de grens van het Goddelijke. Het bewustzijn gaat van oerstof tot hoogste kracht. Maar het staat stil voor het Goddelijke. Want God bevat ik wel in mij als deel maar niet als geheel. Heel mijn wezen is slechts deel van het Goddelijke. Daarom staat voor God mijn bewustzijn stil.
Dit is dan een kleine meditatie over het bewustzijn. Sta mij toe hieraan toe te voegen, dat bewustzijn zelve niet zo belangrijk is. Het is een bezit, meer niet. Voor ons is het bezit statisch, zonder belang. Bewustwording is belangrijk, want het is verwerving, vergroting van ons wezen en daardoor: vrede. Stilstand is geen vermindering van bewustzijn maar vermindering van vrede en daardoor onze ondergang.