De geheimleer van Jezus en de verborgen achtergronden van het christendom – deel 49
20 januari 1957
Naast de Jezus, die gij allen kent, bestaat er een tweede Jezus. Een Jezus, die verheerlijkt mens is gebleven, ook in de sferen waarin hij thans vertoeft. Een Jezus, die niet meer gedreven wordt door de eeuwige krachten van de Christusgeest en toch nog zich voortdurend bewust is van zijn banden met het eeuwig Scheppend Vermogen. Aan hem zullen wij vandaag onze aandacht wijden. En al ben ik er van bewust, dat woorden tekort schieten om de werkelijkheid hier te tonen, toch wil ik ook met hulp van een spreker, die U zo dadelijk vanuit zijn standpunt dit alles nog zal belichten enigszins duidelijk maken wie en wat Jezus van Nazareth thans in werkelijkheid is.
Wanneer wij spreken over lichtende sferen, wordt dit voor de mensheid over het algemeen vaag en onbegrijpelijk. Wanneer ik U dus zeg: “Jezus leeft in de zeer lichtende sferen,” dan blijft U dit ten hoogste bij als een begrip van licht, van sterkte, maar de vorm gaat U daarin niet verloren. Daarom wil ik trachten hem allereerst voor U te schilderen, zoals hij afdaalt en leraart in vele sferen, soms zelfs op Uw eigen aarde.
De gestalte blijft gelijk. Zij is nog steeds tenger. Nog steeds straalt uit het gezicht een goedheid die zelfs door de meest onoplettende niet te loochenen valt. Uit het wezen straalt een kracht, die je doortintelt en waar hij gaat, wijkt het duister terug. Het is eerst, wanneer hij spreekt, wanneer hij zijn beelden en gedachten legt voor hen, die in lagere sfeer toevende willen streven naar hetzelfde doel, dat hij reeds heeft bereikt, dat hij ons iets nader komt. Vertalend uit de beelden der gedachte wil ik U enkele fragmenten geven van een van Zijn toespraken.
“Gij, kinderen van onbegrip, hoezeer zijt gij gebonden aan Uzelf. Mij schouwend zegt ge: Ziet, hier is Jezus, de Verlosser. Maar ik zeg U: Niet verlosser ben ik U, want verlossen kunt ge slechts Uzelf. Niet bevrijder ben ik U, want slechts gijzelf kunt de keten los maken, die U bindt aan het voortdurend onbegrip van Uw wezen. Let dan wel en luister.
In ons allen leeft de kracht van het Licht. En in alle dingen rond ons is de kracht van het Licht. De Vader, Die alle dingen doordesemt, leeft in U, zoals Hij in mij leeft. Maar voor ons is het niet voldoende, dat Hij in ons is. Wij moeten ook kunnen opgaan in Hem.
Wij kunnen niet opgaan in God door onze wereld te verloochenen, door onze vormwereld, onze voorstellingen en gedachten te verwerpen. Want moge het zijn, dat de Vader het Niet is en het Scheppende, wij zijn het Zijnde. En in het Zijnde alleen kunnen wij Hem erkennen.
Daarom zeg ik U: Schouw op. Schouw op naar het hoge, schouw rond U in Uw wereld, schouw ook in de werelden beneden U. En erken, hoe God in alle dingen is, erken, hoe de Vader werkt tot in het diepste duister. Indien ge dan kunt keren tot Hem en zeggen: Uw wil geschiede, zo zult ge Hem vinden en een zijn met Hem.”
Ik wil hier een gedeelte overslaan, dat betrekking heeft op toestanden in sferen en voor U ten hoogste verwarrend kan werken. Na enige tijd dan vervolgt deze toespraak;
“Zo breek ik met U het brood der broederschap. Want zijn wij niet een in één Vader? En zo wij een zijn in Hem, behoort ons gezamenlijk al, wat Hij schenkt. Zoals men zijn brood deelt met de armen, zijn troost en kracht schenkt aan de lijdenden, zo heeft men ook te ontvangen wat wereld, wat sfeer en denken U geven.
De eenheid met alle dingen vinden wij in den Vader. Daarom breek ik het brood, zoals ik het eens gebroken heb. Niet daarmede het bovennatuurlijke symboliserende, maar het natuurlijke. Eenheid in ons allen, die ons gelijk maakt in wereld en sfeer. Ons gelijk maakt in de lichtende Kracht van Hem, Die ons heeft voortgebracht.”
Deze toespraak gaat natuurlijk nog veel verder. Ik lichtte er enkele elementen uit om U te doen inzien, dat Jezus, de mens, de woorden spreekt, die Jezus Christus op aarde sprak. Menselijker misschien, ondanks zijn hoge geestelijke staat, maar vol van begrip.
In een veel lagere sfeer bracht Jezus eens het volgende naar voren: “Zo draag ik Uw lijden. Niet dat het mijn lijden is. Want erkennend de kracht mijns Vaders in Uw lijden, neem ik het op mij, en ben in dit lijden een met de Vader. En deze eenheid is mij een vreugde.
Doch tot U zeg ik: Indien gij zelf niet dragen kunt, laat dan mij Uw lasten dragen. Want het is het begrip en het bewustzijn, dat het mogelijk maakt, om ondanks de schijnbare last, die het leven oplegt, te komen tot een bewuste en vreugdige beleving van het ware koninkrijk Gods. God in en rond ons te allen tijde.”
Het is opvallend, dat juist hier in deze sfeer Jezus spreekt over het dragen van lasten. “Laat mij Uw lasten dragen.” Het is eigenlijk een beetje in tegenspraak met wat onze groep leert, in tegenspraak ook met de rede en de logica. Toch heeft Jezus gelijk, wanneer hij in een lagere sfeer deze woorden spreekt. Om U dit duidelijk te maken, moet ik U een klein ….ja, “gesprek” is eigenlijk het woord niet, een klein onderhoud tussen hem en enkele anderen (waaronder enkelen van onze Orde ook) fragmentarisch mededelen. De vraag was: “Kunt gij dan de lasten van anderen dragen?”
Jezus antwoord is kentekenend voor zijn benadering van mens en geest. “Indien ik één ben met de Vader, draag ik dan niet alle lasten? Want al, wat in Hem is, aanvaard ik. Zo is het in mijn wezen, is het mijn werkelijkheid. Indien ik echter tot U zeg: Laat mij Uw lasten dragen, indien ik spreek tot anderen over de schulden, die ik voor hen op mij wil laden, dan geef ik hiermede een weg aan, waardoor zij zichzelf aan hun verblinding kunnen ontworstelen. Want deze dingen, die voor hen zwaar en te vrezen zijn, rusten reeds in mij. Doch indien zij erkennen, dat ook in mij dit alles bestaat en leeft, wanneer zij begrijpen, dat ik verwin, wat hen neerdrukt en verblindt, dan zullen zij zich durven oprichten en met opgeheven hoofd verder gaande vrij zijn van de werkelijke last des levens, de verblinding, die voortkomt uit een onbegrip van de goddelijke waarden, die in ons en alle wereld bestaan.”
Hier geeft Jezus dus aan, dat hij nog steeds gelooft in dat dragen van lasten, niet als een in het bijzonder op zich nemen van een bepaalde last, maar eerder als een realisatie in de mens, in de lagere geest, dat dit, wat als schuld, wat als leed wordt gevoeld, in Jezus, deze vereerde en hoge geest, ook bestaat. Opdat men zich een wetende met de hoge en vrije geest in deze dingen niet meer zo beëngd en benauwd voelt door al wat drukt, door al wat knaagt.
Wij zouden dus kunnen zeggen: Jezus is eigenlijk een filosoof, een wijsgeer, ook in onze wereld. Dat hij meer is dan dat, mogen wij uit zijn eigen mond niet vernemen. Want spreekt hij ook over de eenheid, die soms tussen hem en de Vader bestaat, nimmer zal hij zich daarop verheffen. Het is vandaar, dat ik woorden van een andere grote gezondene, woorden over Jezus ook uitgesproken in de sferen hier aan wil toevoegen om het beeld vollediger te maken. Het is de laatste Boeddha, de Gautama Siddartha. En deze heeft over Jezus het volgende gesproken:
“Ondergaande in het Niet en kennende het geluk van het wetend niet bestaan, keert hij terug tot de werkelijkheid. Maar in zich draagt hij meer dan zelfs in het Nirwana vindbaar is: deze toestand van zijnde niet zijn. Eén is hij met de goddelijke Kracht omdat hij eens zichzelf offerende en werktuig zijnde van deze Kracht in het vergeten van zichzelf bereikt heeft, wat mij lange jaren van omzwervingen heeft gekost. Het is de aanvaarding van het Goddelijke, die belangrijker is dan de erkenning.
En ziet, moge mijn erkenning zuiverder zijn, zijn aanvaarding verheft hem verre boven mij. In zijn aanvaarding is hij een en in deze eenheid wordt hem gegeven het begrip, de verlichting, die door mij moeizaam werd gezocht en veroverd.”
Dat is een opvallende getuigenis, zeker komende uit de mond van een, die zoekende door alle mogelijkheden der wereld uiteindelijk de verlichting ontving, toen hij zichzelf ontkende. Jezus ontkent zichzelf niet. Hij geeft zich over aan het Goddelijke. En zelfs de grote Verlichte, ontwakend uit zijn dromen, geeft toe; “Dit is de juiste weg.”
Ik geloof, dat het beeld van Jezus, zoals hij ook thans, dus voor U a.h.w. reëel nog bestaat, duidelijker is geworden. De vorm blijft zichzelf gelijk en gaat op, naarmate de sferen klimmen in licht, in vreugde. Het wezen is nog de mens Jezus, die nederig aanvaardt, wat in hem werkt. Maar gelijktijdig is deze geworden de uitdrukking van de goddelijke Liefde, omdat hij krachten in zich aanvaardend, die misschien nog verder, dieper reikend tot in de kern van het werkelijk bestaan dan zelfs de Christusgeest nu middelaar wordt voor een ieder, die zijn leven wil aanvaarden.
Jezus legt U geen leer op. Een leer is hem te vaag. Want in de begrippen der woorden gaat het werkelijk beleven teloor. Hij biedt U slechts één ding: “Ik wil alles, wat gij beleeft, met U beleven.” Hij biedt een deelgenootschap aan. Hij zegt niet: “Ik zal U bevrijden.” Hij zegt niet: “Ik zal Uw schulden boeten.” Maar hij zegt: “Zo gij gaat, wil ik gaan met U.” En zo wekt hij in ons het bewustzijn, dat waar hij doordrongen van de goddelijke Krachten met ons kan gaan, onze weg een aanvaarding van God mogelijk maakt. Ja, wat meer is, de goddelijke Kracht reeds nu kenbaar in ons aanwezig moet zijn, indien wij slechts zoeken naar ons eigen wezen.
Ziedaar vrienden, misschien een te kort en te weinig omvattend beeld van Jezus van Nazareth, die leeft in onze wereld, in hogere werelden en zelfs op en rond Uw wereld, zij het dan ook in een voertuig, dat niet van deze wereld is.
Ik heb U dit voorgelegd, omdat in het leven van Jezus met die bijbelse waarheden het beeld van de werkelijke Jezus al te vaak teloor gaat. In de mythen, de legenden, in de aanbidding van zijn leringen, vergeet men de actieve persoonlijkheid, die ontslagen van de last voertuig ener openbaring te worden thans zichzelf zijnde openbaart, wat hijzelf verworven heeft in de tijd, dat hij leerde op de wereld.
Ik wil nu trachten om U over te geven aan een volgende spreker. Deze spreker zal U veel dingen zeggen, die misschien bij de eerste oogopslag niet direct met Jezus in verband staan. Ik verzoek U daarom U te herinneren, dat hij een contact kent met Jezus in de sferen en dat zo zijn denken werkelijkheden ziet en zoekt, ook door Jezus ogen. Dan zult ge misschien begrijpen, hoe het leven van Jezus de achtergrond kan zijn van zijn waarheden en verklaringen.
o-o-o-o-o
Te spreken over alles, wat ons beweegt in onze sferen, is moeilijk, waar de woorden over het algemeen te kort schieten. Leven in een sfeer, die vorm verliest, waarin de essence van het leven de werkelijkheid gaat worden, is iets, wat onbegrijpelijk lijkt voor een mens. Samenzijn met het grote bewustzijn, dat op deze wereld en in andere werelden heeft geleefd, is U onvoorstelbaar.
Ik heb er velen gekend en sommigen hunner spreken over werelden van recht en rechtvaardigheid. Sommigen trachten de wetten, erkend in de kosmos, uit te drukken. Sommigen ook gaan onder in beschouwingen, die het niet-persoonlijke van hun eigen wezen moeten uitdrukken.
Onder al dezen zijn er slechts twee of drie, die voor mij een werkelijke betekenis hebben en wier wezen voor mij zo begrijpelijk en helder is, dat ik opgaan de in hun denken en wezen en streven voor mijzelf nieuwe vrijheid, nieuwe kracht en nieuw licht vind. En toch zijn wij elkaar reeds na verwant. De kracht, die ik in hen vind, is een kracht, die uit een andere wereld komt.
Wat een onnozele uitdrukking: uit een andere wereld. Gij zegt het zo, maar ik zou willen zeggen: Kracht, die komt van in en van buiten mij uit die gebieden, die ik niet ken. Dat is het onbekende.
De kracht is groot. En groot moeten degenen zijn, die haar in mij kunnen wekken, die mij kunnen meevoeren naar nieuwe gebieden. Daarom eer ik hen, daarom aanvaard ik hen als deelvormen van het Groot Goddelijke, die aan mij het Goddelijke – zij het ten dele – openbaren.
Onder hen is Jezus, aan wie bij U zo vele beschouwingen gewijd zijn, naar men zegt. Jezus, die de eenvoud zelve is. Want in denken en begrippen meen ik hem soms te kunnen overtreffen. Waar ik faal en hij slaagt, is eerder de wereld van gevoel en eenheid. Waar mijn denken mij afzondert van anderen, mij bindt met banden, die ikzelf niet geheel begrijp, daar is hij vrij.
Soms doet hij mij denken aan een vlinder, die van bloem tot bloem gaat, overal honing purend, overal vruchtbaarheid achterlatend. Jezus gaat van wezen tot wezen. Hij doordringt soms de menigte van een duistere sfeer. Soms is hij zo hoog en ver, dat ik zijn begrippen niet meer volgen kan. En altijd laat hij iets achter. Wanneer hij je beroert, wekt hij een nieuw bewustzijn in je. Maar hij stelt een voorwaarde.
Het is eigenaardig, dat iemand in onze werelden nog voorwaarden kan stellen. Maar toch doet hij dat. Hij vraagt in de eerste plaats, dat je hem aanvaardt.
ik herinner me zo goed de eerste keer, dat ik hem ontmoette, de eerste keer, dat ons bewustzijn vervlochten word tot één gezamenlijke denkstroom. Ik wilde argumenteren over zijn voorstelling van God en eeuwigheid. En het antwoord was als een schok. Een zich losmaken, alsof ik hem geweld had aangedaan. In menselijke woorden was het ongeveer: “Wat deert het U, hoe ik mijn gedachten vorm? Indien ge de waarheid niet erkent van wat er achter schuilt, wat heb ik met U van doen?”
Het was die waarheid, die naar hij zegde achter zijn gedachten schuilt, die ik ben gaan nazoeken. Maar in de gedachten heb ik ze niet gevonden, wel in zijn wezen.
Het is zo’n vreemd wezen, die Jezus. Zijn gevoel is zo groot, dat het werelden omspant. Zijn begrip gaat zo ver, dat hij rustig doordringt in gebieden van duister en licht, die voor mij gesloten zijn. Maar als je hem zoudt vragen: “Zeg mij druk mij in gedachten uit, wat hier bestaat,” dan krijg je steeds eenzelfde indruk: “Hoe goed is God.” En dat is eigenlijk alles, wat je er uit krijgt. Alleen met heel langzaam en moeizaam zoeken kun je dan eindelijk een paar flarden van gedachten krijgen en jezelf een redelijk beeld, een redelijke gedachtegang opbouwen. Het is zo wonderlijk.
Te denken, hoe wij in de Stoa hebben gedebatteerd over eindigheid en oneindigheid. Te weten hoe ik gestreefd heb naar al die kennis. En dan te weten, neen, te ervaren aan den lijve dat zonder al die problemen toch een aanvaarding mogelijk is.
Je leert wat met jezelf te spotten, met je eigen beelden. Iets wat ik vroeger nooit heb kunnen doen of heb gedaan. Maar dat heeft Jezus van mij gemaakt. Iemand, zonder minderwaardigheidscomplex, zoals Uw termen tegenwoordig zijn, zonder bezetenheid door de demon van onvermogen, en toch zich volledig bewust van eigen onvermogen tot denken. Mijn gedachten en denkbeelden, zij gaan onder in een enkel gevoelen van deze vreemde Jezus.
Dat gevoel moet je leren en ik hoop, dat ik het van hem leren zal. Vandaar dat ik veel met hem ga en veel met hem spreek en dat ik tot hem “Meester” zeg, zoals eens de leerlingen het tot mij deden.
Ach, wat kan ik U eigenlijk vertellen? Dat Jezus goed is? Dat zoudt ge moeten weten. Dat hij wijs is? Misschien is hij wijs, maar zijn wijsheid is zeker niet, wat men op aarde wijsheid noemt. Dat hij leeft? Zo waar als ik leef, leeft hij. Ik kan U niets zeggen.
Hoe meer ik de band verstevig met Uw wereld, hoe meer ik het nutteloze van dit streven ga realiseren. Ik kan U niets leren over Jezus, want hij is een gevoelen. Hij ligt ver buiten alle denken. En alleen, wanneer je het denken kunt loslaten en meegaan in zijn streven, ja, dan betekent hij iets. Maar dat is iets, waarvoor geen woorden, geen gedachten en geen wetten bestaan, die ik ken.
Nu, gij zoekers naar waarheid, bedenk dit wel. Al ons redeneren en betogen, al onze rede zal U zo goed als mij uiteindelijk alleen maar worden tot het voetstuk, waarop wij kunnen staan. En vandaar zullen wij uitgrijpen in die geheimzinnige ruimte, die Jezus beheerst, en die ik leer kennen. Werelden van gevoel, van een bewustzijn, dat niet meer met denken is uit te drukken.
Laat ik afscheid van U nemen. Wat zal ik U kwellen met mijn woorden. Eens heb ik gezegd, dat ik geen kracht kende dan de kracht in mij. Nu voeg ik er iets bij. Ik ken geen waarheid van gevoelen, dan het gevoelen, dat uit anderen in mij ontstaat, en in mij uitgrijpt tot het Grote, Dat ik niet begrijpen kan. Het ga U wel.
o-o-o-o-o
Ik geloof niet, vrienden, dat ik mij vergist heb, toen ik U zegde: “Het wezen van Jezus wordt uitgedrukt, ofschoon er heel weinig over hem gesproken zal worden, door deze vriend. Toch is, wat hij heeft willen zeggen, naar ik geloof, wel de meest juiste omschrijving, die ooit door ons te vinden is. Jezus is een gevoelen, Jezus is een ervaren, zonder denken, zonder redenering.
Wanneer hij tot ons komt en zich aan ons toont, wanneer wij luisteren naar zijn redevoeringen, dan blijft het nog altijd weer hetzelfde. Zolang wij redelijk willen verwerken, wat hij zegt, zullen wij hem benaderen, maar nooit datgene bereiken, waarover hij spreekt. Maar op het ogenblik, dat wij onszelf vergeten, op het ogenblik, dat wij hem aanvaarden zonder meer, dan blijkt plotseling, dat alle dingen bestaan, wat wij hebben gezocht.
Voor ons is ‘t moeilijke om ook ons te onthouden van de terugkeer in de rede. De vaak sombere rede, die vooral wanneer je leven, wanneer je bestaan ook factoren biedt, die je niet aankunt, die onplezierig aandoen al heel gauw ontaardt in scherpte en cynisme.
Vrienden, ik wil hieraan niet veel meer toevoegen. Moge de tijd kort zijn, die wij gebruikt hebben, ik geloof, dat zij voor de vorming van een beeld van Jezus belangrijk is geweest. Dat zij ook als wijdingsgedachte zeker voldoende was. Daarom wil ik dan het woord overgeven aan een laatste spreker. Ik hoop echter, dat hetgeen gebracht is, U iets heeft mogen zeggen. Zouden er voor U raadselen uit voortkomen, dan zullen wij op elke willekeurige bijeenkomst, waar dit maar enigszins mogelijk is, U gaarne zij het vaak in bedekte termen te woord staan en verheldering geven over hetgeen U misschien mocht zijn ontgaan.
STIL ZIJN.
Stil zijn kun je op zoveel verschillende manieren. Je kunt stil zijn, omdat de problemen, die de wereld je biedt, te groot zijn om ze onder woorden te brengen. Je kunt stil zijn, omdat je zo vol bent van geluk, dat er geen uitdrukking meer mogelijk is. Je kunt stil zijn, omdat je gedachten zover met je voortjagen, dat je er eenvoudig niet toe komt ook maar een enkele gedachte uit te drukken. Je kunt stil zijn in de sidderende verwachting van iets, dat komen gaat.
Er zijn zoveel methoden, zoveel manieren van stil zijn en daarom wordt het erg moeilijk ze alle samen te vatten in een schoon woord. We zouden natuurlijk kunnen beginnen met iets te zeggen over stilte.
Stilte, een gewijde hal, waarin het wezen zachtkens dwaalt, terwijl op de drempel van een eeuwig licht nog de gedachte draalt en wij ervaren niet geheel nog met een tweede, hel gezicht.
Stilte. Droom, die komt getogen op wat voeten van fluweel en ons meevoert naar de landen, waar in ‘t groen en weelderig struweel een vogel zingt, een sijs weerklinkt en alles spreekt van vree en vruchtbaarheid. Een wijle van in onszelf verzinken, totdat de stilte ons ontglijdt.
Stilte. In rouw gedompeld door wat in de wereld ons ontging. Verzet, dat snoert ons alle zeggen; waar, wat ons eigen was, ontging aan ons bewustzijn en begrip.
Stilte waarin ‘t ik zichzelf oneindig voelt en toch wordt teruggebracht tot slechts een stip in een zee van denken en van leven. Totdat ‘t bewustzijn wederkeert en ons de stilte gaat begeven.
Stilte. Inkeer in je wezen langs banen, die je niet begrijpt. Ontkomend aan de zorg, ellende, die in ‘t bewustzijn steeds je nijpt. Stilte, voerend over grenzen in werelden, vol van wonder zijn, waarin je kunt opgaan, waarin je durft bestaan een korte wijle, terwijl als een caleidoscoop de kleuren rond je spelen en de geuren van ongetelde bloemen komen.
Stilte. Beelden-loze dromen, die stillen al je harte vragen, die weg doen vallen wereld en bestaan. Werelden van volle vreugde, die met het verlies der stilte ondergaan.
Je kunt over stilte zoveel zeggen. En over stil zijn, ach…. als je stil bent met jezelf en in jezelf, wanneer je verlangens en lusten tot stilte weet te brengen, wanneer je problemen terzijde stelt, dan kan het zijn, dat de stilte leeft en de stilte spreekt. Maar de stilte is een weg. Een weg, die in andere werelden kan voeren.
Stilte kan een ban zijn, die je bedreigt. Het kan zijn, dat de stilte je als een benauwenis naderbij komt, totdat ze vaste vorm schijnt aan te nemen en je te omhullen, te verstikken als een donzen bed. En stilte kan licht zijn, zoals ik het omschreef.
Stilte is een middel. Als we dat middel weten te gebruiken, dan kunnen we juist in deze verstilling van ons wezen zeker nieuwe kracht, nieuw bewustzijn, nieuwe veerkracht vinden. Maar dan moeten we ook weten, hoe we stil moeten zijn. Want niet alle stil zijn is een sleutel tot de gewijde hallen der stilte, waarin het goddelijk Licht gloeit.
Stil zijn kan ook een afgrond zijn van haat en verderf, van weemoed en lijden, van wereld verwerping en gedachte-ontaarding.
Daarom, wanneer U mij hebt gevraagd iets te zeggen over het stil zijn, dan kan daarvoor geen regelen vinden, die passen. Ik kan alleen maar zeggen: “Wanneer je stil bent, wees het dan in het volle bewustzijn, dat er Licht op je wacht en dat er Licht in je leeft. En vermijdt het de stilte rond je te bezien als een vijand. Om in het stil zijn je eenzaamheid te voelen. Om in het stil zijn je teleurstellingen uit te drukken. Stil zijn moet een vreugde zijn, een ervaren van krachten, die buiten je staan en die in je leven en die je gezamenlijk maken tot deel van het Al. Dan alleen heeft stil zijn voor mij betekenis. Ik hoop, dat ik daarmede tenminste iets heb duidelijk gemaakt.