De geheimleer van Jezus en de verborgen achtergronden van het christendom – deel 65
19 mei 1957
Hierover is helaas in de Evangeliën betrekkelijk weinig neergeschreven, maar uit andere bronnen kunnen we toch over voldoende zeker materiaal beschikken om U het volgende voor te leggen, dat is samengesteld uit verschillende uitspraken van Jezus, enkele van zijn leerlingen plus enkele gesprekken, gebracht in de vorm van een betoog alsof het van ons zou komen.
“Het Koninkrijk Gods is in U. Maar het Rijk des Vaders is een eigenaardig rijk. Het is verdeeld in vele werelden, die allen één zijn. Maar slechts zij, die de eenheid van deze werelden beseffen, kunnen de werkelijkheid van dit rijk voor zichzelf beleven. Lang voor de hemel geschapen was en de aarde haar loop nam, waren deze werelden van het Rijk Gods reeds tot stand gebracht. Er leven vele volkeren in deze werelden, elk met zijn eigen geaardheid, elk met zijn eigen kracht, elk met zijn eigen invloed op het totaal van de schepping. Zolang wij slechts behoren tot een wereld, zijn wij ons niet bewust van deze grote krachten, die rond ons werken. Het is daarom noodzakelijk, dat wij komen tot de kern van ons eigen wezen, waarin deze krachten voortdurend hun spel spelen.
Behoren tot het Koninkrijk Gods wil zeggen: bewust zijn van al hetgeen door de wil des Vaders in Zijn schepping geschiedt. Niemand kan zich aan de goddelijke wetten onttrekken. Niemand is in staat ongestraft te zondigen tegen de regels, die zijn eigen wereld hem oplegt. Wij dienen dit te beseffen, indien wij willen ingaan tot het Koninkrijk. Ons is een wet gegeven. Deze wet zegt ons, dat er slechts één God is, één Kracht, één Werkelijkheid. Deze ene God, deze Kracht, deze Werkelijkheid dienen wij. Maar het is niet voldoende te dienen zonder te weten. Men moet wetende dienen om te beseffen, hoezeer men een is met de Vader.”
Jezus zegt daarbij op een bepaald ogenblik: “Want zoals ik U toon de kracht van de Vader in de beperking van mijn wezen, zo toon ik U het Koninkrijk Gods, dat in mij leeft, in de beperking van de wereld, waartoe ik behoor. Maar ik zeg U: ‘Beperkt lijkt deze wereld en begrensd lijkt mijn kracht; doch oneindig is mijn wezen, oneindig is mijn vermogen, omdat in mij de Vader woont.”
Goed te begrijpen wat dit inhoudt, betekent de eerste schrede zetten op de grote weg, die Jezus aan allen heeft getoond en die vóór hem reeds profeten en wijzen, na hem ook profeten en denkers aan de wereld hebben gebracht. Eén zijn met de Vader is in feite één zijn met de kosmos. Daar toe dienen wij ons in de eerste plaats te houden aan de wetten, die de kosmos ons stelt.
Dit is eenvoudig. Want wie zich vergrijpt aan een kosmische wet, zal bevinden, dat hij gedwongen wordt te gaan, waar hij niet wenst te gaan, gedwongen zal worden te volgen, waar hij niet wenst te volgen. Moeilijker echter wordt het wanneer men de regelen van het menszijn tracht te volgen. Want deze regelen zijn geen opgelegde wet. De mens is hier vrij volgens zijn wezen om te aanvaarden of te verwerpen, te handelen of niet te handelen. Deze wetten zijn neergelegd door Mozes voor die tijd, voor dat volk. Maar de wet is ouder en de regel is ouder. Wanneer de Geboden worden gegeven op de Sinaï, is het een weerkaatsing van de wet, die het menszijn regeert, de wet die in haar vele regelen het onmogelijk maakt het menszijn te verloochenen.
Nu echter zeg ik U: “Eerst zult gij mens zijn, vóór gij de krachten kunt erkennen, die boven het menselijke staan. Zo gehoorzaam de wet en vergrijp U niet aan anderen, noch zondig tegen de eerbied, die ge aan de Schepper verschuldigd zijt. Want dit is de waarheid: Alle leven is één. Daarom leef, alsof gij één zijt met alle delen.” Dit is waarheid. Er is geen grens gesteld aan wat gij volbrengen kunt, indien gij één zijt met anderen. Uw beperking zo gij alleen wilt staan betekent Uw ondergang.
Het is niet noodzakelijk, dat men zich onderwerpt aan wat de menigte vraagt, zo min als het noodzakelijk is, dat men de regelen houdt, die anderen stellen. Jezus merkt hierbij op; “Indien ik vele uren ga op de Sabbat tegen het verbod der priesters in, zo ga ik, omdat het gaan mij door de Vader is gegeven en de taak, door de Vader mij opgelegd, zwaarder weegt dan de voorschriften van hen, die de werkelijkheid niet beseffen.
Altijd zullen wij moeten streven naar de kern van het menszijn; Deze kern nu is als volgt: De mens beschouwt zichzelf. In het beschouwen van zijn eigen ik vindt hij de God, Die in hem woont. En in het ervaren van de God, Die in hem woont, bereikt hij een eenheid met zijn menselijke wereld en kan hij opgaan tot hogere wereld.
Nu spreekt men van de hemelen. Men denkt zich daarbij te rusten in een persoonlijke bescherming van de groten van ons volk of van andere volkeren. Dit is waan. Want vele werelden zijn er in de hemelen en elk hunner draagt zijn eigen mogelijkheden en ook zijn eigen verplichtingen. Wie zijn taak op aarde heeft volbracht is zoveel dichter bij de Vader gekomen, dat Hij hem ontvangt in die rijken, waar het bewustzijn van Zijn wezen mogelijk is en blijft voortbestaan. Maar ook in deze rijken is een taak. Indien gij al wordt genodigd als gast in de Hal der Grote Vreugde en gij beseft het goddelijk Licht, zo is niet het aanschouwen en dulden alleen Uw taak, want U zal worden gezegd: “Ga uit en breng anderen tot dit licht, opdat zij beseffen.”
Zo zullen alle werelden, alle hemelen, hun eigen taak hebben. Zij loven en prijzen de Vader, de grote Heer van alle schepping en alle heerscharen. Maar hun lof is geen gezang, geen ijdel woord, noch de klank van de bazuin of het gerinkel van tamboerijnen. De lofzang is de daad, die zij stellen, omdat zij de Vader beseffen en door hun eigen streven naar Zijn wil Hem eren door alle tijden.
Nu zijn er echter vele woningen in het Huis mijns Vaders. Nog niet een ieder kan dezelfde weg volgen, niet een ieder is hetzelfde bewustzijn gegeven. Daarom zeg ik U: ‘Stel niet Uwe wet, maar geef Uwe kracht en Uwe liefde. Geef niet Uw wijsheid als een taak, als een plicht, maar als een steun; opdat de onvolledigheid van anderen door Uw kracht tot een volheid worde, die het licht doet doordringen in de harten van de armsten.’
Al wat ik U hier weergeef is in feite Jezus mening omtrent sferen en hemelen. Hij kan die niet zien als losstaande van deze wereld, als gescheiden daarvan. Hij bindt ze samen in één gezamenlijk streven; een streven, dat voortvloeit uit de Vader. Hij ziet deze werelden als alleen gescheiden door de wijze, waarop men streeft en tracht te bereiken en ziet daar vele mogelijkheden. Maar zeer zeker ziet hij niet de uiteindelijke ondergang, ziet hij niet een wereld, die een bereiking in zichzelf is. Al zijn wegen, zijn werelden komen tezamen in een punt: de scheppende Kracht Zelve. Vandaar gaan zij uit en werken zij; daarheen keren zij terug, daaruit verwerven zij hun kracht.
Er zijn echter ook andere werelden, waaraan Jezus in het openbaar slechts oppervlakkig zin aandacht besteedde. Zij zijn het rijk der buitenste duisternis, waarin geween is en knarsing der tanden. Misverstaan door degenen, die zijn leer uitleggen, zijn ze geworden tot een hel vol troosteloosheid, vol verdoeming zonder einde. Hijzelf echter zegt hierover dit: “Wie zich afscheidt van de Vader beneemt zichzelf het leven. Wie zichzelf het leven beneemt wordt niet uitgeblust, maar hij zal voortbestaan in lijden, omdat het leven niet tot hem komt. Geen licht zal tot hem spreken, geen stem meer klinken. Eenzaamheid en duisternis is het lot van hen, die vluchten voor de Oneindigheid, voor de Vader en Zijn Kracht. Er zijn vele wegen voor elke mens, voor elke sfeer. Maar déze weg, zo zeg ik U, bestaat niet. De weg, waarin gijzelf zijt en zelve zijnde Uzelf blijft ondanks de Vader. Zo gij deze weg tracht te gaan, zult gij verwerpen. Zo gij van de Vader eist, zal Hij U niet geven. Zo gij Hem smeekt, is reeds gegeven, waarom gij vraagt.
Er zijn vele werelden van duisternis, want zij, die eisen als hun recht dat, wat de Vader geeft, die onthoudt Hij. En onthouding is lijden en verblinding en haat. Er is knarsing der tanden in deze ruimte, want de onmachtige woede tracht zich te verzetten en het licht te doden. Maar dat kan niet ondergaan; en men kan aan het licht toch niet ontkomen, zelfs niet in het duister.
Ook van deze werelden zijn er vele. Doch zo gij gaat tot deze werelden, gehuld in Uw bewustzijn van de Vader, gehuld in de liefde voor al het geschapene, wetend dat eenheid de grote kracht is, zo zal het licht van de Vader schijnen voor U zelfs in de duisterste wereld; Zijn liefde zal U een troost zijn. Zijn licht U een weg bereiden, Daarom zeg ik U: ‘Ga niet slechts op tot de lichte wereld, maar keer uit de lichte wereld tot de duistere wereld, opdat Uw licht een verlossing zij voor hen, die onbewust hiernaar hunkeren, maar het bewust niet kunnen aanvaarden.’
Ik mag hierbij opmerken, dat Jezus zelve naar deze woorden heeft gehandeld, waar hij alle werelden in zeer korte tijd doorreisde toen hij tussen leven en dood zweefde, nog niet zijnde de herrezen Jezus, wel reeds zijnde de gekruisigde en gestorven misdadiger. In deze periode kende hij alle werelden, maar ging niet in tot het Huis zijns Vaders. Want wanneer wij de liefde in ons dragen, zo vragen wij niet de vervulling voor onszelf, naar de vrijheid voor anderen.
Het is een wonderlijke leer, die Jezus zijn leerlingen heeft voorgelegd. Zij bindt alle werelden samen tot één groot geheel. Zij kent geen onderscheid tussen goed en kwaad. Zij kent geen onderscheid tussen licht en duister. Zij kent slechts één weg, de grootste: De liefde tot de Vader en de aanvaardingen van hetgeen Hij oplegt. Toch mag ik over deze aanvaardingen nog enkele punten naar voren brengen: “Aanvaarden wat de Vader U oplegt, wil niet zeggen, ondergaan zonder te vragen of te weten. Slechts zij die zoeken, tot de wil des Vaders voor hen volkomen duidelijk is geworden, zoeken zo nodig in duister en lijden en in strijd, zijn in staat Zijn weg te gaan, wat Hij oplegt te aanvaarden. En ik zeg U: ‘Het is goed de last te aanvaarden, die Hij U oplegt, indien gij weet, dat het Zijn last is. Doch wie twijfelt en meent, dat andere krachten meespelen, die verzette zich, want waar de Vader wenst, dat wordt volbracht, maakt Hij zijn wens kenbaar. Wie naar Hem zoekt en naar Zijn wil, zal Hem vinden, zelfs in een stilte, waarin Hij niet spreekt. Dit geldt ook voor alle werelden en voor alle sferen.”
Het is niet genoeg God te aanvaarden zonder meer. Wij mogen God alleen aanvaarden, wanneer wij ons er van bewust zijn, dat Hij ons oplegt, dat Hij van ons eist, dat Hij van ons vraagt. Een voorbeeld hiervan is wel Jezus gebed in de Hof der Olijven, waar hij zich verzette en de voorbereidingen trof – niet algemeen als zodanig erkend – waarmee hij zichzelf de gelegenheid bood te ontsnappen, vergezeld van de besten van zijn leerlingen. Eerst toen hij de aanvaarding leerde zien als Gods werkelijke wil, kwam hij tot het accepteren van het lot, dat voor hem was weggelegd.
Voor ons allen, geest en stof hier aanwezig, zou ik uit Jezus’ leer de volgende conclusie willen trekken t.a.v. ons eigen bestaan: Het is voortdurend onze taak te strijden en te worstelen met de wereld waarin wij leven. Want strijdende met onze wereld, bestrijden wij onszelf. Onszelf bestrijdend kunnen wij slechts de onwaarheid doven, die in ons leeft, nooit het licht. Onze strijd met de wereld echter moet een strijd zijn, die uit liefde geboren wordt. Een liefde, die niet persoonlijk is, maar die het Al omvaamt als zijnde uiting van de Vader, aan Wie heel ons wezen behoort. Zo levende liggen vele werelden voor ons open en wij zullen gaan van wereld tot wereld, zoals ons eigen zoeken en onze eigen instelling ons dit dicteren.
Maar steeds weer zullen wij zoeken naar onszelf, steeds weer zullen wij zoeken naar de Kracht, die ons beweegt, steeds weer zullen wij vinden in al die werelden de Vader. En in de Vader zullen wij de kracht vinden om te leven als deel van een geheel, als bewust deel. Niet slechts als een verlaten eenling, niet in staat te volbrengen en zich voortdurend verwijderend van al, wat werkelijk is.
Daarmede wil ik voor deze ochtend de lering beëindigen. Er zijn nog enkele onderwerpen, die wij ter sprake zullen brengen. Daarna zullen wij deze cyclus afsluiten. Ik hoop, dat U in deze kern van het christendom iets hebt gevonden, dat voor U belangrijk is. Want het is niet de kern van het christendom alleen. Het is de kern van de wereld en van het leven. Het is de kern van Egyptes mysteriën, de kern van Mozes’ leer, de kern van Abrahams geloof, de kern van Krishna’s zending; het is de kern van alles, wat op deze wereld en in alle werelden waardevol en waar is.
o-o-o-o-o
Wanneer men zo bezig is met al die esoterische leringen, dan heb ik altijd zo het idee: Ja, het is wel waar en wel mooi, maar waarheen brengt het mij eigenlijk? Ik weet niet, of U dat gevoel ook wel eens in U hebt. Ik kan me tenminste voorstellen, dat dat het geval is. Zo de vraag; Ja, maar wat moet ik daar nu mee doen? Want per slot van rekening, de theorie is allemaal aardig, heel leuk, maar wanneer je de praktijk niet hebt, wat heb je er dan nog aan? Wanneer je weet, hoe je zingen moet en je kunt geen toon uitbrengen, waar blijft dan de muziek? Wanneer je weet, wat humor is en je kunt het niet appreciëren, wat heeft het dan voor betekenis voor je? Wanneer je weet, wat blijdschap is en je meent dat alle blijdschap in de wereld voor jou verdwenen is, wat heb je dan aan de kennis? Ik voor mij geloof, dat we dat altijd weer wat moeten aanvullen met een zekere praktijk.
Nu is die praktijk gemakkelijk en moeilijk tegelijk. Gemakkelijk omdat ze zo dicht bij ons ligt. Per slot van rekening achter al die waarheden schuilt één zekerheid! In ons leeft datzelfde, waar het hier allemaal over gaat. In ons bestaat de kracht, waaruit al deze wetten en regels voortkomen. Dus het moet wel in ons leven. Ergens moet het in ons bestaan.
Maar het is zo moeilijk voor ons om te leven, zoals we zijn. Wij durven het gewoon niet aan. Wij zeggen van onszelf: Ja natuurlijk, het is allemaal waar, maar…..En dan zegt de één: maar……mijn portemonnee. En de ander zegt: ja, maar…..ik moet toch mijn aanzien handhaven. En een derde zegt: ja, maar…..ik moet toch mijn stand ophouden. O, dat zeggen ze allemaal, hoor! Zo zijn wij ook geweest en in zekere zin bestaat dat in onze sferen ook nog. Per slot van rekening bij ons zijn er ook wel, die op een gegeven ogenblik eigenlijk raadselachtiger spreken, dan feitelijk nodig zou zijn en gewichtiger handelen, dan eigenlijk bruikbaar is, alleen omdat ze menen, dat dat in overeenstemming is met hun hooggeestelijke stand.
U moet niet denken, dat U alleen staat, hoor. Fouten, die in U leven, leven in een heleboel geesten en in een heleboel werelden ook. Maar daar hebben we niets aan. Dat is allemaal negatief. Wanneer ik U allemaal nu vertel, dat een ander dezelfde fouten heeft, dan kunt U er misschien een kleine troost in vinden, maar ik hoop toch wel, dat het U niet zal leiden tot de conclusie, dat het dan zo erg niet is, dat U die fouten heeft. Want dat is een gevaar, dat er in schuilt.
Laten we de zaak eens gaan omzetten in de praktijk. Proberen te kijken, wat, er voor ons belangrijk is. Zeker, de Vader in ons. Dat is allemaal mooi. Maar als je Hem dan niet vinden kunt, wat dan? Wij zijn allemaal nog niet zo ver gevorderd, dat wij dat Koninkrijk Gods in ons kunnen realiseren; wij moeten er heen. Het is heel aardig er over te praten, wat het allemaal is, als je het hebt; maar laten we eerst zorgen, dat we er komen. Dat is mijn opinie.
Als wij nu leven onverschillig waar, op Uw wereld, in de onze, overal, dan zullen wij in dat leven voortdurend een heleboel dingen hebben van: “Ik wilde, dat dat nu maar eens waar was.” Dan zullen we ook andere dingen hebben, waartegen wij ons voortdurend verzetten. Je voelt je vervreemd van de mensen, omdat je dit of dat bent. Je voelt je geslagen, omdat dit of dat niet van jou is. Je meent, dat je meer waard bent dan een ander, want jij hebt dat dan toch maar gedaan. Zo gaat het overal. En daar zal waarschijnlijk de fout moeten liggen!
Wanneer we nu eens zouden beginnen te zeggen: Ik ben gelijk aan iedereen, maar iedereen is ook gelijk aan mij. Ik heb dezelfde rechten als iedereen en iedereen heeft dezelfde rechten als die ik mijzelf toeken. Zou ik dan niet een heel eind verder komen? Ik zou dan in ieder geval de wereld niet meer zien als iets, dat voor ons bestaat, maar als iets, waarin wij tezamen met vele anderen dezelfde richting uitgaan met dezelfde mogelijkheden.
Het is wel erg belangrijk, dat we dat eerst doen. Dat we niet de zaak zó gaan beschouwen: Ja, maar…..ik heb dezelfde rechten als jullie allemaal; en dan heb ik nog een paar rechten voor mijzelf, daar blijven jullie af. Fout. Het is zo: We hebben allemaal een hele wereld om in te leven, een heel leven om te genieten. Niet om op te gaan in de één of andere uitspatting, maar het leven zelf te genieten. Om te zeggen: He, ik besta. Hoe goed is het te bestaan. Ik zal proberen dat leven van mij harmonisch te maken, mooi, afgerond, zodat ik het later bekijken kan zoals een verzamelaar van edelstenen de een of andere perfecte diamant beziet, mooi geslepen, nietwaar? Het leeft, het tintelt, er zit gloed in. Zo moet je dat leven kunnen bewaren.
Daarvoor moet je het eerst beleven, dus beleven op basis van volkomen gelijkberechtigdheid voor iedereen. Geen communisme, hoor. Communisme is materialistisch. Ik zeg helemaal niet: Ga alles weggeven wat je hebt. Dat kun je toch niet. Daartoe kom je toch niet. Maar ik zeg: Geef een ieder dezelfde rechten, die je jezelf toekent. En probeer dan eens om in die wereld voor jezelf geluk te vinden door anderen een beetje gelukkig te maken.
Het is maar een heel simpele opvatting. Niet zeggen: O, wanneer ik die anderen nu maar iets kon geven. Er zijn van die mensen. De staatslieden bv. lijden eraan en sommige priesters en sommige dominees. “Als ik die mensen nu maar eens iets kon geven. Als ik ze het geloof maar kon geven. Als ik ze maar sociale rechtvaardigheid en zekerheid mag geven.” Nee maar, dat hebben die mensen zelf niet eens; en dan praten ze erover dat aan een ander te geven. Je hebt maar net voor jezelf genoeg. Dat gaat niet, dat is onzin. Neen, er bestaan andere dingen, die meer waard zijn.
Je hebt in je eigen leven vreugde. Probeer die vreugde met een ander te delen. Wanneer je zelf een goed humeur hebt, zeg dan bv.: “De depressie is voorbij. De regen is langzaam aan weggesijpeld” zoals het hier in Nederland gaat. Er is een uurtje zonnig weer, je loopt naar buiten en je zegt: “Hé, wat voel ik me prettig. Het gaat zomer worden. Overal bloeien de bomen al en de bloemen. Ja, het is toch wel goed.”
Wanneer je nu zo’n humeur hebt, probeer dan eens een ander wezen – ik zeg niet eens een mens – datzelfde plezier te doen. Mag ik eens een heel simpel voorbeeld geven? Je hebt wel eens een keer, dat je zegt: “Hé, ik ben flauw.” Of overkomt U dat nooit, dat U flauw bent ‘s middags of ‘s avonds? En dan zegt U: “Ik ga een croquet of een haring of wat anders eten. Hé, wat is dat lekker,” En dan zie je bv. zo’n hunkerende hond of kat op straat, Gooi er nu eens een dubbeltje afsnijsel tegen aan om zo’n beest ook gelukkig te maken. Heel eenvoudig dus.
Het is helemaal niet ingewikkeld. Geef van je eigen vreugde aan een ander. Als jij blij bent, probeer dan een ander ook blij te maken. Op die manier kom je steeds verder. Want het is niet allemaal zo ingewikkeld als het lijkt. Wanneer het esoterisch wordt gezegd, dan denk je: “O Heer, wanneer komen wij nu eens zover.” En dan geeft het net zo’n idee, alsof je eenzaam op je kistje je klaagzang zit te zeggen. Neen, dat moeten we niet hebben. Het leven mag niet pessimistisch zijn, vrienden. Zeker niet met hooggeestelijke waarden. Als iemand door zijn geloof, door zijn godsdienst, door zijn streven een somber mens wordt, dan zeg ik; “Die deugt niet of zijn leer deugt niet, een van de twee.” Ik ben ervan overtuigd, dat onze leer wel deugt, dus moet het een leer zijn, die de mensen vrij en blij kan maken.
Dat jezelf leren kennen, ach, ….geef maar zoveel als je kunt van jezelf aan anderen, dan leef je al. Jouw vreugde, jouw plezier, jouw leven, de intensiteit van je bestaan in anderen. Zou je dan uit die wereld niet leren de God te kennen, die in je woont? Mij dunkt, dat moet mogelijk zijn zonder meer. Daar zijn helemaal geen intense onderzoekingen voor nodig.
Zeker, het is goed, wanneer je je eens een keertje op jezelf bezint. Per slot van rekening er ligt een hele wereld rond je. In die wereld heb je een taak, zoals ik in mijn wereld een taak heb, zoals iedereen in zijn wereld een bepaalde taak heeft, een zending. En dan gaan ze zitten: “Ja, is het nu wel mijn zending, en doe ik nu wel goed?” Onzin! Heb je die taak gekregen of niet? Nu dan, dan gaan we door en dan is het ook in orde. Dan doen we het zo goed als we kunnen. En als het niet meer deugt, dan gaan we op een gegeven ogenblik kijken, of de fout bij ons ligt. Wanneer we proberen te doen, wat wij voelen te moeten doen, wanneer wij aanvaarden, wat ons gegeven wordt en proberen daarmede actief geluk te brengen aan de mensen, vrede, wel, vrienden, dan kan het hoogstens misgaan, omdat voor ons die taak is afgelopen en omdat er een nieuwe taak ligt. Zolang dit niet het geval is, zit er zeker zin in.
Een ander voorbeeld: Mensen leggen een reuze mooie weg aan, Iedereen kan er op gaan wandelen, fietsen en autorijden, maar er is een kuiltje in die weg blijven zitten. En nu komt er toevallig een dame aan met heel hoge stelthakken en die breekt een hak. Dan zeggen ze: “O, had ik die weg nu maar niet aangelegd. O, wat is dat nu verschrikkelijk.” Ze kijken niet naar die paar honderd mensen, die er plezier van hebben, Neen, ze kijken naar die ene, die er ellende van heeft. Dat is onzin. We moeten naar het geheel kijken.
Zeker, er zal natuurlijk altijd in het leven wel iemand zijn, die zijn nek breekt. Zelfs al proberen wij nog zo verantwoord lering te geven, dan kan er nog wel eens iemand zijn, die je er kwaad mee doet, die er zich aan brandt of er ongelukkig door wordt. Dat is erg jammer en dan probeer je de zaak te verhelpen. Zoals die wegenbouwer ongetwijfeld zal zeggen: “Ik zal een beetje lijm en een paar spijkers halen, juffrouw, en ik zal zien of ik die hak er weer voor je aan kan zetten.” Maar per slot van rekening behoeven wij er toch niet over te treuren, als bij al ons eerlijk en goed streven blijkt, dat voor iemand dit niet zonder meer bruikbaar is? Er zijn vele wegen, er zijn vele woningen in Gods Huis. Goed, wij hebben een weg. Daarin geloven wij. Die gaan we. Anderen kunnen misschien niet op die weg passen. Wanneer ze die toch gaan, dan komen er ongelukken van. Dan kunnen wij ze helpen op hun eigen weg te komen, maar wij gaan onze kant uit.
Wij geven alles, wat we daar krijgen, We geven het weg. Hoe meer je weggeeft, hoe rijker je wordt. Een rare geschiedenis, hé? Vroeger zeiden ze altijd (het was een soort bedrog van de kerk, dan zei de kerk): “Geef maar veel weg.” Ze dachten; “Wij krijgen dan veel en jullie kunnen in de armoe met de hoop op een hemelrijk zalig worden.” Maar zo gek is het niet. Met alles wat je geeft, breng je een deel van je eigen wezen, van je eigen leven onder anderen. En als je het goed geeft, op de juiste manier, eerlijk, oprecht, dan wordt dus jouw leven en jouw vreugde, jouw hele wezen steeds groter uitgebreid over de wereld. Mij dunkt, dat je dan toch intens leeft. Dan wordt het leven een edelsteen. Daar kan de Koh-I-Noor niet tegen op. Daar kan de kostbaarste Cullinan niet tegen op. Dan krijg je zo’n klomp van werkelijk gekristalliseerd leven mee, als je naar een andere wereld gaat, zodat ieder zegt: “Nou, nou, het is goed, dat er hier geen dieven zijn, anders had je een schatbewaarder nodig.”
Je moet de zaak vrolijk, rustig en voor alles redelijk, optimistisch weten te bekijken. Leerstellingen, uitstekend. Ze brengen ons tot denken en leren ons nóg actiever meer te geven in de wereld, meer te betekenen in het hele leven, in onze eigen werelden en in andere werelden. Maar zij hebben alleen zin, wanneer wij in de eerste plaats actief zin. Activiteit is noodzakelijk. En je kunt de mensen soms zoveel geluk geven met heel weinig. Soms door eens een enkele keer niet te zeggen, wat je meent. Dan zeg je: “Dat is oneerlijk.” Maar voor een ander kan die weg van het leven toch immers anders liggen? Moet je nu precies jouw brekende tendensen uitoefenen bij een ander, die misschien een ogenblik van vreugde heeft, terwijl je zwijgt? Die een levensintensiteit vindt? Moet je afkeuren, wat een ander doet en veroordelen? Onzin. Niet veroordelen wat een ander doet, niet afbreken. Natuurlijk, als we zien, dat het fout gaat, dan helpen we, waar we kunnen. Daar leven we toch immers voor. We zijn toch een met de hele wereld, met de hele schepping! Laat een ander nu maar op zijn eigen manier zalig worden. Zolang het goed gaat, zolang een ander de vreugde daarvan heeft, wordt hij zelf groter, leeft hij intenser in je wereld en krijgt hij meer deel aan het Koninkrijk Gods. En wanneer het fout dreigt te gaan, dan zijn wij er immers. Dan kunnen wij toch helpen?
Ik weet wel, ik praat nu niet direct erg wijdingsdienstachtig. Maar eigenlijk is het een soort cursus geworden en ik kan het mij toch permitteren, nietwaar? Ik mag het toch wel zeggen? Het is zo eenvoudig, die hele levensrichting van ons. Zij vraagt eigenlijk maar twee dingen: Heb God lief, heb het leven en de wereld lief en geef aan God en aan de wereld, wat je kunt om rijk te worden. Rijk te worden aan een schat van ervaring en gevoelens. Rijk te worden aan begrip voor de hele wereld. Dat is het leven. De Fransman zou zeggen: “C’est la vie.”
Het leven is niets anders dan een zoeken naar vreugde; vreugde die je in anderen vindt. In je eentje kun je geen plezier hebben, geen geluk, geen vreugde. Wanneer je dat hebt, komt het altijd uit de wereld buiten je. Zelfs wanneer je alleen bent en de eenzaamheid je vreugde geeft, dan nog is er een band met die wereld, waardoor die vreugde in jou kan leven. Je kunt niets hebben uit jezelf. Alles wat je krijgt is uit de wereld of van binnenuit, uit God. Wat kun je beter doen dan voortdurend alles wat je krijgt teruggeven in vermeerderde mate? Jezus had het niet gek bekeken. U hebt die geschiedenis met de talenten wel gehoord? Degene die dat talent begroef, kwam er het slechtst af. (Om het in moderne woorden te zeggen: hij werd ontslagen en kon naar iets anders uitzien).
Zo gaat het ons ook. Wij krijgen allemaal een gave in het leven. Je weet misschien niet precies, wat het is, maar anderen weten het beter, dan je het zelf weet. Geloof dat maar. Met die gave moet je werken. Je moet met wat je hebt in het leven al is het nog zo weinig proberen iets te bereiken. Al verdubbel je het maar. Hoe gauw verdubbel je eigenlijk niet je eigen levenservaring, je levenswijsheid, je intensiteit van beleven, je contact met de wereld. Het is toch zo gemakkelijk. Je kunt het ook verhonderdvoudigen. En dan staat er in de gelijkenis: “Gij, brave rentmeester.” Dan krijg je als het ware een compliment van God en dan mag je het houden.
Wat je weggeeft aan levensvreugde is een soort handel met je wereld, met je omgeving. Laten we dan op dat gebied maar eens een goede handelsgeest tonen. Er zijn zoveel mensen, die een goede handelsgeest hebben, wanneer het over een halfje gaat. Laten we dan nu eens een goede handelsgeest hebben, wanneer het over geluk gaat. Geluk moet je de wereld ingooien, opdat het kan terugkomen, rijker, kostbaarder. Vreugde moet je de wereld ingooien, zodat de laaiende vreugde van de wereld jouw kapitaal wordt. Liefde moet je de hele wereld geven, opdat de liefde, die de wereld jou geeft, de rijkdom wordt, waarmee je kunt zeggen “Kijk, mijn leven was goed, het was de moeite waard.”
Verder? Ach, zouden wij ons zorgen maken, wanneer God er is om voor ons te zorgen? Wij doen zo goed als wij kunnen. Moeten wij ons dan afvragen, wat wij meer moeten doen, wanneer wij het beste doen, wat wij kunnen? Wanneer we zo eerlijk en zó oprecht leven als maar mogelijk is? Wanneer we de wereld alles geven, wat wij voelen als ons eigendom? Wanneer wij met de wereld alles delen aan kostbaarheden, die in ons bestaan, hebben wij dan nog wat te zeggen? Moeten wij ons dan zorgen maken? Neen, vrienden. Misschien dat het vanavond weer onweert en dondert en bliksemt op Uw wereld, misschien dat over een paar dagen ergens weer de aarde beeft, trek je er niets van aan. Geef aan de wereld wat je kunt, doe wat je kunt, en laat de rest aan God over. Dan weet je pas, wat het Koninkrijk Gods betekent.
Het Koninkrijk Gods is zeker niet een sinecure, waarin je rustig gaat zeggen: “Heilig, heilig, heilig, is de Heer. Wat zit ik heerlijk op mijn ….. ” Dat denken sommige mensen, maar dat is niet zo. Het Koninkrijk Gods is zelf doen wat je kunt terwille van God en terwille van de schepping en verder God laten zorgen. En dan merk je, dat God je draagt, waar je zelf niet gaan kunt. Dan merk je, dat waar je meent arm te zijn je rijkdommen bezit die ongeteld zijn.
Ach, kom, laat ik er een eind aan maken. Ik zit hier een soort preek te geven, alsof ik jullie a.h.w. moet leren het leven te leven en te verkopen. Dat weet je toch zelf. Jullie zijn ook al een dagje ouder. Ik wil niet zeggen, dat het hier een gezelschap van ouden van dagen is. Helemaal niet. Maar per slot van rekening, jullie weet toch wat leven is? Ik behoef het jullie niet te zeggen; jullie weet het wel.
Maar het is zo lastig om het te doen. Zeker, het is lastig om het te doen, omdat je niet vertrouwt op de God, Die je in je hebt. Omdat je nog steeds meent je oordeel te mogen uitspreken. Omdat je nog steeds meent jezelf en je eigen standje te moeten verdedigen. Laat dat aan God over. Help de wereld, schep vreugde, schep licht. Geef kracht aan die wereld. Als we dat doen, dan behoeven we heus niet bang te zijn, dat de Grote Baas, Die ons in het leven heeft gezet, ons het loon onthoudt, dat ons toekomt. Ik denk dat we meer zullen krijgen, dan we ooit zelf kunnen verdienen. En voor degenen, die zakelijk denken ook t.o.v. zichzelf: Waar kun je een betere zaak doen dan juist hier? Wanneer jij je leven geeft, krijg je een eeuwigheid terug. Als je je krachten geeft, krijg je krachten terug, meer dan nodig zijn om een wereld te scheppen. Als je je vreugde geeft, dan krijg je een vreugde terug, die niet meer te meten is. Wat wil je dan nog meer? Laten wij ons maar houden aan de praktijk.
De theorie? Zeker, die is er om ons te helpen ons te realiseren waarom we het doen en hoe we het zullen doen. Maar de praktijk is; Vreugde geven aan de wereld. Blijdschap en begrip scheppen waar we kunnen, in alle wereld. Geven wat ons gegeven wordt, steeds weer; en zo onszelf maken tot waarlijk mensen, waarlijk delen van Gods Koninkrijk, geesten die waarlijk kunnen opgaan in het grote Licht. Ik geloof , dat we het er dan allemaal goed hebben afgebracht, als we zover komen.
EEN GLIMLACH.
Een glimlach, geboren uit stil ervaren, wordt tot een licht, dat de dag doorklieft en doet vergeten wat in vele jaren het leven de mens wel heeft gegeven. Een glimlach, een uiting van innig beleven, van stille vreugde door alle tijd. Dat is het teken van een mensheid, die God heeft gevonden, terwijl zijn wereld en leven nog lijdt.
De glimlach, een zegen van stil bewustzijn, dat het leven aanvaardt; en de geest, die herrijst, omdat ze in een glimlach het leven en de Schepper van alles wat leeft, reeds zachtekens prijst. Een woord, een gedachte, een stilte, een klank en een glimlach geboden als aanvaardende dank.
Hoe, als de Schepper de aarde beziet, kan Hij daar minnen en glimlacht Hij niet? Hoe kan wie het leven, het bestaan, hier aanvaardt zonder glimlach aanschouwen, wat geschiedt op de aard? Een glimlach vol liefde en vol van begrijpen, een band, die zo innig en eeuwig bestaat tussen een God, Die geen grens kent en al, wat ons wezens, schijnbaar in tijd nog in grenzen slaat.
De glimlach is ons een taak voor het leven en de vreugden van het leven. De glimlach is de stille uiting voor een blijdschap, die voor een lach te groot wordt. De glimlach is onze aanvaarding van het bestaan en daardoor de aanvaarding van de Schepper, van al het geschapene. Moge dan ook de glimlach op Uw wegen niet ontbreken. Moge zij uit U opbloeien tot een bloem, die zich ontplooit, aanvaardend het hemels licht, dat haar roept tot groter rijpheid en groter schoonheid, zodat zij mogen bloeien in de Hemelse Hof.