20 juli 1956
Kelten en druïden is eigenlijk één pot nat. Zij zijn zo één als bv. een Vlaming met zijn pastoor, of een Noord-Hollander met zijn dominee. Zij horen bij elkaar. De oorsprong van beide ligt dan ook in hetzelfde oude verleden. Wij hebben al verteld, dat de Kelten geen zuiver ras zijn. Zij zijn niet een oer- of grondras zonder meer. Zij zijn een mengras. Maar dan een heel oud mengras. Een ras, dat stamt uit de tijd van Atlantis.
Dit tekent voor ons dan meteen weer de godsdienst en gebruiken, die belangrijk moeten zijn voor een Kelt. Dat tekent voor ons ook de functie, die de druïde oorspronkelijk heeft. Logisch, want de oorsprong, het zaad, bepaalt de vrucht, dat op de duur op zal komen. Wat was nu het geloof in de laatste tijden van Atlantis? In de eerste plaats geloofde men ook daar toen in natuurgoden. D.w.z., dat de bomen, de beken, het land, de heuvelen, de luchten, bewoond waren door vele geesten, die groep bij groep werden beheerst door wat u dan vorsten, maar ook natuurgoden zou kunnen noemen. Deze Goden zijn over het algemeen strijdvaardig. Hun dienaren zijn soms de mens vijandig, soms ook vriendschappelijk gezind. Zij vormen een tussenrijk.
Dit rijk ligt dicht bij dat der mensen. Daaronder gaapt de afgrond van het demonische. In een geheimzinnig duister ligt een gruwelijke onderwereld, die zich dieper en verder uitstrekt dan een Griekse Hades. Een afgrond, die volgens de oorspronkelijke opvattingen in het Al lag en niet alleen maar in grotten onder de grond, in de vurige kern van de aarde, of in de kokende lava, die de krater vult van de een of andere vulkaan. De Goden uit deze duisternis zijn zeer schrikwekkend. Zij sluipen op de wereld rond. Zij benaderen u soms en lijken in vele gevallen een beetje op een echte ouderwetse duivel. Zeker zij geven u wapens. Met hun steun zult u onoverwinnelijk zijn. Zij doen de doden opstaan, onsterfelijk, op het slagveld. Zij spreken orakels. Maar hun diensten moeten betaald worden in menselijk bloed. De demon van de afgrond vraagt zijn loon.
Krijgt hij het niet, dan bent u reeds verdwenen vóór u het zelve weet. Dat is niet zo simpel als alleen maar de knop omdraaien. Neen. Dan krijgt u starende ogen. Dan zit de duivel u als een mare op de rug. Hij drijft u voort in een waanzinnige ren tot u, half verscheurd, bloedig en uitgeput neerstort, om eindelijk te verdrinken, of in een afgrond te pletter te vallen.
Er zijn vele bondgenoten van degenen, die in het duister leven, van de Goden, die uit het duister komen. Grauwe gestalten, die leven in het gesteente der bergen, wazig-zwarte krijgers, die leven in de wolken voor de storm. Zilverige duivels, die gedragen worden op het ziltige schuim, dat de zee opwerpt bij slecht weer tot over de hoge rotsen aan de kust. Ook in het moeras wonen modderige, maar machtige bondgenoten van de hoge Goden der afgrond. Niet zoals de kleinen lokken zij u ten overgang met een dwaallicht. Zij bieden u alle gaven. Maar daarvoor zult u uw kind moeten offeren. Uw vrouw doden, uw vader en moeder. Alles. Dat zijn de Goden van de afgrond.
Er zijn ook Goden van het licht. Oorspronkelijk stammen deze uit het beeld van een God. Want in het oude Atlantis was er een tijd lang een één godendom. Een één godendom dat werd uitgedrukt als een regerende God, die vertegenwoordigd werd door verschillende grootmachten op geestelijk gebied, die men nu – wanneer men de oudheid, beziet – misschien ook geneigd is Goden te noemen, maar die beter kunnen worden vergeleken met tronen, hiërarchieën en heerschappijen. Een soort engelen dus. De kern van de grote Heerser is de wet. Deze wet houdt een verbond in. Hierbij vinden wij oorspronkelijk wel enige overeenstemming met het joodse geloof. Een verbond. De Goden stellen echter later een vreemde wet. Alles is geoorloofd. Geweld, strijd, enz. Maar de vijand komen bepaalde rechten toe. Er is ridderlijkheid en gastvrijheid noodzakelijk. Zonder dat kunt u in de lichte Godenwereld niet komen. De voorstelling van de goden wordt geboren uit deze engelen, die als uitvoerders van de wet optreden in de vroegere vorm van het geloof.
Denk vergelijkend aan, bv. Samuel, de engel van de dood. Zo bestaat er een goede doodsgod, een rechter enz. Het geloof ontwikkelt zich op de duur nogal parallel met dat van de Germanen, wij zien tenminste op de duur de voorstelling van schone maagden, die neerdalen om de op het strijdveld, of de offerplaats, gevallen helden op te nemen en in te voeren in een deel – niet in het geheel dus – van het rijk, dat ligt in de hemelen. In latere tijd krijgen deze Goden steeds meer verschillende eigenschappen en gestalten. De mens ziet de band niet meer en tracht ze tegen elkaar uit te spelen.
Nu de druïden. U moet zich voorstellen, dat de druïden oorspronkelijk eigenlijk niet zo zonder meer een soort priesterkaste waren. Een druïde werd gekozen door de stam. Hij was een priester, of heerser, met bepaalde geestelijke en lichamelijke capaciteiten. Oorspronkelijk moest de druïde een ziener zijn zonder meer. Een bezitter zo mogelijk van geestelijke krachten. Men schatte de geestelijke krachten zo hoog, dat oorspronkelijk de meeste stammen al door een druïde werden geleid. Geestelijke krachten en macht plus verstandelijke kwaliteiten bepaalden in de eerste plaats het recht om te heersen. Dit moeten wij werkelijk goed begrijpen, want anders zullen wij er nooit achter kunnen komen, waarom in de Keltische samenleving die druïde zo gewichtig was. Zo gewichtig, dat hij op de duur de ware heerser was, ook als priesterkaste. Elke civiele gezagsdrager was een onderdaan van alle druïden. Dit op grond van het feit, dat de druïden de magische krachten hadden en verder niemand.
Voor een magisch doel een goede God bereiken betekent echter een hoop opofferingen. Dat betekent, dat u alleen maar resultaten zult kunnen hebben bij rechtvaardige zaken. Wanneer u nu als priester voor u levensonderhoud op het succes van de stam, waarbij u behoort, bent aangewezen, dan vindt u een onrechtvaardig zaakje soms ook wel eens noodzakelijk terwille van het zelfbehoud en voortbestaan van de stam. Zo krijgt vooral bij de lagere priesters de magische praktijk meer en meer een overwegend zwart karakter. De priesterlijke bediening wordt meer en meer een offerdienst, waarbij men een beroep doet op duistere machten.
De druïde wordt iemand, die in de eerste plaats de demonen bezweert. Iemand, die hele vervloekte bossen weet te scheppen, zo gevaarlijk, dat vandaag aan de dag sensitieve personen daar nog ziek uit komen, ook al is er zoveel tijd verlopen sedert de krachten werden opgeroepen. Zij weten geestelijk bepaalde plaatsen zo te vergiftigen, dat niemand daar meer kan vertoeven, die niet deel uitmaakt van hun hele helse bond. Maar naast al deze zwartmagiërs blijven er toch nog priesters, die het goede weten te behouden. Zij verkondigen geen Godenleer, doch spreken over de cirkel van het noodlot en de bijl van de wil, die de mens vrij kan maken, vrij doen gaan uit de cirkel van voortdurende hergeboorten. Vrij van de cirkelgang, waarbij u uiteindelijk slaaf wordt van Goden en de speelbal van allerlei natuurgeesten.
U ziet, ook de goede leer blijft bestaan. Maar de priesterschap wordt meer en meer gesplitst. Aan de ene kant kennen wij de duistere offergebruiken – hier denk ik niet alleen aan Stonehenge – ik denk hier aan de vele heuveltjes, die je bv. in het Ierse land treft. Heuveltopjes, waar- voor men nu nog bang is, omdat er des nachts de elfen dansen. Heuveltopjes, die – in overeenstemming het het oude Atlantische gebruik – werden gezocht om er offers te brengen. Hier bracht men de vreemdste en wreedste dierenoffers soms.
Maar aan de andere kant ook de lichte zijde. Er bestaan van die kopjes, waar men heen gaat om zegen af te smeken. Wanneer u ongelukkig bent in de liefde bv. Het is gek, maar dat is een van de dingen, waar de mensen schijnbaar het hardste voor warm lopen. Wanneer u uw geluk wilt veranderen ten goede. Wanneer u ziek bent en er komt maar geen genezing. Dan gaat u naar die bepaalde goede heuvels heen. U blijft er de nacht tot de zon is opgekomen. In die nacht moet u bidden. Op het ogenblik bidt men daar natuurlijk een katholiek gebed bij. Vroeger werden er oudere en primitievere strofen gezegd. Wanneer de zon boven de horizon komt, moet u de zon dan in het gezicht staren – dit is dus het overblijfsel van een oude zonnedienst -, daarna bevochtig u uzelf met vers gevallen dauw. Dit brengt dan – naar het heet – de begeerde zegen.
In het verleden waren er ook de wit-magiërs, de niet verdorven druïden. Dezen trachtten met alle kracht het goede rond zich te versterken en te verbreiden. Zij streden voor het geluk van de mensen. Zo waren er dus twee scherp gescheiden soorten van druïden, zoals er eens twee kasten van ingewijden in Atlantis bestaan hebben.
Atlantis. Ik moet de naam steeds weer gebruiken. Want uit dit fabelrijk stamt heel deze ontwikkeling, stammen ook al deze problemen. Nu moeten wij niet gaan denken, dat de Kelten meteen naar Ierland zijn getrokken. Een deel van hen heeft wel degelijk lange en zeer grote reizen gemaakt. Juist deze lange reizen leidden er toe, dat de priesters de druïden ook als kaste van het gewone volk werden onderscheiden. Vandaag de dag kunt u nog in Ierland, Schotland en Wales mensen vinden, die van geslacht op geslacht een gave hebben. Zij hebben het tweede gezicht, of zij kunnen belezen. En er zijn daar altijd nog wel een paar heksen en tovenaars ook. In deze verlichte eeuw is misschien wel het meest eigenaardige van de zaak, dat sommigen van die heksen en tovenaars ook werkelijk iets kunnen dat de belezers werkelijk iets tot stand brengen. Heus niet alleen het wegblazen van een wrat, terwijl de zieners inderdaad vooruit gebeurtenissen aan zien konen, die bijna precies zo ook later gebeuren.
Vaak zijn dit nog nakomelingen van de oude druïde geslachten. Want vooral de geestelijke leiders onthielden zich gedurende de vele zwerftochten van vermenging met de volkeren, die zij ontmoetten, waarmee zij samen leefden, of waardoor zij soms verslagen werden. Dit werd als een ideale eigenschap gezien. Vandaar, dat u daar nog heden ten dage die sterke clangeest hebt. De oude druïden bevorderden een dergelijke geest allereerst in eigen gemeenschap, maar ook binnen hun stam om zo bepaalde kwaliteiten van de gemeenschap zo sterk mogelijk op te voeren.
De druïden waren heus niet alleen maar de priesters en de tovenaars, of wat dat betreft, soms ook de dokters, de rechters en de barden zij waren ook de staatslieden, de diplomaten. Wij kunnen van deze oude heren dan ook met waar respect zeggen, dat zij de gehele oude gemeenschap van de Kelten beheersten. Dat zij het waren, die oorlogen aanstichtten, zoals zij het waren, die de strijd weer deden eindigen op een wijze, die voor ieder van de betrokkenen nog aanvaardbaar was. Ik denk, dat er maar weinig mensen zijn, die zich realiseren dat, wanneer zij lezen over de grote rode stier, waarvoor volgens de legende, door heel Ierland werd gevochten. De barden oorspronkelijk niet spraken over een strijd om een kudde of zoiets, maar in het beeld van de stier, het symbool van de oude wetten geven en erkennen. Het symbool van recht en wet in de laatste Atlantische periode was de vlekkeloze stier.
Deze werd onder de gouden tafelen van de wet geslacht als teken van trouw aan de wet en rechtvaardigheid, zonder aanziens van de persoon. Later werd dan ook de stier – in sommige landstreken ook wel een bepaald soort koe – het symbool van strijd om recht, onder de wet. Wanneer in het verhaal iemand de stier rooft, betekent dit, dat men de wet niet erkent en onrecht doet. Wordt de stier dan weer terug veroverd, dan betekent dit, dat er recht wordt gedaan.
De grondslagen voor dit alles hebben de oude druïden gelegd. Ook de goeden onder hen wisten wel, dat u een primitief volk niet in voortdurende vrede kunt laten leven. Dat begrijpen primitieve mensen nog niet. Zij hangen aan het recht van de sterkste. Hun vrees voor geheimzinnige machten gaat wel ver, maar toch niet ver genoeg om tegen hun aard in heel hun leven te beheersen. Daarom deden ook de goede druïden vaak oorlogen uitbreken, maar droegen er toch zorg voor, dat de strijd weer werd bijgelegd. Onder hun invloed werd het opwindende spel van strooptochten en vrouwenroof gespeeld, wanneer het noodzakelijk leek om zo de kwaliteiten en macht van hun volk te handhaven.
Hun geloof? Ach, de meesten van hen geloofden nog wel aan de ene God, de goede God. Maar voor hen waren toch al de kleinere Goden belangrijker geworden. Goden, die op de duur wel veel gelijkenis gingen vertonen met de Banshees. U weet wel, aan de familie gebonden geesten, die leden van de familie, of de clan, bijstonden in de strijd en met hun strijdkreet ook aangeven, wanneer iemand gaat sterven. De Banshee heeft overigens ook de taak de gestorvene naar het hiernamaals te leiden. De Goden worden dus op de duur zoiets als bijzondere familiegeesten van de stam. Het is dan ook moeilijk om zo een groot begrip geheel heilig en rein te bewaren. Dat kunt zelfs u haast niet. Zo wordt de leer meer en meer vereenvoudigd en zien wij meer onderscheid tussen de geloofsvormen en stammen. Wij vinden op de duur stammen, die zich geheel wijden aan de dienst der demonen. Als wij daarover gaan praten, komen wij wel weer in de buurt van Stonehenge terecht.
Daar erkende men op bepaalde ogenblikken – daarbij werd astrologie gebruikt, het optreden van bepaalde invloeden op aarde als buitengewoon krachtig en dus voor de mensen buitengewoon gewichtig. Op dat ogenblik waren daarmede in verband staande demonische krachten dus ook sterk en gewichtig. Volgens hen was het nu zeer belangrijk juist die slechte geesten te vriend te houden. Daarmede moest men een verbond trachten te sluiten. Een goede geest, zo meende men, zal van zelf wel goed zijn voor ons, maar een slechte geest kunt u beter te vriend houden.
Zo ontstaan bepaalde geheime orden, die in hun geloofsbeleving niet veel van duivelsaanbidders verschillen. De Goden, die zij eren, zijn Goden van de onderwereld. De krachten, waartoe zij zich richten, komen van de sterren af, die zelfs in de huidige astrologie een ongunstige betekenis bezitten. Deze orden zijn grote liefhebbers van alle onnatuurlijke situaties. Hun Goden vragen altijd weer om bloed. Men gaat zo ver, dat, indien er geen gevangenen konden worden gemaakt, door het lot een van de leden van de groep als offers wordt aangewezen. Het offer wordt dan op de altaarsteen gegooid, waarin zich een uitholling bevindt om het bloed op te vangen. Meestal zijn er ook één of meer bloedgeulen in om het bloed te leiden. Het levende en kloppende hart wordt dan uit het lichaam bekeken op de manier, waarop ook anderen auguren dit wel deden.
Geen prettige beweging, dat ben ik met u eens. Ik geloof, dat wij hier dan ook maar niet te ver op in zullen gaan. Want wanneer wij al die donkere kanten steeds weer gaan bekijken, ik weet het niet, maar het lijkt mij dan op zijn best sensationeel zonder enige verdere zin. Laten wij dus nog even de goede kant belichten.
Wat was de wet, die de wit-magische broederschap – mede onder de druïden gerangschikt – kende? Dit ondanks het veelgodendom, dat toch ook onder hen vaak heerste. Zij hadden dit eenvoudig zo uitgedrukt: “Mijn kracht is de kracht der Goden. Mijn zwaard is het zwaard des rechts. Ik zelf ben deel van mijn orde”. De orde bracht het dan zo naar voren, wanneer er recht gedaan moet worden, dan deden de leden dit, ook wanneer dit hun eigen ondergang betekende. Het is zelfs wel voorgekomen, dat leden van deze witte orde zich opofferden om een mens, die nog niet verloren was, maar reeds tot de zwarte orde behoorde, te redden voor het offer zijn. Indien, het offer dit wilde aanvaarden, kochten zij hem met eigen leven uit zijn genootschap vrij. Zij waren dus edelmoedig en hadden moed.
Daarnaast bestudeerden zij de mogelijkheden van landbouw en veeteelt. Zij bevorderden de handel en scheepvaart. Het zijn bv. niet de duistere krachten, die het eerste naar het noorden gaan en tot IJsland komen. Het is altijd weer de wit-magische groep, die, wanneer er een vloek valt op een deel van het land, deze bestrijdt en beperkt. Het zijn de wit-magiërs, die zichzelf vaak ten dode doemen door de vrede te zoeken, wanneer er strijd is. Zij streven naar vrede, altijd maar weer waar dit mogelijk is zonder de bewustwording van het volk daardoor in gevaar te brengen.
Het zijn ook de wit-magiërs vooral, die de vaak wonderschone oude liederen scheppen, welke ons in symbolische beelden vertellen, hoe het volk heeft gestreefd en geleden, hoe het hunkert naar de toekomst en uit het verleden steeds weer zijn inspiratie trekt. De wet van oorzaak en gevolg komt in deze werken wel heel sterk naar voren komen. De kosmische wetten waren niet geheel verloren gegaan, ook al zag men die meestal eerder als de werking van een bepaalde God dan als een deel van de oerwaarden, die uit een grote Al schepper voortkomen.
Zo zou ik willen zeggen, de Kelten met hun druïden zijn een schakel, die een verbinding vormt tussen een ver verleden met al zijn licht en duister met het heden.
Ook in deze dagen trekken de Kelten de wereld over. Met hun zin voor humor, hun occulte gaven, hun intens diep geloof brengen zij ons in het heden bewust, of onbewust, nog iets over van de oude witte wetten. Zij leven in Amerika en Europa, werken tot in de ontoegankelijke gebieden van Tibet. Zij zwerven vaak zonder te weten waarom. Maar evenals sommige andere zwervers behoren zij tot het zout der aarde en geven het erfdeel van een oude wereld, die door haat ten onder moest gaan verder aan een nieuwe mensheid, opdat deze niet in haat ten ondergaat.
Zij geven de wereld priesters, die dan wel geen druïden meer heten, maar het zelfde doel nog na streven van de wit-magiërs. Deze eerste priesters van een bewuste mensheid, die op de toppen der bergen baden tot hun God en Zijn kracht door hun wezen in de wereld deden uittreden, opdat zij tot zegen mogen zijn voor de gehele mensheid.