10 november 1975
Ons programma wijkt in zoverre af van voorgaande avonden, omdat wij in het tweede gedeelte een gastspreker hebben. Dat impliceert, dat ik niet in de gelegenheid ben uw vragen naar het tweede gedeelte te verschuiven.
Kosmische structuur.
Wanneer je de kosmos tracht te ontleden, dan doet ze een klein beetje aan een diamant denken. Er zijn zeer vele vlakken die elk voor zich een enorme flonkering en kracht bezitten en toch is het één geheel. De werking van de kosmische kracht zelf is een reflectie. De kracht waaruit al onze gekende kosmische verschijnselen bestaan is niet in de eerste plaats gelegen in de verschijnselen die wij kennen. Dat is iets wat in tegenspraak lijkt te zijn met zeer veel stellingen als bv.: “Alles is opgebouwd uit de Goddelijke Kracht” etc. Maar wij moeten dit bezien vanuit ons eigen standpunt, als wij willen komen tot een begrip van de werkelijkheid zoals die in de mens en in de kosmos bestaat.
Wij moeten zeggen: Wanneer wij de realiteit der dingen als afzonderlijk bestaand niet aanvaarden, is het ons onmogelijk om tot een uitdrukking te komen in de termen van onze eigen wereld. Daarom moeten wij zeggen: De Bron ligt buiten het ons bekende. Al het kenbare reflecteert slechts een onbekende kracht en elk facet reflecteert de gehele kracht, maar op zijn eigen wijze.
Wij stellen verder: Er is ergens en te enigerlei tijd – wij weten niet hoe – een begin. Het begin is in ons denken altijd vormloos. Niet omdat het vormloos in zichzelf behoeft te zijn, maar alleen omdat wij gewoonweg niet in staat zijn om iets voor te stellen, dat ligt buiten de vormenwerelden die wij kennen. Onder vormenwerelden rekenen wij ook wel degelijk die geestelijke werelden, die misschien alleen nog maar het gouden licht kennen. Want ook daar is een uitwisseling van krachten, dus een voorstellen, een denken. Er is een verschil tussen ik en ik. Vanuit deze Bron gebeurt er iets. Wat? We kunnen natuurlijk zeggen: Er gaat een kracht van uit. Er ontstaan velden. Maar ook dat is eigenlijk een uitvlucht. Een soort getheoretiseer. Er is iets. Op het moment dat de kosmos voor ons ontleedbaar en kenbaar wordt in haar structuur en samenhang, ontdekken wij dat er iets is, dat kenbaar wordt door een verschijnsel, dat wij niet kunnen ontleden. De openbaring van het Zijnde behoeft niet samen te vallen met het ontstaan van het Zijnde.
Om te voorkomen dat het al te raadselachtig wordt, grijp ik even terug naar de Indiase filosofie van lang geleden: Wanneer de nacht daalt en Brahman zijn kracht heeft teruggenomen, sluimert en slaapt alles. Dat wat is in de ruimte, kent zichzelf niet meer. Het is zichzelf niet meer. Het beseft zichzelf niet meer. Totdat de nieuwe kracht zich openbaart, de nieuwe schepper zijn stralen uitzendt en ziet: het Zijnde neemt wederom zijn vorm. Het is wederom: Ik en zichzelf erkennende handelt Het en leeft Het, zodat de schepping opnieuw ontstaat. (dag van Brahman). Een beeld dat ik speciaal heb gekozen, omdat het past bij de these die ik wil behandelen.
Nu blijkt verder dat in die filosofie nog een geheim verborgen is. Het is het geheim o.m. door koning Asoka indertijd zo aardig gesteld:
“Wanneer ik weet en bewust ben of wanneer alles dooft, zo ben ik licht. Indien ik mijn licht uitzend zal ik de schepper zijn van de nieuwe era. Indien ik echter keer tot het onbekende, zo zal ik mijzelf niet verliezen, maar ik zal niet meer mijzelf zijn,”
Dat is een denkbeeld dat eigenlijk uitgaat van het standpunt: het ik-bewustzijn, het volledige ik-bewustzijn is de scheppende kracht. Maar die scheppende kracht moet dan overal bestaan. Wanneer ik door de verschillende poorten ga, wanneer ik probeer over de brug van glans te gaan, wanneer ik tracht de zegels van de verschillende grote tronen te verbreken en tot werkelijkheid te komen, dan zie ik steeds facetten van de Schepper. Is die Schepper de Schepper zelf, de Oerkracht of is het een denkend wezen, dat vanuit de oerkracht zich openbaart? Ook dat is niet met zekerheid te zeggen.
Wel kunnen wij stellen: dat in elke scheppende era en in elke sfeer waarin een scheppend effect kenbaar is, er zich een persoonlijkheid manifesteert. Deze persoonlijkheid is, voor zover wij kunnen zien, niet dezelfde. Wel blijkt dat de kracht, die in elke sfeer en wereld optreedt, van gelijke aard is.
En dat brengt mij dan tot een eerste poging om een klein structuurbeeld van de kosmos te geven. Het is een stelling, waarover u moet denken. Ik zegt: Er is één kracht. Deze kracht kan voor ons slechts kenbaar worden indien zij zich manifesteert in een vorm, een persoonlijkheid, een werking, die behoort bij onze wereld en bij ons kenvermogen. Daarom zal elk facet van de kosmos een eigen persoonlijkheid dragen en zal in elk facet dezelfde kracht op een enigszins andere wijze tot uitdrukking komen.
Deze vele persoonlijkheden, die elk voor zich een wereld of sfeer schijnen te beheersen, moeten samenkomen in de ene kracht, waaruit alles is voortgekomen. Dan kan ik stellen, dat de basis van alle sferen en werelden één en dezelfde is. Dat echter elke sfeer of wereld een geheel eigen structuur kent, die de kentekenen van een eigen persoonlijkheid dragen. Daaruit kunt u concluderen, dat elke sfeer of wereld eigen wetten kent, eigen begrenzingen heeft en niet vergelijkbaar is met enige andere wereld, tenzij op basis van de grondenergie, de grondwaarde, waaruit ook zij is ontstaan. Voor ons zelf zou iets dergelijks moeten gelden, want wanneer wij kijken naar de structuur van de kosmos, kunnen wij net zo goed naar onszelf kijken, omdat wij ergens een soort replica zijn van die kosmos.
Nu leef ik in een geestelijke wereld. In die geestelijke wereld heb ik een behoorlijke herinnering t.a.v. datgene wat er in de materie bestaat. Anders gezegd: Ik ken andere facetten van het leven. Toch ben ik zelf gevangen in één bepaald facet van het leven. In de mens bestaan vele voertuigen. Een algemeen bekende stelling die voortdurend weer aangetoond en, geestelijk gezien, ook voortdurend bewezen wordt. Wij kennen in onszelf evenveel persoonlijkheidsverschijnselen als wij ons in de kosmos kunnen voorstellen. Elk deel van onze persoonlijkheid, of zo u wilt elk voertuig, is anders van structuur en wetmatigheid, ook wanneer de oerkracht die daarin regeert, de basiskracht van ons eigen bestaan, dezelfde zal zijn. Dan zijn wij althans in dit opzicht vergelijkbaar met de kosmos. Wanneer wij in sommige sferen en werelden beter thuis horen dan in andere, dan moet dat gewoon voortvloeien uit het feit, dat dit deel van onze persoonlijkheid – beter gezegd deze uiting van onze persoonlijkheid – het sterkst ontwikkeld is. Maar daar alle facetten bestaan, zullen alle facetten voortdurend aanwezig moeten zijn. Zoals de kosmos niet kan bestaan zonder de gelijktijdige aanwezigheid van vele verschillende werelden, dimensionele structuren, sferen van geestelijke geaardheid, zo kan het ego niet bestaan zonder dat daarin alle waarden van de kosmos als delen van de persoonlijkheid vertegenwoordigd zijn.
Dan gaan we proberen om te beseffen wat dit allemaal betekent. Want wij hebben nu wel een aantal stellingen geponeerd, maar zonder meer ben je er niet. Wanneer ik die kosmos probeer te ontleden vanuit een menselijk standpunt, dan kom ik al heel snel tot o.m. de stelling van het meer-dimensionele systeem. Het systeem van de parallelle dimensies of parallelle werelden en ik kom verder tot de verschillende krachtniveaus, of trillingsniveaus, die wij vaak als sferen omschrijven. In die indeling ga ik het geheel in stukjes hakken. En wanneer ik probeer vanuit al die verschillende werelden de kosmos op te bouwen als een structuur, dan doe ik ergens precies hetzelfde als iemand, die een pond gehakt neemt en er een stuk koe uit probeert te maken.
Een beetje oneerbiedige vergelijking, merk ik uit uw reacties, maar het is toch waar. Want wat is het geval? Al die delen bestaan. Ze zijn. Maar de betekenis van al die delen, de functie ervan, kan alleen duidelijk worden wanneer ze op de juiste wijze aaneengevoegd zijn, wanneer de oorspronkelijke functie a.h.w. hersteld is. Nu weet ik wel, dat in die kosmos die functie altijd zal bestaan, maar ze bestaat niet vanuit ons bewustzijn. Uitgaande van onszelf, bouwen wij dan als volgt op:
De stoffelijke werelden zijn het best te omschrijven als de plaatsen van ontmoeting en bezinning. Hierin zien wij voortdurende wisseling van de geestelijke werking. Elke geestelijke werking op zichzelf doet een beetje denken aan een facet van de kosmos, zoals ik al gezegd heb.
Dan stel ik: De stoffelijke werelden zijn a.h.w. de assen langs welke de verschillende facetten bestaan. Wie in de materie leeft, leeft voortdurend in een schijnbaar eigen wereld, die in feite voortdurend wordt gevormd door de begrenzing van een aantal andere werelden. Wie een punt van eenheid bereikt in de materie, heeft gelijktijdig toegang tot niet slechts wereld of sfeer, één facet van de briljant, maar tenminste vier of waarschijnlijk meer facetten. Zo gezien is het dus erg belangrijk, dat ik die stoffelijke wereld zie als een grenslijn. Want wat doet een grenslijn? Hij beperkt een vlak.
Ga ik de geestelijke wereld bezien die voor ons allen het dichtstbij ligt – de wereld waarin nog vormen bestaan, waarin een veelheid van gedachten en voorstellingen geconcretiseerd kan worden -, dan zeg ik: Deze wereld moet wel één facet op zichzelf zijn, want hierin is het mogelijk een volledige uitdrukking voor de persoonlijkheid te vinden en gelijktijdig is het ook volledig, zelfs in Diep-Zomerland om een volledige erkenning te vinden van de godheid. Maar alleen zoals Die zich manifesteert binnen die wereld.
Kijk ik naar de mens zelf, dan zie ik dat hij naar meerdere sferen kan uittreden. Hij kan meer werelden veroveren. Ze zeggen wel eens, dat de mens die volledig bewust wordt, door de 7 poorten is gegaan, de 49 wegen kent en zo in staat is de 144 krachten te bundelen.
Nu is dat getallensymboliek en als ik u was zou ik mij daar niet teveel mee bezighouden, maar er wordt mee bedoeld, dat je kunt gaan naar een wereld waar de wetten anders zijn, waar de structuur anders is. Er is een wereld waarin alles wat daar leven betekent vergelijkbaar is met vitaliteit op aarde. Er is een hele wereld van levenskracht. De wetten van die levenskracht zijn, dat die energie voortdurend kan bestaan, maar alleen wanneer ze voortdurend tot uiting komt. Levenskracht manifesteert zich door het wekken van actie, waarbij ze zichzelf verbruikt en gelijktijdig opwekt in een andere of in een vergelijkbare vorm.
Op deze manier heb ik al twee werelden. Maar ik heb er meer nodig. Wanneer ik levenskracht neem en ik neem de denkwereld, dan zeg ik: Levenskracht en gedachtekracht zijn de basis van de stoffelijke wereld, maar de stoffelijke wereld in zichzelf kan geen van beide in het totaal Goddelijke doen kennen. Die werelden zelf weerkaatsen het Goddelijke. In de stoffelijke wereld is het mogelijk deze beide vlakken te erkennen en vanuit die stoffelijke wereld tot beleving te komen. Verder niet.
Wat blijkt er verder te bestaan? Er bestaat een wereld van gouden levenskracht, maar ook een wereld van wit licht. Wat is wit licht? Voor ons is het de alomvattende rechtlijnigheid. Maar als een mens in het witte licht gaat, komt hij tot een erkenning van het tijdloze. Anders gezegd: Hij komt in een wereld waarin het bestaan niet meer omschreven kan worden in delen of volgorde, maar alleen beleefbaar is als een geheel en in dit geheel gelijktijdig een volledige zelfopenbaring tot stand brengt.
Dit witte licht op aarde – want dat zien wij ook vaak als uitwerking – blijkt de tegenstellingen te vergroten. Waar het witte licht op aarde manifest is, daar reinigt het, maar gelijktijdig maakt het elke tegenstelling scherper, abrupter, meer kenbaar. Het witte licht is het licht van de openbaring op aarde. In zichzelf is het de wereld van de erkenning. En als ik dan tracht om er een ander vlak bij te halen, dan zeg ik: Er zijn werelden van levende krachten waarmee wij te maken krijgen, sommige een beetje fijnstoffelijk, soms gedachtevormen, maar heel vaak ook natuurkrachten. Denkt u aan de bezielende krachten in de natuur; de geesten die in de sterren leven en planeten. Dan zeg ik: Wat doen die? Die bouwen de vorm, m.a.w.: het is een artistiek element. Je zou kunnen zeggen: Er is een totaal-scheppende wereld, waarbij alle wezens in die scheppende wereld in een voortdurende verandering proberen de schepping zelf a.h.w. te reproduceren. Want dat is de manifestatie die wij op aarde zien in uw stoffelijke kosmos.
Zo zie ik het vierde vlak waarmee wij te maken hebben: het creatieve vlak. Wanneer wij spreken over de muziek der sferen, dan zullen wij zeer waarschijnlijk de werking uit deze wereld horen. Wanneer wij in die wereld ingaan, dan ontdekken wij de harmonische waarden, waarin het heelal zich openbaart. God, uitgedrukt als de harmonie van het Zijnde.
Nu heb ik alleen maar getracht om 4 vlakken, 4 facetten te omschrijven. Er zijn er natuurlijk meer. Wanneer u een goede briljantslijping ziet, dan weet u, dat het er ook 8 of meer kunnen zijn. En dan heb ik het nog niet eens over de langwerpige facetten die er onder zitten. Want die facetten zijn dan voor ons onderwereldfacetten. Maar elk facet geeft een wereld van de kosmos aan, maar gelijktijdig ook een wereld, die op dezelfde wijze terugvoert tot een nulpunt – wat wij chaos kunnen noemen – maar die in zich contact heeft met een andere wereld. Wanneer hier de facetten naast elkaar liggen, dan zeg ik: Deze as is de aarde. Van aarde kan ik langs die as naar het basispunt van de briljant gaan, maar dan zit ik tussen twee werelden. Welke twee werelden zullen dat zijn? Dat zijn waarschijnlijk de werelden van levenskracht en van het astrale, van de vorm. Dan moet de duistere wereld die je betreedt ofwel een wereld zijn van vorm, ofwel een wereld van krachteloosheid. Dat kan niet anders.
De hele briljant ontleden en omschrijven is iets dat ver boven ons vermogen gaat op een avond als deze, maar met dit voorbeeld wordt duidelijk, dat de werelden op elkaar aansluiten. Elke wereld is op de één of andere wijze bereikbaar vanuit elke andere wereld, maar het zijn maar twee vlakken. Waar al die werelden zo dicht bij elkaar komen dat wij een belevingspunt kunnen krijgen, hetzij geestelijk, hetzij materieel, waarop alle werelden beleefbaar worden, is de punt van de briljant en het bovenfacet, het topfacet. Hier komen alle krachten samen, alle assen. Daar kunnen we dus tot beleving van alle wereldverschillen komen.
Ik stel: Elk facet in zichzelf – ongelijk van grootte overigens – omvat een eigen wereld met een eigen wetmatigheid en een eigen reflectie van het Goddelijke. Maar op het ogenblik dat wij ons bevinden op een punt, waar wij alle assen (dus alle scheidsvlakken) kunnen belopen, bereizen, benaderen, begrijpen, zijn we op het punt gekomen, waarin het ons moeilijk wordt de gehele kosmische opbouw te doorzien.
Om het in andere termen te zeggen: Wanneer ik boven de kroon uitgaande de zuil zie, die niet staat tussen de twee zuilen, maar op de boog over de beide zuilen of ik keer terug tot de diepste chaos voordat de vorm begint mogelijk te worden, heb ik in beide werelden het punt bereikt, waarin de kosmos definieerbaar is en waarin haar structuur voor mij kenbaar kan worden. Dan is bewustwording van het ego t.a.v. de totale kosmos en haar structuur mogelijk in de chaos en in de volledige bekroning, die de wereld is, die men hier wel eens omschrijft als liggend achter het verblindende licht.
Wanneer ik op een punt kom waar verschillende assen samenkomen, dan betekent dat, dat ik een andere wereld erbij aanvaarden moet om te kunnen leren. Want dan word ik weer geconfronteerd met een andere reeks van wetten. Daarom spreek ik over de punten waar verschillende lijnen van de facetten elkaar a.h.w. ontmoeten, voortdurend als punten die een brug of een poort zijn. Op dat punt moet ik veranderen. Eerst wanneer ik zelf verander, kom ik tot een nieuw besef van mijn leven en mijn wereld.
De kosmos in zichzelf beschrijven als een briljant is heel eenvoudig. Het is een aardige vergelijking. Een voorbeeld dat aardig ver is door te zetten, maar is dit het wezen van de kosmos? Ik citeer iets uit het verre verleden van de Orde om te laten zien dat ook wij wel eens over die dingen hebben nagedacht.
“Wanneer je alle sterren bij elkaar neemt, alle leegte en alle ruimte en je zou je een ruimte voorstellen waarin dit alles drijft als in een zee en je gaat terug, steeds verder terug, dan ontdek je dat dit hele rijk van ongetelde sterren en sterrennevels niet veel meer is dan een amoebe, die amechtig zoekt naar de voeding, waardoor hij zich delen kan en zo zichzelf bewijzen.”
Een fantastisch beeld. Maar waarom zou het beeld dat wij van die kosmos maken niet fantastisch worden. Haar samenhangen kunnen wij voor een deel overzien, maar alleen voor zover het ons eigen leven of ons eigen beleven betreft. Haar kwaliteit kunnen wij veronderstellen, maar dat doen wij vanuit ons standpunt. Eén minimaal stippeltje licht in de totale lichtgloed van tienduizend zonnen kan één stukje licht stralen. Weten wij wat het wezen is van een ster? Kan het zien wat die sterren onder elkaar betekenen? Het lijkt mij onwaarschijnlijk. En zo gaat het ons ook. Je kunt hoogstens een beeld maken, waarbij je zegt: Zelfs dat is mogelijk.
Wanneer ik de structuur van kosmos nog verder benader, lijkt het mij eenvoudiger om een beetje dichter bij huis te blijven. Ik kan hier ongetwijfeld weer alle Rozekruizersgeheimen en inwijdingsgeheimen gaan opsommen. Ik kan vertellen over het stralend middelpunt, het golvende rijk der werkelijkheid, de maagd die daaromheen zit, de spiegelsfeer die eruit ontstaat, maar is dat erg reëel? Ik meen dat ook dat maar een systeem is, een denkwijze. Laat ik het proberen te zeggen vanuit mijn wereld. Dat is gemakkelijker voor mij en voor u is het waarschijnlijk wel te vatten.
U zit net op de grens van twee werelden op dit ogenblik, want u zit in de materie. Dan zeg ik dit:
Wanneer ik vanuit een wereld van vormen ga naar een wereld, waarin een warreling van kleuren is, dan leef ik opeens anders. Ik zie anders. Ik voel anders. Ik denk en spreek anders. Toch ben ik ergens mijzelf, want ik weet ook dan nog hoe ik geleefd heb op een stoffelijke wereld.
In mij verknopen zich nu de beelden van hetgeen ik stoffelijk ben geweest, hetgeen ik in Zomerland ben geweest en heb gedaan. Wat ik heb gedaan in die wereld van al die kleuren en daarbij voegt zich weer het beeld van hetgeen ik bv. in het witte licht onderga. Er ontstaat dus in mij een soort lijn, waardoor ik al die dingen met elkaar verbind. Het is mijn ervaren, het is mijn beleven. Je kunt zeggen: Ik ben op aarde geweest, dus ik weet precies hoe het is om te leven als een aardworm – een aardworm is iemand die vaak aan een mens doet denken, hij gaat rustig verder als hij zijn kop kwijt is. Alleen weet hij dan niet meer waar naartoe.
Het wezen dat ik ben vormt eenvoudig van elk deeltje van het Goddelijke – dat kenbaar is geworden in het ik – een beeld. Maar in de wereld is God niet denkbaar. Nou is dat het gekke. Wij spreken over God, maar Hij is niet beleefbaar. Hij is alleen maar een abstractie, die pas werkelijk wordt, wanneer wij uit die stoffelijke wereld komen, al is het maar in Zomerland. Of al is het maar in een schaduwwereld. Laat staan als wij verdergaan. In de materie zie ik God altijd als een projectie van mijzelf, maar dat is logisch. Want in die wereld kan ik alleen maar afmeten wat er in de verschillende werelden bestaat. Ik ben de factor in de materie die alles samenvoegt. Ik ben tot op zekere hoogte zelfs de wet. Maar gelijktijdig is mijn weg bepaald.
Zodra ik nu kom in die geestelijke werelden, wordt God beleefbaar, maar het is elke keer een bepaald deel van God. Omdat ik nu door verschillende werelden ben gegaan, is God voor mij een beeld geworden, dat niet meer thuishoort in de wetmatigheden. Het fantastische daarbij is namelijk dat ik nu zie dat elke wet, elke structuur, elk facet met zijn grenzen eigenlijk oppervlak is. Het weerkaatst het Goddelijke. Het Goddelijke dringt erin door. Het keert er op een bepaalde wijze uit terug. Het wordt er a.h.w. door gevormd en gericht. Maar op het ogenblik dat ik weet dat dat op 5 à 6 verschillende manieren kan gebeuren, kom ik dichter bij het wezen en dan zeg ik: Het wezen van het Goddelijke is een kracht, die zich in elke wereld als een wet uitdrukt, maar waarbij het wezen van die wereld de wet een begrenzing van mogelijkheden voor zichzelf mede vaststelt.
Conclusie voor een mens: Er is geen volledige godserkenning in stoffelijke vorm en stoffelijk denken mogelijk. God is een beleefbare waarde, maar de beleefbaarheid ontstaat eerst wanneer wij onze eigen stoffelijke wereld tijdelijk verlaten door bv. uittreding naar een geestelijke wereld, die in zich veel minder gefixeerd is dan de stoffelijke wereld, maar die gelijktijdig veel duidelijker begrensd is en bewegingen in alle richtingen mogelijk maakt.
De structuur van de kosmos impliceert kennelijk, dat op elk niveau waarop God erkenbaar is, geen gerichtheid van leven bestaat voor het ego. Slechts een ik-concept is mogelijk, dat gevarieerd kan worden op elke wijze die door het niveau waarop je leeft maar denkbaar is. Wanneer meerdere van deze godsbeelden in je vloeien, onderga je – wat men noemt – de grote inwijding. De grote inwijding is een antwoorden in jezelf op de totaliteit. Het is het antwoord dat wij geven door in onszelf een beperkt beeld van het totaal te maken. De structuur van de kosmos moet terug te vinden zijn in de geest van elk mens, die meerdere werelden betreden heeft. Wanneer ik die stelling dan uitbreid, zeg ik: Wie op aarde zichzelf kent als stoffelijke mens, kent niets. Wie op aarde zichzelf leert kennen als een wezen, dat verschillende werelden betreedt, kent iets. Wie in zichzelf leert zich te verliezen in de werelden die hij betreden mag en uit het betreden daarvan de beleving put die, onzegbaar op aarde, toch voortdurend een stimulans voor het leven betekent, bereikt de eerste inwijding. Wie de eerste inwijding heeft doorstaan, levend in verschillende werelden, overziet het vlak van de krachten, waaruit de stofwereld haar zijn en haar vormen kan putten. Als zodanig kent hij de basis en de scheppende waarden van zijn eigen wereld en hij treedt binnen in de tweede inwijding of het geheim van de werkelijkheid.
Wie het geheim van de vormwerkelijkheid eenmaal doorleeft, vindt daarin het geheim van de krachten nog voortdurend als een hem beheersende wetmatigheid. Maar binnentredend in de wereld van de krachten – of u zou zeggen: het witte licht, de volledige openbaring – zal niet meer onderworpen zijn aan de beperkingen van tijd of van ruimte. Hij zal niet meer onderworpen zijn aan enigerlei beperking van geestelijke werelden of andere werelden. Hij vindt de grote inwijding, waarbij leven en dood hetzelfde zijn. Waarbij openbaring slechts de weerkaatsing is van het totaal Goddelijke en hij is in zichzelf geworden een zodanig beeld van een kosmische werkelijkheid, dat hij de structuur van die werkelijkheid in zichzelf draagt en vanuit zichzelf kan opleggen aan elk deel van die kosmische werkelijkheid.
Dit is een esoterisch concept omdat het in jezelf ligt. Het is ook een magisch concept dat vanuit jezelf werkt. Hoe groter de macht en kracht die in mijn beseffen ontstaan is, hoe meer ik gebonden zal zijn aan een bepaalde weg, omdat ze de uiting is van de werelden die in mij bestaan, zodra het gaat om de stoffelijke vorm. Maar hoe groter gelijktijdig de innerlijke vrijheid is, die door de beleving tot stand komt.
Dan krijg je het krankzinnige beeld van een regenboog. Ik zeg een krankzinnig beeld, want wie kan zeggen dat de kosmos een regenboog is? Maar zie de regenboog maar eens aan met haar stralen en haar verlopende kleuren. Hoe ze ontstaan? Een reflectie, een weerkaatsing, een breking van licht. Waar ze vandaan komt? Waar ze heen gaat? Niemand weet het. Ze wijkt altijd voor je weg, tenzij je de kleuren in jezelf beleeft. Dan draag je ze in jezelf en kun je ze uit jezelf op elke manier weergeven. Je zou ze zelfs uit licht weer kunnen opbouwen. Dat is de hele structuur van de kosmos.
Wanneer wij kijken naar het geheel, dan zien wij verschillende vlakken gescheiden bestaan. Maar wij moeten beseffen, dat het een breking is van de werkelijkheid. De structuur van de kosmos is een eenheid, die niet uitdrukbaar is, die kenbaar wordt in breking, die voor ons wordt gedefinieerd in de verschillende kleuren of stralen, die tezamen de regenboog vormen van onze verschijnselen. Het is voor ons voortdurend belangrijk te reizen van het ene vlak van leven naar het andere vlak van leven, omdat wij alleen zo die kleuren op elke wijze in onszelf kunnen opnemen en vanuit onszelf reproduceren. Wanneer wij alle kleuren in ons dragen – dit gepolariseerd en gebroken werkelijkheidslicht – dan kunnen wij het in onszelf samenvoegen. Hij, die het volledige bereikt, voegt alle werelden in zich tezamen tot eenheid die gelijk is aan de kracht waaruit alles voortkomt.
De gastspreker is een denker, die zich zeer sterk met meditatieve zaken heeft beziggehouden. Wij hopen dat hij in staat zal zijn u op zijn manier iets duidelijk te maken over de inwijding, de schreden van de mens, wanneer hij in zijn geestelijk besef gaat van de ene werelderkenning naar de andere.
Inwijding.
De leiders van uw groep hebben mij gevraagd u enig idee te geven van een inwijding.
Je leeft. Maar een groot gedeelte van het menselijk leven is denken. Een mens denkt. Maar gedachten zijn niet afhankelijk van de materie. Mijn denken is een eigen wereld. Wanneer de storm buiten jaagt, kan ik denken en in mij kan de zon schijnen en de aarde kan klaarliggen voor de grote vruchtbaarheid van de zomer. En toch verandert de tijd niet, maar ik verander. In de winter kan ik zomer zijn; in de zomer kan ik winter zijn. In de tijd kan ik tijdloos zijn en in de tijdloosheid scheppen mijn gedachten de tijd.
Denken is de wereld scheppen die je in je draagt. Denken is tot stand brengen wat niet zintuigelijk kenbaar is, wat zich niet alomvattend rond u dwingend manifesteert. Het is gewoon in uzelf denken en de gedachten beleven. Maar als ik een gedachte beleef, is ze mijn werkelijkheid. Ik heb lang geleden een leerling gehad. Een heel aardige jongen van Poolse origine met Franse neigingen. Hij is later nog graaf geweest die ik dan ook geleerd heb. Ik heb hem gezegd:
Wanneer je denkt dat het zomer is, is het zomer. Wanneer je denkt dat het winter is, is het winter. Ik bedoelde: daarmee doorbreek je de poorten, ban je het onmogelijke. In gedachten is alles mogelijk.
Wanneer ik, denkende in mijzelf, de krachten van licht beleef, wie zal mij zeggen dat ze er niet zijn? En als ik mijzelf in dat licht oplaad tot ik zelf kracht geworden ben, wie zal dan zeggen dat ik geen kracht bezit?
Het begin is het denken. Men noemt het vaak mediteren, omdat je een ogenblik afstand moet doen van je eigen wereld. Maar als je afstand doet van je eigen wereld, doe je nog geen afstand van jezelf. Hij die mediteert, kan niet in het totale niets verdwijnen. Hij kan alleen ingaan in een wereld, die zijn zintuigen niet kunnen volgen. Als je dat doet en je denkt aan kracht, dan heb je kracht. Als je dat doet en je denkt aan rust, dan heb je rust. Wanneer je dat doet en je denkt aan werkelijkheid, dan heb je werkelijkheid. Zo eenvoudig. Dit is inwijding.
Mensen denken: inwijding is een lange, trage tocht waarbij je leert op vele verschillende plaatsen, tot er tenslotte dan die meester komt, die het geheimzinnige woord geeft en je beseft. Wat is de werkelijkheid? Je speelt met je gedachten. Bij elke meester speel je met je gedachten. En het is altijd hetzelfde. Maar je moet leren dat je niet met je gedachten moet spelen volgens de werkelijkheid waarin je leeft, maar volgens de werkelijkheid die in je bestaat. Wanneer je die sleutel vindt, kun je elke trede omhooggaan tot aan het hoogste kosmische begrip. Want in u leeft al wat leven kan. U bent ergens de kosmos.
Wanneer ik zeg: In mijn gedachten is het duister en het is voor mij duister, wie zal dan zeggen, dat ik niet kan zeggen: Het worde licht. En het wordt licht. Wanneer ik tot een wereld zeg: Besta, dan is zij er in mijn gedachten. Wie zal dan zeggen dat ik niet scheppen kan? Wanneer ik zeg: Al deze vormen zeggen mij niets. Ik wil drinken van de essentie, van het enig werkelijk Zijnde. Wie zegt dan dat ik niet drinken kan? Ik zal het zien als een gloed, als een vloed, als een licht. Horen als een zucht. Ervaren als een tijdloos leven in het onbekende. Ik beleef, en uit het beleven komt het voort.
Mensen vergeten vaak te denken. Maar toch …. cogito ergo sum …. ik denk, dus besta ik. Oude leerschool, bijna achterhaald. En toch zo waar. Want zij die zeggen dat niet het denken uitmaakt dat je bestaat, vergeten één ding: om dat te kunnen zeggen, moeten ze denken.
Hoe meer ik mediteer over al datgene wat in mijzelf bestaat, hoe meer ik de wereld waarmaak die in mijzelf leeft. Neem de stilte. Wanneer u stilte zoekt in de wereld, zult u die niet vinden. Ga de woestijn in. Op den duur stoort zelfs het schuifelen van zandkorrel tegen zandkorrel. Ga naar de bergen en het voorbijzuchten van de wolken stoort u. Ga naar de grote steden van de wereld en luister naar tienduizend stemmen die vloeken, schreeuwen, bidden, vleien en het stoort u. Maar zeg: In mij is stilte …. en het lawaai blijft buiten u, afgescheiden als de schil van het vruchtvlees. Zeg tegen uzelf: In mij is werkelijkheid, en de illusies blijven buiten bestaan en u beïnvloeden, maar in uzelf is werkelijkheid en werkelijkheid is te leven, te zien.
Als ik zeg: In mij is de kracht en met die kracht wil ik een mens genezen …. of ik wil een gedachte plukken …. of ik wil iemand een ervaring schenken, dan is het waar. Wanneer ik het in mijzelf denk. Wanneer ik diep in mij weet: dit is nu waar …. waar is de stoffelijke wereld, die ontkennen kan dat het waar is? Wanneer ik een steen neem en ik zeg: Dit is brood en ik weet in mijzelf dat het brood is, ik zeg u: een hongerige zal er van eten en verzadigd worden.
Wanneer ik zeg: In mij is God en ik beleef wat ik God noem, mijn gedachten zijn God, waar is de kracht die mij weerstaan kan? Waar is de vijand die mij nog kan beroeren? Waar is de kracht van de natuur, het element dat zal weigeren om volgens mijn wil te zijn?
Het water zal mij dragen als een vaste weg. Ik kan wegzinken door de aarde alsof ze vloeibaar is. Ik kan de lucht drinken als voedsel en ik kan het vuur nemen en mij koelen met het vuur.
Wanneer mijn gedachten waarlijk dit beseffen, is er niets dat mij aantast. Denk …. en zeg het niet te plechtig. Zet je niet neer in de rituele houdingen en zeg: Ik mediteer. Maar weet in jezelf: mijn wereld is een andere.
In mij leeft de wereld van mijn gedachten en uit mijn gedachten maak ik de lichtende werkelijkheid. Uit mijn wezen geef ik die werkelijkheid een andere gestalte. Ik geef haar een andere gedaante. Ik geef haar andere eigenschappen. Ik schep. Zeg tot jezelf: Ik treed binnen in een rijk van werkelijkheid. Je treedt binnen in een rijk van werkelijkheid. Want waar is de kracht, die de gedachte kan weerstaan? Waar is de kracht, die gedragen door de gedachte kan zeggen: Neen. Werkelijkheid wordt bepaald.
Ik moet u spreken over inwijding. Maar wat is inwijding? Is hij die verder ziet dan een ander een ingewijde? Is hij die ziet hoeveel leven er is in één enkele druppel bronwater een ingewijde? Hij weet meer. Hij ziet meer. Maar is hij ingewijd? Ach neen. Zijn wereld is wat ruimer. Zijn horizon ligt wat verder weg. En het oog wordt minder beperkt door de kleinheid van sommige levende wezens. Meer niet.
Ingewijd zijn. Denk. Weet dat je eigen wereld niet werkelijk is. Denk. Weet dat er iets bestaat, waarin alles aanvaard wordt en als in een wonderlijk moederlijke liefde gehuld, beschermd is. Weet dat in jezelf. Leef het in jezelf. Voel het in je. En je betreedt een wereld en de kracht van die wereld is in jou. Want in je gedachten ligt de sleutel naar die wereld. Dan geef je die kracht. Dan geef je die geborgenheid. En anderen zullen zeggen: De wereld is goed vandaag, want zij weten niet beter. Ze kennen niet de kracht die meer is dan het uiterlijke. Maar denk en beleef en je ziet wat verder dan een ander.
Ik heb mijn leerlingen gezegd: Wees nederig. Het heeft niet veel geholpen. Nederig zijn is beseffen. En wie zijn macht beseft, beseft zijn onmacht nog niet. Want ik kan niet méér scheppen dan in mij is. Ik kan niet méér beleven dan in mij is. Ik kan niet méér kracht omvatten dan in mij vatbaar is.
Wees nederig. De dwaas waarom je lacht kan misschien de gloed van het verterende en verzengende licht uitstorten en de wereld vernietigen, als hij beseft hoe het in hem leeft. Wees nederig. De dwaas in zijn rijke gewaden treedt misschien binnen in werelden van gulden kracht, waarin leven en schoonheid één zijn geworden. Jij, jij ziet het niet. Je beseft het niet. Je denkt het niet.
Weet een mens wat een andere mens denkt? Kan een geest doordringen tot in het diepste besef van een andere geest zonder volledig met deze één te zijn? Wees daarom nederig. Je weet niet wat een ander beweegt. Je weet niet wat de kracht van een ander is. Maar je weet, wanneer ik denk en in mijn denken bouw ik mij een wereld van macht en van licht, dan bouw ik werkelijkheid. Wat ik in mijzelf schep kan ik waarmaken wanneer ik het zie als geheel, als echt, als waar en wezenlijk. Het is geen droom van zelfsuggestie.
Het is zo gemakkelijk om een dwaas wat van je gedachten op te dringen. Je moet ermee spelen en zeggen: Deze man doet wonderen. Deze vrouw is aardig. En laat ze in hun illusie, wanneer je ze niet anders bereiken kunt. Tenslotte heeft iedereen recht op zijn waan.
Maar de wijze streeft naar werkelijkheid. Daarom denkt hij. Daarom bouwt hij in zich een wereld en laat zijn wezen teloorgaan in een wereld totdat hij – belevende wat zijn gedachten niet meer kunnen zeggen – weet wat de inhoud is van de wereld die hij geschapen heeft met zijn gedachten.
Ga op in zo’n wereld totdat je één bent geworden met de kracht van zo’n wereld. Want de kracht die in je is, is ook in je gedachten. De kracht die in je gedachten is, is ook in het voertuig, het lichaam, de trage ezel die de geest voortsleept over de hobbelige wegen die men werkelijkheid noemt op aarde.
In uw bijbel staat dat Bilam met de ezel sprak. (Het is zeker niet de enige ezel die op aarde gesproken heeft!) Maar de ezel kon spreken omdat hij besefte. Niet omdat zijn meester besefte. Toen de ezel sprak was hij de meester en de meester was de ezel.
Zo gaat het u toch ook? Maar wie in zich God, Licht, de Schepper, de Krachten van leven en ondergang samen kan voegen in één wereld die leefbaar is, die intens is en trillend is, hij zal spreken als het nodig is. Mens of ezel. Hij zal leven, ook wanneer de wereld sterft. Of hij zal sterven al zegt de hele wereld: Je moet leven. Omdat hij werkelijkheid maakt, die groter is dan al wat in een mens leeft.
Dat is juist inwijding. Laat je gedachten een wereld scheppen en treed binnen in die wereld. Leef die wereld met haar krachten en haar wetten, met haar wezen, met haar goden en demonen. Wees die wereld, absorbeer haar. Neem haar op. Ze is uit je voortgekomen. Je kunt haar meester zijn wanneer je niet aarzelt, niet vreest, niet bedeesd bent, maar zegt: Dit is de wereld die ik geschapen heb. Ik ben mede-god van die wereld die ik binnentreed.
Neem die wereld in je op met alle kracht en vermogens. Laat haar schuilen in het wezen dat je bent. Laat haar uitstralen uit dat wezen. Laat ze worden tot woorden en krachten, tot gedachten. Laat ze worden tot regen of zonneschijn voor anderen. Wanneer je de wereld goed schept, schrijven de gedachten van anderen het blad van je besef en je kunt het nalezen wanneer je wilt.
Wanneer je de oude boeken leest, wanneer je wil weten wat geweest is, zeg tot jezelf: Dit alles ben ik en meer. Ik ben niet meester van het Al. Ik ben geen bijzonder wezen, maar ik ben duizenden, tienduizenden werelden. Mijn gedachten bouwen de wereld. En één met die wereld word ik tot deel van die wereld en wat ik ook ben en waar ik ook ben, ik zal die wereld uitstralen. Ik zal hem maken tot een licht en tot een waarheid en een werkelijkheid. Want ik ben die wereld en die wereld die in mij bestaat, bestaat in de kosmos.
Ik treed binnen in werelden en sferen omdat ik ze gedacht heb en mijn gedachten een sleutel vormden waarmee ik binnen kon treden. De werkelijkheid. Mediteer. Hoe kun je mediteren als je niet denkt? En hoe kun je waarlijk denken wanneer je nooit mediteert? Laat je gedachten diep in je uit hun warreling een wereld stollen, waarin je wezen kan wandelen. Zie de dansende geesten van het licht en dans met hen. Ga voorbij het bleke aangezicht van de angst. Ga voorbij de gloed van de toorn en besef dat ze zijn. Ga voorbij de vormen tot ze versmelten en alleen nog maar een trilling van zonlicht zijn, zoals de hitte alles omvaamt en wees hitte met de hitte.
Wees het duister buiten de sterren. Wees één met die fluweelzachte leegte en de hardheid van haar wezen en zie de sterren. Zie de planeten. Zie hoe wonderlijk ze hun dans dansen op hun banen; statig voortgaande zonder besef van hun eigen onbetekenendheid. Luister naar de stemmen van sterren, die spreken met een gebrul van exploderende vlammen en besef dat ze niet meer zeggen dan u zegt. Leef in die wereld en wees de kracht van die wereld.
Je bent mens. Maar wat is een mens anders dan een broze door de tijd gevreten schil rond een droom van eeuwigheden? De droom is echt, want de schil vervalt en vergaat, maar de droom blijft leven. Niet in jaren te tellen en te bepalen is zijn duur. Niet in ruimte te meten is de omvattendheid van de droom. Droom het leven. Droom de dood en besef de volheid die je bent.
Leven is wat mijn gedachten zeggen dat leven is. Ik leef. Maar ik ben leven, want mijn gedachten zijn leven. Een wereld is vol kracht en ik ben kracht wanneer ik besef dat kracht is in mijn gedachten. Want kracht is een wereld en ik ben die wereld, ik ben die kracht. Ik ben een onbeschreven blad aan het begin der tijden en ik zie hoe de Schepper zijn rieten pen punt en op mij het woord schrijft van Zijn. Maar ik zie de Schepper. Hij is in mijn gedachten. Ik zie het blad. Dat is in mijn gedachten. Ik zie de pen. Die is in mijn gedachten. Ik ben dit alles. Deel ervan, onvervreemdbaar deel.
Daarom zijn mijn gedachten de sleutel. De sleutel tot de God, Die het eerste schrijft wanneer Al duister is. Daarom is mijn wezen deel van alle werelden, want ik ben deel van het papier, waarop het woord der schepping is geschreven. Ik ben deel van het licht dat is uitgegaan en het licht is in mij geweest. Onvervreemdbaar deel van Al ben ik.
In mijn gedachten bouw ik op steen na steen, wereld na wereld, datgene waarmee ik verbonden ben. Totdat ik bevrijd uit mijn gedachten zelfs niet meer zeg: Ik ben, doch besta slechts en in mij spreekt de kracht, die in alle dingen spreekt en ik antwoord niet meer omdat ik spreek met de sprekenden en echo van de werkelijkheid en werkelijkheid zelf ben. Dat is inwijding.
Inwijding is niet het verliezen van jezelf, noch is het het vinden van jezelf. Inwijding is het ontsluiten van wat in je gedachten zelf mede bevat is. Alle werelden waartoe je behoort. Alle krachten waarvan je deel bent, ze waarmakend door er één mee te zijn.
Inwijding is beseffen. En wie kan u besef geven dan uzelf? Inwijding is werelden toevoegen aan dat wat je leeft. Maar wie kan die werelden toevoegen aan uzelf dan gijzelf? Want slechts wat jij aanvaardt is uw werkelijkheid.
Daarom mens, denk! Sluit u af voor een ogenblik voor de wereld en denk. Laat uw gedachten werelden vormen, laat uw gedachten een wereld zijn. Laat die wereld besef zijn in u en breng haar terug tot de beperkingen van uw lichaam.
Want dit zeg ik u wel: Er is geen grens tussen u en de dood en de doden. Er is geen grens tussen u, het leven en de levenden. Er is geen grens tussen u en de kracht die alle kracht omvaamt. Er is geen grens tussen u en de chaos, waarin het begin van alle vorm begraven ligt. Gij zijt. Gij denkt en daardoor omvat gij in uzelf de werkelijkheid. Niemand kan u meer geven dat dit zonder onwaar te zijn en u zijn wereld te geven als uw waarheid.
Dus waarom zou ik nog meer zeggen? Ik heb u gegeven wat ik u geven kan: Een weg. De Meester van het Christendom heeft eens gezegd tot Zijn apostelen: “Ik ben u de Weg en de Waarheid.” Hij gaf hen de sleutel tot de wereld, die Hij de Vader noemde, die Hij de Liefde noemde en die Hij de eeuwigheid noemde. Hij gaf hen de sleutel.
Ik heb u een soortgelijke sleutel gegeven. De sleutel van uw eigen wezen. De sleutel van de werelden, die opgesloten liggen in uw denken en uw besef. Uw gedachten zijn de sleutel en uw aanvaarding van die gedachten is het slot. Ongetelde werelden wachten op u, maar gijzelf moet de deur openen en binnenschrijden.
Dat is alles. Meer kan ik u niet geven, want meer bezit ik niet.
Ik ben zo arm en zo rijk als gij.
Moge de droom van het leven u veel aangenaams schenken. Mogen de gedachten van de werkelijkheid u de werkelijke vreugde, de werkelijke kracht doen vinden.