Kosmische waarden en werkingen

image_pdf

uit de cursus ‘ Kosmische leringen ‘ (  hoofdstuk 8 ) – mei 1973

Inleiding.

Deze avond hebben wij een gastspreker. Dat is in deze cursus niet de gewoonte, maar gezien het geheel van de kosmische leringen én de mogelijkheid ons daartoe geboden, zouden wij u vanavond willen voorstellen aan de Heer Mu Ti.
Mu Ti leefde enkele honderden jaren voor Christus en kan worden beschouwd als een voorloper. Hij leefde in China, zoals de naam u al zegt. Zijn leringen gingen eigenlijk uit van het standpunt dat men iedereen moet liefhebben. Hij predikte tegen de strikte opvatting van Tao, die een zeer sterke familie en ook wel groepsbinding tot stand had gebracht, maar waar een ieder die buiten de eigen kring stond als een soort wettige prooi werd beschouwd. Hij is voor ons niet alleen interessant, omdat hij in het verleden bijzonder grote en goede leringen heeft gebracht, maar meer nog omdat hij behoort tot de groten uit de geest en in de tijd na zijn laatste incarnatie meer dan 2000 jaar geleden voortdurend heeft gewerkt juist met krachten die wij ook kosmisch plegen te noemen.
Ik hoop, dat u zijn betoog met enige geduld zult willen aanhoren, want het zal u duidelijk zijn dat hij na zo lange tijd moeilijk weer zijn eigen persona kan aannemen. Dat betekent dat hij gebruik zal moeten maken van de norm van het medium maar de inhoud dat kunnen wij u garanderen – zal zeker die van Mu Ti zijn. Wij hebben hem verzocht u zeer in het algemeen enkele beschouwingen over kosmische waarden en werkingen te geven. Ik voel mij zeer vereerd dat ik hem heb mogen inleiden: Ik geef het medium thans ever aan Mu Ti.

Kosmische waarden en werkingen.

Het is wat moeilijk voor mij te wennen aan lichamelijkheid op dit ogenblik. U zult mij dat willen vergeven. Het is lang geleden sedert men mij de Foh tchou heeft meegegeven, mijn naam heeft ingeschreven op de bronzen tabletten en mij daarna bijna aan de vergetelheid heeft prijsgegeven.
Als wij denken aan de kosmos, dan denken wij aan iets wat onmetelijk groot is. De kosmos is onmetelijk maar gelijktijdig te omvamen. Indien wij beseffen hoezeer de grenzen die wij zelf opbouwen, de grenzen die wij vanuit onszelf leggen ook t.a.v. onze naasten, bepalend zijn voor de onmetelijkheid van die kosmos, dan zullen wij hem beter kunnen benaderen.
” Hebt uw naasten lief ” heeft uw grote Leraar u voorgehouden. De werkelijkheid. daarvan is deze: Probeer geen grenzen te trekken De mensen moeten elkaar aanvaarden en liefhebben en niet denken aan ras, beroep of familie. De mensen moeten de wereld liefhebben en daarbij niet spreken over dit is mijn land en dat is uw land. De mensen moeten het geheel van het zijn kunnen aanvaarden, niet alleen de wereld waarop ze vertoeven, maar ook de hemel daarboven met de dreigende wolken, met de sterren die uit het duister pinken. De onmetelijkheid, welke veel dichterbij ligt dan men vermoedt.
Ik heb mij in de loop der tijden leren bezighouden met deze kosmos. Ik heb geleerd de kleinheid van de stoffelijke kosmos te zien. Het geheel, dat u de stoffelijke kosmos noemt, lijkt van veraf gezien op een kloppend hart. Voortdurend worden energieën teruggenomen van de grenzen en worden deze weer teruggepompt langs de onzichtbare aderen die de meer zichtbare verschijnselen verbinden. Er is een voortdurende werking. Er is een voortdurende kracht. En zoals een hart klopt in zijn eigen ritme, zo klopt ook deze stoffelijke kosmos in zijn eigen ritme. Hij geeft krachten en neemt die weer terug. En altijd weer probeert hij daarbij te reageren op hetgeen hij ervaart.
Eens meende ik, dat de kosmos een onmetelijkheid was waarin ik mij kon verliezen. Nu zie ik deze stoffelijke kosmos als het lichaam van een vriend met wie ik kan spreken. Een vriend, die angsten kent en begeerten. Een vriend, die zijn eigen taal heeft en die op zijn eigen wijze reageert op al wat er in en rond hem geschiedt.
Als men nu spreekt van kosmische impulsen, dan zal men u vertellen dat ze komen uit het hart van de Melkweg, dat ze u beroeren op verschillende manieren, maar men kan u niet vertellen waarom ze bestaan. Een Melkweg of materie is niets anders dan het orgaan van het wezen dat u Kosmos noemt. En al datgene wat daar in die schijnbare leegte aan krachten en stralingen, aan vreemde stromen van zeer fijn verdeelde materie rondtrekt, zouden wij kunnen zien als een soort stofwisselingsproces. Als het hart klopt moet het orgaan reageren. Als het hart van de kosmos klopt, dan zijn er in alle 69 grote, schijnbaar besloten heelallen gelijktijdig dezelfde pulsen. En als wij weten hoe de zenuwstromen van het menselijk lichaam kunnen worden geleid en geprikkeld, als wij het spel kennen van de naalden op de plaatsen waarop zij gezet moeten worden, dan begrijpen wij dat het menselijk lichaam door bepaalde stimulansen tot gezondheid of tot ziekte kan worden gebracht.
Als er gedachten zijn, sterke goed gerichte gedachten die niet uit de materie komen, dan kunnen zij vaak op een soortgelijke wijze functioneren t.a.v. de kosmos. Als je een sterk gerichte impuls hebt (b.v. van de aarde), dan is de gedachte daarvan niet meer onderworpen aan de beperkingen van een materieel heelal. Ze snelt voort. Ze is gecentreerd. Ze richt zich op datgene wat voor die kosmos het zenuwstelsel kan worden genoemd en brengt daarin dan krachten uit een andere wereld of sfeer over. Want de heelallen, die in de materie bestaan, worden a.h.w. omringd door werelden die in de geest bestaan. En al deze werelden op hun beurt worden omringd door een kracht, die wij Goddelijk noemen en die in wezen een enorme hoeveelheid kracht is, verzameld in een lichtend geheel waarvan wij de grens niet kennen. Een gedachte kan dus een kosmische werking betekenen, die ook zuiver stoffelijk optreedt.
Stel nu, dat wij in de geest zien dat een ontwikkeling op deze wereld gekeerd moet worden. Dan kunnen wij dat niet doen met haat en vernietiging, want dan zouden wij grenzen optrekken die het ons onmogelijk maken de kosmos nog te overzien. Wij kunnen alleen uit bewogenheid, uit mededogen, uit genegenheid handelen. Dat betekent, dat wij een beroep zullen moeten doen op de krachten en wetten van de natuur. Wij stimuleren dan een zon of wij remmen haar af. Wij brengen een aarzeling in de draaiing van een planeet of stimuleren een enorme explosie in het onbewoonde gedeelte van het centrum en laten enorme krachten uitschieten naar de verschillende uiteinden van een sterrennevel waarin leven bestaat. Zo probeer je dan richting te geven, hulp te geven. Zo probeer je dit lichaam van de stoffelijke kosmos gezond te houden.
Nu weet ik, dat dit alles voor een mens moeilijk te aanvaarden is. Een mens leeft in een kleine wereld ergens rond een kleine zon, die bijna verloren gaat in de ruimte, in een vaagheid van sterren, die slechts soms de werkelijkheid van haar eigen Melkwegstelsel als een bleke band over de hemel kan aanschouwen. Toch vraag ik u om dat wat ik u heb gezegd te onthouden. Niet omdat het nu voor u belangrijk is, maar wel omdat u alleen dan kunt begrijpen waarom de geheimen van de kosmos zo anders klinken dan mensen dat graag zouden horen.
Toen ik nog de amberknoop droeg, was de heerser van de Drakentroon machtig en sterk. Zijn woord deed volgens het geloof de aarde sidderen. Maar degenen die sidderden waren de dwazen. Zij echter, die wisten hoe ver de weg was naar de hoofdstad, zij sidderden niet; zij lachten stil. Zij schreven brieven waarin stond; “Ja Heer, wij zullen u gehoorzamen. Wij zijn uw onderdanigste dienaren: Stof onder uw voeten.” En zij handelden volgens hun eigen wensen en volgens hun eigen wetten. Zo werden de armen rijk. Degenen die met een enkele graad waren begonnen, werden al snel gewichtige ambtenaren wier namen meer ruimte besloeg dan een halve stad. Zo gaan de dingen. Luister dan naar wat mijn ziel heeft geleerd, toen zij eindelijk kon ademen, ontdaan van stoffelijke begrensdheid.
Ik omvat alle dingen. Daar waar mijn besef zich heen richt, ben ik volgens mijn denken. Maar ik ben overal en als ik mij niet concentreer, spreken alle dingen. Vele heffen elkaar op en wat er overblijft is iets van een kosmisch ritme, iets van de lerende gedachte, de grote impuls die het Al beheerst.
Ik spreek u niet van oneindige wezens. Zo zij er zijn, zijn ze datgene wat ons omvat, niet iets wat wij kunnen benaderen. Maar ik spreek u wel van ons eigen wezen, dat ontdaan van zijn beperkingen het geheel kent van het zijn. Maar kennen betekent ook aanvaarden. In de kosmos geldt:
Daar waar aanvaarding is, is eenklank mogelijk. Daar waar twee als één klinken, zijn zij één, onscheidbaar, volledig dat wat zij waren. Maar ze zijn ook tezamen datgene wat elk van hen was. Begrenzingen doorbreek je, maar een eenwording doorleef je. Als je bewustzijn wordt gedeeld met dat van een ander, dan is het niet slechts een soort dubbel geheugen, een dubbele wijsheid. Het is meer. Het is een inzicht dat veel verder gaat dan een van beiden ooit zou kunnen bereiken. Het is meer dan beiden tezamen volgens hun vroegere inzichten zouden zijn. Daar waar deze versmelting plaatsvindt, vindt de geest de kracht om de kosmos te beseffen en zich van zijn begrenzingen en beperkingen te ontdoen.
Wanneer het licht dooft aan de hemel, trekt de zon haar baan verder in onbekende landen. In ons is licht. Soms dooft het licht en wij denken dan dat de nacht eeuwig is. De werkelijkheid is, dat datzelfde licht voortgaat, dat het voort bestaat elders en dat het zal terugkeren. Indien één ding zeker is in deze stoffelijke kosmos en tevens in de werelden van de geest, dan is het dit: een licht, dat eens heeft geschenen, keert terug. Een werkelijkheid, die eens heeft bestaan, keert terug. Niets verdwijnt voor goed. Alleen dooft soms het licht, zodat wij het niet meer zien. Daarom beschikken wij altijd over de rijkdom van onze volledige persoonlijkheid; de rijkdom van onze verbindingen en ervaringen, zelfs indien wij gekluisterd en geboeid in een stoffelijk lichaam als een komeet met een vurige staart zwerven door de hemelen én menen alleen te zijn. Onze verbondenheid is de werkelijkheid. Onze eenzaamheid is slechts het duister, waardoor wij vergeten wat wij zijn. Alle wijsheid van de gehele wereld bezit je, indien je het AL kunt zien als een geheel, indien je de kosmos ziet als het kloppende hart, stoffelijk uitgedrukt, van een werkelijkheid die meer is. Maar al die wijsheid tezamen blijkt minder te zijn dan je geloof.
Ik ben eens trots geweest op de diepte van mijn gedachten, de zuiverheid waarmee mijn penseel waarheden in lettertekens heeft neergeschreven. Het was niets. Mensen op aarde beroepen zich op de oude geschriften.
Zij beroepen zich op nieuwe profeten. Het is alles als niets. Want de wijsheid, die kosmisch is, die de aard en het wezen van het Al uitdrukt, is een eenvoudige wijsheid. Als ik haar wil uitdrukken. met de middelen die mij op dit moment ter beschikking staan, zo moet ik woorden kiezen. Laat mij het dan zo stellen:
De eenheid van alle dingen is het besef, dat nodig is om de aard en het wezen van alle dingen te erkennen en te aanvaarden. Daar waar de gedachten van de ene mens voor de andere verborgen zijn, heerst verdeeldheid, daar is strijd. Daar waar de versmelting van gedachten mogelijk wordt, openbaart zich een werkelijkheid waardoor men leert zich aan te passen. Mensen kunnen kosmische wijsheid alleen begrijpen, indien ze niet meer begrensd zijn.
Mei Wah, mijn geliefde zoon, speelde in de tijd van de chrysanten op de binnenplaats. Toen zij hun bladeren lieten vallen, raapte hij ze bijeen en beklaagde zich: “Nu heb ik toch alle bloembladen bijeengebracht, maar ziet, het leeft niet. Ik kan geen chrysanten maken.
Indien wij de wijsheden afzonderlijk nemen, kunnen wij ze niet tot leven brengen, ze zijn dood. Alle leringen naast elkaar gezien, alle leringen bij elkaar gebracht zijn en blijven ondanks alle pogingen ledig, zinloos, totdat wij de levende kracht vinden waaruit die eenheid als vanzelf ontstaat. Leven is onbegrensdheid. Onbegrensdheid is de werkelijke bron van alle leven. Alle schijn van leven is ordening. Alle werkelijkheid van leven is groter dan ordening. Alle krachten die wij benoemen doden wij. Alle krachten die wij beleven zijn levend in ons en maken ons één met het Al waartoe wij behoren.
Wanneer men spreekt tot de voorvaderen, zo spreekt men met enkelingen. In mijn tijd sprak men met de voorvaderen en er werd voor de tabletten waarop hun namen gegraveerd stonden een offer gebracht. De wierook brandde en een vervanger werd aangewezen voor degene met wie wij wilden spreken. Als de rook dan zwaarder werd en de sfeer in het donkere hout een werking (een kraken) deed ontstaan, zo heetten wij de vereerde welkom bij zijn naam. Wij legden hem onze problemen voor en zeiden tot hem: “Want u bent gegaan uit het land en het rijk van de Hemelse Keizer. U kent de dingen die wij niet kennen.” Maar wij spraken met één persoon. Hoe kan een dwaas die sterft plotseling tot wijze worden? Hoe kan de beperkte plotseling onbeperkt in weten zijn, alleen omdat hij de grenzen van de dood heeft overschreden? Maar soms en ik heb dat in mijn dagen gedaan waren wij bijeen en hadden een plaatsvervanger (u zou hem waarschijnlijk medium noemen). Dan riepen wij tot de kosmos. “Openbaar u, opdat wij weten wie zij zijn:” En vaak was er dan wijsheid. Wijsheid juist omdat wij ons niet tot het beperkte hadden gericht, maar tot het onbegrensde.
Als er één ding is dat alle tijden samen bindt als een rijgdraad de zomen van een gewaad, dan is dat liefde. Liefde in alle vormen. Daar waar een mens zichzelf vergeet, wordt hij eerst werkelijk bewust. Daar waar een mens niet vraagt naar naam, naar waardigheid of beroep, maar aanvaardt in liefde, daar dringt hij door tot de grote werkelijkheid. In uw taal is het moeilijk dit te zeggen. Ik waag een poging.
Wat wij liefde noemen, kent ongekende vormen. Het is echter altijd een verbreken van grenzen. Daar waar grenzen breken, kan de werkelijkheid binnentreden. Waar de werkelijkheid leeft, daar zijn de krachten van de kosmos het speeltuig geworden van een geest, die bewust haar wervelende gang, langs de levensspiraal onderbreekt, die de wenteling van het rad stil zetten lachend vanuit haar tijdloosheid een ogenblik wat werkelijkheid tekent in een van de kleine werelden.
U sterft en u leeft en u sterft en u leeft weer. U leeft in een sfeer, u verdwijnt en u keert weer. Altijd weer herhalend dezelfde gang, alsof de dagen van weleer opnieuw beleefd moeten worden en oude paden hun keren naar uw voeten, opdat deze ze zullen betreden. Maar wat is de werkelijkheid? Waar u een band heeft geknoopt is deze blijvend. Waar u een weg heeft gebaand; is hij geworden tot kennis. Waar u wijsheid heeft vergaard, heeft u zaad uitgestrooid op de akkers van de oneindigheid. Want niets wat eens met ons was verbonden, zal ooit weer van ons wezen worden losgemaakt. Geen gedachte, die wij hebben gedeeld met een ander, gaat verloren. Een dag, die wij hebben gedeeld met een ander, is oneindig. Een gedachte, die wij hebben gevonden en hebben gedeeld met een ander, is een werkelijkheid geworden die voortdurend is terug te vinden. En daar waar wij in de wijsheid van het leven een ogenblik onze grens vergaten en elkaar erkenden, hebben wij de tijdloosheid en het licht neergeschreven op een wijze, die nooit verloren kan gaan. Het Al met al zijn werkingen, met zijn vreemde ritmen, zijn versnellingen van angst, haat of begeerte, met zijn plotselinge explosies van genegenheid, die gaan tot aan het duister toe, dat gehele Al gaat aan u voorbij. Maar dat wat u heeft gedeeld, gaat nooit voorbij.
U kunt, zoals wij doen, spelen met de onmetelijke krachten. U kunt stralingen ontwerpen die duizenden jaren nodig hebben, voordat ze een bepaalde plaats bereiken, maar u kunt niets veranderen wat er in de werkelijkheid van de verbondenheid tot stand is gekomen. Misschien is dat wel de grootste wijsheid. Je kunt niets verliezen, waaraan je déél hebt gehad, maar je verliest alles wat je slechts bezeten hebt. Je kunt niets verliezen wat je hebt aanvaard in liefde. Zelfs als alle vorm is verbleekt, teken je nog in de sidderingen en trillingen van de oneindigheid het oude gebeuren en de oude waarden.
Zielen, verdeeld in sferen vanaf degenen die bekrompen wegvluchten naar het duister, tot aan degenen die in het hoogste licht staan, verliezen niet de band van hun verbondenheid. Ze verliezen niet de liefde, die zij hebben gekend. Zij zijn oneindigheid. Daarom is de gang der dagen hoe traag of hoe jachtend ook onbelangrijk. Daarom zijn de dreigingen van uw wereld slechts papieren tijgers. Daarom is al wat u wordt verkondigd als zijnde de eeuwige waarheid of wijsheid niets anders dan een rookwolk die wegdrijft. Maar het werkelijke vuur is de aanvaarding. En het is dit vuur dat het licht geeft dat blijvend is.
De wereld is ingedeeld. De wereld kent haar orde. De ambtenaar gaat afgemeten zijn wegen. De boer intrigeert om te ontkomen aan de lasten hem opgelegd. De koelie zwoegt voort en hoopt een handvol rijst te verwerven. En toch zijn ze allen één, want deze verschillen zijn schijn.
De wereld is ingedeeld in naties: En de hoge heren, gezeten op hun porseleinen tronen decreteren: Hier ligt het middelpunt der aarde. Maar de aarde kent geen middelpunt waar mensen wonen. Maar daar waar ze in erbarmen hebben gezegd: Wij tezamen zijn het leven van deze aarde, daar wordt het innerlijk vuur van de aarde beroerd, worden de hemelen opnieuw gekleurd, sidderen de sterren in een verre oneindigheid, want wat daar gebeurt is eeuwig.
Wij zijn hier. Wij delen een gedachte voor zover woorden het delen van een gedachte mogelijk maken. Maar als wij die gedachte delen in de wederkerige aanvaarding die nodig is om elkaar te verstaan, dan hebben wij iets geschreven dat in de eeuwigheid staat, want dat gaat niet teloor. En daarom zeg ik u:
Kosmische wijsheid is het eenvoudigste dat er bestaat. De kern van de kosmische wijsheid is de aanvaarding, de verbondenheid. Daaruit groeit de enige werkelijkheid, die onvergankelijk is. Daarin vind je het enige leven dat waarlijk en zonder dood leven blijft.
Wanneer uw naam van de Tafelen des Levens is gestreken, uw naam is weggevaagd op de tafel van de voorouders, wanneer er geen offer meer wordt gebracht en de vergetelheid als een nacht ligt over datgene wat ge op aarde zijt geweest, dan leeft u voort in uw verbondenheid. Zij is het enig werkelijke. Wie die verbondenheid beseft, kan waarlijk uw kosmos (de stoffelijke kosmos) zien als een kloppend hart, dat wonderlijke schichten voortstuwt naar zichzelf, zichzelf vernieuwt, zichzelf bedreigt, zichzelf verheft en toch hetzelfde blijft. Uw werkelijkheid verandert niet, alleen het onbelangrijke wijzigt zich en onderlijnt zo eens te meer dat het belangrijke eeuwig is.
Ik geef u nu weer terug aan deze zeer gewaardeerde vriend, die mij heeft willen inleiden, want ik moet u gaan verlaten. Ik wil dit niet doen, zonder mij te verontschuldigen voor de onvolledigheid waarmee ik mij heb kunnen uitdrukken. Want het is vaak moeilijk om de gedachten van de aarde terug te vinden, als je speelt met de krachten van een kosmos en toch is dit minstens zo belangrijk. Goedenavond.
Dit, vrienden, was dan een toespraak van de Leraar Mu Ti. Ik weet niet, of het allemaal goed is overgekomen. Het is misschien niet zo zakelijk. Aan de andere kant is het misschien wel eens goed om op deze wijze een bepaalde kosmische beschouwing te leren kennen.
Wij lopen zo gemakkelijk vast in allerlei ideeën over inwijding, over boodschappen die door alle tijden heen zijn gebracht en vergeten wel eens dat het alleen maar treden zijn, stappen die je zet op de weg naar de werkelijkheid.
Het meest opvallende van deze bijeenkomst is wel, dat we een dergelijke grote en zeer oude entiteit als Mu Ti onmiddellijk bereid hebben gevonden om hier te spreken voor een paar mensen, terwijl hij toch gelijktijdig en ik weet dat beter dan u enorme krachten heeft en vaak enorme aansprakelijkheden op zich weet te laden. Want het werkelijk hoogste is vervlochten met alle dingen, ook met het kleinste. Dat is één van de meest wonderlijke verschijnselen, die wij in het heelal kunnen vinden. Men zegt wel eens: De portier heeft zelden tijd, de directeur altijd. Misschien is dat hier wel een beetje waar. Want deze hoge krachten blijken, wanneer het maar even mogelijk is, bereid om veel te vergeten en ook om zich sterk te beperken, want het is voor hen een soort gevangenschap en toch een paar dingen te vertellen.
Natuurlijk kunnen wij de kosmos niet zien als een Mu Ti en de zijnen. Voor ons is de kosmos nog een enorm probleem; een raadseltuin, vaak zelfs een doolhof waarin de sferen en de werelden dooreen schijnen te lopen. Maar aan de andere kant vind ik het zo’n ontzettend hoopgevende gedachte dat niets wat de moeite waard is verloren gaat. Dat is hetgeen wij hier hebben gehoord en wat wij misschien nog wel eens meer zullen horen. Want ik geloof, dat met een klein beetje geluk we nog wel enkele entiteiten zullen kunnen vinden, die op hun manier ook nog iets willen toelichten.
Het is niet de bedoeling, dat moet u goed begrijpen, om van deze cursus plotseling een cursus voor gastsprekers te maken. Maar nadat wij zoveel van allerlei kosmische leringen zijn nagegaan, lijkt het mij goed om indien het mogelijk is, en dat blijkt zo nu en dan het geval te zijn, ook eens de stemmen zelf aan het woord te laten komen; de denkbeelden zelf. En denkt u nu niet: dat is allemaal toch één en hetzelfde, het is één pot nat. Al deze hoge entiteiten hebben een eigen groei doorgemaakt. Ze hebben een eigen manier van zien en formuleren. De verbondenheid, waarover Mu Ti spreekt, is ongetwijfeld onder hen aanwezig, maar dat betekent nog niet dat ze zichzelf niet meer zijn. Juist de verscheidenheid van hun denkbeelden en uitspraken zouden volgens mij kunnen bijdragen tot een begrip voor de kosmos. De leringen, die wij zouden kunnen ontvangen, zijn mijns inziens vaak kosmischer dan alle theorieën die wij u kunnen verkondigen.

Parabelen.

Een parabel of gelijkenis is een poging om iets duidelijk te maken door het te vergelijken met iets anders, zonder dat de gelijkenis opvallend groot is. Als men dat begrijpt, wordt het ook duidelijk waarom de mensen over het algemeen zulke zwaarwichtige bedoelingen zoeken achter allerlei gebeurtenissen en histories uit de oudheid. Neem nu b.v. de toren van Babel.
De mensen wilden een toren bouwen die tot aan de hemel reikte. Maar God vond het niet goed. Hij zag zijn rust bedreigd en daarom verwarde Hij hen zodanig dat ze elkaar niet meer konden verstaan. Dat lijkt misschien iets nieuws, maar voor mij is het zowel een beschrijving van de oude tijd als van de vergaderingen van de EEG en van de UNO. De mensen spreken wel met elkaar, maar ze kunnen elkaar niet verstaan, omdat een ieder voor zichzelf spreekt en denkt. En als ze eindelijk iets doen, dan wordt het een koehandel. Dat is natuurlijk in de economie en de politiek bijna onvermijdelijk. Maar de meeste parabelen hebben toch iets meer te maken met geestelijke waarden.
Als Jezus begint met “de zaaier ging uit om te zaaien” dan zie je dat voor je en zeg je: Ja, en de vogelen des velds pikken het op, of het valt op stenige rotsen en daardoor komt het niet op.
Maar is het eigenlijk niet zo, dat de mens een gehele structuur is. Hij is in wezen het landschap; en dat vergeten de meeste mensen. Zij denken: wij zijn het graan dat is opgeschoten en de rest ligt te verpieteren. Maar dat is niet waar. Wijzelf zijn een landschap en in ons zijn bepaalde wegen laten we zeggen: gedachtensporen. Met die gedachtensporen zijn wij zo vertrouwd geraakt, dat we eenvoudig geen nieuwe impressie (nieuw zaad) meer kunnen accepteren. Voor ons zijn bepaalde waarheden waar en het interesseert ons helemaal niet, of er een wijsheid of waarheid komt, die aantoont dat het wel een beetje anders is. Voor ons is dat de weg en alles wat daarop terecht komt krijgt eenvoudig geen kans; dat wordt vertreden.
Er zijn ook dingen, die je gewoon vergeet. De vogelen des velds pikken een deel van de oogst op. Er zijn zoveel gebeurtenissen op aarde waardoor je wordt gebiologeerd, dat je bepaalde geestelijke waarden gewoon vergeet. Als je het zo gaat bekijken, dan krijgt het parabel ineens een heel ander karakter. Het is niet de benauwende gelijkenis van iets wat op aarde eens is geweest en wat later zal terugkomen. Het is eerder een poging om iets aanschouwelijk te maken wat zich in jezelf afspeelt.
U kent misschien de Arabische gelijkenis van de man, die erg wijs was en Allah vroeg; “Laat mij nu eens zien wat de zin van het leven is.” Er kwam een engel, die hem een stukje omhoog bracht tot boven op een minaret. Hij keek naar beneden en zei: “Wat een wanorde.” Hij kwam nog wat hoger en zei toen: ‘Wat vreemd, nu zit er meer een soort ordening in.” Hij kwam weer een eind hoger, dicht bij de hemelen, toen zag hij dat alle mensen en alles wat er bewoog een draadje achter zich aansleepten en dat er zo een schitterend tapijt ontstond.
Hier zou de mens denken: dat is natuurlijk vanuit God gezien, dan is de orde perfect, maar voor ons is het wanorde. Maar u moet dit ook weer naar binnen toe brengen. Een parabel kun je niet alleen maar gebruiken om te zeggen: Ergens anders is het goed. Neen, je moet gewoon zeggen; Hoe is het in mijzelf. Als ik de dingen gewoon beleef, is het chaos. Waarom? Als ik daarna zeg; Ik wil proberen er een beetje afstand van te nemen, dan ziet het er nog veel zinlozer uit, want nu valt ons eerst op hoe groot die drukte en verwarring eigenlijk is waarvan wij zelf maar een klein stukje hebben meegemaakt. En pas als we gaan zoeken naar de betekenis ervan in tijd, in zielskracht en lichtwaarden, dan gaan we langzamerhand zien dat er toch ordening is. En dan komt misschien de grote wijsheid waardoor je beseft wat eigenlijk de reden is dat dit allemaal gebeurt.
Het ontstaan van het tapijt wil niet zeggen dat God met Zijn schepping een bepaald weefsel aan het vervaardigen is. Het wil gewoon zeggen, dat indien wij ver genoeg weg komen van onszelf, we in staat zijn om de perfecte schoonheid van alles te zien, omdat we ons dan niet meer beschouwen als een deeltje van de een of andere wanorde of als iemand die zichzelf moet handhaven, maar alleen als een factor in het geheel.
De parabels zijn vaak van vooral Joodse origine. Een van de mooiste is een verhaal van een Poolse rabbi.
In een klein dorp gebeuren er nogal wat onaangename dingen, er zijn dreigingen van het gouvernement en men besluit om de Heer te bidden dat Hij regen zal geven, dat Hij een beetje geduld en lijdzaamheid zal geven aan de Polen, vooral aan de Poolse edelman die daar iets te zeggen heeft. Iedereen is hevig aan het bidden, behalve Janka. Die zit ergens op de akkers en heeft van niets gehoord. Janka komt dan binnen. Allen zijn aan het vasten. Janka heeft dorst. En als hij hoort dat hij niets kan krijgen, wordt hij nijdig dat hij ook moet vasten. En dan zegt hij “Ach, lieve God, al had ik maar een beker water.” Toen begon het te plenzen van de regen. Waarop de rabbi natuurlijk God vroeg: “Waarom heeft U nu naar deze stomme arbeider geluisterd en niet naar ons allemaal?” Het antwoord was: “Hij was de enige die het echt meende”.
Deze parabel kun je gebruiken als spotprent van je wereld. Maar je kunt het ook binnen in je brengen; en dat is naar ik meen toch wel erg belangrijk. Want de kosmische waarheden waarmee wij werken, kunnen we niet van buitenaf zien. We kunnen ze wel in onszelf vinden. En dan kunnen we ons met alle goede bedoelingen tot de hoogste Kracht richten en willen goochelen met alle krachten van de hemel, maar het werkt niets uit, want het is geen deel van onszelf.
Datgene wat voor u kosmisch werkt, is datgene waarmee u zo direct verbonden bent dat u eigenlijk uw hele bestaan daarvan ziet afhangen op zo’n ogenblik. Zoals Janka vroeg om een dronk water.
Als u die kracht van uw volledige oprechtheid, van uw innerlijkheid gebruikt, dan kunt u allerlei sluizen in uzelf openen.
U moet niet denken; nu ga ik eens lekker esoterisch doen: huppel de huppel, ik kom met mijn gehuppel tot een hoog stratum en nu zal ik eens even in de hoge geestelijke kracht kijken wat er allemaal volbracht wordt op aarde. Daar komt u geen cent verder mee. Maar op een gegeven ogenblik zeg je tegen jezelf: 0 God, ik weet het niet meer, ik kan het niet meer. En als je dat dan eerlijk en oprecht meent, dan is het net, alsof er een zweer doorbreekt, Dan zie je eerst een heleboel rommel en ineens wordt het lichter, helderder en heb je het te pakken, wat je in jezelf draagt. Dan kom je tot een nieuwe waarde in jezelf.
Ik heb een paar voorbeelden gegeven. Ik zou er natuurlijk veel meer kunnen geven, want wat parabels betreft is deze wereld zeker niet arm, wel wat begrip ervoor betreft.
Het is altijd weer zo, dat de enige wereld die je werkelijk kunt betreden, je innerlijke wereld is. Al die andere kun je benaderen, maar je kunt ze niet werkelijk betreden. Alleen wat met je innerlijk verbonden is, wat met je ziel a.h.w. verknoopt is, dat heeft betekenis en kan je wat zeggen. Als je dat eenmaal begrijpt, zul je ook niet meer proberen om het naar buiten toe te doen. Het is geen kwestie van de barmhartige Samaritaan, die even een ander verbindt, dan voor hem betaalt, verder gaat en zegt: Nu ben ik een goed mens. Zo denken de meeste mensen. Ik ben beter dan de Levieten en de tempeldienaren die voorbij gingen. Ik ben veel beter, want ik heb wat gedaan. Ja, dat dacht u. U heeft uzelf op de borst geklopt. U heeft iets willen doen om te laten zien hoe belangrijk u bent. Maar die belangrijkheid meet u in uzelf vinden. Weet u wat de werkelijkheid van de Samaritaan is? Dat is iemand, die beseft dat hij lijden niet kan aanvaarden; die niet een mens helpt om die mens te helpen, maar omdat hij innerlijk anders niet meer gerust kan zijn. Het is een innerlijke kwestie. De uiterlijke dingen komen er natuurlijk bij.
Als wij kosmische wijsheid bezitten, zal ze geen cent waard zijn, indien wij er niets mee doen; dat is logisch. Maar het is ook niet zo, dat we met de daden tenslotte de wijsheid verwerven. Het is wel zo, dat de wijsheid zin geeft aan de daden.
Er is een geloofsstelling, die door sommigen nog wel eens wordt gebruikt en misbruikt. Ze zeggen dan: Houd je maar aan de geboden van God en zijn kerk, hoor het alles aan, probeer het te geloven, dan zal God je het geloof geven. Ik vind dit een volkomen foutief verkoopargument, dat kan ik u wel vertellen. De werkelijkheid is zo:
Als ik in mijzelf geloof, geeft dit zin aan het ceremonieel, aan het onderhouden van geboden. Ik ben eerst en dan pas komt de rest.
Wie zoekt naar de betekenis van grote kosmische Leraren, of het nu Krishna is of dat men zich met Jezus bezighoudt of met iemand anders, gaat maar al te vaak af op de uiterlijkheden. Men heeft zo het idee dat: als we op ongeveer dezelfde manier rondsjokken, dan zal het wel goed zijn. En dan zien wij het belachelijke beeld van Europeanen die zich de schedel kaalscheren, in gele monnikengewaden rondsjokken en roepen. “Hara Krishna”. Het is natuurlijk allemaal goed bedoeld, maar zijn ze daardoor anders geworden? Ze gedragen zich anders, zeker, maar in feite proberen ze door de uiterlijkheden alleen maar achtergrond te geven aan wat ze altijd zijn geweest. Maar indien je innerlijk die verandering ondergaat, dan is het niet een roepen van “Hara Krishna’, een verering om een soort roes te veroorzaken. Neen, het is de roes van de eeuwige Danser zelf in je, die door jou de vreugde van het leven kenbaar maakt. Ik weet niet, of u begrijpt wat ik hier bedoel te betogen.
Onze innerlijke wereld is – en dat moeten wij heel goed begrijpen – niet alleen onze enige werkelijkheid, maar het is ook de werkelijke bepaling van wat we zijn. Hoe vriendelijk wij ook naar buiten toe zijn, als wij dat doen met giftige gedachten en achtergronden, dan zijn en blijven wij giftig. Wij zijn zelfs, omdat er een discrepantie is tussen gedrag en innerlijk, in feite extra giftig. Als wij eerlijk zijn, dan kunnen wij wel slecht zijn tegen een ander, maar dan is die eerlijkheid nog enigszins te vergoelijken. We maken in ieder geval iets waar wat in ons ook zo bestaat. Maar op het ogenblik, dat wij erkennen: dit is onjuist en wij vinden desnoods in wanhoop, zoals ik u zoeven al heb gezegd, een nieuwe benadering, een andere methode om te zijn, dan pas kunnen wij werkelijk goed zijn naar buiten toe. En omdat u daarnet bent geconfronteerd met allerlei filosofische en wijsgerige beschouwingen over juist dit probleem (het probleem van de innerlijke mens, want dat is het voor mij), meende ik aan de hand van deze parabelen duidelijk te kunnen maken dat alles in jezelf gebeurt.
Zeker, er zijn werelden, maar de werkelijkheid ben je toch zelf. De wereld verdwijnt voor je. Een bekend gedicht zegt wij hebben het al meermalen geciteerd: “Maar God, zo ik U al aanbid en ik dadelijk sterven ga, zo sterft Gij toch met mij.” En dat is volkomen waar.
Wat wij doen is gebaseerd op ons leven en de illusies, die wij koesteren. De erediensten die wij meemaken horen bij wat wij levend zijn. Maar op het ogenblik, dat wij niet meer leven, niet meer in die toestand verkeren waarin wij nu zijn, is het afgelopen. Dan blijft alleen over wat van binnen echt is geweest, en de uiterlijkheden zijn verdwenen.
Misschien dat het wel aardig is om hier te wijzen op het feit, dat heel veel grote wijzen hebben gezegd: Mensen, weest s.v.p. toch een beetje voorzichtig. Bekijk het niet allemaal zo van “het moet volgens wet en regel gebeuren”. Denk maar eens aan de onrechtvaardige rentmeester. Een van de handigste jongens, die in het Evangelie beschreven staat. En het vreemde is dat de enigen, die er een voorbeeld aan schijnen te nemen soms de hoge geesten zijn. Want wat doet de rentmeester? Hij weet: ik heb teveel gepikt. Als mijn meester terugkomt en hij snapt me, dan schopt hij mij eruit. Dus wat gaat hij doen? Hij gaat naar al diegenen waarvan zijn heer iets te vorderen heeft en zegt: Schrijf maar wat minder op. Nu wordt niet gezegd dat het een slechte man is. Er wordt gezegd: het is handig, want hij maakt zich vrienden uit de Mammon. Jezus gebruikt hier een gelijkenis waarmee hij eigenlijk zegt: Een oplichter kan in feite een heel handig en goed mens zijn. Dat is troostrijk voor velen op aarde, maar ik geloof dat het van binnen precies hetzelfde is.
Wij zijn niet volmaakt en wij zullen het nooit worden. Wij hebben innerlijk wel een idee van wat volmaaktheid moet zijn, maar wij komen er gewoon niet aan toe. Nu kunnen wij voor anderen strikte maatstaven aanleggen. Maar daar komen wij niet verder mee. Wij kunnen ook zeggen: Ach, die anderen interesseren ons niet. Laat ze maar doen. Daar komen we ook niet verder mee. Als we beseffen; die anderen maken fouten en wij zeggen tegen onszelf: wij zullen die fouten vergoelijken, we zullen zeggen: ach, het is zo erg niet, ik zie het wel, maar ik wil het niet in zijn intensiteit als kwaad beleven, ik probeer er iets goeds uit te maken, dan zijn wij als deze rentmeester en maken we ons inderdaad vrienden uit de Mammon. Dan maken wij ons eeuwige contacten uit de dwaasheden en fouten van de wereld.
Misschien liggen al deze parabelen u niet zo. Er zijn echter leuke verhaaltjes bij. Neem nu b.v. Sindbad, de zeeman. U zult zeggen: Dat is geen parabel, dat is Duizend en één Nacht. Die verhalen zijn dat eigenlijk wel al heeft men ze later omgewerkt tot Oosterse sprookjes.
Sindbad landt op een eiland. Er komt een oude man naar hem toe die zegt: “Ach, ik kan mij zo moeilijk verplaatsen” enz. waarop Sindbad zegt: “Ga maar op mijn schouders zitten, dan breng ik u wel.” Hij krijgt hem er niet meer af. Hij heeft iets wat zelf niet is geaccepteerd en nu loopt hij daarmee te slepen totdat hij handig genoeg is om dit andere, wat hem als het ware domineert, van zich af te werpen en zelfs dood te slaan, volgens sommige verhalen.
U leeft. Innerlijk heeft u allerlei ideeën. Maar er zijn er heel veel bij die niet echt bij u horen. Op een gegeven ogenblik heeft men gezegd: Zou het niet mooi zijn, indien de wereld….. en dan zeg je: Ja, zo’n ideaaltje kan ik best hebben. Ik zal dat eens gaan uitdragen. En dan weet u allang dat het geen ideaal meer is, maar u kunt er niet van loskomen. Want als u zegt: Dat ideaal is niet echt, dan wordt uw bestaan voortaan, zoals u het nu ziet, onmogelijk. Dan wurgt de oude man u a.h.w. met zijn pezige benen, zoals het in het verhaal staat. Maar op het ogenblik dat u beseft: het enige wat belangrijk is, is dat ik vrij ben, dan gooit u heel veel idealen en allerlei mooie praat weg. En dan gaat u zich eerst eens afvragen: Wat ben ik? Hoe moet ik verder? Dat is geen egoïsme, dat is een innerlijk realisme.
Ik heb met mijzelf te maken innerlijk, met de krachten, de lichtende waarden desnoods, die ik in mij erken, maar niet met wat anderen ervan gemaakt schijnen te hebben. Want als ik mij daarmee inlaat, dan komt er een ogenblik dat ik mij daarvan niet durf losmaken en word ik voortgejaagd door iets wat ik niet ben. Dan ben ik de slaaf geworden van een denkbeeld dat niet eens in mij berust, maar alleen omdat ik het zo leuk of zo mooi vond, of omdat ik eens een keertje vriendelijk wilde zijn.
Een mens draagt in zich een waarheid. Als hij met die waarheid weet te werken, kan hij inderdaad zeggen: Ik zal een ieder helpen met mijn middelen, maar ik laat mij niet tot voertuig maken van iets wat niet in mij leeft. Dat is voor deze wereld natuurlijk een enorme opgave. Aan de andere kant moet u het ook zo zien:
Esau had een ontzettende trek in soep. Jacob had net een heerlijk linzensoepje opstaan, geurig en wel. Esau komt terug van de jacht (dit is ook een gelijkenis) en zegt: Geef mij wat van jouw soep. Waarop Jacob antwoordt: Ik heb heel veel moeite gehad om dat zo lekker te maken en ik wil het je wel geven, maar dan moet je mij het eerstgeboorterecht afstaan. Ach, denkt Esau, het eerstgeboorterecht, vader leeft nog zo lang, wat komt het er op aan. Geef mij een bord soep. Maar hij was wel geleverd!
Zo gaat het ons ook heel vaak. Wij verkopen vaak een waarheid die wij in ons dragen, omdat er buiten ons iets is wat wij ambiëren, wat wij erg prettig of lekker vinden. Voor de een is het een kwestie van een extra roomsoes, voor een ander iets anders. Als je dat doet, als je je zwak maakt om iets te hebben, dan verlies je je integriteit. Er is niets zo belangrijk als integer te zijn in jezelf, ook al zijn de dingen buiten je op dat moment ontzettend begeerlijke en bekoorlijk. Als je het innerlijk niet als goed, als juist kunt aanvaarden, moet je er afblijven anders verlies je ergens het recht op contact met het Hogere.
U heeft daar waarschijnlijk nooit zo over nagedacht. Maar toch is het misschien wel goed voor u, want hoe vaak moet u achteraf niet zeggen: ik had het anders moeten doen.
Nu is daar ook weer iets over te vertellen. In dit geval is het een oud Fins verhaaltje. Ik zal het niet helemaal vertellen, want Finse verhalen druipen meestal van tovenarij en bloed. Het komt hierop neer:
Een machtig tovenaar zei tegen iemand: Ik zal je mijn toverkunsten leren, indien je voor tien jaar mijn knecht wilt zijn. De stomme boer vliegt er in. Hij denkt: laat de akker maar liggen. Ik zal die toverkunst leren en dan zal ik leren kristallen en goud te maken en de regenboog op te roepen. De man dient tien jaar. Dan komt hij op zijn land terug. Maar het land is verwilderd, zijn hut is vervallen, in het bos waar hij eens zijn hout heeft gehakt, huilen nu de wolven. Hij probeert dan met zijn magie daaraan wat te doen. Maar dát had hij nu toevallig juist niet geleerd: Daarom ging hij ten onder.
Wij zijn vaak ontzettend gefascineerd door machten en krachten die wij zouden kunnen verwerven. Wij hebben zo het idee, dat als wij eenmaal een beetje magie kennen en we kunnen mensen genezen en gedachten lezen, bovendien het weer beïnvloeden en al die dingen meer, dan zijn we pas iemand. En om dat te bereiken spenderen wij vaak ontzettend veel tijd en moeite. Maar als je nu na afloop goed kijkt: wat heb je er aan? Vaak heb je belangrijker dingen daarvoor laten liggen. Het is belangrijk, dat je eerst jezelf eens waar maakt. Dat je jezelf bewijst aan jezelf, vanuit jezelf. En als je dat hebt gedaan en je houdt dan nog tijd over voor een liefhebberij, mag je voor mijn part alle magie leren. Daar gaat het niet om, maar je moet niet zeggen: Dit is het meest belangrijke. Of om het heel gewoon te zeggen: als je als mens op aarde bent, dan moet je in overeenstemming met je innerlijk proberen te leven als mens op aarde en niet trachten je engelenvleugen aan te meten om boven de menselijke werkelijkheid uit te fladderen. Want dan val je toch te pletter.
Het zijn gewone gelijkenissen, maar ze maken u tevens duidelijk waar het om gaat. Laten we dan nog dit zeggen zonder gelijkenissen.
De werkelijk kracht, die in u bestaat en die in alle levens wordt weerkaatst, het werkelijke ego, bevat een aantal waarden. Deze waarden zult u in u altijd kennen in welke vorm, in welke wereld of sfeer u ook bestaat. Zolang u de waarden, die in u bestaan volgt, geeft u gestalte aan hetgeen u werkelijk bent. Daardoor leert u niet alleen uzelf beter beseffen, maar vindt u ook uw werkelijke verbondenheid met het tijdloze. Zolang u echter alleen maar probeert allerlei mooie dingen te doen en te beantwoorden aan alles wat de wereld van u vergt, terwijl u het er innerlijk eigenlijk niet mee eens bent, loopt u vast. Want alles wat u doet, zonder dat u er innerlijk bij betrokken bent, is nutteloos. Dat brengt u niets verder. Het kan u hoogstens een gevoel van minderwaardigheid, van schuld geven; en dat lijkt mij niet zo gewenst.
Maak waar wat u innerlijk waarlijk bent. Zeg niet, dat er betere dingen bestaan, al is dat heel goed mogelijk. Want de betere dingen die niet leven in uzelf, kunt u niet waar maken. U kunt hoogstens de bewegingen maken. Zoals de danslerares zei; “Jongen, je hebt de bewegingen van de dans goed ingestudeerd, maar je weet niet waar je je voeten moet zetten.”
En dat is wat er altijd weer gebeurt.
Wie waar maakt wat er in hem leeft, maakt zichzelf bewust van de eeuwigheid die hij is. En wie de eeuwigheid die hij is leert beseffen, zal in elk leven meer waar zijn, niet alleen ten aanzien van zichzelf, maar ook meer bewust van en meer bewust verbonden met de kosmos.

Samenhang.

Samenhang maakt al duidelijk: je bent niet alleen, anders kan er geen samenhang zijn. Er moeten altijd twee dingen zijn. Zonder twee dingen kan er geen samenhang bestaan.
Dan hang. Dat kan vertaald worden, zeker als wij teruggrijpen naar het oud Nederlands, als brug, verbondenheid. Dus brug tussen twee waarden.
Als wij een samenhang zoeken in ons leven, dan bedoelen wij daarmee dat wat wij van binnen zijn en wat wij buiten in de wereld zijn willen samenbrengen, met elkaar willen verbinden. Als wij zeggen dat wij een samenhang zoeken in de een of andere kosmische lering, dan betekent dat dat wij een brug proberen te slaan tussen datgene wat mogelijk in die lering ligt en datgene wat wij zelf zijn.
Samenhang is altijd iets waarbij wij zelf betrokken zijn ook als wij de samenhang in een bepaalde theorie niet zien of de samenhang van een bepaalde voordracht niet helemaal door hebben. Dan is het niet een kwestie dat de voordracht op zichzelf onsamenhangend behoeft te zijn. Het wil alleen maar zeggen dat het ons niet heeft geboeid, dat wij er geen verbinding mee hebben. En daarom is het belangrijk dat je altijd een verbinding vindt tussen jezelf en de wereld, hoe dan ook.
Leef zelf, maar begrijp dat alles wat er in de wereld bestaat betekenis heeft. Het werkt op je in. Het heeft een weerslag. Probeer dit te begrijpen. Probeer een eenheid te vinden tussen wat je zelf bent en wat er buiten je bestaat.
Vind samenhang in het leven. Vind samenhang in het gehele gebeuren. Begrijp het, veroordeel het, beoordeel het, verwerp het, omhels het. Het hindert niet, als je er maar begrip voor hebt, want dan is er tenminste een samenhang. Maar als er een samenhang is tussen de innerlijke wereld waarin je leeft en de wereld buiten je, als deze twee verbonden zijn door een brug van begrip, dan is het mogelijk om op aarde als mens doeltreffend en bewust te leven.

image_pdf