uit de cursus ‘Kosmische aspecten’ (hoofdstuk 9) – juni 1972
Krachtuitstorting.
Als men ooit de Wessac‑bijeenkomst bijwoont, dan zal in de eerste plaats opvallen dat er een soort amfitheater is opgebouwd. Er zijn zijvleugels, er is een halve maanvormige opstelling en in deze opstelling een vierkant. Voor dit geheel bevinden zich dan de hiërophanten, degenen die in de stof aanwezig zijn bij een uitstorting van kracht. Het aantal aanwezigen loopt nogal wat uiteen. Er zijn altijd enkele mensen in de stof aanwezig, waaronder vaak ook adepten, die op het ogenblik een speciale taak op aarde hebben in de Broederschap. Verder heel veel mensen in de geest, sommigen met een astraal voertuig, anderen alleen maar als waarnemers met hun eigen waarnemingsvermogen.
Als men de uitstortingen van kracht ziet die daar plaatsvinden, dan valt op dat het verschijnsel zich voordoet als komende van bovenaf. Indien men echter in staat zou zijn om dat heel langzaam te bekijken, zoals men b.v. uitermate vertraagd een film van een afgeschoten kogel kan afdraaien, dan zou men het volgende kunnen zien:
Er ontstaat beneden een soort lichtgolf. Deze golf krimpt wat, dijt wat uit en krijgt tenslotte een bijna piramide‑achtige structuur. Ze blijft licht gebogen, als een soort gotische boog. Dan begint er een vonkenspel. Wij zien aan de bovenkant een soortgelijk verschijnsel en pas dan ontstaat eigenlijk de eerste zuil, de kern.
Die kern heeft een eigen kleur, die bepalend is voor de hoofdgeaardheid van de krachten, die kunnen worden verwacht. Daarnaast zien wij dan allerhande nevenverschijnselen optreden. Hoe gaai dit alles in zijn werk?
De Wessac is eigenlijk een feest dat wordt gevierd omdat het traditie is. Het is dus niet zo dat de Wessac nu de enige en noodzakelijke bijeenkomst is waarop al deze dingen gebeuren. Het is veeleer dat men lange tijd (eens per 364‑365 dagen) die bijeenkomst heeft gehouden altijd omstreeks dezelfde periode van de maan in dezelfde tijd van het jaar en men van beide zijden, zowel uit de geest als uit de stof, weet: dit is eigenlijk het ogenblik. Maar men zou op elk gewenst moment die samenkomst kunnen houden. En indien die bijeenkomst voldoende bekend is, zouden daar soortgelijke verschijnselen kunnen optreden.
De opbouw is als volgt: Wij hebben in de halve maan‑opstelling mensen, die eigenlijk latent aanwezig zijn. Zij leveren enige kracht. Die kracht is een concentratie van wat wij het Altaar zouden kunnen noemen. Dan hebben we het vierkant in de halve maan‑vormige opstelling. Hierin bevinden zich degenen, die meer bewust zijn, die ook meer bewust deelnemen en dezen geven die kracht in zekere mate vorm en stuwing. De hiërophanten tenslotte zijn het brandpunt van die kracht. Zij kunnen die kracht verdragen en gebruiken die om haar in harmonie te brengen met wat men de ‘hogere wereld’ kan noemen.
In die ‘hogere wereld’ zijn ook vele entiteiten, die ook kracht moeten hebben. Deze kracht wordt genomen uit wat wij wel ‘een kosmisch veld’ noemen: d.i. een hoeveelheid energie van hoofdzakelijk geestelijke geaardheid, die echter wordt onttrokken aan praktisch het geheel van de Melkweg. Het is betrekkelijk weinig kracht wat je overal weghaalt, maar de verhoudingen van een compleet Melkwegstelsel komen in de basiskracht mee tot uitdrukking.
Dan is er verder het hoog‑geestelijk bewustzijn van wat men ‘de Meesters’ pleegt te noemen. Groot‑Krachten dus, die in de basiskracht nog weer hun eigen kracht plus een besef van het Goddelijke en soms ook krachten uit het Goddelijke injecteren. Ook hier hebben wij dus te maken met iets wat in het begin een veld is waarbij concentratie optreedt. Die concentratie wordt zodanig gericht, dat ze op de materie wordt afgesteld. Zij is echter hoofdzakelijk van geestelijk kosmische geaardheid en kan dus niet zonder meer de aarde bereiken. Daarom zijn dus de hiërophanten en de aanwezigen in de stof nodig. Wat zij doen, is een harmonie scheppen op een vlak dat bijna stoffelijk is, maar dat volledig harmonisch kan zijn met een zuiver kosmische kracht.
Wanneer in beide gevallen voldoende energie aanwezig is, dan zien wij iets dat doet denken aan elektriciteit; het overslaan ervan op de tussenliggende ruimte; een soort bliksemschichten, die niet alleen van boven naar beneden, maar ook van beneden naar boven gaan. Als die vreemde uitwisseling plaatsvindt tussen wat u twee potentialen mag noemen, dan ontstaat er op een gegeven ogenblik een zodanige wederkerige aantrekking, dat tussen de beide velden, zoals die op aarde en in de geest op basis van de kosmos zijn opgebouwd, een contact wordt gelegd. Dit contact is dan het optreden van de uitstorting van kracht.
Nu heeft u waarschijnlijk in beschrijvingen ervan wel eens gehoord dat men zei: De kern was wit. Wit is een kleur van zuivere kracht en komt bij praktisch elke uitstorting wel voor, meestal in de kern daarvan. Het is alsof de eerste vonken langzaam uitkristalliseren tot de basis van kracht zonder meer. Maar als die kracht er is, gaat zij uitstralen. Zo wordt de omgeving verzadigd met delen van die witte kracht (de kern) in overeenstemming met de kwaliteiten van die omgeving. Wij krijgen dan het optreden van de kleuren.
Kleur is een woord dat de essentie niet helemaal zuiver weergeeft, maar we kunnen het daarvoor gebruiken. Ik weet niet of u wel eens een oude radiobuis heeft gezien. Als die in functie is, dan begint er op de duur aan de buitenkant op het glas een parelmoerachtig blauw vlekje zich af te tekenen, een soort glans. Men zegt: het is een neerslag. Goed, het zal een neerslag zijn, maar het verschijnsel doet heel sterk denken aan hetgeen er bij de Wessac‑bijeenkomst gebeurt.
Nu zijn dus de draaggolven aanwezig. Er is een verbinding gemaakt. In die verbinding kunnen degenen, die de hoge kracht regeren (de hiërophanten van de geest) alles wat er aan bewustzijn, aan erkenning naar hen toe is gekomen omtrent de toekomst, tot uitdrukking brengen. Zij zenden in verschillende golven uit wat zij weten en beseffen. Daarop kunnen degenen, die op aarde zijn, alleen antwoorden volgens het besef dat zij op aarde bezitten. Hierdoor ontstaat er een wisselwerking.
Nu zult u ook begrijpen waarom het zo belangrijk is dat enkele hiërophanten in de stof leven en dat dat meestal adepten zijn, die op het ogenblik op aarde bestaan. Die heb je nodig, want dat zijn mensen of wezens, die dus het stoffelijk denken en de stoffelijke wereld kennen, ook als zij de geestelijke wereld kunnen accepteren.
Nu straal je uit wat er op de stofmens op dit ogenblik inwerkt: de historie, de ontwikkeling op de wereld. Die werp je a.h.w. tegemoet aan de meer ideëel denkende en niet zo in details denkende grote geesten. Dezen en de adepten ontmoeten elkaar en er ontstaat een mengeling. Deze mengeling zien wij dan heel vaak als lichtbogen en soms zelfs als lichtfiguren, die zich naast de zuil (de krachtuitstorting zelf) manifesteren. Deze manifestatie zal ook aanduiden welke kracht overheerst.
Als namelijk in het geheel een stoffelijk probleem of een problematiek overheerst, dan zien wij dat de kleurstraling of de vorm dicht bij het altaar heel intens is en er eventueel vormen net boven het altaar zweven. Domineert een grote kracht die van bovenaf komt, dan zien wij daar gestalten. Het is zelfs een keer voorgekomen dat wij engelen zagen zweven daarboven. We weten dan: dat is een indruk, die uit de geest komt.
Er is nu een enorme energie opgebracht. Een kosmische energie, die veel sterker is dan wat de mens kan produceren. Aan de andere kant is er een enorme concentratie van wil, van levenskracht, van manas geproduceerd door degenen die in de stof aanwezig zijn. Deze krachten ontmoeten elkaar en in die ontmoeting vermengen zij zich.
Ook dit maakt weer begrijpelijk waarom je slechts ingewijden (adepten) kunt hebben aan het altaar zelf en je zeer bewuste mensen of entiteiten moet hebben, die zich in het vierkant bevinden, want dezen krijgen de eerste weerslag van de kosmische kracht. Degenen, die in de vleugels zitten, zouden die kracht misschien niet eens kunnen verwerken. Zij zouden uitblussen of misschien een vorm van amnesie ontwikkelen. Kortom, zij zouden niet in staat zijn om daaruit iets zinnigs over te houden. En dan zou er in feite niets gebeurd zijn.
Ik wil u nu duidelijk maken hoe wij zo’n geval verwerken.
Wat wij zien, is dus een uiting van een samenwerking tussen de aarde, de tendensen die op aarde bestaan, de kosmos en de tendensen uit de kosmos en nog eens de wil van de geestelijke krachten, die de kosmische tendensen proberen te richten. Wij weten op dat ogenblik wat de mogelijkheden zijn in kosmisch opzicht, wat de omstandigheden en mogelijkheden zijn in menselijk opzicht en welke krachten er uit de geest actief zijn. Het resultaat is dat er kan worden afgelezen wat de optimale mogelijkheid is om hoogste geest en materie te doen samenwerken.
Dit is in eerste beginsel nogal eenvoudig. U zou b.v. kunnen zeggen: De hoofdinvloed die dit jaar is geconstateerd, is er één van verandering, van omdraaien. Verandering van b.v. denken en daardoor dus ook van het tot stand brengen van een verandering in maatschappelijke vorm, in uiterlijkheden, in materiële levensomstandigheden en wat dies meer zij. Het is ook zeer duidelijk dat die kracht alleen maar een begin is. Het is het uitzaaien; het is nog niet het oogsten.
Daarnaast zien wij al die kleuren. Wij zien figuren optreden. Wij zien soms krachtlijnen die buitenom lopen, wel tussen de twee brandpunten in, maar op een heel vreemde, eigenaardige manier soms spiralen of lussen beschrijvend. Daaraan kunnen wij dus zien welke afzonderlijke werkingen er aanwezig zijn. En dan ga je rekenen. Want de afzonderlijke werkingen, de afzonderlijke mogelijkheden zijn gemakkelijker te bepalen dan de gehele kosmische tendens. Die kun je alleen maar vaag benaderen.
Zo worden er dus door hoge geesten en een aantal adepten in de stof waarnemingen gedaan. Zij zijn degenen die observeren. Zelf nemen zij meestal niet direct deel aan de plechtigheid. Zij slaan gade en fotograferen a.h.w. met hun bewustzijn elke afzonderlijke kracht. Eenieder heeft zijn eigen voorkeuren en zo zal eenieder dus de nadruk leggen op een paar andere punten, dat is duidelijk. Maar omdat je dat met een groot aantal entiteiten doet, krijg je een totaal beeld dat praktisch alles weergeeft wat er in de krachtuitstorting tot uiting is gekomen.
Dan krijgen we de Raad. U weet, de Raad bestaat in de Witte Broederschap uit de z.g. Grote Raad en de Kleine Raad. Degenen die waarnemen, zitten meestal in de kern van de Kleine Raad. Deze waarnemers komen nu samen met alle anderen, die de plechtigheid hebben meegemaakt of die eraan hebben deelgenomen en leggen aan hen voor wat zij hebben geconstateerd. Zij projecteren een soort plan. Dan komt de Hoogste Geest en zegt: Dat plan is wel mooi, maar je hebt geen nadruk genoeg gelegd op dit en op dat.
Nu wordt de wil van de Geest daar a.h.w. overheen geschreven en dan kijken wij op hoeveel punten er een overeenkomst is met hetgeen de Hoogste Geest tot stand wil brengen en met wat in die kracht mogelijk is. Pas als wij dat tot stand hebben gebracht, krijgen wij de representanten van de wereld erbij. Die zeggen: Ja, dat klinkt nu allemaal aardig wat je doet, maar wij moeten rekening houden met…., en dan noemen zij op: de atoombom, bevolkingsvraagstuk, luchtverontreiniging of een grote geestelijke crisis ergens. Ook dit wordt weer eraan toegevoegd als een apart beeld. Nu gaan wij kijken op welke punten die drie beelden een redelijke mate van overeenstemming vertonen. Dat zijn dan de punten van waaruit men vertrekt. Dat zijn de uitgangspunten voor de discussies.
Nu moet u niet denken dat het zoiets is als een Kamerzitting of een bijeenkomst van de UNO. Er zijn entiteiten, die voor een bepaald onderwerp deelnemen aan de discussie en zich voor de rest rustig verwijderen omdat zij geen interesse daarvoor hebben. Er zijn mensen, die proberen hun eigen visie erin te leggen. Zij ontdekken dan dat die visie op dit moment niet belangrijk is en gaan rustig terug naar hun eigen geestelijke school.
Tenslotte komt men dan tot een aantal zogenaamde kernpunten, die voor alle niveaus aanvaardbaar zijn, gezien de kosmische invloeden, gezien het streven van de hogere geest, gezien de mogelijkheden van het streven en denken van degenen die op aarde zijn. Deze kernpunten worden dan meestal weer omgezet in actie‑schema’s (dat gebeurt soms in de Grote, soms in de Kleine Raad); dus wat gaan wij ermee doen en wat gaan we eraan doen.
Op deze manier ontstaan dan de beslissingen van de Grote Raad, waarin dan b.v. wordt gezegd: Wij zullen de crisisverschijnselen verder moeten ontwikkelen omdat alleen zo bepaalde machtsverhoudingen kunnen worden doorbroken en er dus een zekere vernieuwingsmogelijkheid ontstaat, ook voor de gewone mens. Een vernieuwingsmogelijkheid, die dan beantwoordt aan de kosmische werkingen en hun invloed zoals wij reeds, hebben geconstateerd. Dit is trouwens één van de beslissingen, die op het ogenblik reeds genomen is.
En dan staan wij met het plan. De ontwikkeling van dat plan begint nogal snel. Het eerste plan (de hoofdpunten) is meestal een week, soms tien dagen na de Wessac‑bijeenkomst volledig bekend. Maar nu moet de actie beginnen. De voorrang moet worden bepaald en al die dingen meer.
Dat kan uitlopen tot drie maanden. U ziet, zelfs de geest is niet vrij van een zekere ambtenarij, ofschoon dit niet door ambtenaren maar door het begrip van democratische samenwerking tot stand komt. Want democratie heeft ook bepaalde verwarrende aspecten, zeker op de bijna anarchistische manier waarop zij bij ons in de Witte Broederschap wordt gehanteerd.
Hebben wij eenmaal de zaak afgesloten, dan blijft dus over: de invloed uit de kosmos. Nu werd deze op het Wessac‑feest overal vandaan gehaald.
Zij werd enorm scherp gebundeld en in focus gebracht. Normaliter komt zij alleen maar diffuus door. U kunt dat misschien vergelijken met gewoon zonlicht en zonlicht dat door een brandglas op een bepaald punt sterk wordt geconcentreerd. Daar waar door het brandglas vuur kan ontstaan, is daarbuiten alleen maar een zekere warmte aanwezig en misschien zelfs dat nog niet eens.
De vraag is nu: In hoeverre hebben wij juist gegokt? Wij hebben nu wel uit alle delen van dit stukje al de invloeden en krachten samengebracht en wij weten wat er aanwezig is, maar in welke mate treedt dat op? We kunnen zeggen dat de kracht van één zonnestraal zo groot is en dat wij zoveel zonnestralen kunnen concentreren maar als wij nu niet weten of het weer bewolkt of onbewolkt is, dan weten wij ook niet hoe scherp het licht zal zijn en wat dus de mogelijkheden zullen zijn. Hier ontstaat dus weer een onzekerheidselement. En om dat onzekerheidselement nu weer een klein beetje op te heffen, gaat de Broederschap uit van de actiegroepen.
Een actiegroep wordt samengesteld uit vrijwilligers. Als je geen zin meer hebt, dan doe je niet mee. Als je zin krijgt, dan kun je zo invallen. Heel vrij dus. Wat doet zo’n groep?
Een groep baseert zich op een speciaal deel van de invloeden, die er in de kosmos aanwezig zijn en kiest dan gewoonlijk, omdat je op aarde werkt, die invloeden welke op aarde toch al sterk merkbaar zijn. Deze worden nu weer bij elkaar gebracht en eigenlijk als in een kleine Wessac-bijeenkomst trachten wij nu een punt te vinden, waarop die ontlading mogelijk is. Dat is dus iemand, die op de een of andere manier harmonisch is met de kracht, die wij kunnen opwekken en die de intensiteit ervan zal kunnen verdragen. We krijgen nu het uitstorten van kracht vanuit kleine actiegroepen naar bepaalde personen, naar bepaalde plaatsen, bepaalde streken. Overal wordt dan de kosmische tendens bijzonder sterk merkbaar. Het is alsof je een soort tegenstelling gaat wekken in plaats van de nivellering die er normaal is omdat de aarde nu eenmaal in haar geheel in dat kosmisch veld aanwezig is. Door de verschillen, die wij zo opwekken, kunnen wij dus stimuleren en ook afremmen. Ik meende dat dit voor u interessant genoeg zou zijn om daar eens aandacht aan te besteden.
Ik weet, dat er mensen zijn voor wie de Wessac‑bijeenkomst eerder een soort sprookje is. Anderen zeggen: Nu ja, wat kunnen zij eigenlijk doen?
Wel, wat je kunt doen, is bijsturen. Als je een schip stuurt, heb je een roer nodig. Met dat roer kun je een schip, dat veel vaart heeft, niet onmiddellijk wenden. Dat gaat eenvoudig niet. In zo’n geval zou het roer veel te groot moeten zijn. Maar je kunt wel een afbuigen van de koers veroorzaken. Dat geldt ook, als je de krachtbron niet zelf in de hand hebt. Zolang er maar een bepaalde beweging is, die groot genoeg is ten aanzien van de massa, is het mogelijk om te manoeuvreren. Dat stuurvlak is nu de krachtconcentratie, die wordt opgebracht door de adepten op aarde plus de actiegroep, die met hen samenwerkt. Op deze manier kun je dus richting geven aan de historie. Je kunt haar niet stopzetten. Je kunt niet ineens de zaak veranderen of een totaal andere richting inslaan, maar je kunt de zaak afbuigen zodat de ontwikkelingen langzaam maar zeker anders verlopen. Geen rechtlijnige oorzaak‑en‑gevolg werkingen meer, maar een afbuiging naar een nieuwe oorzaak‑en‑gevolg reeks. Dat is nu hetgeen de Witte Broederschap doet.
Als ik zo praat over deze grote krachtuitstorting, dan blijft dat een beetje op een afstand. U gelooft het misschien wel, maar u heeft het nooit meegemaakt. Wat er nu in het groot bestaat, moet ook in het klein bestaan. Een voorbeeld heb ik al gegeven toen ik zei dat een adept in het brandpunt kan staan van de kosmische kracht, die een bepaalde actiegroep wekt. Maar waarom zou het een adept moeten zijn? Zeker voor een bewuste wisselwerking is er ten minste een adeptus minor (lagere ingewijde) nodig. Maar als wij alleen van bovenaf werken met een harmonie en geen bewuste actie meer eisen, kunnen wij mijnheer Jansen of mijnheer Pietersen ook nemen.
Als een mens leeft, dan bouwt hij door zijn manier van leven een bepaalde denkwijze, een bepaalde gedragsnorm op. Dat betekent voor hem innerlijk een zeker aantal harmonieën en ook een serie disharmonische verschijnselen. Indien nu die harmonieën ‑ want die zijn voor ons altijd het belangrijkst ‑ passen bij de kracht die de actiegroep gebruikt, dan kunnen wij zo iemand een enorme hoeveelheid energie geven. Dan kan hij b.v. plotseling veel meer werk verzetten dan normaal. Dan kan hij ineens de dingen veel helderder zien dan normaal. Zijn prestatievermogen loopt op, maar ook zijn uitstraling krijgt grotere invloed op zijn omgeving.
In enkele gevallen kunnen wij ook disharmonieën gebruiken. Als wij weten dat er in iemand een disharmonisch effect aanwezig is, dan kunnen wij ook dit versterken. Wij krijgen dan iemand, die zich verspreekt op een heel vervelende manier. Dan krijgen wij te maken met iemand, die dingen doet welke hij zonder die invloed eigenlijk liever niet gedaan zou hebben: Maar hij voelt zich op dat moment zo sterk en machtig, hij dènkt dat hij het kan en demaskeert zo zichzelf tegenover anderen. Dat zijn heel belangrijke dingen, die gebruikt kunnen worden in de economie, in de politiek. Ze kunnen soms ook gebruikt worden om in een geloofsrichting een bepaalde verandering tot stand te brengen. Uitstortingen van kracht naar één persoon zijn dus mogelijk, ook als de persoon zich daarvan niet bewust is.
Maar hoe zit het nu, als iemand op aarde een uitstorting van kracht verlangt? Er zijn heel veel mensen, die zeggen: “Ach God, geef mij kracht om mijn leed te dragen, om te genezen” of voor iets anders. Mensen dus, die ‑ al noemen zij het dan God ‑ in feite een beroep doen op een kosmisch geheel. Ook hier is het natuurlijk belangrijk in hoeverre de persoon een zekere harmonie in zich draagt. Iemand, die zegt: “Ach God, genees mij” en daarbij denkt “maar zorg dat ik niet uit de Ziektewet raak”, die komt niet ver. Maar een mens, die werkelijk op zo’n ogenblik gelooft en die zegt: “Die kracht moet er zijn, die is er”, die krijgt op dat ogenblik een energie, die veel groter is dan hij zelf ooit zou kunnen opbrengen. Hij wordt geladen met kracht omdat het past in het schema van een bepaalde werk‑ of actiegroep.
Ik haal hier de werkgroep erbij omdat bepaalde groepen een soort arbeid op aarde plegen te verrichten. Sommige willen de mensen helpen om bewuster te worden, maar er zijn er ook die mensen willen genezen en weer andere groepen willen de mensen innerlijke rust geven. En ook deze groepen kunnen een deel van de krachten, die voor hen toegankelijk zijn, in focus brengen op een persoon, die met hen harmonisch is. Zo kun je dus, als je aan paranormale genezing probeert te doen, soms fantastische resultaten behalen, zonder dat je eigenlijk helemaal weet hoe. Alleen omdat je instelling voldoende juist is om kracht te putten, die je wordt toegezonden door een bepaalde werkgroep of actiegroep. Dit is misschien ook een aardige verklaring voor soms onverklaarbare ontwikkelingen bij bepaalde personen.
Nu moet u ook rekening ermee houden dat de doorsnee‑mens niet in staat is om veelzijdig te zijn. Hij kan door zijn innerlijke afstemming één, misschien twee harmonische mogelijkheden opbrengen, maar dat hij werkelijk de gehele scala van mogelijkheden, waarmee actie‑ en werkgroepen kunnen werken, kan omvatten, is onwaarschijnlijk. Wij zien dat mensen, die normaal een bepaalde kracht ontvangen, innerlijk veranderen, van werkgebied veranderen en dan plotseling met andere krachten werken, maar ook andere resultaten krijgen, terwijl de eerste kracht wegvalt. Dan heeft u wel eens het idee: “ik ben verlaten”. Maar dat is niet waar. U heeft alleen geen toegang meer tot een bepaald deel van de kosmische krachtuitstortingen omdat u daarvoor gesloten bent. U bent niet meer harmonisch ermee dus kunt u ze niet meer opvangen. Heeft u een andere harmonie ontwikkeld en wilt u daarin actief zijn, dan krijgt u automatisch daarvoor de kracht die nodig is.
Dit is misschien een beetje anders dan het primitieve geloof van: als je maar in de geest vertrouwt, komt het wel in orde. Maar het is toch wel nodig dat je ergens in vertrouwt, want je moet een contactmogelijkheid erkennen. Hoe je die contactmogelijkheid construeert ‑ of dat nu God en alle lieve heiligen zijn of een pact met de duivel of het optreden van een Indiaanse medicijnman uit de geest ‑ maakt geen verschil uit. De aanvaarding van de krachtuitstorting is noodzakelijk, wil je zelf iets positiefs ermee kunnen doen.
Kracht tussen geest en mens, kracht tussen geest en geest, het samenvoegen van kosmische krachten en deze naar bepaalde geestelijke of stoffelijke entiteiten sturen, dat alles hebben wij nu gezien. Maar er moet nog iets anders aan de hand zijn want waar komt de kosmische kracht zelf vandaan?
Wij kunnen hier spreken over de krachtvelden, de onderlinge verhoudingen tussen sterren, de enorme hoeveelheden straling, die worden geproduceerd, vooral in het centrum van het Melkwegstelsel. Daarnaast kunnen wij natuurlijk spreken over hetgeen op geestelijk niveau gebeurt, maar als wij dat allemaal opsommen, dan hebben wij delen, wij hebben geen geheel. Het is een twee‑dimensionale voorstelling. Er is nog een derde dimensie.
Die derde dimensie is de absolute verbondenheid, die er bestaat tussen alle geestelijke en alle stoffelijke niveaus. Er is een relatie te stellen tussen het hoog‑geestelijke niveau en de microkosmos van het atoom, bij wijze van spreken. Ook hier zijn selecte krachtuitwisselingen mogelijk. Wij stellen daarom:
Er is een totaalkracht, die ons allen mee omvat en waaruit wij voor onszelf datgene destilleren wat met ons harmonisch is, wat ons past. Indien dit voor ons geldt, zal dit ook gelden voor elke entiteit, die bestaat ‑ in welke vorm dan ook ‑ in dezelfde kosmos. Dan zal elke entiteit, die leeft in een ster of in een planeet, die zich misschien uit in de een of andere stofwolk in de ruimte, geestelijk voor zich krachten putten uit het totaal.
Als wij dus spreken over kosmische krachten, dan hebben wij niet te maken met het totaal van de kosmische kracht, maar eigenlijk met datgene wat door de verschillende entiteiten of persoonlijkheden daaruit wordt geselecteerd. De kosmos zelf en de daarin optredende kracht zijn op zich harmonisch, maar de krachten die daaruit worden gedistilleerd door de verschillende persoonlijkheden behoeven op zich niet harmonisch te zijn omdat het delen zijn van het geheel, die zelfs een tegengestelde inhoud en werking kunnen bezitten. Wij hebben dus te maken met een enorm aantal persoonlijke uitstralingen, die echter op een zeer hoog geestelijk vlak liggen en die daarnaast ook vaak een reflectie vinden in een stoffelijke bevoertuiging.
Als wij nu a1 deze krachten hebben, dan zal er altijd een bepaalde vorm domineren. Als, bij wijze van spreken, vele entiteiten meer aan vernietiging denken dan aan opbouw, dan zal het geheel van de kosmische kracht, zoals die zich voor ons en voor de Witte Broederschap manifesteert, dus voornamelijk vernietigend zijn. Maar wij kunnen die vernietiging dan gebruiken om dingen op te ruimen, die wij toch niet nodig hebben.
Indien wij b.v. kanker willen genezen, moeten wij de kankercellen vernietigen. Daarvoor zou een dergelijke kracht bruikbaar zijn. Als er bepaalde denkbeelden op de wereld zijn, die wij uitermate gevaarlijk vinden, dan kunnen wij de vernietigende kracht gebruiken tegen de originatoren van die denkbeelden zelf en ze daardoor tot een vorm van ontbinding dwingen. Het is dus niet zo dat een kracht, die op zichzelf vernietigend is, niet bruikbaar is. Maar het is wel zo dat wij altijd gehouden zijn te werken met de persoonlijke uitstraling van alle groot‑kosmische entiteiten bij elkaar.
Ik meen dat in het voorgaande reeds duidelijk zou zijn geworden, dat de uitstraling in de materie bij dergelijke entiteiten enigszins parallel loopt aan de geestelijke uitstraling.
Als een zonnegeest bijzonder onevenwichtig en opgewonden is, dan zal de ster waardoor hij zich uit, een periode doormaken van instabiliteit, van sterke temperatuurwisseling aan het oppervlak. Maar dat betekent dan weer dat de uitstraling van die ster eveneens sterk fluctueert en dat zal voor degenen, die in de omgeving zijn, direct merkbaar zijn. Maar aangezien zo’n ster ook nog bijdraagt aan de totale stralingsverzadiging, voor zover deze kan optreden in b.v. het geheel van een Melkwegstelsel, zal ook daarin ‑ zij het in geringere mate ‑ een variant voorkomen.
Zo ontstaat dus die kosmische kracht, die in de uitstorting van krachten op de Wessac‑bijeenkomst wordt gezien. Zij is een samenvoeging van geestelijke en stoffelijke waarden, berustend op de persoonlijke harmonieën van grote entiteiten.
Elk mens, deel zijnde van dit grote geheel, zal zich aan deze stralingen niet geheel kunnen onttrekken. Hij heeft echter de aarde. De aarde is ook een persoonlijkheid. Zij zal haar eigen afstemming meestal baseren op een overeenstemming met b.v. de zon. Planeten onderling kunnen verschillen, maar alle planeten zijn geneigd om bij een oriëntatie een zekere harmonie met de zon in stand te houden. Dat komt nu eenmaal omdat zij voor kracht daaraan gebonden zijn en omdat de zon de planeetgeest meestal domineert.
De aarde kan dus een eigen instelling hebben. Die instelling werkt heel sterk in op alle mensen, die op aarde leven. Elke invloed, die met de eigen instelling van de aarde harmonisch is, zal dus in versterkte mate optreden, gemakkelijker te hanteren zijn en scherper gericht kunnen worden. Er zijn krachten, die je alleen betrekkelijk vaag kunt richten. Er zijn ook krachten, die je bij wijze van spreken op één cel van het lichaam van één persoon kunt richten. In het laatste geval hebben wij altijd te maken met een kracht, een tendens, die harmonisch is met de eigen kracht, met de eigen uitstraling van de aarde.
Op deze manier worden dus deze kosmische krachten, die wij als een onpersoonlijk geheel benaderen, toch door persoonlijkheden voortgebracht. Daar geestelijke uitstralingen bovendien beïnvloed zullen worden door de hoogste entiteiten die er in de geest bestaan (want ook daar zijn machts‑ en leerverhoudingen, moeten wij bovendien stellen dat de geestelijke inhoud, die in de stralingen mee tot uiting komt, zal worden bepaald door, wat wij noemen, de hoogste sferen.
Dan vloeit hieruit weer voort dat hoge geesten (onverschillig waar en in welke vorm zij ooit hebben geleefd; dat kan dus net zo goed Jezus zijn of Mohammed zowel als de een of andere onbegrepen persoonlijkheid van een verre planeet, mits deze tot een kosmisch bewustzijn is gekomen) manipulerend kunnen optreden op geestelijk niveau en daarmee extra tendensen meegeven aan de bestaande kosmische straling van het meer stoffelijke geheel.
Op deze wijze kunnen Groot‑Meesters ingrijpen en kunnen zij trachten hun eigen inzichten en harmonieën veel sterker op een wereld te doen gelden dan normaal gebruikelijk zou zijn. Ook zij maken deel uit van de kosmische invloed. En de uitstorting van kracht, die op de wereld in feite voortdurend plaatsvindt, maar in een meer diffuse vorm dan op het Wessac‑feest, draagt in zich dan ook altijd weer het kenmerk van deze entiteiten. Hiermee heb ik mijn onderwerp eigenlijk beëindigd, maar ik zou er enkele opmerkingen aan willen toevoegen.
- Als er bij ons wordt gezegd dat Groot‑krachten (en dan denken wij aan Jezus, aan bepaalde grote geestelijke Meesters) op een gegeven ogenblik dicht bij de aarde zijn, dan denkt een mens heel snel: Ach, dat is een kwestie van afstand. Zij dalen tot ons neer. Je zou eerder kunnen zeggen dat zij vanuit zich een straling (een kracht) opwekken, die sterk harmonisch is met die van de wereld, waarin zij hun eigen persoonlijkheid, hun willen mee tot uiting kunnen brengen. Dus, als wij zeggen dat grote geesten dicht bij deze wereld zijn (iets wat ook dit jaar weer het geval is), dan betekent dit dat hun bijzondere invloed gemakkelijker merkbaar zal worden in het totaal der krachtuitstortingen die op aarde plaatsvinden. Zo denken de mensen ook heel vaak: Ach, die krachten, dat zal ik wel zien. Ik kan het hun niet kwalijk nemen. Maar u heeft misschien wel eens opgemerkt dat een mens, die zich op een bepaalde wijze oriënteert t.a.v. de wereld en ook ten aanzien van geestelijke zaken en van zijn innerlijke toestand, resultaten boekt. Die resultaten worden dan deels schijnbaar moeiteloos tot stand gebracht. Die moeiteloosheid is te danken aan het feit, dat kosmische krachten ‑ van welke aard dan ook ‑ voor u werken, door u heen stromen, vanuit u werkzaam zijn. Het is dus voor een mens zeer belangrijk om zichzelf te oriënteren Als u weer eens wat hoort over de besluiten van de Grote Raad, dan is het misschien wel interessant om zelf eens na te gaan welke punten daarin voor u bijzonder begrijpelijk en aanvaardbaar zijn. Indien u zich daarop gaat concentreren, zult u ongetwijfeld in harmonie komen met bepaalde actiegroepen. Deze actiegroepen zullen dan middels u ‑ ook als u dat niet helemaal zelf kunt beseffen ‑ werkzaam zijn.
Er wordt door onze Orde, maar daarnaast ook door heel veel geestelijke bewegingen, geprobeerd om bepaalde harmonische kringen te stichten. Soms hebben deze kringen een bepaald doel. Het kan genezing zijn of meditatie, in andere gevallen hebben zij weer het karakter van een discussieclub of een soort geestelijke gezelligheidsvereniging. In al deze gevallen gaat het voornamelijk om de harmonie van die mensen. Want door hun harmonie vormen zij een betrekkelijk breed vlak, waarop kracht kan worden geprojecteerd. Krachten, die je bij één mens niet nauwkeurig zou kunnen onderbrengen, kun je in zo’n groep wel kwijt. Zo kun je door middel van een groep krachten en mogelijkheden verbreiden, wat niet mogelijk is via één persoon of slechts in uitzonderlijke situaties middel één persoon. Je maakt dus het verwerken van bepaalde krachten van kosmische geaardheid gemakkelijker en je hebt een vlak waarop krachtuitstortingen, die vanuit de geest worden gericht, gemakkelijker worden opgenomen en uitgedragen. Het is daarbij niet zo belangrijk, dat de groep zelf precies weet wat er aan de hand is. Fret is belangrijk dat de groep harmonisch is en dat de groep op haar manier met aanvaarding en met inzet actief is. Zo ziet u dat het werk van de Witte Broederschap en van alle krachten die daarbij een grote rol spelen, eigenlijk toch terechtkomt bij u op aarde. Want dat is het enige doel ervan dat voor u belangrijk is.
U ziet ook hoe belangrijk het voor u kan zijn om met enkele mensen harmonisch te zijn. Want door deze harmonie geeft u ons ‑ en natuurlijk ook vele hogere entiteiten ‑ de gelegenheid krachten op deze aarde tot uiting te brengen, die alleen via bepaalde harmonieën, soms zelfs grotere groepen, te uiten zijn. Zo kan de gehele scala van kosmische invloeden op aarde beter worden uitgedrukt en gericht worden gebruikt om de bewustwording van de mensheid en daarmede voor haar het gewinnen vaneen persoonlijke kosmische staat mogelijk te maken.
Een juist denkbeeld.
Een juist denkbeeld is voor een mens niet een denkbeeld dat met de werkelijkheid strookt; het is een denkbeeld dat strookt met zijn persoonlijkheid.
In het denken drukken wij het ‘ik’ uit. Al datgene, wat voor het ‘ik’ niet aanvaardbaar is of waarin het ‘ik’ zichzelf niet volledig erkent, brengt voor ons strijdigheid met zich mee. Elke strijdigheid betekent onvermogen om krachten juist te gebruiken. Maar op het ogenblik dat ik een denkbeeld koester en daaraan een volledige overgave ken omdat daarin geen enkel voorbehoud, geen bedenking, geen verwerping en ook geen angst aanwezig is, dan heb ik een denkbeeld gevonden waarop ik mij kan baseren, indien ik mijn persoonlijkheid wil instellen op andere en mogelijk hogere waarden.
Het ‘ik’ dat met dit denkbeeld bezig is, brengt daarmee alle strijdigheden die in het ‘ik’ bestaan tot rust. Er is dus sprake van een ontspanning terwijl men gelijktijdig door het denkbeeld veelal wordt gebiologeerd; men komt dus tot concentratie. Deze beide vormen tezamen de basis voor elke harmonie met hogere krachten.
Op het ogenblik dat ik op aarde gespannen ben, zal een geestelijke kracht deze spanningen eerst moeten verbreken om zich te kunnen manifesteren of om de eigen krachten in die mens tot uiting te brengen. Daar waar de persoon ontspannen is, gebeurt dit zonder dat er weerstand is. Er wordt dus meer kracht gemakkelijker en sneller overgebracht. Maar ik kan alleen krachten overdragen op basis van een erkenbare harmonie. Het juiste denkbeeld is voor een mens dus dat denkbeeld dat zozeer zijn eigen persoonlijkheid en misschien ook zijn eigen wensleven tot uitdrukking brengt, dat hij daarin het geheel van zijn harmonische mogelijkheden haast onwillekeurig concentreert en uitstraalt. Er is daarmee een basis geschapen, die voor elke geest te benaderen is. Deze basis kent niet de weerstand van de innerlijke verdeeldheid. Integendeel, door de volledige ontspanning plus de absolute gerichtheid zal elke entiteit, die in zich harmonisch is met de teneur van het uitgestraalde denkbeeld, het geheel van haar krachten en mogelijkheden in de persoon tot uitdrukking kunnen brengen.
Juist denken is voor vele mensen: denken aan de hand van een zeker schema, in overeenstemming met bepaalde regels of wetten. Nu zijn er voor ons wel degelijk schema’s en regels en wetten maar die liggen vast in onszelf en zijn het gevolg van onze gehele ontwikkeling als geest, onze stoffelijke geneigdheden en de wereld waarin wij ons bevinden. Hier kunnen geen algemene wetten gelden. Hier kan alleen datgene gelden wat in het ‘ik’ wordt aanvaard en gekend.
Vergeet niet, een wet die van buiten komt, kun je aanvaarden maar er toch innerlijk onder lijden, een zeker verzet er tegen kennen. Maar datgene wat deel uitmaakt van je wezen en persoonlijkheid, daartegen verzet je je niet, dat kun je zonder meer als juist en goed beleven en aanvaarden.
Hierin ligt dus weer het criterium: Ik heb geen werkelijkheid nodig; ik heb mijn werkelijkheid nodig. Ik heb geen instelling nodig die overeenkomt met bepaalde idealen, hoog‑geestelijk of anderszins. Ik heb alleen mijzelf nodig want ik ben het punt waardoor een contactmogelijkheid wordt geschapen. Het is mijn geestelijke ontwikkeling die zal bepalen met welke geestelijke sferen en niveaus ik in contact kan komen. Het is mijn instelling die zal bepalen welke krachten, welke inspiraties, welke uitingen van de geest door mij ontvangen kunnen worden en welke daarvan ik terzijde zal schuiven.
Een mens verandert. Als je een juiste gedachte hebt, zal die niet altijd juist blijven. Er komt een ogenblik dat je instelling, je denken moet veranderen om voor jezelf aanvaardbaar te zijn, en het is juist deze aanvaardbaarheid die noodzakelijk is. Want een mens, die zichzelf niet aanvaardt, is daardoor ook niet in staat om zelfs de hoogste goddelijke uiting te aanvaarden. De verwerping van het ‘ik’ impliceert de afwijzing van alle krachten. Zo dien je steeds weer voor jezelf een gedachte te formuleren.
Het denkbeeld mag groeien en veranderen. De juiste gedachte voor harmonische contacten heeft veel weg van een soort vervolgdroom. Een verhaal dat je jezelf voortdurend vertelt. Een verhaal waarin de wereld voor jou steeds aanvaardbaar is en waarin je met de wereld in vrede kunt leven, waarin alle uitingen van die wereld voor jou goed zijn. Kortom, een uitdrukking van je wens, van je wil, van de werkelijke vrijheid die je behoeft. En elk ogenblik dat je wereld verandert, dat jij verandert, zal de droom veranderen. Want het is niet het beeld dat bepalend is, het is de essentie van het ervaren die op de achtergrond schuilt. Er is geen sprake van een denkbeeld waarin bepaalde vormen aanvaardbaar en andere verwerpelijk zouden zijn, tenzij je dit persoonlijk als zodanig ervaart natuurlijk. Elk beeld is aanvaardbaar want het is een symbool. Het is niet de uitdrukking van een werkelijkheid, het is de uitdrukking van je wezen. Misschien mag ik u enkele voorbeelden geven.
Wij weten, dat bepaalde mensen in orgiastische bijeenkomsten zichzelf volledig verliezen en in dit zichzelf verliezen, waarbij een geloof aan hogere krachten ongetwijfeld een rol speelt, worden geïnspireerd en daaruit versterkt en met nieuwe innerlijke belevingen en kracht verrijkt verder kunnen gaan. Nu weten wij dat dergelijke bijeenkomsten normaal worden afgekeurd. Het is echter niet de handeling die belangrijk is, het is de manier waarop zij zichzelf verliezen en toch in harmonie blijven met wat zij als deel van zichzelf erkennen.
Een ander mens zal misschien juist de gehele wereld afwijzen. Hij zal in eenzaamheid wonen ergens in een kluis diep in een bos of in een woestijn, ergens weggescholen misschien op een berg, zichzelf lijden van allerhande aard aandoen en ontberingen zoeken. Maar hierin vindt hij een vorm van bevrediging. Hierdoor heeft hij het gevoel zichzelf te kunnen aanvaarden. Zijn dromen zijn dan meestal een verder ontwikkelen van datgene wat hij doormaakt. Maar het is deze droom, dit denkbeeld, waardoor voor hem inderdaad het Allerhoogste kenbaar wordt.
Soms zien wij procedures, die betrekkelijk algemeen worden toegepast om dit juiste denken te ontwikkelen. Het wonderlijke hierbij is dat zowel overvloed, beproeving door angst als eenzaamheid, beproeving door honger en dorst een rol hebben gespeeld.
In het Oosten bestaat er een 40‑daagse vasten. Men trekt zich terug in de eenzaamheid, vast gedurende 40 dagen en neemt in die periode zo weinig mogelijk vocht tot zich. Het lichaam verzwakt inderdaad.
Maar de mens wordt daartoe gedreven door een denkbeeld. Naarmate hij zich verder overwint en het vasten weet vol te houden, krijgt hij het gevoel dat zijn denkbeeld werkelijker wordt. Hij vindt vaak innerlijke verlichting en openbaring, die zeker niet aan het vasten en de eenzaamheid te danken zijn maar die te danken zijn aan een soort zelfverwezenlijking waarbij de mens eindelijk zichzelf aanvaard heeft zoals hij is.
Bij de Indianen kende men, evenals trouwens ook bij sommige negerstammen, het gebruik om jongelingen uit te zenden in de eenzaamheid, zeer summier of geheel niet bewapend. Zij moesten zich voeden met wat het land opleverde en moesten wachten totdat zij in hun dromen hun beschermgeesten (Manitoe’s) zouden ontmoeten.
Ook hier weer: een mens wordt op de proef gesteld. Naarmate de proef zwaarder wordt en hij dus zichzelf meer aanvaardt om hetgeen hij doet, staat hij ook meer open voor de krachten, die met zijn wezen harmonisch zijn. Is het een wonder dat de Indianen beweren dat tijdens een dergelijke beproeving eenieder op de duur juist dat symbool en die kracht zal ontmoeten, die persoonlijk bij hem passen? Is het een wonder dat door deze vorm van inwijding een man méér kan worden dan een man? Hier krijgen wij vormen van handelen, inderdaad. Maar dit handelen is altijd weer gericht op het bereiken van het juiste denkbeeld, de juiste gedachte.
Voor u in uw wereld zijn deze dingen niet zo eenvoudig. Ik kan mij niet voorstellen dat er onder u één is die zich voor een 40‑daagse vasten terugtrekt ergens op de top van een duin in het een of ander waterwingebied. U zou moeite hebben met uzelf, met de veldwachters en uzelf waarschijnlijk voor de gek houden. Daarom is het voor u niet aanvaardbaar. Maar ook voor u zijn er in uw leven bepaalde behoeften, angsten, begeerten. Als u deze kunt samenvoegen tot iets waardoor u niet meer bang bent, waardoor het beeld, dat u heeft ontwikkeld, voor u volledig aanvaardbaar is, innerlijk als het ware beleefbaar wordt, dan heeft u het juiste denkbeeld gevonden.
Het innerlijk licht.
Het innerlijk licht is eigenlijk geen licht. Het is niet iets wat wij zien, het is iets wat ons doet zien. Licht in de natuur is datgene waardoor je visueel kunt waarnemen wat er rond je is. Het innerlijk licht is datgene wat je mogelijk maakt te ontdekken wat er in je als werkelijke waarde bestaat.
De mens, die naar het innerlijk licht streeft, zoekt meestal naar het verschijnsel. Hij zoekt in zich die ademloze stilte, die verblinding, waarin hij voor een ogenblik opgaat, weggedragen in een droom van niet-zijn om met een vreugdig en versterkt gevoel weer terug te keren tot de werkelijkheid. Maar daarmee is eigenlijk niets veranderd.
Als wij een ogenblik opgaan in het innerlijk licht en wij keren terug, dan hebben wij het gevoel dat er iets groots is. Die beleving kan ons dan als zodanig sterken en steunen. Maar wij hebben niets méér ontdekt omtrent onszelf en onze relatie met de kosmos. Daarom is een langzaam ontwaken tot de werkelijkheid, die in je bestaat, m.i. te verkiezen. Indien men het innerlijk licht wil benaderen, moet men dus ook niet naar het licht zoeken, men moet proberen te zien. Zien, die verschijnselen die in je leven. Zien, die krachten die je plotseling aanvoelt als een deel van jezelf of als een voortdurende invloed in je persoonlijk leven. Op deze manier zul je vaak staan tegenover het ‘ik’ als mens, die uit een verlichte gang ineens een duistere kamer betreedt. Maar als je geduld hebt, als je in de schijnbare duisternis die onbegrijpelijkheden blijft waarnemen, dan tekenen zich langzaam vormen af.
Het alverblindende licht is iets wat wij niet eens kunnen verdragen. Ons innerlijk licht is misschien maar een enkel straaltje van de werkelijkheid, doordringend in de bekrompenheid van onze eigen waanwereld. Maar dat ene straaltje licht kan ons toch voldoende onze innerlijke wereld doen zien. En eerst wanneer wij die wereld zien, a.h.w. kennen, als we zien waar de meubels staan in onze innerlijke kamer, dan zijn wij misschien ook in staat naar de gordijnen te gaan en ze langzaam iets open te schuiven. En dan nog zullen wij dat niet doen om naar buiten te kijken, maar wij zullen eenvoudig ‑ ziende waar de scherpste contour, de scherpste definitie is ‑ proberen door concentratie daarop een duidelijker beeld te krijgen. Als die duidelijkheid ontstaat ten aanzien van één beseft deel van onze innerlijke wereld, dan kunnen wij rond ons kijken en ontdekken dat die duidelijkheid eveneens alle andere, misschien minder goed begrepen of minder juist gedefinieerde waarden van het ‘ik’ bevat.
Het innerlijk licht is een mogelijkheid tot zelferkenning, tot zelfontdekking. Het is zeker niet een kracht, die ons ontrukt aan onszelf.
Misschien vindt u het vreemd dat ik in een cursus, die over kosmische krachten moet gaan, juist dit onderwerp aanstip. Maar wat is de kosmos ons waard als wij niet weten waar haar krachten op inwerken? Als wij weten dat wij ons bewegen en wij weten niet waarheen wij ons bewegen, hoe kunnen wij onze weg dan bepalen? Slechts de mens, die een eerlijk en juist beeld begint te krijgen van al wat er in hem leeft, kan ook naar buiten toe bewust handelen. En wat meer is, hij zal de kracht van licht, die dan in hem doordringt, leren erkennen in de wereld om hem heen. Zoals hij eens leerde eerst zichzelf te kennen, zo kan hij ‑ nu hij eenmaal zichzelf kent ‑ de waarheid zien achter de schemering van illusies, die overal rond hem bestaan. Hij dringt door in een werkelijkheid, die meer bevat dan menselijke feiten.
Als wij kosmische krachten beschrijven, dan is die beschrijving betrekkelijk nutteloos voor een mens, die niet in staat is de betekenis van de kosmische kracht voor zichzelf te beseffen.
Als wij vertellen welke bijzondere uitstortingen van kracht er plaatsvinden op deze wereld, zo is dit alles betrekkelijk zinloos en nutteloos, indien een mens niet zelf weet hoe zijn innerlijke structuur is en of hij daarmee in contact kan komen. Daarom is voor de bewustwording ‑ althans in mijn ogen ‑ het innerlijk licht een noodzakelijk deel van de bewustwording, ja, zelfs de basis van een bewustwording tot een werkelijke wereld. Het is ook daarom dat ik met nadruk juist dit punt belicht.
Laat mij besluiten met op te merken dat het innerlijk licht, waarover wij spreken, weliswaar van goddelijke origine is maar een goddelijke origine die ook kan worden toegekend aan het werkelijke ego dat wij zijn. Het is onze ik-heid, verbonden met het tijdloze, waaruit het licht van de werkelijkheid kan doordringen in de bekrompenheid van ons tijdelijk besef in de een of andere wereld. Wij zien dan wat vluchtig en tijdelijk is. Wij zien wat schijnvormen zijn en wij erkennen wat als een onwrikbaar deel van ons wezen en denken op dit ogenblik in ons vastligt. Daarmee hebben wij de werkelijkheid gevonden. Daarmee zijn wij dichter gekomen tot een harmonisch bestaan, waarin het gehele ego ‑ ongeacht de vele voertuigen waarin het zich misschien manifesteert ‑ tot uitdrukking komt.
Beantwoorden wij aan datgene wat wij in de kosmos (het tijdloze vlak) zijn, zo beantwoorden wij aan elke vorm, die wij kunnen aannemen. Elke vorm, waarin wij verschijnen, krijgt zijn kosmische betekenis indien ons besef in staat is het kosmisch ‘ik’ te koppelen aan de tijdelijkheid der verschijnselen.
Ik hoop dat ik met deze enkele opmerkingen omtrent het innerlijk licht heb bijgedragen tot een juistere waardering van de innerlijke verlichting, die zo menigeen nastreeft, en ook een juister beeld heb gegeven van datgene wat u daarin mag verwachten en wat u daarmee kunt bereiken.
Een nieuwe dag.
De meeste mensen denken elke nieuwe dag weer aan datgene wat zij gisteren hebben gedacht en daardoor beseffen zij niet wat zij vandaag beleven.
Gisteren is voorbij, morgen is nog niet gekomen. Ik ben vandaag alles wat ik geweest ben. Alles wat ik zal zijn, is vandaag in mij. Vandaag ben ik de werkelijkheid, de eeuwigheid, alle dingen.
Ik kan spreken van een nieuwe dag, maar verander ik dan datgene wat ik kosmisch ben? Ik druk slechts hetzelfde op een andere wijze uit. Laat mij beseffen hoe oneindig ik ben, hoe onbeperkt de werkelijkheid is van waaruit ik leef.
Ik zal elke nieuwe dag slechts zien als een uitdrukking van dat wat ik ben en in deze uitdrukking waarmaken datgene wat ik voel te moeten zijn. Zo beantwoord ik aan de drang, die in mij bestaat, om mijzelf waar te maken. Zo beantwoord ik aan de eisen van de wereld, die van mij een voortdurende wisselwerking verlangt en zo word ik steeds meer bewust van mijzelf én van de wereld, zodat de eeuwigheid voor mij meer aanvaardbaar wordt.