31 augustus 1979
Dit is een nogal wonderlijk onderwerp. Ik meen er daarom goed aan te doen om één geval als voorbeeld te nemen, dan kunnen we van daaruit verder werken.
We gaan terug naar een ver verleden. Er is eens een tijd in zijn bestaan een hyenahond geweest, een warmbloedig dier dat tussen de hyena en de hond in zit. In die periode heeft hij, bewust of onbewust, wat bescherming gegeven aan een paar zwakkere dieren, als zijn eetlust althans niet te groot was. Hij wordt neergeveld en gaat over. Dan is er een schemerige sfeer, niet al te gezellig zullen we maar zeggen, ook niet ongezellig. Het is een soort slaap waarin je vaag nog terugdenkt aan stoffelijke dingen. En haast onwillekeurig verlang je ernaar om weer op aarde leven, maar je wilt wat anders zijn. Zo incarneert hij: een kind in een menselijke stam. Hij heeft veel van zijn oude jagerseigenschappen behouden. Als hij wat groter wordt, blijkt hij ook een uitstekend jager te zijn. Hij is wat nors van aard en ook die reactie zou men kunnen herleiden tot zijn vorig bestaan. Als jager heeft hij enkele keren grote successen geboekt totdat er eens door de stam een aanval wordt gedaan op een sabeltandtijger die nogal eens de prooi verjaagt. Hij behoort tot degenen die de directe aanval moeten doen; het dier lokken naar de plaats waar anderen het met stenen kunnen doden. En inderdaad, de tijger wordt gedood, maar ook onze vriend overleeft het niet.
Hij heeft nu een heel ander herinneringsvermogen. Daardoor is zijn wereld wat lichter. De scènes trekken aan hem voorbij. Hij herkent hier en daar rond zich mensachtige figuren en daarmee kan hij een gesprek beginnen. Toch is zijn begrip van de geestelijke wereld nog niet groot. Hij denkt eraan als een normaal verdergaan van het stoffelijke leven. Hij zou op jacht willen gaan, maar er is weinig jachtbuit. Dan probeert hij te weten te komen waar die buit wel is. En al studerende ‑ als men het zo mag noemen ‑ komt hij erachter dat zijn eigen wereld eigenlijk nu veel groter is dan hij ooit heeft gedacht, maar dat jagen niet nodig is. Tot zijn verbazing ontdekt hij ook dat hij niet moe wordt, niet slaapt en niet eet. Lange tijd is dit voor hem een reden om in uitbundige vreugde overal heen en weer te zwerven en steeds weer confrontaties aan te gaan met allerlei figuren die hij op zijn weg ontmoet. Dan echter slaat langzaam maar zeker de verveling toe. Het land mag wijd zijn, maar de hemel is zonder zon, er is alleen maar een diffuus licht. En rusteloos verdergaan en steeds maar weer hetzelfde doen dat interesseert hem niet. Hij begint terug te denken aan de wereld. Hij herinnert zich de stam. En zo incarneert hij weer.
Hij komt nu terecht in een Nubische familie die tamelijk primitief leeft. Nu is hij wat meer mededeelzaam. Hij heeft herinneringen aan het vorige menselijke contact. Ook de kwaliteiten, die hij als jager heeft ontwikkeld, komen goed van pas. Doordat hij wat voorlijk is vergeleken bij anderen die in de stam incarneren krijgt hij ook enig onderricht van een soort sjamaan, een toverdokter. Hij leert het een en ander. Hij doet veel en eindigt door per ongeluk op een giftige slang te trappen. Hij gaat over en nu is zijn wereld ineens een andere. De wereld van de geesten en van de goden waarvan men hem heeft verteld is niet helemaal precies zo te vinden. Soms ziet hij wel schimmige figuren. Het contact met andere geesten is gemakkelijker. Het lijkt ook alsof de hemel lichter is. Hij zoekt verder en vindt woningen zoals hij ze heeft gekend op aarde en mensen waarmee hij kan spreken en wonderlijk genoeg ook figuren, die aan goden of aan buitengewone lichtverschijnselen doen denken, die hem op een manier die hij zelf nog niet helemaal kan beschrijven of beseffen mededelingen doen. Het leven is ingewikkelder dan hij dacht. Hij besloot weer te incarneren.
Het blijkt, dat hij nu terecht is gekomen in een vrouwelijk kind in Neder‑Egypte. Een lange tijd zijn er wat moeilijkheden in deze incarnatie, want de mannelijke achtergronden, de behoefte om te jagen, om zich te doen gelden zijn wel degelijk op de achtergrond aanwezig. Het gedrag is niet zo vrouwelijk als men misschien zou wensen, maar het komt toch tot een huwelijk. Zij huwt met een schrijver, een klerk en heeft het geluk om in een middenstandsfamilie terecht te komen. Er komen kinderen. Het leven gaat op een aardige en aangename wijze verder, totdat ze 33 à 34 jaar is en overlijdt als gevolg van een van de vele ziekten die regelmatig ook Egypte hebben geplaagd.
Het leven in de geest is nu heel anders geworden. Er worden andere contacten gelegd. De band, die met de kinderen is ontstaan, heeft tevens een nieuwe band gelegd met alle levenden. Er is een nieuwe visie, er is een nieuw denken. Zo zijn ook de werelden die worden betreden, anders geworden. Zeker, er is een wereld waarin je farao’s ziet, priesters en priesteressen. Daarnaast is er een wereld waarin je over groene velden kunt gaan en misschien zijn er hier en daar al tuinen te vinden. Maar ook hier verbleken de herinneringen aan de legenden en er blijft over het contact met de medemensen. En veel sterker dan voordien ooit het geval is geweest een gevoel van verbondenheid met degenen die op aarde leven. Deze gevoelsbeleving brengt eigenlijk voor het eerst deze persoonlijkheid ertoe om vanuit de geest op aarde waarnemingen te doen.
Toch blijkt ook dit op den duur niet te voldoen. De volgende incarnatie heeft dan plaats in Griekenland waar de eerste christenen een nog wat moeilijke tijd doormaken en waar de oude filosofie nog welig tiert. Het is weer een jonge man geworden. De familie is deze keer tamelijk arm. De vader is opzichter van een mijn. Maar de behoefte om zich te laten gelden, de behoefte om te zoeken en te denken brengt hem in deze incarnatie ertoe te studeren. Hij leert lezen en schrijven. Als een retor hier of daar een mooi verhaal afsteekt, als een filosoof zich verdiept ‑ vaak in het openbaar ‑ in de meest krankzinnige speculaties, dan tuiten zijn oren en is hij voortdurend druk bezig. Hij huwt. Hij komt een paar rangen omhoog en wordt tenslotte de leider van een havenbedrijf dat wordt gefinancierd door een paar grote kooplieden. De leeftijd die hij bereikt is nu ook wat hoger, hij wordt 55 jaar voordat hij weer naar de sferen overgaat. De herinneringen, die hij heeft zijn nu zo volledig geworden en zijn interesse voor de aarde is zo groot dat hij na de eerste periode van bespiegeling en de eerste contacten met anderen ook steeds blijft nazoeken: waar is die wereld gebleven? Wat is er gaande?
De relaties met hen die op aarde zijn vrienden zijn geweest, probeert hij weer op te nemen. Maar ook ontmoet hij nu in zijn sfeer een aantal personen die hij kent uit het eerste stamverband waarin hij is geweest. Hij herkent mensen die hij heeft leren kennen toen hij in de Nubische familie zat. Op deze manier is zijn wereld plotseling vol van allerlei relaties, verhoudingen, gevoelens van verplichting, van dankbaarheid maar ook van afkeer en afwijzing. Het gevolg is, dat de periode waarin hij nu in de geest leeft zeer intens is. Het merendeel van de belevingen zijn zelfs zeer lichtend; hij leeft nu a.h.w. onder een zonnige hemel. Vooral poogt hij erachter te komen wat hem nu eigenlijk beweegt. Het resultaat is wederom een incarnatie, die in dit geval tamelijk snel gebeurt en plaatsvindt in Noord‑Italië.
Hij maakt dan kennis met het christendom; wordt monnik. Hij wordt dan getroffen door de toen heersende tuberculose en overlijdt op ongeveer 25‑jarige leeftijd.
Kort daarop incarneert hij in Frankrijk. Nu wederom in een vrouwelijke vorm. Door haar opvattingen, die aan de ene kant ongetwijfeld ook stammen uit de Griekse periode en aan de andere kant haar vroomheid die zeker ook uit de laatste periode voortkomt, wordt ze een wonderlijke figuur. Een courtisane die gelijktijdig vroom is, die voor de kerk en het gezag alles schijnt over te hebben en toch alles wat ze voor anderen overheeft ook weer rijkelijk, laat betalen. Het gaat allemaal heel goed tot ongeveer de 33 à 34 jarige leeftijd toen iemand het nodig vond om deze dame te vergiftigen. De belevingen van onze persoonlijkheid zijn nu wat bitterder, omdat de dood bitter is geweest. Er zijn wraakgevoelens ontstaan. Het wisselt een tijdlang tussen een lichtere sfeer en het toch weer duiken in een bijna duistere wereld. Het is alsof demonie en absolute vrede een voortdurende strijd voeren in de persoonlijkheid. Hierdoor duurt het weer wat langer voordat de volgende incarnatie komt die vreemd genoeg deze maal weer in een vrouwelijke gedaante is.
Nu zitten we al in de late middeleeuwen. De dame in kwestie wordt geboren in een arm gezin. Zij huwt met een handwerksgezel die zich opwerkt tot een behoorlijk meester ergens in Zuid-Duitsland. Er komen kinderen, zelfs betrekkelijk veel, voetbal was er nog niet, anders had men wel een elftal kunnen samenstellen. Uit de volheid van deze belevingen is de komst van een nakomertje de oorzaak van de dood door wat men noemt de kraamvrouwenkoorts.
De banden met de wereld zijn nu zeer intens geworden, want nu pas beseft degene die bijna weer onzijdig in een wereld leeft waarin herinneringen en licht door elkaar gemengd zijn, dat vele van de personen die kinderen zijn geweest in de laatste incarnatie ook in vroegere incarnaties al hebben behoord tot de eigen omgeving. Er bouwt zich een beeld op van een menselijke samenhang waarin altijd weer de een de ander ontmoet en men elkaar soms als het ware helpt, soms hindert. Het besef, dat deze banden een verklaring nodig hebben, brengt de persoon in kwestie ertoe zich nu geheel te verdiepen in de leringen, die worden gegeven in Zomerland waar hij vertoeft. Het resultaat is, dat hij aanmerkelijk hoger stijgt dan voorheen en een tijdlang leeft in een wereld waarin vormen bijna geen betekenis hebben. Maar nog is er geen mogelijkheid tot overgang naar een vormloze wereld. Het gevolg: incarnatie.
Een jonge man, een Fransman. Tijd 1870. Hij is soldaat en sneuvelt. Het leven is onbevredigend geweest. Er wordt zeer snel gezocht naar een verklaring voor het verschijnsel van wat die strijd en oorlog te betekenen heeft. Ik denk, dat hierbij ook de vorige vrouwelijke incarnaties mede een rol hebben gespeeld. Er ontstaat een verwerping van hetgeen er is gebeurd. Er volgt een hernieuwde incarnatie. Deze keer in Engeland.
Wederom mannelijk en vreemd genoeg weer in dienstverband. Nu echter geen ongeval. Wel een tijdlang koloniale dienst, daarna huwelijk en een tamelijk gelukkig burgerleven als waard in een klein dorp. De man wordt ruim 60 jaar. Nu heeft zijn leven langzaam maar zeker gestalte gekregen. Toch mankeert er iets aan. Hij heeft niet het gevoel dat de banden met de mensheid snel genoeg worden beleefd. En nu voor het eerst is er een bewust zoeken naar een incarnatiemogelijkheid. En wat daarbij eveneens belangrijk is: hij heeft nu een bepaald doel met de incarnatiemogelijkheid.
De volgende incarnatie vindt plaats in een tamelijk welgestelde middenstandsfamilie in de Ver. Staten, in Denver. Hij wordt natuurlijk verliefd. Hij trouwt. Hij trekt naar het westen waar alles nog niet zo rustig is als het zou moeten zijn. Tenslotte vestigt hij zich in de buurt van Texas. Daar leidt hij een ranchers life. Hij brengt kinderen voort en houdt vee. Hij houdt zich veel bezig met de natuur. Er is ook nog wel strijd in die dagen. Nu vloeien voor het eerst in die persoonlijkheid de begrippen strijd en leven samen. Het wordt een harmonisch geheel. Het is niet meer een absolute antithese. Het man of vrouw zijn is ook niet meer een kwestie van tegenstellingen. Het is eerder in het eigen besef een elkaar aanvullen geworden. De dood, betrekkelijk vroeg op ongeveer 40‑jarige leeftijd brengt niet alleen de mogelijkheid om in Zomerland op adem te komen, maar is een steeds verdergaan in de richting van de geestelijke wereld. Eindelijk wordt dan de lichtwereld bereikt. In deze wereld, waarin het kleurige licht de werkelijke uitdrukking is geworden, begrijpt de persoon dat alle banden, al bestaan ze vanaf de eerste incarnatie als mens, van belang zijn voor het eigen “ik”. Er is een naspeuren van de banden die er waren; sommige levend op aarde, andere in de sferen. Er wordt geprobeerd contact op te nemen. Uit deze pogingen ontstaat langzamerhand een zich met elkaar vereenzelvigen. Zo ontdekt de persoon dat bepaalde zaken, die in de geestelijke wereld eigenlijk heel normaal zijn, op aarde op dit moment onbekend zijn. Dankzij het opkomende spiritisme, dat overigens voorlopig nog vooral met fenomenen werkt, is er een mogelijkheid om hier en daar contact op te nemen. In de twintiger jaren wordt contact opgenomen met een vrouwelijk medium in Amsterdam. Nu wordt ontdekt dat ook anderen op deze manier werken. Er ontstaat een aansluiting.
De persoon, wiens leven ik hier in het kort heb beschreven, is nu een werkend lid van onze Orde in de geest.
U zult zeggen: Waarom dit hele verhaal? Hoe kan ik het u anders duidelijk maken? De kringloop des levens is niet alleen maar geboren worden, kindsheid, ouder worden en dan langzamerhand overlijden. Het is eerder een voortdurende herhaling van het leven op aarde, maar onder steeds wisselende omstandigheden. Het is niet een kwestie van: je behoort tot een bepaalde sekse en die blijft zo. Integendeel, het blijkt dat de sekse nogal eens wisselt in de loop der incarnaties. Maar vreemd genoeg wel weer dat, als men in een bepaalde sekse incarneert, het waarschijnlijk is dat men enkele voorgaande of enkele volgende incarnaties dezelfde sekse zal behouden bij het weer op aarde verschijnen. De kringloop is een bewustzijnsontwikkeling. Ook dat heb ik proberen duidelijk te maken in mijn verhaal. U moet niet denken dat iemand, die voor het eerst mens is geweest, in een hemel komt vol licht en vol wijsheid en onmiddellijk geheel klaar staat om de hoogste taken te aanvaarden. Integendeel; hij leeft in een soort schaduwwereld waarin wel wat licht is, maar waarin toch weer steeds een terugval is, waarin de verveling soms sterk de overhand kan hebben. Een wereld waaraan je zelfs ondanks jezelf aan ontvlucht zonder te weten waarheen je vlucht.
Als je bewuster wordt, dan ga je de incarnaties zoeken in overeenstemming met je karakter of je mogelijkheden. Onwillekeurig word je in de eerste incarnaties vooral bepaald door de eigenschappen die je al hebt vergaard, het bewustzijn dat in je reeds bestaat. Dat bevat vaak ook stoffelijke vaardigheden. Naarmate de incarnatiecyclus vordert, zijn die vaardigheden eigenlijk minder belangrijk geworden. Het gaat nu eerder om het verwerven van iets wat je niet hebt. Daardoor vindt de incarnatie inderdaad bewuster plaats en zal bovendien vaak genoegen worden genomen met een incarnatie, die men vanuit een menselijk standpunt alles behalve redelijk vindt.
Wie dus over de kringloop des levens wil spreken, moet in de eerste plaats begrijpen dat het leven op aarde zoals u het nu kent, alleen maar een fase is, in een totale ontwikkelingsgang en dat alle verdergaande ervaringen (of ze geestelijk zijn geweest of stoffelijk) mede een rol zullen spelen in de emoties, de achtergronden, de intuïties en het onderbewustzijn, dat nu in dit leven uw keuze en uw gerichtheid mede bepalen. Ik hoop, dat ik dat in ieder geval duidelijk heb gemaakt.
Dan moeten we in het tweede gedeelte van deze inleiding ons wat meer tot de stof gaan bepalen. Ik begin met een oud en bekend verhaal.
Op het ogenblik, dat de bevruchting plaatsvindt en de eerste celdeling in de eicel mogelijk wordt, zal een geest beslag kunnen leggen op het wordende lichaam. Het bewustzijn bevindt zich dan nog grotendeels in een geestelijke sfeer. De herinnering aangaande vorige levens, voor zover die in de geest behouden bleef, is aanwezig. Maar naarmate het lichaam meer de voltooiing nadert, het zenuwstelsel vollediger wordt en vooral ook de wisselwerking tussen hersenen en de rest van het lichaam groter, zal de entiteit a.h.w. verzinken in het wordende kind. Nu moet u wel begrijpen, dat de moeder op dat moment het milieu is van het kind. Als dus de moeder een schok ondergaat, dan heeft het wordende kind te maken met een soort aardbeving of met een enorme spanning! Als de moeder verkeerde stoffen op welke wijze dan ook naar binnen krijgt, dan is er milieuvervuiling voor het kind en zo verder. In die prenatale periode zijn er dus wel degelijk belevingen. Bovendien is een geest telepathisch. In het begin (na vooral de 4e maand tot ongeveer de 6e à 7e maand) zou men kunnen zeggen, dat het kind eigenlijk de gedachten van de moeder leest en soms zelfs waarneemt, door de ogen van de moeder. Het kind heeft in deze periode ook de neiging om de moeder te beïnvloeden. Dat is dan een wederkerige beïnvloeding waarvan de resultaten soms zijn emotionaliteit wrevel, soms een ogenblik van werkelijkheidsvervreemding voor de moeder. Dat komt allemaal voor.
Zijn er nu geen schokken, dan zal het kind langzaam maar zeker zijn aandacht meer en meer gaan richten op alles wat in het leven buiten de moeder bekend is. Deze concentratie brengt een innerlijke spanning teweeg, die gepaard gaand met de geboortegolf, gelijktijdig een soort amnesie veroorzaakt: een verdringing van het grootste gedeelte van de incarnatieherinneringen die er nog bestaan in het onderbewustzijn. Is dat niet het geval en heeft de moeder met b.v. enorme geestelijke spanningen te maken, dan zou het wel eens kunnen zijn dat die voor het kind absoluut onaanvaardbaar zijn. In dat geval kan er een geestelijk of psychisch trauma ontstaan bij het kind en in sommige gevallen zelfs een absolute levensontkenning, en dan kan de geest zich zonder meer terugtrekken. De vrucht wordt voortijdig verloren of het kind wordt dood geboren.
Als we dit allemaal bekijken, dan is het duidelijk: niet alleen de voorgaande incarnaties en alle belevingen in de sferen, maar wel degelijk ook de prenatale periode, vooral vanaf de 4e maand tot de geboorte, zijn van groot belang voor de vorming van de persoonlijkheid die u als mens zult leren kennen. Nu weet ik wel, dat het bewustzijn dan over het algemeen gering is. Alles is verdrongen naar het onderbewustzijn. En als het daaruit voortkomt, is het eerder een soort fantasie dan iets wat ook door het kind als een volledige werkelijkheid wordt ervaren.
In die periode zal dus de moeder eigenlijk al het lot van haar wordend kind mede gaan bestemmen. Het is goed dat te weten. En wat dat betreft ook de vader. Want als de vader de moeder de pest in jaagt, dan krijgt de moeder emoties en het kind de schokken.
Geboorte
In de geboorte verdwijnt een groot gedeelte van de herinneringen. Wat er overblijft is net voldoende om een vaag, droomslaap leven in het wordende kind in stand te houden waardoor compensatie kan worden gevonden voor de scherpe, maar in definitie toch wel vage indrukken die uit de buitenwereld worden verkregen. Instinctieve lichamelijke drangverschijnselen beheersen dan ook voor een groot gedeelte het gedrag. Sommige kinderen zijn echter bewuster dan andere. Dat blijkt al na enkele weken, wanneer die kinderen niet alleen gaan reageren op één persoon, maar personen a.h.w. bewust schijnen waar te nemen en daarbij sommigen afwijzen (pruilgedrag, huilen) en anderen absoluut aanvaarden. Hierbij kunnen de moeder en de vader even buiten beschouwing worden gelaten. Het gaat dus om andere persoonlijkheden.
In diezelfde periode zien we al een eerste voorkeur optreden voor bepaalde kleuren. Het blijkt bv. dat sommige baby’s zich erg gelukkig voelen, als er iets van rood in de buurt is. Anderen voelen zich veel beter als hun omgeving helder is; veel wit en geel bevat. Weer andere baby’s blijken zich heel gelukkig te voelen en gemakkelijker en ontspannender te reageren, als er blauw is. Dat heeft natuurlijk niets te maken met de lichamelijke functies, maar het blijkt wel uit de reacties van het kind. Als men kinderen verplaatst uit een omgeving waarin zij zich behaaglijk voelen (o.m. door kleuren en uit bepaalde waarden van de atmosfeer naar andere), dan blijkt dat hun gedrag ook ineens verandert. Er komen meer driftbuien voor, grotere ongedurigheid en zelfs onregelmatigheden zowel in de behoefte aan voeding als in de afscheiding van overtollige stoffen. Het is ook hier goed te begrijpen, dat in deze periode het kind wel niet een volwaardig mens is volgens menselijke normen, maar dat het in zich een belevings‑ en registratiemogelijkheid bezit die zeker gelijkwaardig is aan datgene wat ook een normaal ontwikkeld volwassen mens bezit. Pas wanneer het eigen bewegen het bewustzijn gaat domineren, krijgen we langzamerhand een overheersing van lichamelijkheid; en die houdt meestal enkele jaren aan. Bij de meeste kinderen ligt die periode zo – ongeveer – tussen 9 maanden en 2½ à 3 jaar.
Wanneer de kinderen in deze tijd lichamelijk bezig zijn, dan betekent het niet dat er geen geestelijke processen bestaan. Het kind neemt veel scherper waar; maar niet rationeel, alleen emotioneel. De emoties, die in deze tijd worden ondergaan, zullen later conditionerend zijn ten aanzien van het gedrag.
In de periode van ongeveer 2½ tot 5 à 6 jaar is de relatie met de medemens het meest belangrijk; het contact met mensen en vooral ook de poging om zich daarbij selectief op te stellen. Kinderen, die dan een grote emotionele bescherming krijgen, tonen veel eenkennigheid. Kinderen daarentegen, die met anderen worden geconfronteerd zijn vaak bijna brutaal. Overigens, de ontwikkeling zal ongeveer gelijk kunnen zijn, maar de brutaaltjes manifesteren die beter, en lijken dus voorlijk te zijn. Kinderen, die erg beschermd worden, kunnen b.v. hun spreekreactie uitstellen tot de 4 à 5‑jarige leeftijd. Kinderen, die zeer veel contacten hebben, zullen vaak na de eerste klanken die al op vroege leeftijd worden geleerd tot een redelijk taalgebruik, een communicatiemogelijkheid komen rond de 3 jaar. Het is goed ook dit in ogenschouw te nemen. Er kan dus een heel jaar verschil zitten in spraakontwikkeling eigenlijk alleen op grond van de contacten met de omgeving. Het is niet goed om kinderen in de leeftijd van 2 tot ongeveer 5 jaar teveel te beschermen. Laat hen hun eigen ervaringen opdoen en vooral laat hen zoveel mogelijk met kinderen in contact komen en als het even kan ook met volwassenen zonder hun dit contact op te leggen. De normale gedragsfasen spelen zich wel af; maar verflauwd. Het wereldcontact wordt groter, wat een grotere openheid betekent op latere leeftijd.
Kinderen, die deze communicatiemogelijkheid hebben leren gebruiken, leren gemakkelijker. Zij zijn vaak logischer in hun benadering van de leerstof. Zij zijn minder geneigd om hun grillen op anderen uit te leven, want zij hebben geleerd dat de wereld daar niet op gesteld is en vaak onaangenaam reageert. Het stoffelijke leerproces van 5 à 6‑jarige leeftijd tot tegenwoordig bij u de 14‑jarige leeftijd (ik weet dat u lang op school moet zitten, maar in die tijd leert u toch niets bij) is een periode waarin men eigenlijk voor het eerst wordt geconfronteerd met werk. Het is misschien goed u te realiseren dat leren wel degelijk arbeid betekent. Het kind moet dan ook de kans krijgen om de arbeid af te wisselen met ontspanning. Maar het moet niet de kans krijgen het werk te verschuiven zodat het zich teveel kan opstapelen.
De confrontatie met gegevens van buitenaf kan bovendien worden gestimuleerd door de belangstelling die op grond van vorige incarnaties soms bij het kind naar voren komt. Als een kind een bijzondere belangstelling toont voor bepaalde onderwerpen, wees dan niet bang om het kind daarin een verdere ontwikkeling te laten doormaken. Als het kind zich b.v. erg bezighoudt met het menselijke lichaam, geef het desnoods een anatomische atlas om in te bladeren. Dat klinkt krankzinnig en men zegt dan: Die kinderen zijn daar nog niet rijp voor. Kinderen zijn op die punten rijper dan u denkt en wel op grond van hetgeen door vorige incarnaties mede in hun onderbewustzijn aanwezig is. Kinderen, die op deze leeftijd constructief willen spelen (dat komt ook bij meisjes voor), moeten die kans hebben. Dus als het meisje een meccano wil hebben, geef haar een meccano en zeg niet: Neem jij maar een fornuisje. Omgekeerd: jongens hebben heel vaak de behoefte om te koesteren. Dat kan ook uit een vorige incarnatie komen. Waaróm zou een knaap niet met poppen spelen? Men moet deze dingen niet overdrijven. Laat de kinderen dat onder elkaar opknappen. Verbied het niet, maar als ze een specifieke aanleg hebben, laten ze deze gebruiken en ontwikkelen. Hierdoor bereikt u dat na afloop van het leerproces u niet alleen te maken heeft met een wezen dat goed is gedresseerd en waar de nodige kennis op de een of andere manier dan nog wel ingehamerd is, maar ook met iemand, die een persoonlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt waardoor een aansluiting wordt gevonden tussen in het onderbewustzijn voor een groot deel aanwezige herinneringen van vroegere incarnaties en ‑ dat is heel erg belangrijk ‑ de eisen, de opvattingen, de gebruiken, de waarden van de wereld van vandaag.
Vanaf ongeveer 14‑jarige leeftijd kan men aannemen (nu gebruik ik normen die voor de westerse landen, de blanke wereld, zouden kunnen gelden) dat het kind nog niet in staat is tot een volwassen gedrag, maar reeds een volwassen gevoelsleven heeft, ook als dit niet kan worden uitgedrukt. In deze periode moet u het kind de kans geven om met zijn eigen gevoelens te worstelen. Bemoei u niet teveel met de zaak. Vorm een achtergrond, maar probeer alstublieft niet teveel leiding te geven. Laat het kind zichzelf verder ontwikkelen. Dan ziet u dat met alle lichamelijke veranderingen, die zich rond deze periode ook hebben aangekondigd, het kind langzamerhand groeit naar een mate van rijpheid. In die rijpheid veranderen soms de belangstellingen.
Vaak blijkt dat uit de vele belangstellingen, die in de kinderjaren achtereenvolgens hebben bestaan, een enkele op de voorgrond komt, indien het u mogelijk is, geef het kind alle middelen om daarvan ook meer maatschappelijk gebruik te maken. Op deze manier zult u de geestelijke en de herinneringsinhoud, die behoren tot het gehele wezen en niet alleen tot deze incarnatie, de kans geven om zich verder te manifesteren. Wanneer de periode komt van verdere groei in maatschappelijk opzicht (u weet het wel, werken, van een ander houden en trouwen), dan is dat ook weer een kwestie daarop u weinig invloed kunt uitoefenen. U kunt natuurlijk proberen kinderen te binden aan de opvattingen van de ouderen. Maar hoe meer u dat doet, hoe meer u hun karmische mogelijkheden belemmert. Laat vooral degene die deze periode eenmaal heeft bereikt zichzelf ontplooien. Doe het niet voor hem of voor haar. Het is beter dat ze hun eigen fouten maken dan dat ze de fouten maken, die u dacht te kunnen vermijden.
In deze tijd worden nieuwe ervaringen opgedaan. Vooral wordt een zeer sterke contactmogelijkheid gevonden in de wereld waarbij de behoefte niet alleen op stoffelijk gebied ligt maar ook op geestelijke gebied. Een mens, die geen geestelijke contacten kan vinden, zal over het algemeen vereenzamen en ongeacht het stoffelijke gedrag op den duur tot een afwijzing komen van de gemeenschap waarin hij leeft. Dit is gewoonlijk niet aanvaardbaar. Er zijn echter wel uitzonderingen. Laat het kind dus zoeken naar een eigen gemeenschapsvorm. Vanuit die gemeenschapsvorm zal het zichzelf stabiliseren.
Er komt een ogenblik, dat het kind zichzelf in de wereld wil gaan bewijzen. Maar als het niet de achtergrond heeft van een redelijke ontwikkeling waarin steeds weer de karmische invloeden naar voren konden komen, dan zal juist in deze periode alles wat aan vorige ervaringen aanwezig was gehergroepeerd zijn en zo tot uiting worden gebracht in het volwassen leven. In deze tijd zullen ook vele oude banden worden vernieuwd en soms nieuwe contacten gelegd. En als dan het ogenblik komt van de dood, kunnen we zeggen: Deze mens heeft misschien wel in de laatste tijd van zijn leven minder directe contacten gehad met de werkelijkheid buiten zich, hij heeft wat meer in herinneringen geleefd, maar dit was alleen een voorbereiding tot het leven na de dood waar het leven in herinneringen altijd weer het uitgangspunt is, waaruit men zijn geestelijke wereld terugvindt.
In dit tweede gedeelte heb ik geprobeerd u duidelijk te maken dat het menselijk leven niet een kringloop zonder meer is, dat er steeds weer de mogelijkheid bestaat dat er extra waarden in dat leven mede tot uiting komen. Het is heel belangrijk, dat u voor zover het in uw vermogen ligt andere mensen probeert ertoe te brengen om zichzelf te aanvaarden. Niets is erger, dan een wereld, die het de mensen onmogelijk maakt zichzelf te aanvaarden. Een mens, die zichzelf veracht, haat niet alleen zijn wereld en zichzelf, maar hij zal geneigd zijn destructief te worden. Als die destructiviteit dan alleen maar betekent, zoals in sommige gevallen, dat men de wetten van de wereld aan zijn laars lapt, nu ja, dat vind ik niet zo erg.
Per slot van rekening, veel van de wetten die op deze wereld belangrijk heten zijn vanuit geestelijk standpunt alleen maar lachertjes. Maar als het wezen zich werkelijk tegen de gemeenschap opstelt, dan is de kans groot dat het daardoor zichzelf gaat haten voor banden die op karmische gronden toch nog worden ervaren. Dan is het een afstoten. En dit afstoten zou dan wel eens kunnen resulteren in een duisternis en een mensenhaat waardoor de eerstvolgende geestelijke fase, althans een tijdlang, demonische elementen kent. Dat moeten we voorkomen, door een mens de mogelijkheid te geven zichzelf te zijn. Dat betekent heus niet door zich uit te leven volgens de stoffelijke normen, maar door zichzelf te zijn in de zin van leven volgens eigen besef, het erkennen van eigen sympathieën en antipathieën zonder dat die van buitenaf of van bovenaf worden gedicteerd. Dan helpt u iemand om een volgende incarnatiekeuze nog bewuster te doen. En u draagt ertoe bij dat deze persoon na zijn dood gemakkelijker een lichtende wereld vindt, en daarin misschien bewustwordingsmogelijkheden die moeilijk te omschrijven zijn.
Nu we deze kringloop hebben gehad, kom ik aan het derde en laatste deel van de inleiding.
Ik heb getracht in het voorbeeld dat ik in het eerste deel gaf duidelijk te maken hoe de relatie met stamleden in andere incarnaties terugkeert. Toch is het heel goed mogelijk dat iemand, die heeft behoord tot de eerste menselijke stam waarin de persoon die ik beschreef leefde, helemaal niet in de Nubische fase is opgetreden. Hij kan zijn opgetreden in de Griekse, de Italiaanse, de Franse, of zelfs de Engelse fase. Die bindingen komen dus niet in elke incarnatie terug. Nu zijn er gebieden waarin een bewustwording toch wel sterk wordt bepaald door geloof, gemeenschap en vooral door de filosofische en andere ontwikkelingen die daar plaatsvinden. Egypte is zo’n gebied.
Onze proefpersoon heeft een incarnatie in Egypte gehad. Dat wil zeggen, dat er ook een achtergrond van meer geestelijke inhoud is. Men zou kunnen zeggen: een oriëntatie t.a.v. het Zijn; niet alleen van het stoffelijke bestaan maar van het Zijn als zodanig. Alles wordt vooral in het begin van daaruit geïnterpreteerd. Hierdoor zullen groepen die een ongeveer gelijke ontwikkeling hebben bereikt (een geloofswaarde op aarde) heel vaak later ongeveer gelijktijdig incarneren.
De ontvangen waarden brengen met zich mee dat een groot deel, maar nooit de gehele groep als zodanig, kan incarneren met een gelijke voorkeur voor omstandigheden. Dit houdt in, dat bv. Egyptenaren zouden kunnen incarneren in het rijk van de Inca’s; dat de mensen uit het rijk van de Inca’s op een gegeven moment in bv. Duitsland incarneren en dat groepsgewijs. Het is heel erg belangrijk dat u ook dat begrijpt. Door een vergelijkbare geestelijke ontwikkeling plus stoffelijke banden van welke aard dan ook in vorige incarnaties zal er een geneigdheid ontstaan tot ongeveer gelijke of gelijktijdige incarnatie in een gelijksoortige omgeving.
Groepsincarnaties zijn zaken waar men wel eens wat vreemd tegenaan kijkt. U moet het zich zo voorstellen: Wanneer je hebt geleefd in een wereld en je hebt daar geestelijk conclusies uit getrokken, dan heb je ook de wens om iets waar te maken, hetzij iets te beleven hetzij iets tot uiting te brengen. Dat zal voor al die persoonlijkheden ongeveer gelijk zijn. Een dergelijke groep, incarnerend in een zelfde milieu, wordt dan een pressiegroep, een stuwgroep die nieuwe ideeën ontwikkelt, die artistieke, wetenschappelijke of andere ontwikkelingen op zeer korte termijn tot stand brengt.
Verder is het heel vreemd dat deze groepen een sterke onderlinge verbondenheid vertonen. Ook al hebben ze elkaar nog nooit ontmoet, maar gelijktijdig zich met de rest van de gemeenschap veel minder verwant gevoelen. Dergelijke mensen kunnen sterk groepsverbonden zijn, maar behoeven niet nationaliteitsverbonden te zijn. Hierdoor wordt weer het aspect verklaard van de z.g. “subculturen”, die heus niet alleen maar het gevolg zijn van maatschappelijke problematiek of van de dressuur van de ouderen of het verzet daartegen. Deze subculturen op zichzelf hebben altijd een waardevolle inhoud en waardevolle mogelijkheden. Je kunt ze wel verwerpen, maar naast de negatieve zaken die ze in uw maatschappij vertonen volgens uw visie, hebben zij ook de mogelijkheid om daar op positieve wijze aan bij te dragen.
In deze voortdurende kringloop van levens moet men ook daarmee rekening houden. U kunt echter niet toetreden tot een dergelijke groep, indien u daartoe niet behoort. Daarom moet u alleen kijken naar de resultaten van een eventuele subcultuur, naar u moet nooit proberen haar te imiteren of zelfs een lid ervan te worden, tenzij u uit een innerlijke sympathie, die u ook uit de anderen tegemoet straalt, voelt dat u wezenlijk tot deze groep behoort. Op die manier kunt u voorkomen dat u uw eigen incarnatie verknalt. U kunt ook voorkomen dat u anderen in de ontwikkeling van hun geestelijke mogelijkheden (die uit de aard der zaak belangrijker zijn dan de stoffelijke) belemmert. Er is geen voortdurende herhaling. Er is geen sprake van een voortdurende afrekening. Er is ook geen sprake van een zo absolute maatschappelijke conditionering dat daardoor de persoonlijke kwaliteiten volledig worden onderdrukt. De uiting ervan misschien, het wezen niet.
Slotwoord:
Ik heb geprobeerd u het een en ander te laten zien over de kringloop des levens. Het is u duidelijk geworden dat er toch wel aspecten aan vastzitten waar je als mens niet altijd bij stilstaat. Dat kan echter niets veranderen aan uw eigen leven, vergeet dat niet. U kunt ook niet zeggen: Dat zijn karmische banden waardoor mijn leven wordt bepaald. Want u kunt die banden zelf op heel verschillende manieren uitdrukken, U kunt er anders op reageren.
Er is niets weggenomen van uw verantwoordelijkheid die u als mens gedurende uw stoffelijk bestaan heeft voor datgene wat u bent, wat u doet en wat u veroorzaakt. Maar u heeft daarnaast misschien nu ook begrepen dat het niet is afgelopen, wanneer u dood bent. Er is ook niet één oordeel zo van: nu dat is een leuk schaapje, hup de hemel in en stop die bok maar in de stal. Dat is er gewoon niet bij. Dat wat u bent geweest en alles wat u heeft beleefd en dus ook alle bindingen die u bent aangegaan hoe dan ook tijdens dit leven, spelen een rol in de volgende fase van een geestelijk bestaan. En deze op zichzelf kan weer bepalend zijn voor een eventuele geboorte op aarde.
De kringloop van het leven is zo enorm, dat we haar alleen kunnen uitdrukken in termen van tijd. We kunnen die niet uitdrukken vanuit het Goddelijke. We kunnen niet zeggen: In het tijdloze is de geboorte de dood en gelijktijdig het ontstaan: de versmelting met de totaliteit. Toch zouden we dat misschien moeten zeggen. Wij leven nu eenmaal in een voortdurende kringloop. De meest eenvoudige uitdrukking daarvoor is: Wij bewegen ons voortdurend van wereld tot wereld. Wij gaan door stof, door duister, door licht en weer door stof steeds verder. Altijd weer blijven wij onszelf. Datgene wat wij beleven bepaalt hoe wij een volgende maal zullen reageren. De omstandigheden, die voor ons bestaan of het leven in de stof aansprakelijk zijn, zijn gewoonlijk ongeveer gelijk, omdat dij nu eenmaal behoren tot een bepaalde straal van bewustwording en daarmee voor onszelf een zekere keuze doen uit het totaal van mogelijkheden. Maar hoe wij daarop reageren, wat wij daaruit ervaren en wat wij daardoor kunnen worden, dat bepalen wij elke keer weer zelf. Er is geen sprake van een voorbeschikking waarin alle kleine dingen zijn vastgelegd. Er is geen sprake van een kracht boven u, een noodlot desnoods, dat u van de verantwoordelijkheden kan ontheffen die u heeft voor uw gedachten en daden, voor datgene wat u bent en doet. Juist daarom is het zo belangrijk dat de mens op aarde zo vroeg mogelijk leert dat hij zelf verantwoordelijk is; dat hij zelf de veroorzaker is van situaties die hij misschien niet prettig vindt of die hij aangenaam vindt. Het is erg belangrijk dat een mens leert dat hij nooit anderen kan bepalen, maar in feite alleen zichzelf. Want dat is de bewustwordingsgang.
Als we nu de kringloop des levens bekijken, dan kunnen we zeggen: Zij herhaalt zich misschien ontelbare malen. Maar voor ons is het alleen belangrijk dat wij deze keer waarin wij betrokken zijn een zo goed mogelijke conditie scheppen voor al datgene wat wij dan geestelijk kunnen zijn, doen, bereiken en eventueel de incarnatie die daaruit voortkomt. Niet voor niets heb ik de nadruk gelegd op de incarnatiecyclus, want alles wat ik u kan zeggen over deze gang van leven tot dood hangt op aarde daarmee samen. En al hetgeen uw leven aan betekenis heeft, wanneer u dood bent, dat is dan af te lezen uit datgene wat u stoffelijk bent geweest. Al datgene wat u ooit zult kunnen worden, zult kunnen zijn is in beginsel en in mogelijkheid in u aanwezig op het ogenblik van uw geboorte. Maar wat u ervan waarmaakt of wat u er niet van waarmaakt, dat is uw zaak.
Als ik het zo mag stellen, dan heb ik geloof ik alles gezegd wat ten aanzien van dit onderwerp te zeggen is. We zouden natuurlijk nog eeuwen kunnen doorgaan, maar ik meen dat ik zonder al teveel geklets u wel een redelijk aantal gegevens heb verschaft. Probeer in uw leven daarvan het een en ander eens terug te vinden. En zeg dan niet: Dus is mijn voorleven zo geweest, of zoals anderen graag zeggen: Dus is mijn taak in dit leven zo en zo. Zeg gewoon: Met dat alles moet ik nu een zo goed mogelijke harmonie opbouwen voor mijzelf en voor anderen. Want daar waar u harmonie tot stand brengt, daar krijgt iets in de kringloop van het leven een eeuwige betekenis. Een betekenis in uzelf en in de kosmos die nooit teloor kan gaan.