17 februari 1961
Aan het begin van deze avond moet ik u erop wijzen, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Mijn onderwerp is: kunstuitingen.
Ik wil trachten u een vergelijkend overzicht te geven op dit terrein over verleden en heden. Allereerst wil ik daarbij de aandacht richten op de muziek. Muziek is meer dan alleen een reeks van klanken, die aangename ontroeringen weet te wekken. De muziek – en tot op zekere hoogte ook de dans – blijkt een afzonderlijke taal te vormen. Wij vinden dansen en combinaties van ritme en geluiden niet alleen bij de mens maar ook bij de hoger ontwikkelde dieren. De dans was vroeger dan ook in de eerste plaats een middel om eigen persoonlijkheid en geloof tot uitdrukking te brengen, terwijl de eerste vormen van muziek een taal vormden, die bestemd was om over grotere afstanden gehoord te worden. Wanneer u ‘s nachts in Afrika de Lokali zou horen, de trommen die praten, heel ver weg en steeds weer berichten herhalend, ondersteund door trommen, die het ritme van een dans slaan, dan weet u, waarom ik dit zeg. Al is bij deze primitieve vormen het ritme de hoofdzaak, zo kan men toch niet zeggen, dat hierin geen muzikaliteit schuilt, want de variaties van het ritme worden gebracht door gelijktijdig verschillende ritmen op verschillende toonhoogten te doen klinken. Het ontstaande klankpatroon wordt gebruikt om iets specifieks uit te drukken en wekt bij de hoorders dan ook zeer bepaalde voorstellingen.
Muziek en dans hebben een zeer grote rol gespeeld bij de godsdienstige ontwikkeling van de mens: zij vormden zijn eerste eredienst. Wij zouden dan ook vele dansvormen op kunnen noemen, die direct aan de leefwijze en het geloof van de mens ontleend zijn. Ik denk hierbij aan de jachtdansen, die tot op heden nog voorkomen. Wij vinden dezen hoofdzakelijk bij negerstammen. De Watoessi en verschillende Bantoestammen zijn zelfs beroemd om hun jacht- en dierendansen. Daarnaast vinden wij helden- en Godendansen. Dezen komen in deze dagen niet alleen voor bij negers en wilde stammen, maar leven ook voort in bepaalde delen van het Kabuki-theater in Japan. Het drama daar heeft immers een zeker ritme en wordt met gestileerde gebaren zodanig onderstreept, dat het vaak een dansvorm schijnt te zijn. Daarnaast zien wij het dansen van Goden- en heldenverhalen, maar ook van een bepaalde eredienst bij de bekende danseressen van Bali, de volksdansen van de kustvolkeren van India etc. Vooral in de oudheid komen wij zeer vaak de opvatting tegen dat muziek en daarnaast ook de dans van de Goden komen en dus een zuiver Goddelijke uiting zijn. Van een dansen voor plezier alleen zien wij in de oudheid weinig of niets. De dans heeft altijd een sacrale betekenis, terwijl de muziek de taak wordt toegekend de mens in contact te brengen met de geesten of Goden, waarin hij gelooft. Het is belangrijk juist deze godsdienstige aspecten vast te leggen, daar anders de vergelijking met deze dagen onvolledig of onjuist zou zijn.
Ook de tekeningen, het beeldhouw- en snijwerk uit de oudheid lijken een overwegend magische of sacrale betekenis te hebben. Ook deze kunstvormen maken deel uit van het contact, dat de mens zoekt te leggen tussen zich en zijn God. De primitieve mens heeft waarschijnlijk niet begrepen waarom. In uw dagen kan men dit verklaren. In tekening, beeldhouwwerk, dicht- kunst, openbaart de mens zichzelf, bevrijdt zich van spanningen en komt tot een uitdrukken van de problemen, waarvoor hij geen woorden kan vinden. Hij drukt zijn geloof, zijn vrees en overtuigingen op deze wijze uit, ofschoon hij dit niet zou kunnen of durven doen op de normale wijze. Wij mogen dus zeggen, dat alle kunstvormen in het verleden in de eerste plaats een poging van de mens betekenden om tot een contact met zijn innerlijk, zijn verborgen ik, te komen.
Voor een modern kunstenaar is het misschien nog moeilijk zich deze nevenbetekenis van zijn kunstuitingen voor te stellen. Wanneer je een concertpianist, cellist e.d. ziet bij de studie en bemerkt, hoe zeer hij zich moeite getroost de bedoelingen van de componist te interpreteren, vraagt men zich af: waar blijft nu de uitdrukking van het verborgen ik? Bij nadere beschouwing blijkt ons, dat ook deze mensen eerst tot maximale prestaties komen, wanneer zij zichzelf in de muziek verliezen, zo zich versmeltende met de gedachten van de componist, met zijn problemen, zoals die op het papier werden neergelegd in die kleine zwarte vlekjes, die een zo grote melodische waarde hebben. Bij het uitvoeren van een dans zien wij hetzelfde. Natuurlijk is er sprake van een choreografie. Men heeft de passen uitgemeten en alle bewegingen berekend. Toch zijn er enkele dansers en danseressen, die bij gelijk technisch kunnen, ver boven de anderen uitsteken en de toeschouwers dieper en inniger weten te ontroeren. Dit is te danken aan het feit, dat zij geen passen meer maken, omdat deze voorgeschreven zijn, maar het eigen ik en eigen dromen binnen dit kader beleven, zodat zij door de eigen gevoelswereld voort worden gedreven. Na afloop zullen dergelijke kunstenaars waarschijnlijk meer uitgeput zijn dan degenen, voor wie de dans meer atletisch, bovenal een lichaamsbeheersing blijft.
Juist door de innerlijke beleving is het dan de reproducerende kunstenaar mogelijk het suprême te creëren, ook in uw dagen. Zelfs de herscheppende kunstenaar kan alleen werkelijk scheppen, wanneer hij zijn innerlijk binnen de gedachten en werken van anderen weet te uiten. Dit blijkt ook uit het feit, dat een violist, die bv. in Paganini en Sarasate tot grote prestaties komt, een werk van bv. Bach geheel zal verknoeien. Het is dan, of daarin geen leven meer is en alleen nog de techniek overblijft. Er zijn mensen, die, ondanks een betrekkelijke beperkte techniek, Beethoven aan de piano tot een overweldigend beleven kunnen maken, maar prompt, wanneer zij zich aan modernen wagen – bv. Pijpers – vastlopen en alle betovering verliezen. Er is dan sprake van een innerlijke eenheid met de muziek, die men speelt, of een niet-beleven.
Nu koos ik mijn voorbeelden alleen nog op het meer klassieke gebied. Er zijn nu eenmaal verschillen en men vergelijkt niet gaarne een rock-‘n-roll koning met Strauss sr. of Mozart met Gershwin. Toch liggen dergelijke afstanden niet in de eerste plaats in melodie en techniek van de componist, maar in zijn leef- en denkwijze. Is er sprake van een gelijke beleving en belevingsbehoefte bij componisten van heden en klassieke meesters, dan zal de hedendaagse mens, die beiden juist en goed kunnen vertolken, en in beider werken, ongeacht het ritme enz., zichzelf kunnen verliezen. Stel daarom: zoals de mensheid vroeger in melodie en dans zichzelf trachtte uit te drukken en zo zichzelf binnen de wereld te begrijpen, zo doet men nog heden. Op elk terrein, dat met kunst te maken heeft, kunnen wij stellen, dat de mens zichzelf zoekt uit te drukken en te begrijpen, ook al spreekt hij van Goden, of misschien over de taak van de kunstenaar.
Laat ons wat vergelijkingen trekken. U herinnert zich misschien de ruïnes van de Acropolis, van Carnac en Memphis en misschien nog anderen, die u in een schoolboekje hebt gezien. Het zal u dan opgevallen zijn, dat zelfs de ruïnen een wonderlijke statigheid hebben bewaard. De mensen in het verleden schijnen hun grote zuilengangen alleen gebouwd te hebben ter wille van de schoonheid, om de ruimtelijke werkingen, die daarmee bereikt konden worden. De architect van die dagen werkte met trappen, verzinkingen en vijvers, ofschoon die vaak geen functie hadden en wist waarschijnlijk niet eens, waarom hij dit deed. Het was voor zijn gevoel zo goed en daar liet hij het bij. Het is opvallend, dat wij traperende zuilen en zuilenrijen juist in een bepaalde tijdsperiode vinden, evenals het bouwen van overbrugde zuilen of poorten. Wij vinden dergelijke vindingen dan bij verschillende volkeren en kunnen deze vergelijken, wanneer wij niet te zeer letten op de kunstvaardigheid en de gebruikte middelen.
M.i. vindt men in deze bouwwerken iets van de gedachten en verwachtingen van de mens in die tijd. Hij zag zichzelf hulpeloos en klein, onmetelijk klein. In deze kleinheid gaat de mens op naar de tempel, een huis, waar de Goden wonen. Juist daar wil hij zich klein gevoelen, want alleen op die wijze kan hij zijn verhouding tot zijn God beseffen. In zijn eigen wereld ziet hij zich als onbelangrijk, vergeleken met de bezielde natuur en haar geweld. Ook de wisselvalligheid van zijn leven draagt er toe bij nadruk op zijn onbelangrijkheid te midden van de Schepping te leggen; hij weet immers, dat hij vandaag misschien wel rijk is, maar reeds morgen een slaaf kan zijn, terwijl omgekeerd, één enkel gelukkig toeval vaak voldoende is om van een slaaf een hoveling eerste klasse te maken. Juist daarom moeten de woningen der Goden en zelfs van de belangrijken onder de mensen, anderen klein maken. Alleen zó zal de mens hen op de juiste wijze aanvaarden en vrede hebben met zijn eigen bestaan. Bij de poortenbouwers geldt een soortgelijk idee. Wanneer je meent, dat je God zich in het bijzonder op door magische cirkels afgeschermde plaatsen zal openbaren, en meent te weten, dat er een inwijding noodzakelijk is om die God te benaderen en aan diens geheimzinnige macht deel te hebben, kom je er toe een poort te bouwen: een ingang, die de cirkel ongebroken laat en je toch toelaat binnen te gaan.
Ook de tekeningen uit de oertijd zijn zo te verklaren. Wanneer je meent, dat alle wezens door een gelijke kracht worden bezield, kom je er al snel toe een tekening van een oeros te maken in de overtuiging, dat de geest, die alle oerossen bezielt, ook in die tekening zal wonen, zodat je een bezwering over die geest kunt uitspreken en daarmee alle oerossen kunt beïnvloeden. In termen van deze dagen; hoe zuiverder ik de vorm voorstel en hoe beter ik de bewegingen van het dier weet aan te duiden of weer te geven, hoe zuiverder ik in harmonie zal zijn met alle dieren buiten en dezen zal kunnen vinden en verslaan. Het begin van de muziek kent ook soortgelijke associaties wanneer de donder rolt, is dit de stem van de Godheid. Men vreest deze. Het beven van de aarde, het gieren van de storm zijn tekenen van de Goden zelf. In deze verschijnselen leven de Goden. Men redeneert dan, wanneer ik datzelfde geluid maak – de trom voor de donder, de fluit voor de wind etc. – zal ik met de Goden in contact komen. Ik spreek met de stem der Goden en dus zullen de Goden mij wel moeten verstaan. De grondslag der kunsten is een behoefte-element in de mens, de eerste vorm van alle kunsten berust op imitatie. De mens drukt zijn geloof uit, maar geeft tevens zijn eigen wereldbeeld weer. Het uitdrukking geven aan het Ik wordt in de kunsten steeds belangrijker en neemt steeds vaster vormen aan. Op den duur zal daardoor het kennelijk religieuze element in de kunst op de achtergrond raken. In feite zoekt de mens zekerheid en onsterfelijkheid en komt het Goddelijke, zoals het door hem beleefd wordt, steeds weer om de hoek gluren. Denk eens aan een Fioretti: het is duidelijk, dat de werking van licht en ruimte voor hem het Goddelijke weergeeft en hij zich het dichtst bij God gevoelt in de rode gloed van een ondergaande zon. Rembrandt van Rijn drukt zijn voortdurend zoeken naar geluk uit in het clair-obscur, dat hem zo beroemd heeft gemaakt, maar ook het religieuze element komt steeds weer op de voorgrond, komt in haast alle werken, zelfs de portretten, even om de hoek kijken.
Wanneer u de werken van een schilder beziet, kunt u daaruit aanvoelen, welke zijn geloof en gevoelswereld was. Bij Steen vinden wij aan de ene kant de boertigheid, de uitgelatenheid van de mens, maar steeds ook weer op elk beeld ergens een element van leed, onzekerheid, niet op zijn plaats zijn. Steen was dan ook in wezen een mens, die zich steeds onzeker voelde. Ik zal hierop niet te ver doorgaan, daar er werken bestaan, die eveneens uit het werk trachten de persoonlijkheid en het leven van de schilder te benaderen. Een goed voorbeeld vinden wij in levensbeschrijvingen van Vincent van Gogh, waar de schrijver stelt: het zoeken naar zekerheid, naar licht en bevrijding, maar ook de schizofrene angsten vinden wij in lijn en kleur in elk van zijn stukken weer. Ik durf dan ook op grond van het voorgaande te stellen, dat alle kunst altijd een uitdrukking van de innerlijke mens is geweest, een onbewust zoeken naar bindingen met het hogere en het ware, waarvoor je zelf niet uit durft te komen.
Laat ons nu overgaan naar de hedendaagse kunst, de architectuur. Licht zoekt men in deze dagen, grote ramen. Boven alles heeft de mens licht nodig, droomt hij van licht. Verder strakke lijnen, die soms doen denken aan een kind, dat met zijn blokkendoos heeft gespeeld. Imposant vaak, maar toch van een soms verdovende eentonigheid. De bouwers spreken dan over een zakelijke stijl, een utiliteitsbouw enz. Maar deze bouwwijze zou in deze dagen niet vol te houden zijn, wanneer er ergens in de mens niet een protest bestond tegen de wereld van heden. In de strakke zakelijkheid ligt de behoefte van de mens geborgen, eindelijk een weg te vinden, die de verwarringen van de wereld uit kan bannen. De mens, die zo bouwt, is in wezen verder een dogmaticus, die door de blijvende strakheid van lijnen een zekerheid zoekt, die hem niet wordt gegeven door een wereld, waarin geen enkel dogma blijvend van toepassing blijkt.
Niet te lang geleden hadden wij te maken met pseudo-rustieke bouwwijzen, waarbij wij grote rieten daken zien met onredelijke hellingen en vele vreemde uitbouwsels. De droom van de mens om terug te vluchten naar de natuur uit de hem benauwende sfeer van te drukke steden en dreigende crises is hieraan zeker niet vreemd. Een interessant voorbeeld vinden wij in de z.g. rein-Germaanse stijl, die in Duitsland veld wint van 1934 tot 1943. Wanneer wij deze bouwwerken bezien, wordt opeens duidelijk, wat er in die dagen eigenlijk verkeerd was: de gevels zijn gewichtig, maar niet zonder burgerlijkheid en geven een zekere gezapigheid weer, die in de ornamentiek nog eens wordt onderstreept. Alles is strak gehouden, disciplinair. Zien wij naar boven, dan vinden wij een te zware daklijst, die te gewichtig is en het gehele bouwsel als van boven neer wil drukken. Hieruit spreekt duidelijk de behoefte om van bovenuit de macht aan de mensen op te leggen en de macht van bovenuit ook te ondergaan. Een behoefte om “Übermensch” te zijn spreekt in deze bouwwerken zeker een belangrijk woord mee.
Vermoeien u deze bouwsels, zo kunt u de blikken richten naar de bouw van de Stalin Allee in Berlijn, of de Universiteit van Moskou en verschillende nieuwere regeringsgebouwen. Bij het beschouwen hiervan blijkt allereerst de behoefte tot imponeren. De basis van al deze bouwsels is iets te zwaar, te breed. De Universiteit van Moskou laat dit het duidelijkste zien: van onderen te grof en te breed, van boven te licht en te ijl. De Stalin Allee doet op het eerste gezicht denken aan de Germaanse stijl. Men heeft echter van te zware daklijsten afstand gedaan en daarvoor weinig of niets in de plaats gezet. Deze nadruk op een brede basis wijst op een innerlijke onzekerheid van de bouwers een behoefte zich in de materie te dekken en toch tevens een honger naar vrijheid. Het is, alsof de bouwers zich hier te sterk, te zwaar aan de aarde gebonden weten. De bouwstijl van een tijd alleen al kan de mens tonen, wie en wat hij is. Een mens, die dekking zoekt in gelijkvormigheid, blijkt de steden van heden te bewonen. Een mens, die niet al te veel in de toekomst vertrouwt en dan ook niet voor die toekomst bouwt. Het is, alsof de mens van heden niet naar de hemel durft te grijpen, maar zich langzaam en zeker een torentje wil bouwen, vanwaar hij in ieder geval de hemel kan zien.
Ook de populairste muziek drukt iets dergelijks uit. Luister eens naar de vreemde en opzwepende ritmen, die op het ogenblik geheel de wereld teisteren. Deze ritmen klinken evengoed in Japan en China als in Europa, evengoed in Rusland als in de USA of Nederland. Een korte tijd is de melodie secundair geweest, alsof de mens naar een contact met natuur en God terug verlangde zonder denken. Het was een stampend en jagend ritme, waarbij de melodie een soort noodkreet werd. Op het ogenblik verandert de stijl langzaamaan: de oude balladestijl neemt meer en meer toe. Het is, alsof de mens in deze dagen opeens de behoefte gevoelt iets over zich en anderen te vertellen. Dit is begrijpelijk: het haast heidense exces geeft de mens geen nieuwe inhoud, de mens van heden kan zich ook niet werkelijk uitspreken, durft niet te zijn, wat hij gevoelt te zijn. Hij heeft getracht zich te verdoven, maar kon zelfs in de roes niet aan zichzelf ontsnappen. Bovenal kon hij door de roes niet ontkomen aan zijn gebonden-zijn met geheel de mensheid.
De muziek van deze dagen spreekt steeds meer over de mens in eenvoudige melodieën. De mens spreekt in de muziek over zichzelf en zoekt door de melodie zich met anderen te identificeren. Maar de melodie is te eenvoudig, zij is niet genoeg. Nu stampt het ritme en de gedachten aan God ligt als een flauw flardje harmonie ver op de achtergrond, een kort moment van werkelijkheid, dat voor een nauw merkbaar ogenblik even het melodisch geratel doorkruist.
Bezie de moderne schilders. Er zijn ongetwijfeld abstracten, die goede prestaties leveren. Over de prestatie wil ik niet oordelen. Wat valt ons bij deze modernen op? Sommigen trekken lijn na lijn, vullen kunstig de ontstane vlakjes met kleuren, fraai en soms zelfs veelzeggend. Maar is dit niet alles een uiting van de behoefte de wereld te demonteren, totdat alles geregeld is geworden? Is dit soort kunst….. vraagt de mens aan zich en zijn God. Waar gaan wij heen? En antwoordt zichzelf met een onvolledige constructie, omdat hij niet verder weet. Weer anderen schilderen wel overlegd chaotisch. Hun schilderijen worden tot vreemde angstdromen, vol vertekende figuren. Het is, of geheel de wereld in een lachspiegel werd gezien. De non-figuratieve gaan soms nog verder en scheppen een chaos van kleuren, die verdovend naar voren springt als een oneindige reeks onleesbare lichtreclames. Wat anders zal een mens zeggen met dergelijke voorstellingen: wereld, ik begrijp je niet meer, wereld, ik kan je niet de baas. Je bent leegte, je bent chaos. Ik ben ledig en draag geen bewust element van werkelijk leven meer in mij.
Moderner nog: de musique concrète. Stampen van machines, elektronische gillen, samengekoppeld met geruis, een stem zonder woorden en een voetstap, die weer in het lawaai verzinkt. Ook dit is zeker muziek, zelfs wanneer u het zo niet wilt noemen. Elektronische muziek. Maar het beeld, dat zij geeft, is niets anders dan een nachtmerrie van een wereld, waarin het geluid de mens steeds sterker achtervolgt, een wereld, waarin er geen zekerheid en geen geborgenheid is. Wat is deze muziek eigenlijk anders dan een protest tegen de lege en hopeloze galm in het ik, die een wereld weerkaatst, die je niet meer kunt begrijpen?
Kijk eens naar de moderne dansvoorstellingen. Ik geef toe, dat de balletten mooi zijn, maar de hedendaagse mens is teruggegaan van de klassieke danskunst, die reeds in de tempels van de oudheid geboren werd. Hij heeft zich verwijderd van de dans, waarin alle passen en houdingen zijn vastgelegd, waarin alle gebaren en passen een vaste betekenis hebben, naar een soort ritmische pantomime, waarin de mens wanhopig schijnt te zoeken naar een nieuwe uitdrukking voor het heilige, dat hij in zich vermoedt. Beschouw de dansers goed. U zult zien, dat zij, zelfs in de meest vreugdige balletten, met heel hun lichaam en bewegen niets anders weten te doen dan een klacht weer te geven.
Vreemd: de kunst van deze dagen is een kunst, die over mensen wil spreken, en in zijn poging de mensheid te benaderen uiteindelijk niet veel anders achterlaat dan leegte. Vroeger sprak de kunst van Goden, mirakelen en helden. De kunst van vroeger zweepte de mens op, tot hij – een ogenblik zichzelf verliezende – zich een andere wereld geopenbaard zag. Toen was de mens nog vol geloof en misschien ook bijgeloof. Maar zijn leven was vol, innerlijk vol. De wereld lag voor de mens van de oudheid niet in de eerste plaats als een rijpe vrucht, die je met zo weinig mogelijk moeite moet plukken, maar als iets, waarin je leeft en waarin je opgenomen bent. Tegenwoordig is het, alsof in elke kunstuiting de mens wil zeggen: Wij staan naast de natuur. Wij leven wel op de wereld, maar wij behoren er eigenlijk niet meer bij. Een dergelijke uiting vraagt zeker nog enige verdere ontleding.
Gelooft de moderne mens nog werkelijk in God? Uit zijn kunst blijkt daarvan zeer weinig. Hij zingt wel over God, maar de woorden, die hij zingt over die God – bv. in Gospelsongs e.d. – zijn eigenlijk alleen een pogen zich te verheffen door middel van een God, waarop men zijn hoop heeft gesteld, maar waaraan men eigenlijk toch ook twijfelt? Gelijktijdig blijkt uit de keuze van deze liederen vaak, dat men zich toch weer op een materiële roes baseert, in alle pogen tot God te komen. Een God, die materieel genoeg is om vanuit de roes tot de mens te spreken, past niet meer bij het moderne geloof. In feite zijn ook de Gospelsongs e.d. een soort terugkeer tot de eenvoud van het heidendom. Vandaar dat ook hier een leegte zich toont: een mens, die niet past in zijn wereld. Want je kunt je God niet terzijde zetten maar evenmin kun je de moderne wereld met al haar weten en denken opzij zetten. Vandaar de dissonant, de strijd in de melodie, die alleen maar weergeeft, hoezeer de mens met zich en zijn wereld moet strijden om zichzelf te kunnen blijven, of misschien zelfs nog verder te komen.
Wanneer een mens een bepaald genre muziek leuk vindt en daardoor geboeid wordt, is daarvoor een verklaring. Wanneer de één gepakt wordt door het ritme van een rumba, het geratel van de maracas, zo is het duidelijk, dat deze mens verlangt naar wat levensvreugde door een tijdelijk versnellen van zijn levensritme, ook al duurt het maar voor een ogenblik. Op een andere wijze klinkt dit weemoedig zoeken naar versneld leven en levensvreugde ook door in de melodieën van Spanje, vooral bij de Gitana’s en de originele volksmelodieën van het huidige Roemenië en Griekenland. Vele mensen kunnen dergelijke uitingen niet begrijpen, de muziek is hen niet complex genoeg, dan wel te complex.
De moderne mens zoekt in feite niet de levensvreugde zonder meer. U zou zich vergissen, wanneer u meent, dat de rock-‘n-rollers, en beatniks met hun jagende ritmen en hun in het ritme mee gestamelde gedichten alleen naar levensvreugde zoeken, of het leven alleen maar willen verwerpen. De meeste jonge mensen zoeken een nieuwe taal, die het hen mogelijk zal maken hun tijd te verstaan. Dit willen begrijpen komt tot uiting in de losse en vaak zeer zinnelijke dansen van de jeugd, de sombere ondertoon van muziek en kunst der jongeren. Misschien let u wat veel op de teksten van de moderne zangers. Wanneer u doordenkt, zult u begrijpen, dat dezen zichzelf en hun woorden niet eens au sérieux nemen. De tekst wordt tot een maniertje, dat de melodie moet opvrolijken. Slechts zelden heeft de tekst een werkelijk dragende taak. Sommige moderne liederen hebben inderdaad een zinvolle tekst vol speelsheid. Maar luister dan eens naar de melodie: een wisselend ritme, alsof men niet goed weet, wat men eigenlijk voor maat aan zal houden, dan wel een slopende eentonigheid, een hopeloos herhalen van een niet voleind akkoord. Er is geen sprake van een bezinning, of een vooruitgang. Alles blijft zichzelf gelijk, blijft hopeloos.
De eentonigheid van het te drukke moderne leven schijnt de mens te kwellen; enkele keren blijkt toch ook de mens van heden een nieuwe weg te vinden, die tevens oud is. Dan lijkt het, of de moderne zanger opeens een minnestreel is geworden, de schilder de warmte hervindt van haast vergeten tijden. Een ogenblik is er dan in de kunst werkelijke warmte en leven. Er is nog wel degelijk sprake van een hoopvolle mens in de kunst, maar de uitingen daarvan zijn te zelden, te weinig, want uw wereld, vrienden, met al haar kunst en brutale uitbuiting der zinnelijkheid tracht haar eigen wanhopige angst te verbergen. De mens vreest een wereld, die hij niet meer meester is, hij vreest de wapens, die hij geschapen heeft en die hem, naar hij al te laat begint te beseffen, als ras ten onder kunnen richten. Zijn weemoed tracht de mens ook te verbergen. Zijn weemoed om zijn God, die in deze dag niet meer spreken kan en mag, omdat deze zich nu eenmaal niet volgens redelijke en wetenschappelijke wetten openbaart.
Deze vergelijking wordt wat scheef getrokken en vaak ook vervalst, doordat de moderne kunstenaar veel meer middelen tot hun beschikking hebben dan vroeger. Wanneer men een bard hoort die speelt op fluit en elboogtrommel, zo lijkt dit eentonig. De doedelzak uit India, Arabië en ook Schotland lijkt evenzeer eentonig door haar eenvoud van middelen. Deze eenvoud doet de mens onaangenaam aan, omdat hij gewend is aan een veelheid van instrumenten en middelen, die de eentonigheid van zijn eigen, armere motieven, zo doeltreffend weet te verbergen. Deze eenvoud is heden verdwenen. Ofwel zij is zo opzettelijk – het meezingertje – dat het zijn eentonigheid verbergt onder de deelname van de luisteraars, die daardoor niet meer kritisch zijn, dan wel door de vele instrumentale mogelijkheden, die de eentonigheid verbergen achter een schijnbare klankenrijkdom, of een atonaal protest tegen de wereld.
Luister bv. eens naar het Modern Jazz Quartet, of een andere Westcoastgroep in nieuwe stijl. Overzie even het pogen een nieuwe beat, een nieuw geluid te vinden en u staat versteld over de gekunsteldheid, die in al deze pogingen ligt, ondanks de grote muzikaliteit, waarmee dit alles wordt gebracht. Goede muzikaliteit, goede ritmen, maar ergens klopt het niet. Ergens is dit niet menselijk meer. Ergens doet het denken aan de muziek van dol geworden robots, die trachten mensen te worden. Dit zou wel eens voort kunnen komen uit het zich minderwaardig, of als een robot voelen van de mensen. Zeldzaam worden de melodieën, of het nu gaat om een schlager, of een wiegeliedje, waarin nog hoop aanwezig blijkt, waarin nog vertrouwen in het leven tot uiting komt.
Ook in de non-figuratieve kunst vinden wij soms een dergelijk iets. Dan is het vormloze als een poging van de mens een draak te schilderen, terwijl hij uiteindelijk een bloem te voorschijn brengt. Daarin liggen dan werkelijk leven en werkelijke gloed. In de oudheid was kunst steeds sacraal. Zij wilde steeds een communicatie met God zijn. Zij was een verbinding tussen de uiterlijke wereld van de mens en zijn innerlijke Ik, zijn innerlijk leven en zijn verborgen verwachtingen. M.i. is zij dit in wezen ook heden nog. Op grond van de enkele positieve kunst- uitingen van uw dagen ben ik dan ook overtuigd, dat er mensen zijn, die nog vertrouwen op het leven en de toekomst; mensen, die nog aan een God geloven en hopen, dat er een nieuw Licht zal komen, een nieuwe dag. De mens van heden weet wel degelijk, dat hem nog vele beproevingen te wachten staan. Hij kan aan het duistere, het nachtmerrieachtige van erkende gevaren, die hij als een lange duistere koker, zich voor hem in de tijd ziet uitstrekken, niet helemaal ontkomen, maar aan het einde daarvan ziet hij toch het nieuwe Licht, voelt hij ook de nieuwe krachten van een komende tijd.
Een opvallend verschijnsel in deze dagen is ook het hernieuwd bewerken van oude motieven en vooral de keuze, die men daarbij doet. In de muziek zijn het vaak melodieën, die de mensen schijnen te zeggen: Wij hebben een week lang hard gewerkt. Nu is het zondag. Laat ons daarom vrolijk zijn. Zo kom je tot de conclusie, dat de moderne mens op uw wereld zichzelf niet, of slechts zeer ten dele, kent. De doorsnee mens schijnt voor alles aan zichzelf en aan zijn aansprakelijkheden te willen ontsnappen en begrijpt niet, dat hij aan zichzelf niet kan ontkomen, doch als enige mogelijkheid heeft een zich bevrijden van de kerker, die hij uit vooroordelen rond zich heeft gebouwd. In vele gevallen lijkt het, of de mens van heden met veel geweld God tracht te imiteren en Diens stem te doen horen, zonder aan die God te geloven. Hij zou klaarblijkelijk zelf een ogenblik God willen worden, om zo aan een innerlijke leegte te ontkomen. Zijn luidruchtigheid komt vaak voort uit het feit, dat hij nergens een voor hem aanvaardbaar en begrijpelijk antwoord op zijn vragen krijgt en toch gevoelt de mens wel innerlijk, dat hij stil zal moeten zijn om een antwoord van een werkelijke Godheid te kunnen ontvangen.
M.i. is de menselijke taal te ingewikkeld, te luidruchtig geworden, om een spreken over de werkelijkheid nog toe te laten. Daarom is er – vooral bij de jeugd – een behoefte aan een nieuwe taal, waarin niet meer zal kunnen worden gesproken over politieke geschillen en economische noodzaken, over het dagelijkse leven met zijn zorgen en wetjes, maar waarin je waarlijk over jezelf kunt spreken. Een vrij zijn, een ongebonden zijn, om zo jezelf te kunnen herkennen en uiten, lijkt mij de basis van dit zoeken. M.i. droomt de mens ervan een innerlijk Licht te ontvangen; niet om daardoor boven de andere mensen te staan, maar om daardoor eindelijk één te kunnen zijn met de wereld, werkelijk weer ergens bij te horen. Het lijkt mij, dat de moderne jeugd met haar lawaaierige muziek, haar stamelgedichten en cynische commentaren ergens iets hiervan weet te vinden.
Ik meen, dat in de verwrongen beeldhouwwerken van deze dagen – denk aan Zadkine o.a. – de zonderling aaneengelaste stukken ijzer en de samenvoegsels van de vreemdste materialen, ergens een vertrouwen schuilt. Het vertrouwen van de jonge mens, dat je zelfs uit de meest onwaarschijnlijke dingen iets schoons, iets werkelijks, zult kunnen bouwen, wanneer God in je spreekt. Het geloof, dat in alle dingen, zelfs in de verdrongen maatschappij van heden, toch nog Licht en kracht schuilt.
Een wereldondergang is mogelijk: de jongere mens geeft dit onmiddellijk toe. Wanneer hij niet verder komt dan dit, is in deze dagen zijn leuze dan ook: leef vrolijk, leef snel, sterf moedig. Maar zij, die begrijpen, die aanvoelen, hebben een andere leuze: Ergens is er Licht, ergens is er zon. Ergens is het antwoord op onze innerlijke leegte. Ergens is er een antwoord op onze behoefte aan genegenheid, aan liefde. Ergens bestaat de werkelijke liefde, die ons vrij zal maken. Daarom vind ik het opvallend, dat juist in de jaren ’40 – ’60 richtingen zijn geboren worden, die sterk overeen komen met het eerste zoeken naar vorm en contact met God in de vroegste tijden der mensheid. Er ligt in deze kunstrichtingen iets van de onbeholpenheid, waarmee eens de eerste vissers op het strand kwamen offeren en dansen om de gunsten te verwerven van zee en wind. Ook dit was eens vormloos en zinnelijk. In diezelfde dagen wilde de mens reeds Isis eren. Maar Isis was toen nog niet een kosmisch begrip geworden. Wel hunkerde de mens naar een Wereldmoeder, maar hij erkende haar bestaan nog niet werkelijk. Isis werd in die dagen nog gezien in de eerste plaats als de zuster, moeder en echtgenote van de zon. De mens trachtte de gunsten van Isis te krijgen. Zijn muziek bestond uit de snerpende kreten van rietfluiten, het rinkelbonzen van rinkelbommen en het bonzende geluid van slaan op vaten en stukken hout. Een ware heksenketel. De eerste dansen ter ere van Isis waren een samenvoegsel van zinnelijkheid, angst en onbegrip. Soms leek het, of deze dansen zonder meer een menselijke paring uit wilden beelden, dan weer deinsde de mens hiervoor terug, omdat dit toch niet het werkelijke was. Men poogde in die dagen een gebed tot Isis te spreken en het werd haast obsceen. Men kon de Godin niet benaderen op haar eigen gebied en wilde toch ten koste van alles haar aandacht trekken.
Zo vreemd en verwrongen begon ook dit alles. In die dagen hunkerden de mensen naar een God, een Godin, aan wie je jezelf toe kunt vertrouwen, naar een wereld, waarin je voort zou kunnen bestaan en zo het leven vollediger kennen. Men hoopte toen op een doel in het leven. Want daarin geloofde men toen nog niet zo erg. Onsamenhangend waren de dingen toen nog. Toen bestonden de offers aan de zee uit veel lawaai, een woest bewegen van mannen en vrouwen door elkaar en misschien nog een poging om de visvangst met een net uit te beelden. Langzaam maar zeker kwam in al deze gebruiken een systeem. Men ging relaties zien tussen elementen, vruchtbaarheid en mens. Nu is er geen sprake meer van woest lawaai zonder meer. Er is een vaststaand ritme, een vaste melodie. De gebaren van de meisjes zijn gestileerd. Wanneer men nu deze maagden aan ziet komen om bloemen als een offer op de golven te werpen, ondergaat men de innerlijke vroomheid van de mensen. Dit alles heeft niet slechts schoonheid, maar ook betekenis gekregen. Uit de wanorde van het eerste zoeken, groeit zin, schoonheid en begrip. In zekere zin kan hier zelfs van een inwijding worden gesproken.
Zal er in deze dagen uit eenzelfde zoeken dan niets voortkomen? Zeker, de mens kent de elementen, maar hij staat aarzelend aan de grenzen van een kosmische oceaan, droomt van de ruimte. Hij staat aan het begin van een nieuwe tijd: de mens beschikt over krachten als nooit tevoren en er zijn op aarde meer mensen dan ooit tevoren. De mens van heden droomt van een wereld, waarin je waarlijk mens kunt zijn. Dat kun je alleen bereiken, wanneer je God in je draagt. Ik geloof, dat uit de verwarring, die zich nu onder meer uit in de muziek, in vreemd verwrongen beelden en vormloze schilderijen deze tijd een nieuw geloof zal kristalliseren, een nieuw denken en een nieuw aanvaarden. M.i. kiest de mensheid een steeds meer innerlijke weg – die de kunst ook reeds enigszins aanduidt – waardoor hij in zich zijn God zal kunnen ontmoeten en de innerlijke leegte, de honger naar gebondenheid en toebehoren, maar ook vrij zijn, geheel zal kunnen vervullen. Zo zal de mens vanuit zich de liefde kunnen vinden en voor alles het vermogen tot geven, welke voor hem noodzakelijk zijn geworden, want juist de liefdeloosheid in deze dagen dreigt de wereld en de mensheid ten gronde te doen gaan.
Ik hoop, dat u uit dit betoog iets duidelijk is geworden, ook al heb ik zo hier en daar eerder een beroep op uw gevoelens moeten doen dan op uw begrip. Begrijp, dat ook in u ergens die honger is, waarover ik sprak. Bij velen van u wordt het een teruggrijpen naar de jeugd, een herleven van oude melodieën en beelden. Voor anderen uit de honger zich verder door een zoeken naar een oplossing van iets, wat in het Al als een probleem leeft. Uiterlijk zoeken de mensen misschien alleen naar iets van levensvreugde, zon en zoetheid. Zeker is echter, dat ook u allen zoekt, iets zoekt, dat zin aan uw leven zal geven. Dit kan men in de kunst net zo goed vinden als elders. M.i. zullen ook de ouderen onder u moeten leren een nieuwe tijd en de nieuwe kunst van die tijd te verstaan, omdat alleen zo ook zij deel zullen kunnen hebben aan de vernieuwing, die zich voor het geheel van de mensheid zal gaan voltrekken. Alleen mensen, die in het heden durven leven en streven, zullen over de nodige krachten kunnen beschikken, wanneer voor hen, zowel als de wereld het ogenblik van beproeving gaat aanbreken.
Wat denkt u over de liedjes van Le Père Duval, jazz in de kerk enz.?
Zij bewijzen mij, dat het er niet alleen om gaat de leer tot het volk te brengen, maar dat ook de behoeften van de moderne mens langzaamaan in de kerken door trachten te dringen. Vergeet niet, dat een Aimé Duval zeker niet alleen zingt om zijn God naar de mensen de brengen, maar tevens zichzelf naar zijn God tracht te zingen. Jazz in de kerk is m.i. een teken, dat het oude en de gedegenheid van de oude tijd ten einde zijn. Er is geen tijd meer voor slaperigheid. Er komt een einde aan veel, wat men eens heilig geheten heeft. Volgens het verhaal scheurde op het ogenblik, dat Jezus stierf, het voorhang voor het Heilige der Heiligen in de tempel. Dit was het einde, zo zegt men, van het oude Jodendom. In deze dagen is het weer net hetzelfde. Wat eens heilig heette, is niet meer het voorrecht van priesters en predikers. Het is aan de blikken van het volk prijs gegeven. Daarom past in deze dagen volgens mij de jazz beter in de kerk dan menig traag gedragen gezang; daarom ook hoort op het ogenblik de reële beschouwing, de toon van mens tegen mens eerder thuis in de kerken dan het galmende leergezang van de boven allen staande priester of dominee. In alle kerken, ook de katholieke kerken, is er behoefte aan groter eenvoud, eenvoudiger en meer aansprekende ritmen, begrijpelijker vormgeving, opdat ook de gewone mensen deel kunnen hebben aan het gebeuren. Een plechtigheid, die eenvoudig is, begrepen kan worden en de mensen in hun eigen waarden beroert, is op het ogenblik meer waard dan de meest barokke plechtigheid vol verheven woorden en latijn , waar niemand feitelijk iets van snapt. De kerken moeten a.h.w. worden opengebroken.
Dit is de achtergrond van uw vraag. Indien de kerk niet beseft, dat zij er is voor de mensen en dat de mensen er niet zijn ter wille van de besluiten, van de kerk, zonder meer uit te voeren, zal de kerk ten gronde gaan. De mens van heden heeft behoefte aan God. Dat is waar, maar hij heeft geen behoefte aan en geen belangstelling voor een God, die hen van bovenaf als een juk wordt opgelegd. Er is deze dagen geen behoefte meer aan een God, die ver buiten je ergens bestaat, maar aan een God, die kenbaar en merkbaar in je leeft werkt als een voortdurende steun en kracht. Vandaar dat ik liever jazz in de kerken hoor en de zangers met hun liedjes over “Het Houten Kruis”, wanneer zij het werkelijk menen, dan de mooiste muziek en preek.
Er mag in de komende tijd geen scheidsmuur blijven bestaan tussen geloof en dagelijks leven. Geloven en leven dienen één te zijn. Leven uit innerlijke overtuiging en volgens beste weten moet de eerste wet worden voor alle mensen. Dit kun je nooit bereiken, wanneer je een vroom woord weg wilt bannen van het niet zo vrome toneel, het moderne ritme uit de kerk wilt verwijderen. Ik geef graag toe, dat moderne kunstenaars wel eens dingen doen, je kwetsen. Moderne kunstenaars nemen een stuk plaatijzer en maken daarvan een Jezus aan het Kruis, die u waarschijnlijk sacrilège doet roepen. Maar toch behoort die misvormde versie eerder in de kerk thuis dan het oudste en mooiste stuk, dat als kunstwerk bewondert wordt, maar niet beleefd wordt. Jezus in deze dagen wordt hernieuwd gekruisigd, door de machineroes, de wereld, waarin voor Hem alleen als een abstractie plaats is maar niet als een werkelijk en levend wezen. Men zou de moed moeten hebben om de taal van de moderne mensen, vooral de moderne jeugd, te spreken en desnoods een gemeend “verdomme” van de kansel te gooien, wanneer andere toespelingen niet worden verstaan.
Het gaat niet om uiterlijke vroomheid in deze dagen, besef dat wel. In deze dagen kun je reëel zijn of ondergaan. Een andere keuze blijft u niet. De werkelijkheid van deze dagen is: Er is Licht, er is kracht en een taak voor velen. Er zijn mogelijkheden op geestelijk gebied als er zelden in de afgelopen eeuwen zijn geweest, maar deze kracht, deze mogelijkheden en taak kun je eerst vinden, wanneer geloof, handelen, innerlijk leven en dagelijkse dingen allen één zijn, zonder huichelarij en schijn. Hierin is de kunst evenzeer betrokken als de eenvoudigste dagelijks weer- kerende daad en het grootste beleven, dat je je voor kunt stellen. Alleen wanneer de kerken dit beseffen, zullen de kerken kunnen blijven bestaan. Alleen wanneer de mensen dit leren beseffen, zal de wereld niet ten onder gaan.
Wat de kerken betreft nog dit: indien de kerken van heden geen antwoord weten te geven op de behoeften en noden van deze tijd, zo zal men buiten de kerken zoeken, want de jonge mensen hebben een al overheersende honger naar zekerheid. Niet de zekerheid, die de maatschappij hen bieden kan, maar de zekerheid, dat zij hun leven niet voor niets leven, dat zij iets betekenen voor mens en wereld. Voor alles vragen de jonge mensen naar een leven, dat de moeite waard is om geleefd te worden en hongeren naar een wereld, waarin de Goddelijke liefde tot uiting komt, zij het in de kerken, of wanneer men daar hun nieuwe taal niet wil begrijpen, buiten de kerken. Zij zullen hiernaar zoeken en ik ben ervan overtuigd, dat zij dit ook zullen vinden. Neem mij niet kwalijk, dat ik zozeer heb uitgeweid hierover. Mijn antwoord zou eigenlijk heel kort kunnen zijn: Aimé Duval hoort in de kerk en op het podium. Hetzelfde geldt voor de Gospelsongs en de moderne kunst.
Riten kunnen toch zeer bijzondere krachten tot stand brengen. Men kan de riten niet zonder meer terzijde stellen.
Elke rite kan grote werkingen en kracht hebben, indien er in geloofd wordt. Maar het ritueel moet geheel beleefd worden. Zodra een rite door de aanwezigen niet wordt begrepen, of tot sleur wordt, is zij grotendeels waardeloos geworden. De geestelijke kracht, die door het in wezen magisch gebeuren moet worden voortgebracht, neemt dan steeds af en blijft op den duur geheel weg. M.i. zal dus de ritus steeds aan het begrip van de deelnemers moeten worden aangepast. De ritus heeft immers alleen werkelijke zin, wanneer zij door het geloof om begrip van de mens wordt gedragen, of, zo er geen begrip is, een emotioneel ondergang van het geloof. De ritus heeft alleen waarde, wanneer zij de mens in contact met zijn God brengt
Indien degene, die de ritus celebreert, over de nodige machten beschikt, ontstaat er een astraal en etherisch bouwsel. Wanneer de leden van de gemeenschap er aan meewerken, wordt het bouwsel wel hechter. In India gaan de mensen zelfs rond een goeroe zitten om diens trillingen op te vangen. Deze trillingen zijn merkbaar voor allen, die er voor gevoelig zijn, dus is de ritus waardevol.
U stelt: degenen, die er gevoelig voor zijn, ervaren de trillingen. Dus: wanneer deze krachten al op worden gewekt, doch niemand er deel aan heeft, zijn zij nutteloos. U stelt: wanneer de gemeenschap deel heeft aan het opbouwen van het veld, heeft dit een grote werking, maar indien de gemeente er niet aan meewerkt en dus het astrale bouwsel niet binnen de kerkelijke ritus werkt en verstevigt, maar dit wel in een cabaretzaal voorkomt, waar een eenvoudige priester zingt, dat hij van zijn God houdt, is dan volgens u de ritus nog steeds meer waard dan de kracht? De kracht wordt in deze gevallen geschapen door het beleven. De magische band, die men door het ritueel schept, is geheel afhankelijk van de inhoud, die het ritueel heeft en de beleving daarvan.
U stelt het geval van de goeroe. Volkomen juist. Maar volbrengt de goeroe een ritueel? Vaak doet hij niets anders dan zitten en mediteren. Een enkele maal misschien spreekt hij eens met de aanwezigen. Toch worden de mensen door zijn trillingen bereikt: alweer, niet ritueel alleen, maar beleving. In het westen komt dit niet voor, maar een jazzmelodietje kan een mens zó beroeren, dat een soortgelijke werking wordt bereikt. De muziek is in dit geval een emotionele taal, die de mens uit het kapsel van al te redelijk denken losmaakt. Dan kan uit een dergelijke melodie de werking voortkomen, die uit het leeg geworden kerkelijke ritueel zonder meer niet, of niet voldoende, meer kan ontstaan. Mijn betoog is dan ook: het ritueel en de gebruiken van de kerk zijn veelal te oud geworden en hebben daardoor geen voldoende invloed meer. Een ritueel heeft alleen dan zin, wanneer er op enigerlei wijze sprake is van een wisselwerking tussen aanwezigen en celebrant, zodat de geestelijke krachten, die aanwezig zijn, inderdaad ook werkzaam worden.
M.i. moet de kerk zich aanpassen aan wat u misschien een begripsverwording of verval noemt en een nieuwe vorm van ritueel dienen te vinden. Door het weer deel zijn van de gemeenschap in het gebeuren zal de gemeenschap weer gevoelig worden voor het gebeuren en de krachten daarin behouden. De gemeenschap zal die krachten versterken en zo de krachten niet alleen voor kortere rijd in stand laten, maar zo versterken, dat die krachten door de gehele gemeenschap een langere tijd kunnen blijven uitstralen.
Ik persoonlijk ben op grond van eigen ervaringen, ervan overtuigd, dat de trillingen, die u bedoelt, in deze dagen heel vaak worden opgewekt op plaatsen, waar geen kerk is en zelfs met middelen, die geheel niet kerkelijk zijn. De Goddelijke beroering, waardoor de mens de tintelende werkingen van Goddelijke krachten kan ondergaan, treedt in deze dagen vaker op in cabarets, concertzalen, vaker bij toneeluitvoeringen, dan in kerken. Dit mag betreurenswaardig zijn, maar is een feit. Vergeet niet, mijn vriend, dat het in dit geval niet gaat om de magische mogelijkheden, maar om het zo groot mogelijk deelgenootschap in de kracht, die van God is. Volgens mij is het noodzakelijk, dat alle mensen deze trillingen in en bij zich hebben. Ontbreken deze waarden, dan kan de mens van heden niet meer op tegen de spanningen, die reeds bestaan en nog zullen komen.
Laat ons nog een stap verder gaan. U zult met mij eens zijn, dat er op dit ogenblik vele storende invloeden in de wereld bestaan. U zult mij, naar ik meen, ook toe moeten geven, dat zenuw- en levenskracht van vele mensen ver boven hun eigenlijk vermogen worden aangetast. U zult mij toegeven, dat de mens hiervoor op enigerlei wijze een vervanging zal moeten vinden. Men kan natuurlijk trachten deze vervanging van buiten af plaats te doen hebben. Een dergelijke aanvulling van tekorten zal niet blijvend zijn. Alleen door innerlijk deel te hebben aan een kracht, die het teloor gegane meer dan aanvult en het Ik afschermt voor te hevige stormen in de omgeving, kan een blijvend resultaat worden verkregen. M.i. voert ook dit tot de gevolgtrekking: de kleinere, of zuiver magische middelen, die nu het tekort aanvullen, zijn niet voldoende, daar men daarover niet altijd voldoende zal kunnen beschikken. De enige werkelijke en blijvende oplossing is de innerlijke en emotionele band met het innerlijke en grotere, waardoor uit de verwarring een contact met de Lichtende krachten voortkomt en men onafhankelijk van anderen met God zijn wegen zal kunnen gaan.
De ritus werkt toch op het gevoel?
Dit behoort zo te zijn. Maar wanneer zij de meesten niets meer zegt, blijft zij ten hoogste nog werkzaam voor de enkeling, die haar nog juist weet te ondergaan.
Vroeger heeft men alleen getracht in de kunst schoonheid tot uiting te brengen. Eerst nu geldt schoonheid niet meer als doel van de kunst.
Ik ben dit niet met u eens. Er is een lange tijd geweest, dat de kunst niets anders deed dan trachten bepaalde magische elementen te concretiseren. De periode, dat schoonheid het doel van de kunst was, kan voor Europa gerekend worden van 1450 tot 1880. Zelfs dan spelen nevenbedoelingen eveneens een rol. Hierbij dient men de schilderkunst niet te verwarren met de portretteer kunst, die weliswaar kunstwaarde kan hebben, maar vaak het scheppende element ontbeert, of slechts secundair ziet t.o.v. het verlangen van de klant.
Bestaat er een natuurlijke toonladder als vergeleken met de 8-tonige e.a. systemen?
Wanneer u een laddersysteem alleen op de geluidstrillingen wilt baseren, bent u reeds te sterk aan het verdelen, om nog een natuurlijk effect te omschrijven. De trillingsreeksen, die zich steeds hoger herhalen, gaan in de natuur van 0, dus het subsonische, tot ver boven alle bekende trillingen van licht. Kernwaarden daarin vormen dan de punten van een klimmende reeks, die in het Scheppingsproces zelf onmiddellijk werkzaam is en kosmische harmonie wordt genoemd. Gezien de geaardheid van de trilling, die alleen voor de mens in een bepaalde grootorde tot geluid wordt, ligt de zaak in de natuur wel even anders dan in de muziek.
Esoterie.
Ik wil trachten u iets over esoterie te vertellen. Daarbij zou ik gaarne uitgaan van een menselijk standpunt, om vandaaruit geestelijk inzicht en standpunt duidelijk te maken, wat sommige mensen op aarde zich reeds in deze dagen op aarde kunnen verwerven.
De wereld, zo stelt de mens, is een Schepping van God. Die wereld is het middelpunt van het leven. Voor ons draaien eeuwigheid en eindigheid om deze wereld. Wanneer wij in de oneindigheid deel zijn van God, zo zullen wij ook deel worden van de vele krachten, die God in en rond de wereld heeft geopenbaard. Wij zullen de verschillende sferen door gaan en vandaar op den duur misschien onszelf vrij maken. In mij, zo gaat de mens dan verder, liggen alle mogelijk- heden van het Al besloten. In mij zijn Licht en duister, in mijn wezen zijn eindigheid en oneindigheid aanwezig, micro- en macrokosmos. Indien ik in mijzelf de macrokosmische kracht bereiken zal, zo zal ik voor mijzelf inzicht verwerven in de zin van het leven, vrij zijn van de noodzaak het leven persoonlijk nog door te maken, wanneer ik daarin geen lust meer heb, en zo zalig zijn.
Dit is natuurlijk een betrekkelijk simplistische voorstelling. Toch is het de kern van praktisch alle betogen, die men vanuit de stof pleegt op te bouwen. Ik wil trachten dit ook eens vanuit het geestelijke standpunt te belichten.
De wereld bestaat uit een punt, waarop geen trilling bestaat en dus geen verschijnsel kenbaar is, tot een punt, waar de trilling zo snel is, dat zij zich aan allen, dus haar niet in zich kennen, als een blijvende en rechte lijn voordoet, die eveneens geen gebeuren inhoudt. Tussen deze uitersten ligt de wereld der verschijnselen.
Tot zover zijn stof en geest het nog aardig met elkaar eens. Nu stellen wij echter: Ons wezen kan elke willekeurige trilling binnen deze verschijnselen als eigen wezen aannemen en doormaken. Wij kunnen niet alle mogelijke trillingen gelijktijdig en bewust in ons bevatten. Men kan slechts op één bepaald vlak werkelijk leven. Ook dit is natuurlijk te eenvoudig gesteld, waar voor elke geest en mens een leven op twee, of zelfs drie vlakken mogelijk blijkt, omdat de trilling sterke harmonischen binnen de Schepping kent. Dit laatste kunnen wij gevoeglijk even buiten beschouwing laten. Wanneer ik in mijzelf leef, zal ik als geest erkennen, dat ik beheerst word door de trilling van het vlak, waarop ik daadwerkelijk bewust ben. Mijn wereld is tevens mijn meester. Ik kan nooit de gebieder zijn van mijn eigen wereld. Ten hoogste kan ik als gebieder optreden t.o.v. een met mij harmonisch deel van een lagere wereld. Ik zal alle onder mij liggende werelden ook geheel kunnen kennen, zover hun trilling met de mijne harmonisch is.
Daarmee vallen stellingen, die men op aarde mede in de esoterie betrekt, wel wat uiteen. Denk maar eens aan karma, het rad des levens, oorzaak en gevolg. Stel, dat ik op aarde bv. 10.000 jaren geleden heb geleefd. Toen bereikte ik een bepaald geestelijk niveau. Op dat niveau van bewustzijn heb ik indertijd grote fouten gemaakt. Indien ik geestelijk stijg, is er maar een zeer kleine mogelijkheid, dat ik bij een volgende incarnatie nog geheel met dat vorige leven harmonisch ben. Gevolgen van oorzaken, door mij in het eerste leven geschapen, kunnen mij dan niet, of slechts onvolkomen, bereiken. Ik zal niet onmiddellijk door het noodlot worden achtervolgd, zover dit geestelijk dan al het geval kan zijn. Stel, dat ik 10, 20, 30 malen leef en eindelijk een niveau bereik, dat geestelijk natuurlijk wel veel hoger ligt dan dat van 10.000 jaren geleden, maar daarmee toch harmonisch is. Wat zien wij dan? Omdat ik met deze vroegere fase van mijn bestaan harmonisch ben, zullen gevolgen van dit leven mij bereiken en kan ik bepaalde vergissingen en fouten van dat leven herstellen. Ik kan dan in mijzelf evenwicht vinden t.o.v. dit deel van het verleden. Zolang ik niet in staat ben geestelijk zover te stijgen, dat ik via een harmonisch zijn, dit vroegere leven tot evenwicht binnen mij kan brengen, blijft dit leven voor mij onvolledig. Muzikaal gezegd: harmonischen kunnen niet bestaan, tussen enkele tonen – volkomen optreden – zodat een volle afdoening van een bepaald leven steeds een stijging van een volle octaaf vergt. Vanuit het geestelijk standpunt betekent dit tevens, dat het herstellen van een innerlijk evenwicht binnen de kosmos vaak een lange tijd kan vergen.
Wanneer de mens streeft om verder te gaan, zo kan dit tevens inhouden, dat hij, naarmate zijn ik bewuster wordt, hij tevens meer gevolgen uit het verleden te ondergaan kan krijgen. Hij zal bij een snel stijgen en een achtergrond van meerdere incarnaties, steeds weer met een ander leven harmonisch kunnen worden. Zo is de wet van oorzaak en gevolg wel niet uitgeschakeld, maar verkrijgt zij toch een andere inhoud en betekenis als men normalerwijze daaraan pleegt te geven.
Ook het begrip karma komt er dus iets anders uit te zien: het uitboeten van een vroegere fout en het herstellen daarvan is lang niet altijd gebonden aan het bereiken van een volgend stoffelijk leven, maar altijd aan het bereiken van een vlak van bewustzijn, waarop uitboeting en herstel mogelijk worden. In jezelf zul je ook steeds kunnen veranderen. Naarmate je in jezelf – in geestelijk opzicht dus – sterker verandert, zal je als mens of geest ook met situaties, personen en gevolgen te maken krijgen, die tot een leven kunnen behoren, dat reeds heel ver weg ligt.
Dit alles klinkt tamelijk abstract, maar kan natuurlijk concreter gesteld worden, wanneer je preciezer voorbeelden weet. In jezelf zoek je naar het hogere. Wanneer je dit zoeken in jezelf sterk laat beïnvloeden door hetgeen van buiten af komt en dus buiten je willen om – vanuit je wereld – met je gebeurt, dan zal je geestelijke voortgang altijd worden afgeremd. Slechts indien je innerlijk voort blijft streven, ongeacht wat er vanuit de wereld op je afstormt, zul je steeds verder komen. Zeker zul je dan ook vele moeilijkheden ontmoeten en vele beproevingen moeten doorstaan, maar als gevolg van de voortgang zullen steeds meer vroegere bewuste of menselijke incarnaties evenwichtig worden binnen het Ik, dat daardoor dan, gesteund door uit het verleden stammende harmonieën gemakkelijker zal kunnen stijgen. Telkenmale wanneer een bewustzijn wordt bereikt, dat harmonisch is met een reeds geëgaliseerde reeks van bestaansvormen, zal men een plotselinge en veelomvattende bewustwording door kunnen maken, waarbij vele tussentrappen overgeslagen kunnen worden.
Dit zijn misschien voor u wel zeer ingewikkelde stellingen, maar ik wilde ze u toch graag eens voorleggen. Zij verklaren u, bij begrip daarvan, veel van de moeilijkheden, die u stoffelijk zowel als in innerlijke strijd ondervindt. Het zal u duidelijk zijn, dat zuiver materiële kennis zelden invloed hierop kan hebben, maar wel uit de harmonie een vergroting van kennis geboren kan worden, omdat alle factoren van met het ik harmonische levens, die geen gevolgen meer met zich brengen, in het heden geheel tot uw beschikking zullen staan, en kunnen. Hierdoor zult u tenminste een scherper inzicht in het leven en de mogelijkheden daarvan hebben, terwijl het u bovendien vaak mogelijk zal zijn bepaalde normale en paranormale begaafdheden, onbegrijpelijk snel en volledig te ontwikkelen.
Neemt men dit als basis voor de innerlijke weg, dan volgt hieruit: elke mens heeft te leven naar zijn beste innerlijke bewustzijn en weten. Hij zal met zijn wil alleen datgene kunnen richten, wat, voor hem werkelijk tot zijn eigen leven en persoonlijkheid behoort. Daarnaast zal hij met zijn wil en bewustzijn datgene misschien kunnen egaliseren, dat onbeheersbaar van buiten tot hem doordringt. Dit is een voor u zeer interessante stelling, waar de innerlijke mens hier ook uiterlijke verrijkingen kan vergaren, merkbaar in bewustzijn, stoffelijke vermogens en capaciteiten van geest.
Nog steeds vanuit ons geestelijk standpunt gaan wij nu verder en komen dan tot de conclusie, dat elke sfeer, waarin wij leven, op een bepaalde wijze een harmonie moet vertonen met een vroegere periode van leven, die ook in de stof gelegen kan hebben, of met een hoger gelegen toestand of wereld, waarin ik eens zal kunnen leven. In feite bevind, ik mij, wanneer ik geen tijdbewustzijn meer zou hebben, tussen verleden en toekomst. Maar verleden en toekomst wijzigen zich steeds voor mij en wel naarmate ik er in slaag mijzelf geestelijk te verheffen. Daarom kan ik nooit rekenen, op hetgeen ik morgen zal gaan doen. Ik kan niet zeggen: morgen kan ik geestelijk verder bewust worden en aan deze zaak verder werken…… Ik kan alleen stellen: ik moet nu i.v.m. mijn bewustwording en mijn mogelijkheden, zoveel mogelijk, zo snel mogelijk, tot stand trachten te brengen.
U zult in uw eigen leven vaak ervaren hebben, dat bepaalde omstandigheden periodiek terug plegen te komen. Wij kunnen de meeste van deze herhalingen stoffelijk verklaren. Er zijn periodiciteiten, die zich aan elke stoffelijke definitie onttrekken, daar zij geen regelmaat tonen, die aan de hand van de stof, of de natuurverschijnselen verklaard kan worden. Zij keren terug op schijnbaar onregelmatige tijdstippen, maar veelal met een steeds toenemende intensiteit. Men zou daaruit op kunnen maken, dat het terugkeren – en vooral het onregelmatig terugkeren van bepaalde impulsen – duidt op het hernieuwd contact opnemen met een leven of sfeer, waarin nog iets in orde gemaakt moet worden. Dat kan mens en geest van pas komen, wanneer er besluiten genomen moeten worden.
Alleen innerlijk te leven en te denken is dwaas. Ieder heeft in zijn sfeer of wereld bepaalde uiterlijke mogelijkheden, die hij dient te gebruiken volgens eigen beste inzichten en zo goed hij maar kan. Doet hij dit, dan zal hij daardoor steeds meer gevolgen uitschakelen. Iemand in wiens leven zich niets werkelijk herhaalt, kan zeggen, dat hij in het voorgaande leven – en waarschijnlijk ook in dit leven – een maximum aan mogelijkheden heeft afgewerkt en zo een maximum aan innerlijke of geestelijke bewustwording heeft doorgemaakt. Wanneer herhalingen steeds weer optreden, zullen wij alles, wat in ons vermogen ligt, moeten doen om te zorgen, dat geen verdere herhaling noodzakelijk wordt. Alleen door in het verleden het evenwicht te herstellen, zullen wij in de toekomst, wanneer opnieuw een harmonie met een deel van een vroeger leven, een vroeger leven, of een vroegere sfeer, gevrijwaard zijn voor een verder ingrijpen van oorzaak en gevolg, dat buiten onze wil en bewuste persoonlijkheid om gaat.
Nu spreken wij steeds weer over het Goddelijke Licht, dat wij in onszelf willen vinden. Wanneer ik de theorie van harmonischen, die alleen in verband met het eigen trillingsgetal optreden, verder ga uitbouwen, volgt hieruit, dat God voor ons schijnbaar verandert, naarmate ons eigen bewustzijn zich wijzigt. Wat voor mij vandaag Goddelijk Licht is en als zodanig voor mij bereikbaar, zal zich morgen niet meer op deze wijze kunnen openbaren. De ervaring kan zich niet meer herhalen, waar ik in bewustzijn ben gestegen. Daardoor is immers mijn eigen trillingsgetal veranderd. Dan zal ook de wijze, waarop de Godheid voor mij kenbaar is en zich aan mij openbaart, zich wijzigen in overeenstemming hiermede. Ik mag en kan niet streven naar een voortdurende herhaling van een bepaalde Godsbeleving, die ik eens heb gehad. Ik mag mij daarop wel baseren, maar mag niet trachten de toestand zelf terug te vinden. Ik moet het aan de eeuwige krachten overlaten te bepalen, op wélke wijze en met welke inhoud een nieuwe openbaring plaats zal vinden. Belangrijk is hierbij eigen wil en eigen streven. Zolang ik niet in staat ben, hetgeen ik werkelijk verlang tot werkelijkheid te maken, door te zetten, of tenminste mijn wezen en tijd daaraan geheel te besteden, zal die toestand steeds weer terug keren. De verschijnselen, de verlangens enz. herhalen zich steeds weer, maar ik zal niet in staat zijn de hogere krachten, die daarmee verbonden zijn, voor mijzelf geheel af te tappen.
Dus zou vanuit ons geestelijk standpunt mogen worden gesteld – en dit zeker voor de mensheid: zoek God nimmer op een bepaalde wijze, maar tracht in jezelf al datgene te vervullen, dat volgens je wezen en de door jou als juist erkende impulsen van het ogenblik, je dichter bij God brengt. Doe dit steeds en ongeacht de vraag, of God je ook antwoord geeft. Denk niet, dat God je een blijvend bevel kan geven. Dit bevel kan alleen gelden, zolang ik op een zeker niveau van bewustzijn besta. Word ik bewuster, dan zal ook de Goddelijke wet zich aan mij anders tonen, omdat ik immers weer met een ander deel van Zijn eeuwig wezen in harmonie ben. Stel nimmer: Gods wet is voor mij eeuwig en onveranderlijk, doch stel liever: Gods wet is onveranderlijk, maar zal zich aan mij steeds openbaren volgens mijn bewustzijn. Hoe sneller mijn bewustzijn zich wijzigt, hoe sneller de Goddelijke wetten zich voor mij schijnen te wijzigen. Wie dit beseft, heeft wederom een stap voorwaarts gedaan, daar hij immers heeft geleerd de Goddelijke wetten steeds toe te passen op de wijze, die volgens eigen innerlijk wezen en bewustzijn juist en belangrijk is.
Ten laatste wil ik u wijzen op het feit, dat elke mens en elke geest potentieel in zichzelf alle trillingen kent. Geen plotselinge overgang is mogelijk van het ene bewustzijn naar het andere. Wel kan men in zichzelf alle trillingen wekken, die met het huidige bewustzijn harmonisch zijn. Dit is ook mogelijk met een wereld of sfeer, die niet alleen harmonisch is, maar zich bv. een octaaf boven de huidige toestand bevindt. Zo men tijdelijk in deze wereld of sfeer kan ver- toeven, is het mogelijk het bewustzijn enigszins daardoor te wijzigen. Tijdens een dergelijke boven eigen werkelijke wereld vertoeven van de geest, kan men de eigen persoonlijkheid niet veranderen. Waar men op een hoger niveau – zij het ook tijdelijk – werkt, zullen alle Goddelijke wetten, die voor het Ik reeds in eigen wereld kenbaar waren meer geprononceerd, duidelijker, kenbaar en begrijpelijker geopenbaard worden. Door harmonie met hogere werelden te bereiken, wordt het inzicht in de Goddelijke wetten, waaraan men op het ogenblik van dit stijgen gebonden was, duidelijker en veelal meer bruikbaar.
Zoek nooit onder de mensen naar anderen, die qua bewustzijn en streven geheel uw gelijken zijn. Onthoud het volgende: Er bestaan voor u, ongeacht de sfeer of wereld, waarin u vertoeft en het bewustzijn, dat u verworven hebt, nimmer minderen of meerdere onder mens of geest. Er bestaan slechts wezens, die een gelijke trilling van persoonlijkheid hebben en mogelijkerwijze een ongeveer gelijk bewustzijn, en wezens die dit niet bezitten. Daar u niet in staat bent de juiste trilling en bewustzijnsnorm van een ander te bepalen, is het verstandig over een ander niet te oordelen. Wanneer u ontdekt, dat een perfecte harmonie mogelijk is, of bestaat tussen u en een ander, dient u dit ook niet te zien als een blijvende, een vaststaande toestand. Wanneer u zelf uw bewustzijn wijzigt, valt immers deze harmonie weer weg, wanneer de ander zich wijzigt eveneens. Alle verschijnselen van perfecte harmonie zijn, zeker in alle vormen kennende werelden, tijdelijk. Slechts indien een gezamenlijk geestelijk streven, gebaseerd op een eerst optredende onderlinge harmonie in een voortdurend gelijkelijk t.o.v. elkaar verantwoordelijk, aansprakelijk en werkzaam zijn wordt uitgedrukt , zal een gelijke stijging geestelijk op kunnen treden en benadert men een meer blijvende onderlinge harmonie.
Uw wezen bestaat uit meerdere delen. Dit is u bekend. Waar elk van deze delen als een soort persoonlijkheid op kan treden, zal elk daarvan een eigen trilling bezitten. Slechts indien al deze trillingen, die samen de werkelijke trilling van het stoffelijke wezen vormen, geheel harmonisch zijn, zal van een perfecte samenwerking tussen geest en stof sprake kunnen zijn. Wanneer bv. uw lever, of nieren, darmen, longen, of hart e.d. niet harmonisch zijn met de rest van uw wezen, ontstaat ziekte. Dit ziekteverschijnsel kan worden opgevangen door de bestaande kwaal als zodanig eerst te aanvaarden, maar dan het daarbij betrokken deel zoveel mogelijk met de verdere persoonlijkheid en behoeften in harmonie te brengen.
Dit is belangrijker, dan u denkt. Het omvat niet alleen de verklaring van wondergenezingen, of van eigen lichamelijke en innerlijke mogelijkheden, maar tevens de verklaring van het stoffelijke bestaan. Op het ogenblik van de stoffelijke geboorte moet er tussen het geestelijke Ik en het trillingsgetal van de bevruchte eicel harmonie bestaan. Zonder dit is geen incarnatie, of in bezit nemen van het te vormen lichaam mogelijk. Is er een harmonie aanwezig en een binding gevormd, dan kunnen wel bepaalde minder harmonische verschijnselen ontstaan. Worden dezen te groot, zo is een scheiding van lichaam en geest het gevolg er van. De dood. Begrijp wel, dat in geheel het stoffelijke leven niets zo belangrijk kan zijn, als een streven en innerlijk steeds zo harmonisch mogelijk te zijn en deze harmonie niet alleen in de geest tot uiting te brengen, maar ook in de stof. Wanneer geest en stof harmonisch is met de geest, en het stoffelijk streven steeds een onderstreping is van het geestelijke streven, zal een zo groot en zo goed mogelijk resultaat van het leven kunnen worden geboekt, zowel naar de maatstaven van de stof als die van de geest.
Esoterie, zijnde het innerlijke pad, houdt alles in, wat met dit innerlijke leven en streven in verbinding staat. Als zodanig omvat esoterie mede alle belichamingen en bevoertuigingen in alle sferen of werelden, die maar mogelijk zijn. Mijn stellingen zijn niet in tegenspraak met hetgeen door anderen hier wordt verkondigd. Wanneer u hierover goed nadenkt, zal u blijken, dat elke verklaring van het innerlijke pad hierdoor zelfs op een redelijker niveau is gekomen en vele schijnbare strijdigheden met elkaar in overeenstemming zijn gekomen. Ook de verschijnselen worden duidelijker en zijn gemakkelijk te verklaren. M.i. is het niet voldoende in de esoterie alleen innerlijke resultaten na te streven, of zelfs te bereiken, maar tevens dient men te begrijpen, wat zich afspeelt en waarom. Eerst dan zal het einddoel zo snel mogelijk en met zo weinig mogelijk inspanningen worden bereikt, keer op keer, tot het Ik zijn kosmisch doel heeft bereikt.