10 maart 1961
Aan het begin van deze bijeenkomst moet ik u er op wijzen, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. Aanstaande week zal er – na de pauze – gelegenheid zijn tot algemene vraagstelling. Mijn onderwerp voor vandaag is: Legende, legendevorming en innerlijk Licht.
Wanneer wij uitgaan van legenden, zo mogen wij aannemen, dat in elke legende een deel van waarheid verborgen ligt. Deze legenden kunnen dan gebruikt worden om af te meten, hoe de mens innerlijk tegenover de wereld bestaat, hoe hij zijn innerlijke wereld ziet en wat hij daarin belangrijk vindt. Opvallend is bv., dat in verschillende oude legenden, engelen een rol spelen, echter in hoofdzaak om degene, die de duivel weet te overwinnen, lof toe te zwaaien. Tegenwoordig komen soortgelijke wezens bij voorkeur per vliegende schotel, om de mensheid uit de klauwen van het kwaad te verlossen, waarin zij onontkoombaar verward zijn geraakt.
In legenden komt – evenals in andere verhalen – de positieve zowel als de negatieve zijde van de tijd, waarin zij ontstaan, sterk tot uiting. De bronnen, die ik heden aan wil boren, liggen niet zo ver in het verleden. Ik denk bv. aan de gelijkenissen van Maimonides, die later in legendevorm in vele joodse leerstellingen worden opgenomen. De inhoud van dergelijke verhalen geeft vaak feiten weer, die men eerst veel later op meer wetenschappelijke wijze vast zal weten te leggen. In de reeks van legenden omtrent de Schepping stelt de leraar bv., dat God onmiddellijk alle leven in paren schiep. Ook Adam had reeds bij zijn ontstaan een vrouw. Deze vrouw noemt men dan Lilith. De verhaler vergelijkt haar met de dieren van het veld. Adam is hiermee niet tevreden en hij vraagt God hem een andere vrouw te geven. Deze wordt dan uit een rib van Adam geschapen. Nu eerst kunnen man en vrouw twee van één vlees zijn, zodat deze beide tot werkelijke eenheid kunnen komen.
In de dagen van Lilith was de wereld van de vrouw geheel gescheiden van de wereld van de man. De gevolgtrekking, die deze legende met zich brengt, is onder meer: vóór Eva, maar in Adams dagen, waren er reeds mensen. Adam is dus niet de werkelijk éérste mens op aarde. Hij is echter de aardse Adam. Voor hem was reeds de hemelse Adam geschapen, die de bron is van alle mensheid. De stoffelijke Adam zoekt dan zichzelf te vervullen. Hij kan dit nooit tot stand brengen uit zichzelf, of in een samengaan met iets, wat hem in wezen vreemd blijft. Daarom moet hem uit het eigen lichaam een vrouw worden geschapen, zodat een eenheid niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk volledig tot stand kan komen. Denk hierbij eens aan het moderne concept: “tweeling-ziel”.
Zelfs indien wij alle andere lessen, die in deze legende verborgen liggen, verwaarlozen, is het geheel interessant. Indien ik immers stel, dat alleen door innerlijke eenheid en saamhorigheid tussen de mensen werkelijke harmonie en een werkelijk contact mogelijk is, zo moet ik het dierlijke aspect in de mens zonder meer als onbelangrijk verwerpen. Zouden wij dit niet doen, dan zou Adam een onmens geweest zijn, die een vrouw met haar nakomelingschap in de steek laat, omdat deze hem niet meer bevalt en God rustig om een andere vrouw vraagt. Het feit, dat Lilith het dierlijke vertegenwoordigt in dit verhaal, terwijl Eva de bovenzinnelijke liefde in de mens vertegenwoordigt, doet ons beseffen, dat in de dagen van Maimonides zeker door de wijzen een zeer groot verschil werd gemaakt tussen zielsverwantschap en stoffelijke gemeenschap. Verder blijkt, dat eerst uit Eva, het volgens de Bijbel belangrijkste geslacht: “Het Uitverkoren Volk”, voort kan komen. Naast deze mensen leeft echter het geslacht van Kaïn voort, dat een eigen meester voortbrengt: Tubal-Kaïn, de eerste smid. Alle verhalen van de Bijbel houden zich alleen met het uitverkoren volk, de kinderen van Eva’s geslacht, bezig. Dit verklaart onder meer het zondvloedverhaal in de u bekende vorm. Het uitverkoren volk is het priesterlijke volk en kan wandelen met God. Hieruit volgt, dat volgens de meester, geestelijke banden van het allergrootste belang zijn, waar alleen uit geestelijke banden een ingrijpen in alle werelden, een bestaan en voortbestaan in alle werelden mogelijk is.
Er is veel meer hierover op te merken. Wij willen het ontstaan van deze legende even nagaan. Het ontstaan van een legende is meestal het product van een lange reeks van overleveringen. In dit geval is het wel zeker, dat men binnen het joodse volk heeft nagedacht over de eerste vijf boeken, de boeken van Mozes, die in de Bijbel een afzonderlijke plaats innemen. Men heeft gemeend, dat deze boeken, letterlijk waar, door God aan Mozes werden gegeven. Alles, wat daarin staat, moet dus letterlijk waar zijn. Wanneer men daar nu leest, dat Kaïn wegtrekt naar een vreemd volk, zo volgt de logische conclusie: er moeten buiten Adam on Eva nog andere mensen – of een menselijk geslacht – bestaan hebben. Zo komt men tot het bestaan van Lilith. Dit is alleen aanvaardbaar, wanneer er in Gods ogen een zeer groot verschil heeft bestaan tussen de dierlijke mens Lilith en de geestelijk bewuste mens Adam. De legende houdt dan ook niet alleen vele feiten in, die, volgens de Bijbel, aanvaardbaar moeten worden geacht, maar tevens een verklaring, die van menselijk denken en de menselijke rede uitgaan.
De poging menselijk denken, godsdienstige waarheden enz. met elkaar te verenigen, heeft overigens tot meer eigenaardige legenden gevoerd. Een van de stellingen, die uit de Bijbel voortvloeit, luidt: de zevende dag is de dag des Heren, want op de zevende dag van de Schepping rustte God. De mens voegt hieraan toe: dus op de zevende dag is de kracht van God niet gericht en in vele taken gebonden. Dan zal deze kracht op de zevende dag onmetelijk veel sterker kenbaar zijn dan op de andere dagen van de week. Bovendien neemt men aan, dat de Naam Gods identiek is met de Kracht Gods. Uit deze feiten vormen de Chassidim – een orthodox joodse sekte, die vooral in Oost-Europa sterk was – de volgende geschiedenis. Wanneer de Rabbi Loew – de Leeuw – een meester van de geheime namen, zich een Golem maakt, zo doet hij dit krachtens de heilige naam. In een van de vele verhalen nu gebruikt de Rabbi zijn schepping om huiswerk voor hem te verrichten. Bedenk hierbij, dat de Golem een kunstmens is, die niet zelfstandig denken kan, maar alleen gegeven bevelen uitvoert. Op de avond van de Sabbath vergeet de Rabbi de heilige Naam, waaraan het wezen zijn leven ontleent, weg te nemen. Deze naam is volgens de geschiedenis geschreven op perkament en werd in de mond van het, uit klei gevormde, monster gelegd.
(Vergelijk het Scheppingsverhaal: en God blies hem – Adam – Zijn adem in.)
Waar de dag van rust nabij komt en ook de Goddelijke krachten zich terug trekken uit alle scheppende werkingen, is er veel meer Goddelijke kracht in de Naam aanwezig dan anders. De Golem breekt dan ook los en slaat – zich niet bewust van deze plotselinge vermeerdering van krachten – alles kort en klein. In een bepaalde versie van de legende wordt dit zelfs nog verder uitgewerkt. De Golem heeft bevel alle dingen zuiver en schoon te houden en daarvoor een bepaald deel van de door de Naam in hem aanwezige krachten aan te besteden. Normaal betekent dit, dat het actieve deel juist genoeg is om de vloer volkomen juist en zuiver aan te vegen. Nu bij het vallen van de rustavond de kracht veel groter wordt, wordt de kracht, die voor het vegen gebruikt wordt, zó sterk, dat de vloer eenvoudig weg wordt geveegd en ook het dak naar beneden dreigt te komen. Gelukkig ziet een leerling van Rabbi Loew dit en slaagt erin – vóór de zon geheel onder is gegaan en de dag, waarop geen werk mag worden verricht dus werkelijk is aangebroken – zijn meester te verwittigen. Deze begeeft zich haastig huiswaarts en weet voor de laatste stralen van de zon zijn verdwenen, nog het papier met de heilige Naam uit de mond van zijn schepping weg te nemen. Normalerwijze zou de Golem alleen stilstaan als een beeld, maar zijn vorm behouden. De krachten van de komende Sabbat zijn reeds zo groot geworden, dat het monster tot een hoop stof ineen stort.
Ofschoon deze legende zich eerst in de middeleeuwen begint te vormen, blijkt zij te berusten op Babylonische overleveringen, waarvan de Joden waarschijnlijk tijdens hun gevangenschap kennis hebben genomen. In de magie daar vinden wij ook gegevens over de kracht van bepaalde namen, kunstmensen e.d. Deze gegevens zijn in een wat andere vorm te vinden bij de alchemisten, die immers vaak streven naar het scheppen van homunculi. Waarschijnlijk speelt de begeerte, een gratis dienaar te bezitten in de vorm van deze legende, een grote rol. Anderzijds is in het verhaal een wezenlijk begrip omtrent de werking van heilige namen te vinden. Feiten, magie en geloof zijn in de legende onontwarbaar met elkaar verenigd. Stel u eens voor, dat wij de kracht van heilige Namen in deze tijd zouden gebruiken, maar daarbij zouden weigeren ons aan de in de Naam gelegen voorwaarden – bv. het heiligen van de rustdag – te houden. Wij kunnen de krachten Gods gebruiken en schijnen deze ook te kunnen aanwenden tegen de geuite wil van God. De krachten worden dan onbeheerst, waar het Goddelijke principe, dat daarin een grote rol speelt, ontbreekt. Zij worden van scheppende krachten tot vernietigende krachten, God toont ons een ander aangezicht.
De les wijst op Gods uiting in tegendelen. Het tweeledige aanzien van God vanuit menselijk standpunt, en stelt in feite: de mens leeft weliswaar uit de krachten Gods, maar mag deze krachten nimmer misbruiken door tegen de wil van de liefdevolle God in te gaan. Zo hij dit – in magische zin of dagelijks leven – doet, zal de kracht Gods zich tegen hem wenden. Zou de mens dit op het laatste ogenblik nog erkennen, dan is toch zijn schepping zelf verloren, daar de Goddelijke wetten en krachten volledig onbeheerst in menselijke scheppingen, menselijk leven, of menselijk denken ontketend zijn geweest, en kunnen deze waarden niet meer voortbestaan en zullen tot hun oer bestanddelen uiteen vallen.
Dergelijke legenden zijn niet alleen interessant, maar werpen tevens een eigenaardig licht op de gedachtewereld van de mens en zijn geloof, zijn mogelijkheden en zelfs wijsheid. Je kunt vele dergelijke legenden ook elders vinden. Hierbij denk ik aan de vele legenden, die de mensen rond de Graal hebben geweven. De meesten daarvan hebt u waarschijnlijk reeds gehoord.
Déze legende zal u waarschijnlijk nog niet ter ore zijn gekomen: Er is een ridder, die de Graal na lang zoeken en strijden inderdaad ontdekt heeft. Blij, dat hij deze heilige kristallen bokaal boven op de top van een berg ziet schitteren, spoort hij zijn paard aan, tot het dood neervalt, om dan zelf verder te stormen, tot hij geheel uitgeput is, want hij hoopt de kostbare reliek mee te kunnen voeren naar zijn Orde en zo – dit is het verkeerde in zijn handelen en denken – tot behoeder van de Graal te worden. Zolang de ridder alleen streeft om de Graal te bereiken, blijft de wonderlijke Beker op hem wachten. Op het ogenblik, dat hij – bijna zijn doel bereikt hebbend – zich verheugt over het feit dat hij voortaan de geëerde en geëerbiedigde behoeder van de Graal zal zijn, wordt de beker opeens door onzichtbare handen opgeheven. Zij zweeft dan ver boven hem, gedragen door nu zichtbaar wordende engelen. Een stem roept hem toe: “Ík ben de hoeder van de Graal”. Hij ziet vaag een lichtende gestalte. Wanneer hij terugkeert naar het dal, is hij blind. Zijn verdere leven slijt hij ongelukkig en arm.
De oorsprong van dergelijke legenden ligt waarschijnlijk in Egypte, waar men immers reeds over de bron des levens, de beker des levens e.d. spreekt, ofschoon daar een groot deel van deze verhalen eerder leerverhalen uit inwijdingsmysterieën vormen. Uit de legende kan worden afgeleid, dat de mensen in de tijd van de Graal, de riddertijd dus, al zeer wel wisten, dat er een groot verschil bestaat tussen dienen uit trouw – om het dienen alleen dus – en een dienen om verdienste. Verder blijkt men zich bewust van het feit, dat niemand het Heilige kan benaderen zolang hij voor zich daaruit iets denkt te gewinnen. Opvallend is hierbij verder, dat alle andere mogelijke eigenschappen en verworvenheden buiten beschouwing worden gelaten. Hoe goed, dapper en edel de ridder ook is – volgens het verhaal – is een verkeerde gedachte reeds genoeg om het begeerde heiligdom aan zijn handen te onttrekken en hem tot ellende te doemen.
Er zijn verschillende parallellen voor deze denkwijze te vinden. Een Perzisch verhaal, dat ik in tegenstelling met vele anderen niet onder de sprookjes, maar onder de legenden reken, omdat de personen daarin beschreven, werkelijk hebben geleefd, geeft ons een inzicht van soortgelijke denkwijzen in het verleden. De held van het verhaal is hier een machtig hoveling, die door zijn vorst verbannen wordt. Hij wordt door rovers overvallen, maar weet zich bij hen aan te sluiten. Daarop maakt hij vele roversavonturen meer, maar vindt hierin geen bevrediging. Meer en meer gaat hij zoeken naar de zin van het leven. Op de duur weet hij te vluchten en komt tot een lange tijd samenleven en samenwonen met een heilige en wijze kluizenaar. Dankzij deze leer- leermeester weet hij door te dringen in de raadselen van de natuur. Hij verstaat wat de bomen ruisen, wat de vissen zeggen, wat de vogels zingen. De wind komt elke avond tot hem om hem te vertellen, wat er aan het hof gebeurt enz. Alle dingen spreken tot hem. Nu hij dit alles verworven heeft, besluit de ex-hoveling zijn verdere leven te gebruiken om de mensheid te dienen en tot groter geluk te brengen. Hij is in staat om menigmaal op eigenaardige manieren ongeluk in geluk te veranderen.
Wanneer een vijand de stad, waarin hij tijdelijk vertoeft, aan wil vallen, weet hij – dankzij de muizen en de vogels – precies, waar het zwakke punt van de aanvaller gelegen is, zodat, dankzij zijn raad, de stad behouden blijft. Elders weet hij een ontvoerde koningsdochter te bevrijden, dankzij de wind, die hem precies vertelt, waar zij heen werd gebracht. Zo verwerft hij een grote reputatie en wordt door de vorst, die hem eens verbannen heeft, uitgenodigd aan diens hof te vertoeven. Niemand aan het hof herkent hem. De kluizenaar doet niet meer denken aan de knappe hoveling en ook zijn naam heeft hij reeds lang veranderd. Wanneer hij aan het hof is en daar bovenmate geëerd wordt, kan hij de verleiding niet weerstaan te zeggen, wie hij eens was.
Vanaf dat ogenblik spreekt de wind niet meer tot hem, het kwetteren van de vogels heeft voor hem geen zin meer, kortom, de natuur trekt zich van hem terug en hij kan haar niet meer verstaan. De les, die hierin gelegen is, blijkt ongeveer dezelfde te zijn als die van de Graal- legende. Daarnaast volgt hieruit nog, dat een mens, die geestelijk verder streeft, nooit op zijn schreden terug kan keren. Wie iets, wat hij eens prijs heeft gegeven om geestelijk verder te gaan, wil hernemen, kan dit alleen doen, wanneer hij tevens bereid is eigen leven en bewustzijn te hervatten op het punt, dat hij het offer nog niet gebracht heeft.
De ontwikkeling van deze Perzische legende, die waarschijnlijk tevens als bron van de Graallegende mag worden beschouwd, is zeer eigenaardig. De krijgerlegenden, die daarin verwerkt zijn – voor alles wel de roververhalen – komen uit Mongolië. Daar was krijgsmanschap reeds vroeg een grote deugd en roven een eerzame bezigheid. Indië heeft daaraan verhalen toegevoegd over het beheersen van dieren, het verstaan van de taal van de dieren en de taal van de wind. Reizende vertellers of minnestrelen vormden uit deze details een verhaal, dat reeds alle elementen van de legende bevatte. De wijze denkers verbonden niet alleen deze verhalen aan bepaalde personen – en zover ik na kan gaan met enige reden – maar zagen in het geheel bovendien de beschrijving van een mens, die een zekere inwijding doormaakt. Ook een dergelijke mens kan immers niet tot zijn punt van uitgang terugkeren, zonder alles, wat hij gewonnen heeft, tevens prijs te geven.
Nu liggen al deze verhalen reeds in het ver verleden. Maar ook betrekkelijk recente gebeurtenissen hebben de mens aanleiding gegeven tot het vormen van legenden, waarin niet alleen feiten en anekdoten, maar ook overwegingen en erkenningen, ja, zelfs het volksgeloof een grote rol spelen. Denk eens aan de legenden, die zich rond de figuur van Napoleon hebben gevormd. Van deze mens wordt gezegd, dat hij slechts enkele uren per nacht slaapt. Dat hij overdag en in zijn calèche zijn schade inhaalt, vermeldt men niet.
Want vele grote mensen brengen het tot een zodanige beheersing van hun lichaam, dat zij inderdaad met een minimum aan rust kunnen volstaan. Napoleon is haast altijd in staat de bewegingen en plannen van zijn tegenstanders te voorzien. Hij weet zijn soldaten met een geestdrift te bezielen, die slechts zelden tevoren op aarde is gezien. Daarnaast is hij vaak kinderlijk, vriendelijk en vol belangstelling voor het lot van eenvoudige mensen. Hij wordt ons in de verhalen steeds weer voorgesteld als een kleine held met grote geest, die een innerlijke perfectie bezit. Deze, bijna volmaakte, Napoleon wenst in zijn macht en grootheid door de Tsaren erkend te worden. Wanneer dit niet geschiedt, is hij blind voor alle mogelijke gevolgen en zet hij zonder aarzeling zijn gehele macht en leven in om die erkenning af te dwingen. Volgens een van de anekdoten, die tezamen de legende vormen, is dit ongeveer als volgt gegaan: Napoleon zond met een gezant rijke geschenken aan de Tsaar. Deze aanvaardde deze gift niet als een beleefdheid van het ene staatshoofd aan het andere, maar als tribuut, van de burgerlijke empereur aan de enige ware keizer in Europa. Dat was Nappie té erg. Daarom trok hij met al zijn troepen naar Rusland i.p.v. volgens zijn oorspronkelijke opzet, Engeland aan te vallen en aan zijn Rijk toe te voegen. Deze anekdote kan ook gebruikt worden als een illustratie van het feit, dat de geschiedenis zich steeds weer pleegt te herhalen. Doet dit verhaal u niet denken aan 1940 – 1942?
Het ontstaan van deze legende is natuurlijk geheel duidelijk: Napoleon is uiteindelijk een nationale held. Zijn grootheid is de grootheid van Frankrijk. Zijn goede eigenschappen moeten als eigenschappen van het volk verheerlijkt worden; zijn mislukkingen en kwade eigenschappen weg verklaard worden. Gezien het karakter van het volk, dat deze legende bouwt, kiest men de drift als oorzaak voor zijn verkeerde besluiten. Schrijvers en denkers geven een vorm aan het geheel, die het mogelijk maakt hieruit een lesje te trekken: op het ogenblik, dat het mij niet meer genoeg is zelf te weten, wat ik ben, maar van anderen een erkenning daarvan eis, zal ik door de anderen gevoerd worden tot een vernietigen van de waarden, die ik voor mijzelf bereikte.
Zelfs uw eigen volk en uw eigen dagen brengen nog steeds legenden voort. Zo bouwt men op het ogenblik hier bv. aan een legende omtrent Fanny Blankers-Koen. Reeds nu voegt men aan de werkelijkheid oudere anekdoten toe. Op de duur zal ook hieruit wel een verhaal ontstaan, waaruit het nageslacht niet alleen stoffelijke, maar ook geestelijke lering zal kunnen trekken. De hoofdzaak blijft steeds weer dit, bij elke legende: de normale feiten van het dagelijkse leven zijn voor de doorsnee mens niet voldoende. Daarom kleedt hij deze aan, versiert ze met kwikjes en strikjes, kent aan zijn helden alles toe, wat hij voor zich begeert, maar niet bezit. Om hun meerwaardigheid te vergroten, stelt hij verder, dat deze helden steeds weer beproevingen ondergaan, die hun innerlijke en stoffelijke kracht sterker op de voorgrond doen komen. Zolang het alleen een spel van vertellen en verheerlijking is, blijft het bij een overlevering.
De verhalen van bepaalde helden in Ierland zijn hiervan een voorbeeld. Hierin ziet men de helden zonder enige bovennatuurlijke hulp, of buitengewone wijsheid, elkaar – vaak uit afgunst – bestrijden tot in een laatste treffen de helden, nadat zij eerst elkaars legers hebben uitgeroeid, dodelijk vermoeid, haast gelijk sterven. Andere verhalen, zoals in de Noorse sagen nogal eens te vinden zijn, spreken niet over het leven en bereiken van de mens, maar wijzen alleen op het willekeurig ingrijpen van bovennatuurlijke machten. Juist de legenden, die de mensen en hun innerlijk leven naast de bovennatuurlijke vermogens en krachten stellen, blijken van zeer groot belang te zijn voor het begrijpen van de mens. Achter alle versieringen en onwaarschijnlijkheden vinden wij daar de mens zelf, met zijn verlangen, streven en denken, zijn zoeken naar verklaringen voor het onbegrijpelijke en zijn steeds groter wordende behoefte aan vrijheid en waarheid. Het zijn juist deze elementen, die de legende voor ons zo buitengewoon leerzaam maken.
Een legende van deze dagen zou bijvoorbeeld later kunnen luiden: Er was eens een land, zó schoon en kostbaar, dat men het wel een gordel van smaragd noemde. In dit land nu leefde een man, die zichzelf met veel moeite en zelfs verraad, tot vorst wist te maken. Toen deze man zo groot was geworden, dat hij geen besef meer had voor zijn eigen werkelijkheid, besloot hij alle banden met een oude leermeester te verbreken, die hem nog steeds had getracht te helpen en voor té grote onbedachtzaamheden te behoeden. De leermeester, die – ondanks alles – nog enige genegenheid en belangstelling had voor de vorst en zijn land, zond nu bemiddelaars. Want zelfs, indien hij zelf niet meer tot de vorst zou mogen spreken en zijn naam in dit land niet meer genoemd zou mogen worden, zo wenste hij toch niet, dat zijn vroegere leerling en het land, dat hij zich gewonnen had, ten gronden zouden gaan. De vorst erkende dit niet en sprak: “Geen woord wil ik meer met deze mens wisselen, zelfs geen bode zal ik meer aanhoren of ontvangen, indien deze mij iets van mijn oude meester brengt, want ik ben groot in eigen kracht en recht.” Op deze wijze werd de arme vorst eenzaam. Hij vond geen oprechte raadgevers meer, die hem wilden leren, hoe de wilde dieren, die in de wouden van het smaragdenrijk op prooi loerden, te beheersen. De dieren, die tot dan toe in het woud verscholen hadden geleefd, namen nu steeds grotere delen van het rijk in beslag en verslonden op de duur ook de vorst. Zo werd door zijn zelfgekozen eenzaamheid een mens tot slachtoffer, die een zegevierende held had kunnen zijn. O, in deze dagen is men niet zo dichterlijk meer en het begin van deze legende zal wel bestaan uit enkele anekdoten, met bitterheid verteld, die niet zonder pointe zijn. Maar de feiten veranderen daarom niet en de les zal voor het nageslacht hetzelfde blijven.
Het geestelijke licht, dat de mens in de legende vindt, komt niet alleen voort uit het menselijke beleven, maar vooral uit het menselijke denken. Alle geestelijke licht, dat een mens innerlijk bezitten kan, zal hij verwerven door na te denken over zijn geloof, zijn daden, omtrent alles, wat er in de wereld gebeurt. Wanneer men uit het resultaat de juiste gevolgtrekkingen weet te maken, houdt de legende altijd een belangrijke les in. Wie de les begrijpt, vindt daarin tevens een waarschuwing. Want de les toont steeds weer, wat je niet kunt doen, niet mag doen en geeft daarnaast weer, wat wél mogelijk en waarschijnlijk is. Wij kennen zovele legenden over ridders, die uittrekken om draken te verslaan. Nu zijn dergelijke ridders de vertegenwoordigers van een bepaalde groep, een bepaald rijk of een bepaald volk. Je zou hen misschien mogen vergelijken met de reizende ministers van buitenlandse zaken in deze dagen. Nu begrijp ik wel, dat dit u onwaarschijnlijk voorkomt.
Je kunt uiteindelijk over een moderne minister van buitenlandse zaken moeilijk gaan vertellen: “Weer besteeg hij zijn trouwe DC-8 en stormde met gevelde aktetas op de draak van oorlog en onrust aan.” Toch waren de ridders, waarover dergelijke legenden ons vertellen, eigenlijk niets meer of minder dan gezanten en trouble-shooters, die onheil ongedaan dienden te maken, inzicht hadden in stadsadministratie en alles, wat in die dagen te pas kwam bij regering. Wanneer dergelijke gezanten in een vreemde stad kwamen, waar men een beroep op hun kunnen deed, namen zij het steeds weer op zich een haast onmogelijke taak te verrichten. Hulp aan onderontwikkelde gebieden. Die hulp werd overigens ook vroeger niet altijd juist gewaardeerd. In vele verhalen horen wij, dat de koning van het land uiteindelijk toch weigert de kosten van de ridder te vergoeden, hem voor zijn moeite te belonen, of zijn dochter ten huwelijk te geven. Zelfs indien de ridder voor zijn eigen volk strijdt, komt dit voor.
De houding van het volk doet denken aan de houding, die het Nederlandse volk indertijd tegen Lieftinck heeft aangenomen.
Wanneer de ridder de afgezant is van niet stoffelijke krachten, de Graal bv., zo horen wij, dat hij geen beloning aan mag nemen. Alleen door heen te gaan kan de ridder a.h.w. de dood van de draak, of de overwinning op de reus bevestigen. De wijsheid, die hierin schuilt, is – geestelijk zowel als stoffelijk – onmiddellijk in het heden te verplaatsen. Indien wij Sint George een grote sigaar en een V-teken als wapenschild geven en stellen, dat zijn achternaam Churchill is, zo blijkt in deze dagen zelfs, hoe juist de oude verhalen zijn. In de oorlog was Churchill de man, die met zijn koppigheid en zelfvertrouwen Engeland voor de nederlaag wist te redden en vaak erger wist te voorkomen. Maar de overwinning, die Engeland zo behaalde, kon alleen bevestigd worden, indien deze mens plaats maakte voor anderen, die beter dan hij wisten, wat zij met de vrede moesten doen.
Uit dit alles kun je de conclusie trekken, dat elke mens een taak heeft. Het is niet de zaak een taak te volbrengen om vervolgens de vruchten daarvan te gaan plukken, maar een taak te volvoeren, die voor het verder gaan – ook wanneer dit het oogsten betreft – de verdere ontwikkeling over te laten, waar dit de taak en het recht van de ander is. Iedere mens heeft zijn eigen mogelijkheden, zijn eigen inzichten, maar ook een eigen bestemming in het leven. De lotsbestemming komt ontzettend sterk naar voren in praktisch alle legenden omtrent de Zwanen of Graalridders, in vele legenden omtrent de grote vorsten van het verleden als Alexander de Grote, Keizer Barbarossa enz.
In zijn legenden geeft de mens – meer dan in het dagelijkse leven – blijk van besef omtrent de bestemming van elk leven. Een ieder heeft in het leven een bepaalde taak en een bepaalde en beperkte reeks van mogelijkheden. Wanneer het noodzakelijk is, dien je al je krachten te gebruiken. Maar het is belangrijk je niet te vergissen en niet verkeerdelijk in te grijpen, want soms is de kracht, die je bezit te zwaar, te groot, zodat je vernietigt, wat je zou willen verwerven of behouden. Daarom dient men steeds weer te overwegen, of iets werkelijk tot eigen taak behoort en de krachten, die men bezit en gebruiken kan, niet eerder vernietigend dan opbouwend zullen werken.
Omgekeerd geldt dus: neem niet elke taak, die u belangrijk lijkt zonder meer op u. Wanneer deze taak meer vergt dan u kunt geven, zou u zelf onder de taak kunnen bezwijken, zonder uw doel te bereiken. Denk eens aan de legende van St. Christoforus. Deze had zich als boete opgelegd, op zijn schouders, mensen over te zetten over een kleine rivier. Op een nacht vroeg een klein kind om overgezet te worden. Christoforus zag aan het kind niets bijzonders, want hij dacht niet aan het kind, maar aan het feit, dat zijn zelfgekozen taak was ook dit kind over te zetten. Volgens dit verhaal was dit kind de kleine Jezus, Die stap na stap zwaarder werd. De arme Christoforus zakte haast door de knieën en kon haast niet meer verder. Als een Christelijke Atlas droeg hij in het kind voor een ogenblik geheel de wereld. Later zegt het kind hem dit. Dankzij de medewerking van het kind slaagt hij er in, zijn zelf gekozen taak ook deze maal goed te volbrengen. Het zou beter geweest zijn, indien Christoforus het kind goed had beschouwd, minder aan zijn geestelijke verdienste had gedacht en beseft had, wie daar voor hem stond.
De Christenen zullen het hier wel niet helemaal mee eens zijn. Maar volgens mij had – door het kind te erkennen – een nutteloze belasting van de man voorkomen kunnen worden en zou zelfs een beter resultaat uit zijn niet werken verwacht kunnen worden, dan uit zijn uiteindelijk toch niet alleen volbrachte taakaanvaarding.
Filosofen en denkers hebben zich hier wel mee bezig gehouden. Volgens mij geldt dit ook voor de mens, die zich met legenden, met deze samenvoegingen van werkelijke mensen, menselijke gevoelens en pogingen, plus sprookjesachtige incidenten, bezighoudt. Wij kunnen natuurlijk alles wel aanvaarden, zoals het uiterlijk schijnt en ons denken met de bedrieglijke lichtheid van deze verhalen belasten. Maar door de werkelijke zin te zoeken, die er in verborgen is, kunnen wij onszelf behoeden voor menige te zware taak en zelfs innerlijk Licht verwerven. Innerlijk Licht is een kwestie van aanvaarden en bewustzijn. Een aanvaarding en een bewustzijn zijn voor ons moeilijk. Aanvaarding, omdat wij over het algemeen alleen van anderen datgene willen aanvaarden, wat wij in ieder geval zelf reeds wilden.
Bewustzijn is nog veel moeilijker te aanvaarden, want elke toename van bewustzijn betekent een vergroting van verantwoordelijkheid tegenover God, de wereld en jezelf, en een steeds kleiner wordende mogelijkheid om volgens eigen wensen en op eigen wijze stom te zijn. Menige mens zal zich – ook al beseft hij dit niet geheel – tegen een te grote bewustwording blijven verzetten, omdat dit te grote verplichtingen oplegt. Uit 100 legenden treedt het feit naar voren, dat men geestelijk Licht of inwijding alleen zal kunnen verkrijgen, indien men allereerst zijn eigen mogelijkheden aanvaardt, zijn eigen verantwoordelijkheid durft dragen, zonder anderen daarvoor mede aansprakelijk te maken en in de tweede plaats alle besef, dat men gewint, ook in de praktijk om te zetten. Dit is begrijpelijk. Alleen een mens, die geheel leeft naar het bewustzijn, dat hij zich verwerft, is geheel en werkelijk harmonisch. Alleen een harmonisch mens kan voor anderen werkelijk veel betekenen en kan ook in zich zijn God ervaren.
Deze conclusie is natuurlijk een gevolgtrekking, die alleen gemaakt wordt door de esotericus en de filosoof. Er zijn altijd dergelijke denkers op de wereld geweest. Zo vertelt men al ver voor het begin van uw jaartelling een interessante legende in Babylon, waarin Sin, de maan, een rol speelt. Een jongeman zoekt voortdurend naar een volmaakte geliefde, maar kan haar niet vinden. Dan staat hij eenzaam buiten de stad. Boven hem schijnt de volle maan. Hij roept dan Sin, het tweede Licht van de hemelen aan en vraagt hem: “In Uw kracht en wijsheid kunt gij mij geven, wat ik begeer. Geef mij de vrouw, die ik begeer. Toon mij, wat ik werkelijk zoek”. Sin, die deze bede klaarblijkelijk nogal aanvaardbaar vindt, gaat daarop naar Ishtar, de Godin van Vruchtbaarheid en Liefde, en vraagt haar: “Schep deze mens om mijnentwille de vrouw, die hij begeert, uit een van uw duiven”. Ishtar doet dit en slaagt buitenmate. Want wie de beschrijving van het meisje leest, kan in deze dagen alleen nog maar denken: “Wat een moordgriet”. Zij heeft werkelijk alles: schoonheid, rijkdom, verstand. De man huwt haar, leeft een jaar gelukkig met haar, dan is hij aan al deze volmaaktheid zó zeer gewend, dat hij achter een fluitspeelster aangaat. Het gevolg is, dat Ishtar haar duifje terug neemt en grote ruzie krijgt met Sin. Vandaar, zo besluit het verhaal, dat Venus en de maan strijdig zijn in haast alle fasen, uitgezonderd de tijd, dat de maan vol is. Want dan herinneren beiden zich, dat zij – zij het slechts voor korte tijd – gezamenlijk geluk en schoonheid in volmaakte vorm op aarde hebben gebracht.
In dit verhaal schuilt veel meer, dan je op het eerste gezicht zou zeggen: de mens went aan alles, wat hem op de wereld en zelfs in de sferen aan schoonheid is gegeven en geneigd is elke goede eigenschap, ja, zelfs het geluk, dat hem wordt toebedeeld als een natuurlijk en onvervreemdbaar recht te zien, en is maar al te zeer geneigd om na een korte bewondering te zoeken, of er elders nog niets iets bij te krijgen is. Degene, die dit doet, verliest gemeenlijk – als de jongeling in het verhaal – alles.
Omgezet in esoterische stellingen vinden wij dan het volgende: wanneer je als mens geluk vindt, eenheid met je God, Licht in jezelf, langs een bepaalde weg, zo is het goed deze weg voortdurend te blijven bewandelen en niet daarnaast nog andere wegen te gaan. Wie een voor het Ik juiste weg heeft gevonden en desondanks nog tracht een tweede pad te betreden, zal zien, dat alles wat hij aan innerlijke rust en vrede gewonnen had, teloor gaat.
Je mag van andere wegen wel kennis nemen, maar mag nooit trachten ze ook maar één kort ogenblik te volgen. Je kunt niet tegen God zeggen: “Zoals U, God, U aan mij openbaart, is dit haast volmaakt. Maar ik hou van afwisseling. Zou het vandaag niet eens op een andere manier kunnen?” Er zijn mensen, die een bepaald geloof hebben. In dit geloof zijn zij zeker en gelukkig. Zonder dat uit hun geloof, een innerlijke onrust of behoefte voortkomt, gaan zij dan toch maar – alleen voor de afwisseling – kijken of er nog niet ergens wat anders te vinden is. Prompt verliezen zij het geloof, dat zij bezaten. Omdat zij innerlijk daaraan te zeer gebonden zijn om een andere weg geheel en zonder voorbehoud te gaan, krijgen zij daarvoor niets in ruil.
Ook in de esoterie zien wij mensen, die een bepaalde weg volgen en daardoor, zij het vaak langzaam, sensitiever worden. Zij vinden zelfs contact met de Goddelijke werkelijkheid, toch zijn zij geneigd te stellen: “Ik vind dit alles wel mooi, maar mij gaat het te langzaam. Geef mij nu maar eens iets anders… .” Indien deze verandering niet tot hun werkelijke en eigen weg behoort, zullen deze mensen in de verandering alles wat zij bereikt hebben, geheel verliezen.
Zelfs indien dergelijke mensen na enige tijd het oude pad opnieuw willen gaan, zullen zij geheel opnieuw moeten beginnen… .
Deze wijsheden zijn uit de mens voortgekomen, maar toch gaan deze stellingen heel wat verder dan een stoffelijke wereld alleen. Wat ik u hier vertel, geldt overigens voor een geest evengoed als voor een stofmens. Sommige verhalen leggen hierop in het bijzonder de nadruk.
In Egypte bestond een legende over een zonnepriester, die, naar ik meen, Nephta-Rê heette. Deze was zozeer op zuiverheid van hart gesteld, dat hij zich een buitenverblijf bouwde in eenzaamheid. Rond deze plaats legde hij – als groot magiër – een ban. Deze hield in, dat iemand, die niet geheel rustig van geest, zuiver van hart en zonder vijandschap in zijn gedachten was, het grondgebied binnen de cirkel niet zou kunnen betreden. Lange tijd leefde Nephta heel gelukkig. Toen hij zijn statiegraf niet mocht bouwen waar hij dit wenste, vlak bij de rotsgraven der koningen, werd hij nijdig. Hij keerde huiswaarts, terwijl hij vol woede overlegde, of hij de farao niet een flinke hak zou kunnen zetten. Hij kon blijven lopen, want hij vond zijn landhuis niet weer. De banvloek, die hij had gelegd om zijn persoonlijk heiligdom ongerept te houden, werkte ook tegen hem.
In deze legende speelt de magie overigens een veel grotere rol, dan uit mijn woorden nu blijkt, maar toch vinden ook wij hierin een goede les. Ook wij hebben de gewoonte dingen, die ons heilig zijn, voor geheel de wereld onaantastbaar te maken, maar vergeten daarbij, dat wij, indien wij innerlijke belevingen onaantastbaar voor anderen willen maken, zij voor onszelf even onaantastbaar zullen worden, zodra ons eigen wezen ook maar even verandert. Wij mogen dan ook nooit trachten onze volmaaktheden van de wereld af te sluiten, maar zullen integendeel moeten proberen die volmaaktheid op de wereld over te dragen.
Een tweede verhaal uit de Egyptische tijd, dat eveneens handelt over een persoon, die werkelijk heeft geleefd, vult het eerste als les en voorbeeld aardig aan. De held is een geneesheer – priester uit de cultus van Toth – die als loon voor zijn werk van de keizer eveneens een buitenverblijf kreeg. Ook deze wilde zijn huis maken tot een onaantastbaar centrum van rust, bezinning en schoonheid. Daar zijn denken anders was dan dat van de zonnepriester, stelde hij zijn ban als volgt: “Al, wat hier binnen treedt, zal steeds de vrede kennen, die nu in mijn hart woont, de Godheid ervaren, zoals ik haar thans in mijzelf erken en zo de vreugde vinden, die ik hier ook voor mijzelf zoek”. Alles ging een tijdlang goed. Maar eens moest deze priester een operatie verrichten op het zoontje van een stadhouder. Deze mislukte, ofschoon de priester werkelijk alles had gedaan, wat maar mogelijk was. Tot zover ben ik geneigd de historische waarheid van het verhaal zonder meer aan te nemen. Het volgende is m.i. zuiver legende. De priester vluchtte voor de toorn van de stadhouder. Soldaten volgden hem. Toen zij binnendrongen in de tuinen, die rond het buitengoed waren gelegen, begonnen de soldaten als “zonnedronken vlinders van bloem tot bloem te gaan, de schoonheid van de dingen bewonderend, de Schepper erend”.
De welwillendheid, waarmee de priester-arts tegenover de mensheid stond, werd zo beloond. Hij redde zichzelf voor de dood, én de stadhouder voor de consequenties, die aan het doden van een door farao hooggeachte geneesheer verbonden zijn. Het verhaal eindigt overigens met een binnendringen van de stadhouder zelf, met een gevolg, in het buitenhuis, waar hij – evenals de soldaten – vol vreugde de schoonheid bewondert en zijn innerlijke rust herwint. De geneesheer gaat dan tot de stadhouder en spreekt: “Vriend, besef, wie gij zijt”. Eerst dan is de stadhouder zich van eigen wezen en doel weer bewust. Hij wreekt zich niet op de geneesheer, omdat: “op hem de zegen der Goden rust”. De les, die hieruit voor ons te trekken is, stelt, dat wij niet hoeven te trachten anderen het goede, dat wij kennen en ervaren, te leren. Wel zullen wij ons wezen voor hen open moeten stellen, opdat zij de uitstralingen van het goede zullen kunnen absorberen en zo op eigen wijze innerlijk de goede krachten, die ons begeleiden, zullen mogen ondergaan. Op deze wijze verkrijgt men voor zich niet alleen een steeds grotere zekerheid van leven en werken in de wereld, maar door het harmonisch zijn met steeds meer levende wezen, eveneens een steeds grotere harmonie met God.
Hiermede wil ik de legenden terzijde stellen.
Er rest ons nog iets: Het Licht. Dit Licht is in alle dingen aanwezig. In vele legenden komt op de een of andere wijze dit Licht om de hoek kijken. Het schijnt, dat geen mens kan leven, wanneer dit Licht niet ergens met, in en rond hem is. De legenden geven ook steeds weer, dat de mens al te snel het contact met dit Licht verliest.
Uit de vele verhalen, die er op de wereld worden verteld, zou ik dan ook de volgende conclusie willen trekken: Het Goddelijke Licht is in de eerste zaak een kwestie van een juiste begeerte waardoor je innerlijk harmonisch leert zijn en op de duur je boven jezelf en je begeerten leert verheffen. De stof is hierbij een uitvoerend orgaan. Het werkelijke contact met God speelt zich steeds in de mens af, ook wanneer God Zich aan hem in de stof openbaart. Wanneer je die God steeds bewuster wilt kennen, zul je alles, wat je volgens de Goddelijke wil in de wereld waarin je leeft moet zijn, tot uiting moeten brengen. Zolang je de taak, die God je oplegt, uitvoert, wordt het innerlijke Licht sterker en sterker. Het maakt je krachtiger, vindingrijker, wijzer, schept steeds meer mogelijkheden. Zodra men een bestaande toestand continueert, die tegen de Goddelijke wil ingaat, is het, alsof er een wolk voor de lichtende zon Gods trekt: opeens is het Licht weg. Dan moeten wij het Licht opnieuw gaan zoeken.
Altijd weer dienen wij te beseffen, dat Gods Licht in alle dingen en voor alle dingen bestaat, niet alleen in of voor ons. Alles, wat wij dan ook aan Goddelijk Licht in ons dragen en bezitten, moeten wij dan ook met zoveel mogelijk delen van de Schepping gezamenlijk trachten te ondergaan en te beleven. Wanneer wij het Licht tot ons eigen wezen trachten te beperken, verkeert het voor ons in zijn tegendeel en sluit ons uit van alle Lichtende werelden en belevingen. Indien wij altijd weer trachten het Goddelijke Licht met alle anderen te delen, zo groeit het ook in ons steeds meer en brengt ons zo tot een steeds verdergaand besef, terwijl ons een steeds hogere bereiking mogelijk wordt gemaakt.
Al deze dingen beseft de mensheid wel degelijk. De mens weet ook wel degelijk, dat dit Licht bestaat. Waar het niet met de door hem aanvaarde feiten van zijn wereld strookt, kan hij dit Licht, ondanks al zijn weten, niet aanvaarden en legt hij zijn kennis niet meer in daden, maar in de half, ware verhalen, die hij legenden noemt. De mens bouwt steeds verder aan zijn legenden. Ook daarin wordt soms door de veelheid van de genoemde feiten het Goddelijke Licht enigszins overwoekerd. Toch zal het in elke legende aanwezig blijken te zijn, zoals het ook in alle mensen steeds aanwezig blijft.
Ten laatste zou ik u willen wijzen op het feit, dat ook de mens voorzichtig moet zijn met het Goddelijke Licht. Wanneer hij dit laat overwoekeren voor de z.g. werkelijke feiten, zal hij het Licht nog wel bezitten, maar niet meer kunnen beseffen. In het bijzonder voor deze tijd wil ik hieraan toevoegen, dat, waar het Goddelijke Licht niet leeft en zich gedraagt volgens de regel, die de mens als juist meent te mogen zien, terwijl het Goddelijke zich evenmin volgens de maatstaven van de mens controleerbaar en kenbaar zal manifesteren, is het voor de mens belangrijker dit Licht te vinden, dan zich aan de bestaande normen en maatstaven te houden. Degene, die dit Licht vindt, zal steeds weer bemerken, dat het alleen een kenbaar en voor hem werkelijk deel van eigen wezen zal zijn, wanneer hij dit met anderen weet te delen.
Kijk in deze dagen niet zozeer naar wat wel en niet behoort in het gedrag van anderen, maar naar alles, wat in uw eigen wezen Licht of duister is. Wanneer u leert alles, wat in u aan Licht bestaat – dit betekent innerlijke vreugde, innerlijke vrede, maar ook levensaanvaarding – tracht om te zetten in een bewust aanvaarde levenstaak, zult u bewust, vreugdig en Lichtend leven. De taak moet voort worden gezet en blijvend aanvaard worden, zolang er een kennelijke behoefte bestaat aan de taak, die u op u hebt genomen. Doet u dit, dan past u geheel in het kader van deze dagen, bent u in harmonie met de laatste Lichtende openbaringen van geestelijke krachten en wetten en bereikt u in ieder geval het doel van uw bestaan: het Licht.
Esoterie.
Dit tweede deel van de bijeenkomst zou ik willen wijden aan de verschillende mogelijkheden en benaderingen, die op esoterisch gebied bestaan en doorwerken op alle daarmee verwante gebieden.
Het is moeilijk de esoterie in te delen of te omschrijven. Er bestaan duizenden verschillende systemen, waarvan één elk een bepaalde weg tot het innerlijk en het ware Ik opent. Deze systemen zijn niet voor eenieder allen even geschikt en bruikbaar. Wanneer wij willen begrijpen, welke weg voor ons de meest geschikte is, zo zullen wij over een – zij het beperkte – zelfkennis moeten beschikken. Daarnaast moeten wij een groot onderscheid maken tussen het z.g. beschouwend en het z.g. praktisch esoterische werk.
Een beschouwend esoterisch werken gaat geheel uit van de innerlijke gedachtewereld en baseert zich in hoofdzaak op innerlijke overwegingen. Van menselijk standpunt uit gezien is dit vaak wat abstract, terwijl vele waarden, die daaruit voortkomen, zich aan redelijke beschouwing en redelijk overleg blijken te onttrekken. Men kan dus hier niet zeggen: zó zijn de feiten… Ook kan men uit deze weg voor zich niet zo en zonder meer vaste maatstaven vinden, of vaste regels distilleren.
Deze innerlijke vorm van esoterie kan worden onderverdeeld in een 3-tal hoofdrichtingen. De eerste daarvan is gebaseerd op een bespiegelende vorm. Hierbij wordt alles in het eigen leven ondergeschikt gemaakt aan een bepaald Godsbeeld, een bepaalde idee en bestaat elk denken, elk werken in het leven alleen om de Godsidee voor het Ik meer kenbaar te maken. Hoe je stoffelijk leeft en wat je stoffelijk doet, is betrekkelijk onbelangrijk. Het belangrijkste punt is de vraag: kan ik met zo weinig mogelijk stoffelijke bemoeiingen tot een zo sterk mogelijke innerlijke voorstellen van en een intens mogelijk contact met de Godheid komen? Het is duidelijk, dat een dergelijke weg slechts voor enkelen geheel te gaan is en daarom aan de doorsnee mens afgeraden kan worden.
De tweede richting in de innerlijke weg is de weg door kennis. Deze weg bestaat uit een naarstig vergaren van alle stellingen en feiten, die men in de wereld kent, een samenvoegen van deze kennis met bepaalde gevoelselementen en het zo scheppen van een grote reeks symbolische beelden, waar binnen het Ik zich kan gaan bewegen en zijn God zal kunnen ontmoeten. Ook hierbij is het stoffelijke beleven minder belangrijk en komt men, dank zij de symbolen, die men geschapen heeft, de formele voorstelling, die men zich aan de hand hiervan maakt van God, tot rituele mystiek, waardoor het Ik zich inderdaad in het groot Goddelijke weet te verzinken. Van een werkelijk praktisch met de esoterie iets doen in deze vorm, is dan ook weinig of niet sprake. Wanneer al een doel van het innerlijk besef en beleven in meer stoffelijk kenbare daden wordt omgezet, zo geschiedt dit in feite meer per ongeluk, omdat het onvermijdelijk is, of nu eenmaal zo schijnt te moeten. Zeker is er weinig of geen sprake van een toepassen van de esoterisch erkende waarden op stoffelijke werkingen, begaafdheden en mogelijkheden.
De derde richting in dit meer abstracte esoterische streven kan men het beste de weg van het gevoel noemen. Deze weg laat elke redenering achterwege. Men tracht alleen aan te voelen, dat God bestaat, dat men met die God één is, dat er een mogelijkheid is om God te ontmoeten etc. Zolang de eigen gevoelswereld gunstig reageert, ongeacht de aanleidingen daartoe, neemt men het leven verder, zoals het is, laat het langs zich heengaan. Men baseert zich steeds weer op emoties, waarbij de rede en zelfs het bewustzijn grotendeels worden uitgeschakeld, terwijl het gevoel grotendeels de overhand heeft. Het grote bezwaar tegen deze weg in een wereld, die de grote daadwerkelijke belangstelling van het individu vergt, is wel, dat de mens teveel zich zal moeten concentreren op hetgeen in de wereld gebeurt, waardoor hij zijn stoffelijke emoties gaat verwarren met een emotionele benadering van het Goddelijke. Ik acht deze weg voor de meeste mensen zelfs gevaarlijk, hoewel ik moet toegeven, dat er mensen zijn, die juist langs deze weg tot buitengewoon goede resultaten zijn gekomen.
De meer praktische esoterie kan in 4 richtingen onderverdeeld worden. Bij al deze richtingen kan voorop worden gesteld, dat alles, wat innerlijk bereikt wordt, ook uiterlijk dient te worden uitgedrukt en verwerkt. De wijze van benadering kan ook bij een dergelijke gemeenschappelijke voorwaarde nog ver uiteen lopen.
De eerste reeks van systemen gaat geheel van de praktijk uit en stelt: leef, zo goed gij kunt, dan zult gij innerlijk tot ervaringen komen. Dankzij het steeds weer goed doen en het zo ontbreken van elk schuldbesef, is het mogelijk innerlijk God te ontmoeten. Deze weg vinden wij, vreemd genoeg, vaak terug bij kloosterorden, genootschappen als de derwisjen, de lama’s enz. Het zal u duidelijk zijn, dat overweging en kennis hierbij geen werkelijke betekenis wordt toegekend. Het gaat er bij al deze systemen in de eerste plaats om, wat je doet, hoe je leeft. Uit de daden wordt de innerlijke bewustwording dan geboren.
Een tweede groep van systemen is het met die laatste stelling niet helemaal eens. Deze stellen dan: alleen door te handelen kan ik geen innerlijke bewustwording verkrijgen, indien ik door gebrek aan kennis en inzicht steeds weer zal falen. Een gebrek aan inzicht, en inzicht voert er toe, dat mijn daden God verder van mij brengen, in plaats mij meer één met Hem te maken. Dit geldt vooral, wanneer ik zonder kritiek of persoonlijk denken en weten de regels van anderen aanvaard. Het is dan noodzakelijk praktische kennis te verzamelen en de esoterie a.h.w. wetenschappelijk te benaderen. Daarbij maakt men gebruik van alle kennis, die op dit terrein bestaat, alle theorieën, die bekend zijn. Aan de hand van wat ik als voor mijzelf juist erken, zal ik dan het geleerde in de daad weten om te zetten en zo met mijn God in harmonie komen. De ervaringen, die men zo opdoet worden immers innerlijk tot een contact met het Goddelijke omgevormd. Tot deze groep behoren vele esoterische scholen, die de mens een eigen levenshouding bijbrengen, maar hem daarnaast steeds uitvoerige verklaringen verschaffen omtrent de juiste leefwijze en voor alles het hoe en waarom weergeven.
De derde reeks van scholen zouden wij esoterisch-magisch mogen noemen. Men stelt hier: er zijn boven ons onstoffelijke krachten; wanneer wij onszelf – door een weten omtrent deze krachten – in harmonie weten te brengen met een andere wereld of een andere sfeer, zo zullen wij daaruit het vermogen kunnen putten de eigen wereld juist te zien. Men erkent dan achter de uiterlijke en menselijke vormen het ware bouwwerk, dat God heeft opgericht. Men komt hierdoor tot een wijze van leven, die metterdaad, tevens gebruik makende van bovennatuurlijke verschijnselen en krachten, de mens invoert tot de Goddelijke wereld en hem zichzelf in waarheid doet aanschouwen.
Tegen de vierde reeks van praktische esoterische systemen zijn m.i. in deze tijd weer vele bezwaren aan te voeren. Dit systeem gaat uit van de perfecte harmonie. Theoretisch luidt de grondstelling als volgt: Micro- en macrokosmos zijn in wezen gelijk. De macrokosmos of scheppende kracht spiegelt zich geheel in de microkosmos. Als gevolg is in en rond mijzelf alles aanwezig, wat in de Schepping aan Goddelijke waarden geopenbaard is. Wanneer ik mijn ik wil erkennen, zo is dit alleen te bereiken door een zo groot mogelijke harmonie en eenheid met de Godheid. Wanneer ik deze in eigen wereld en omgeving zoek, zal hieruit een grotere eenheid met het Goddelijke onvermijdelijk volgen. Het zal u duidelijk zijn, dat deze scholen niet geheel passen in een westerse wereld, waar zij van de mens een sterk, voortdurend en zelfs vaak intiem contact met de medemens vergen. Bovendien vragen zij van de mens – ook dit is zeer moeilijk – een zodanige beheersing van eigen lusten, begeerten, behoeften en angsten, dat men aan al deze dingen alleen aandacht besteedt ter wille van de bewustwording. Ik meende ook deze benaderingswijze te moeten noemen, om u een redelijk volledig overzicht van alle praktisch esoterische systemen te geven.
Nu wij de verschillende soorten systemen nagegaan hebben, volgt de vraag, welke van deze wegen voor de moderne wereld het belangrijkste en meest praktische zou zijn. M.i. zijn er betrekkelijk weinig mensen, die langs een zuiver innerlijke weg hun God zo volledig kunnen bereiken, dat al het wereldse gebeuren voor hen daardoor onbelangrijk wordt. Slechts voor enkele uitverkorenen acht ik een benadering, die gebaseerd is op enige kennis, plus een gevoel van innerlijke eenheid met het Goddelijke, aanvaardbaar. De doorsnee mens daarentegen heeft m.i. behoefte aan praktijk. Deze praktijk kan voor de moderne mens het eenvoudigst worden gevolgd en met het beste resultaat worden gevolgd, wanneer hij de beschikking heeft over een aantal leefregels, elk door verklaringen en bijbehorende stellingen verduidelijkt, die zijn wereldbeeld definiëren, hem zijn wijze van denken en handelen voorschrijven en toch voldoende vrijheid laten om aan wat zo bereikt wordt, op eigen wijze uiting te geven.
Het verschil tussen beide richtingen zal ik u door enkele voorbeelden verduidelijken.
Allereerst een theoretische bewustwording via de innerlijke weg. Een dergelijke mens kan bv. stellen: ik voel mij verbonden met God. Door God voel ik mij verbonden met alle werelden en sferen. Ik weet in mijzelf wel, dat ik niet meer ben dan een kleine bouwsteen, die mede een eigen plaats in dient te nemen te midden van het volmaakte bouwwerk der Schepping. Ik vraag mij af, hoe heeft God mij volgens Zijn wil geschapen? Ik wil dit erkennen en zal daarom trachten alles uit mijn gedachten, gevoel en leven te elimineren, dat m.i. niet Goddelijk is. Ik maak mijn wereld kleiner en kleiner, tot in mijn wereld alleen nog Goddelijke waarden bestaan. Nu, op dit moment, dat ik mijn totale wereld heb afgeworpen en alleen het Godsbegrip overhoud, volgens mijn beste weten, zal ik mij daarop verder blijven concentreren. Ik zal trachten mij te baden in dit Licht, in deze kracht. Daarin wil ik mijzelf verfrissen en zo, geladen met deze kracht, mijzelf eens af gaan vragen: wat ben ik? Zoals u ziet, is dit een proces, dat geheel innerlijk wordt beleefd. Er is geen enkele feitelijke, of zelfs stoffelijke daad bij nodig. Iemand, die op deze wijze streeft, zal integendeel meestal zo daadloos mogelijk zijn, zo ontspannen mogelijk rusten, een bepaalde yogahouding aannemen e.d. De gedachtegang is op zich goed en brengt inderdaad kennis van het Ik, zowel als het Goddelijke binnen het bereik van degene, die het gehele proces kan volgen.
In de praktijk zul je het Goddelijke op een andere manier benaderen. Je gaat je afvragen: waarom leef ik? Wat staat er in mijn leven in verband met karma, reïncarnatie, voorbestemming en noodlot? Wat is de uiting van de Goddelijke wil in mijn leven? Welke Goddelijke wetten moet ik in het bijzonder opvolgen? Wanneer je hebt vastgesteld, dat een bepaald deel van je leven niet verklaarbaar is, zo zeg je natuurlijk: dit is eenvoudig een niet overziene werking van oorzaak en gevolg, maar ik erken, dat alles wat ik nu doe, wat ik nu tot stand breng, in overeenstemming moet zijn met alle voor mij bijzonder geldende Goddelijke wetten. Alles, wat ik op aarde aan oorzaken schep, moet dus in overeenstemming met kosmische waarden gevolgen voortbrengen, die mijzelf een meer kosmische bewustzijn mogelijk maken en zo nader tot mijn God zullen brengen.
Nu begint men naar deze stellingen te handelen. Men kan dit doen door medemensen te helpen, onderricht te geven, zieken bij te staan e.d. Hierbij gaat men uit van het standpunt: mijn daden scheppen uit zichzelf nieuwe oorzaken. Wanneer de daden eenmaal volbracht zijn, zal men zich tevens af moeten vragen: wat hebben mijn daden in en voor mijzelf tot stand gebracht? Indien je goed hebt gehandeld, ontdek je in jezelf een zekere vreugde. Daaruit volgt dan weer de stelling: alles, wat blijvend en zonder beperking voor mijzelf een vreugde is, is in overeenstemming met mijn eigen wezen. Uit mijn daden en hun inwerkingen op mij, leer ik mijzelf kennen. Wat ik prettig vind, is in feite een deel van mijn eigen wezen. Wanneer ik dit bovendien goed kan vinden, ervaren als volgens Gods wil, zo heb ik zelfs in mijn daden reeds een deel van mijn werkelijke wezen, zoals God dit eens schiep, erkend.
De consequenties hiervan zijn een hoofdzakelijk in de praktijk werken en streven. Nu lijkt het mij, dat iemand, die de innerlijke weg tot zelfkennis wil volgen, deze eenvoudiger zal kunnen gaan aan de hand van de Goddelijke wetten en hun weerkaatsing in de stof, die kenbaar is voor eigen wezen. Men werkt dan in feite vanuit de causaliteit, de wetten van evenwicht, gelijkheid enz. Dit heeft voor de doorsnee mens, zowel stoffelijk als geestelijk, veel voor op een zuiver uit symbolen over innerlijke ervaringen alleen opgebouwd systeem, daar een redelijk verwerken en begrijpen mogelijk wordt. Iets, wat je metterdaad kunt doen, een bepaalde gedachtescholing, die omschreven is, zodat je deze niet in een gissen of proefnemen tot uitvoering behoeft te brengen, maar reeds onmiddellijk van uit een vast systeem te werk kunt gaan, heeft nu eenmaal het voordeel, dat zij in een stoffelijke wereld buitengewoon goed past. De consequenties, die daar stoffelijk aan verbonden zijn, zullen natuurlijk groter blijken dan bij het volgen van een zuiver op innerlijke waarden alleen gebaseerd systeem.
De theoretische systemen laten de mens de mogelijkheid zijn weg op aarde te gaan zonder te veel aan zijn stoffelijke wezen en handelen te wijzigen. Gaat men de meer praktische weg, zo zal men voortdurend aan eigen wezen moeten schaven. Men zal eigen gedrag, optreden tegen andere mensen en zelfs de visie op het wel en niet aanvaardbare in de wereld moeten wijzigen. Het is lastiger, maar brengt naar mijn ervaring voor een mens in de stof snellere en betere resultaten.
Het zal u duidelijk zijn, dat, zo wij al een voorkeur tonen voor een meer praktische bewust- wording, het element “magie” mede zal moeten worden bezien. U dient wel te begrijpen, dat het woord “magie” hier niet gebruikt wordt in de zin van tovenarij, maar eerder een gebruik maken van Goddelijke wetten, en aanduidt op een niet algemeen bekende wijze. Op het ogenblik, dat mijn eigen leven bv. door opoffering, pogingen tot beheersing, goed zijn tegenover medemensen e.d., een grotere positieve impuls krijgt, zal mijn innerlijke wezen, ook al wordt dit niet altijd verstandelijk beseft, door kunnen dringen tot een hogere wereld. In mijzelf heb ik een groot aantal vlakken van bewustzijn. Hoe hoger mijn eigen geest doordringt in deze innerlijke sferen, hoe scherper en juister mijn definitie zal worden van alles, wat kenbaar is en geopenbaard wordt in de eigen wereld. Dit zal zich in de stof onder meer openbaren door een vermeerdering van de sensitiviteit, een vergroting van innerlijke veerkracht, een vergroten van beheersingsmogelijkheden. Daarnaast zullen soms – maar lang niet altijd – verschijnselen optreden, die meer onder de paranormale worden gerekend en in verband staan met het zich in uw omgeving openbaren van astrale en andere geestelijke werelden. Deze verschijnselen zijn op zich niet belangrijk, maar slechts te beschouwen als een teken van de vorderingen die men innerlijk maakt.
Hoe verder men innerlijk vordert op het geestelijke pad, hoe groter ook de stoffelijke gevoeligheid wordt en daarmee ook de mogelijkheid om een stoffelijke werking van een Goddelijke wet te begrijpen en te bevatten. Zo ontstaan schijnbaar paranormale vermogens als bv. het vermogen om toekomstige gebeurtenissen met redelijke zekerheid te definiëren, of met betrekkelijk kleine moeite in de omgeving grotere veranderingen tot stand te brengen. Op ongeveer gelijk peil staat het vermogen een mens door een enkel woord, of een enkele daad zó te treffen, dat deze zijn eigen instelling tegenover de mensen, of zelfs tegenover de kosmos geheel verandert. Je wordt dus een directe een actieve kracht. Wat hieruit voortvloeit, noemt men vaak magie, waar niemand kan verklaren, hoe en waarom deze dingen nu juist zó gebeuren. Dit kan men ten hoogste aanvoelen, innerlijk, maar het redelijke verstand staat hier stil. Hoe groter deze mogelijkheden worden, hoe gemakkelijker het zal worden om krachten vanuit de hogere delen van eigen wezen in de stoffelijke wereld positief tot uiting te brengen. Zo ontstaat op de duur de mogelijkheid om praktisch Goddelijke krachten op een stoffelijk niveau tot uiting te doen komen. Wanneer dit gebeurt spreken anderen meestal van wonderen. Op zich een zeer begerenswaardig iets. Het belangrijkste hierbij is het feit, dat kosmische wetten een zeer grote rol spelen in dit alles, daarbij niet alleen op de buitenwereld, maar tevens op uzelf inwerkende volgens de bewustzijnsgraad, die u geestelijk – dus niet stoffelijk, redelijk – bezit.
Naast de causaliteit speelt ook de wet van gelijkvormigheid in deze magische aspecten een zeer belangrijke rol. Deze stelt, dat bepalende krachten, plus een bepaalde vorm op punt A identiek kunnen zijn aan andere bepaalde krachten, plus een andere vorm op punt B. Plaats, kracht en vorm; drie waarden, die op elke plaats geheel verschillend tot uiting kunnen komen, maar volgens deze wet gelijk zijn, wanneer hun product gelijk is. Aan deze wet is natuurlijk veel meer verbonden, doch ik druk dit zo eenvoudig mogelijk uit. Is een dergelijke gelijkheid eenmaal aanwezig, dan zal elke verandering, die op punt A plaats vindt, eveneens plaats vinden op punt B, terwijl alles, wat in B plaats vindt, zijn weerslag vindt op het gebeuren in A. Voor de meer bewuste mens, die de esoterisch magische weg gaat, is deze wet van wel zeer groot belang, daar zij zonder vertraging tot uitdrukking brengt, wat er aan wisselwerking bestaat of bereikt kan worden tussen het Ik en elk daarmee harmonisch punt.
Alles, wat ergens in de kosmos gebeurt, maar volgens de regels van deze wet – meer omvattende dan het gestelde – uw leven beïnvloedt, zoals ook uw leven op deze andere punten invloed uitoefent. Zo ontstaat voor de bewuste een netwerk van punten, dat zich over geheel de bekende kosmos uit kan strekken en eigen bewustzijn, zowel als vermogen buitenmate verrijkt. Waar de zo ontstane invloeden zeer complex zijn, zal een gemiddelde mens daarin geen klaarheid kunnen schaffen, tenzij hij zich het volgende voor ogen stelt uit het totaal van het gebeuren, waar van een groot deel niet door mij alleen, maar door met mij harmonische factoren beïnvloed wordt, kan ik door eigen handelen en werken altijd de impulsen wekken, die voor mij het belangrijkst zijn. Waar deze impulsen bij alle harmonische punten mede gewekt zal worden, zal deze vandaar als uit een tendens in gebeuren, zowel als in denken tot mij terugkeren. Indien ik vanuit mijzelf t.o.v. van een van deze punten, of zelfs van een mens of voorwerp in eigen wereld demonische krachten, kwade gedachten enz. uit zou stralen, zo zullen deze krachten ook in de andere punten gewekt kunnen worden en al dan niet door de harmonische punten verworpen, tot in mijn eigen wezen als werkingen weerkaatst worden.
In feite komt dit neer op een vorm van magie, waarbij het Ik alles wat het uitzendt, in versterkte mate ondergaat met een zeer kleine vertraging. De causale invloeden zijn direct merkbaar en juist daardoor goed te erkennen. Voorbeeld: ik ontzeg iemand de vrijheid van beweging of leven in de middaguren. Dan zal een reeks van schijnbare toevalligheden mijn eigen vrijheid van beweging op bv. dezelfde avond belemmeren. Een reeks van kwade gedachten en wensen, naar een ander uitgezonden, resulteert reeds 5 tot 10 uren nadien in een ontvangen van dergelijke impulsen van buitenaf, plus alle geestelijke en lichamelijke gevolgen, die daaraan verbonden zijn. Stoffelijk kunnen deze gevolgen soms nog maanden nadien merkbaar zijn. Voor een mens die daarvan bewust is, zal ook de eigen bewustzijnstoestand veel hoger komen te liggen. Wij hebben niet meer te maken – vergelijkend – met een enkele leraar, maar met een gehele faculteit. Wij hebben niet alleen meer de beschikking over het intellect, of de kracht van één enkele mens, maar – wederom vergelijkend – van 100 mensen. Daardoor zal het mogelijk zijn meer in minder tijd tot stand te brengen, over uitvoeriger feitenmateriaal te beschikken en sneller tot de gewenste zelfkennis kunnen ontwaken. De gevaren, die aan deze weg verbonden zijn, mogen niet onderschat worden.
Een wet, die men ook nogal eens over het hoofd pleegt te zien – misschien wel, omdat zij zo eenvoudig is – is de wet van identificatie. Wanneer ik mijzelf zover vergeten kan, dat de uit- straling en gedachtewerkingen van een ander mij voor een kort ogenblik kunnen overheersen, zo zal ik – mits dit geestelijk geschiedt – het leven en de krachten van die andere voor een ogenblik in mijzelf kennen. Stoffelijk is dit niet zo eenvoudig mogelijk en vaak zeer bezwaarlijk. Alles, wat in dit ogenblik erkend is, verrijkt eigen leven, bewustzijn en zal in elk van mijn komende handelingen en bewustwordingen mee een rol gaan spelen. Hoe meer ik opga tot eenheid met de eenvoudigste dingen – een bloem, een vogel, een blauwe lucht – hoe meer ik deel ben van deze eenvoudige, maar daarom juist met de natuur zo intens verknoopte bewustzijnsvormen.
Dit gedeelde bewustzijn wordt in eigen leven onmiddellijk na het ophouden van de identificatie reeds actief. Eigen levensbereik en ervaringsmogelijkheden worden zo dan ook aanmerkelijk verrijkt. Zo hieruit een vergroting van gevoeligheid voortkomt, beperkt zich deze natuurlijk in de eerste plaats tot alles, waarmee de mens zich identiek heeft verklaard. Indien men zich met een bloem identificeert, zo zal men alle mogelijkheden, die de bloem bezit, ook voor zichzelf hebben verkregen, zover deze op het ogenblik van identificatie in de bloem geuit waren.
Voorbeeld: stel, dat een hond in de zon ligt te suffen. Hij kijkt u misschien even met een scheef oog aan, kwispelstaart een ogenblik en suft weer door. Indien u op een dergelijk ogenblik u even in de wereld van die hond kunt verdiepen en deze hond geen menselijke behoeften of gedachten toekent, maar alleen het welbehagen van het dier aanvoelt en ondergaat, zo bemerkt u, dat het dier op een bepaalde wijze ondanks alles waakzaam blijft. Het contact wordt snel weer verbroken, want de mens heeft nu eenmaal de tijd niet om uren op een dergelijke wijze met een hond zich één te gevoelen. De hond heeft een zeer snelle en zuivere reactie op bv. vreemde geuren, die ook tijdens zijn rust blijft bestaan. Denk niet, dat u opeens even zuiver als de hond alle vreemde geuren op kunt nemen. Maar de mentale waakzaamheid neemt u voor een deel wel over. Voor u zal dan vooral merkbaar zijn, hoe verschillen van harmonie en disharmonie in gedachte uitstralingen in u een scherpere en zuiverder reactie opwekken, terwijl deze reactie even instinctief en onmiddellijk kan zijn, als de reactie van de hond op de geuren. U hebt dus iets van de hond overgenomen. Bij herhaalde identificatie met soortgelijke wezens wordt de innerlijke reactie scherper. Zij blijft niet alleen tot de waarneming beperkt, maar wekt tot op zekere hoogte ook de reactie in u, zoals de hond deze kende. Wanneer u iets onaangenaams beroert, zult u – evenals de hond pleegt te doen – grommend en nijdig klaar staan om aan te vallen. Hier dient dan ook de menselijke factor bewustzijn op te treden die zich beperkt tot de waarneming, maar de bijkomende impulsen overwint in de erkenning, dat eigen maatstaven van gedrag aanmerkelijk hoger moeten liggen.
Nu geef ik een voorbeeld met geestelijk leven, die veel hoger staat dan uzelf. Dan neemt men door identificatie volledig deel aan diens persoonlijkheid en gedachten. Wat je in die persoon tijdens de geestelijke eenheid beleeft, klinkt in het Ik, evenals de invloed van lagere wezens, verder door. Het blijft in het Ik steeds weer naar voren komen. Het gevolg zal zijn, dat veel van wat je eerst alleen dank zij de hulp van deze ander geestelijk bereikte, of aangevoelde, nu door het Ik onmiddellijk bereikt en aangevoeld kan worden. Het zal u duidelijk zijn, dat dergelijke identificaties alleen optreden, indien werkelijk alle besef van het Ik voor een ogenblik teloor is gegaan. Is dit niet geheel mogelijk gebleken – dat komt bij vele mensen voor – zo blijkt een je herhaalde malen verzinken in het wezen van een ander levenswezen op de duur volledige identificatie mogelijk maakt. Wel gaat dit in verhouding langzaam.
Misschien vraagt u zich nu af, wat het voor u betekent, wanneer u bepaalde gevoeligheden gaat winnen, meer leert aanvoelen, begrijpen enz. Onthoud hierbij, dat in eigen wereld God volledig geopenbaard is, al erkent u Hem ook niet. God toont Zich nu aan alle schepselen enigszins anders. Met hoe meer schepselen in eigen wereld u een band van identificatie vindt, hoe meer aspecten van het Goddelijke voor u duidelijk en kenbaar worden. Voor de bloem is God alleen vreugde en soms een onbegrepen smart. Voor het dier is God leven, plus macht, vermogen. Voor een grote geest kan God een onmiddellijke werkzaamheid zijn, die geheel wordt aangevoeld. Voor u is God misschien iets, wat u aanroept, wanneer u niet meer weet, hoe verder te gaan. Al deze aspecten samen vormen een nieuw Godsbeeld, dat wel complexer, maar ook duidelijker en meer waar is dan het beeld, dat u oorspronkelijk in uzelf gedragen hebt. U zult dan vanuit dit meer ware Godsbeeld ook uzelf duidelijker kunnen zien en eigen wezen duidelijker kunnen beseffen en erkennen.
Uit dit alles zal u, naar ik meen, voldoende duidelijk geworden zijn, dat magie in de esoterie niet mag worden gezien als een vorm van tovenarij. Het heeft niets te maken met het veranderen van knollen in citroenen e.d., doch bevordert het verwerven van vermogens en bekwaamheden, vooral innerlijk, die op een schijnbaar onredelijke wijze de uwe worden. Het onredelijke element zal daarvan groter worden, naarmate geestelijke en stoffelijk niet controleerbare waarden in uw eigen leven een groter rol gaan spelen.