10 november 1964
Op deze avond zullen wij, wanneer het even mogelijk is, een direct contact met een belangrijk gast tot stand kunnen brengen. Er zijn zoals u weet enkele moeilijkheden, die wij eerst moeten overwinnen. Daarom zou ik graag allereerst een kleine inleiding gaan houden en wel over de gedachte van het leven zelf.
Leven is iets wat niet gedefinieerd wordt, omdat wij eigenlijk nooit weten wat het is. Leven, is een verschijnsel. Maar uit welke kracht het is ontstaan, in welke intensiteit het in de kosmos bestaat, dat weet niemand. Dit leven nu wordt beschouwd als opgebouwd enerzijds uit de – zeg maar – oude elementen, beter gezegd de elementaire velden en anderzijds uit een onbegrepen, ongedefinieerd iets, dat het goddelijk centrum genoemd wordt. Het leven is voor ons dus eigenlijk een krachtsuitwisseling tussen het centrum van alle bestaan en de perifere ervan, die de verschijnselen omvat.
De gedachte dat periferie en bron één zijn is naar ik meen al eens eerder naar voren gebracht.
En ik geloof dan ook, dat wij ons daarmee niet lang behoeven bezig te houden. Maar op het ogenblik, dat wij heen en weer reizen tussen de periferie van het Zijn en de bron van het Zijn, zal er zich voor ons bewustzijn een verschijnsel voordoen, dat niet alleen leven is in de zin van bestaan, maar dat tevens omvat tijd, wisseling van vorm, wisseling van bewustzijn. Om deze gedachtegang te kunnen volgen, is het misschien beter om een kleine voorstelling ervan te maken.
Het wisselpunt is X. X is een bodemloze put. We weten niet wat er in zit. We weten niet wat er uit komt. We weten alleen dat rond die put a.h.w. het bestaan ligt. Datgene wat uit die put komt, keert daartoe ergens terug. In plaats dat wij ons die voorstelling maken zoals bv. bij een aardmagnetisch veld, waarbij dus het geheel driedimensionaal is en uit de pool van de bol de magnetische lijnen gaan naar de andere pool, moeten wij ons hier werkelijk wel houden aan een voorstelling waarbij de uitwisseling in twee dimensies ligt. Op het ogenblik nl. dat wij een bolvorm zouden gebruiken, zouden wij – om de werking te verklaren – die bolvorm moeten extrapoleren in een vierdimensionaal systeem. En dat kunnen wij niet. Daarom de tweedimensionale voorstelling van een put, waarvan we niet weten wat er in zit, plus een grens daaromheen en daartussen de werking van het leven.
Nu is leven dus de gehele invloed; kern plus begrenzing, de verschijnselen aan de rand zo goed als het voor ons onkenbare en verschijning loze middelpunt. Alles wat wij daarvan ervaren echter komt voort uit het feit, dat wij uitgaan van dit middelpunt en dat wij buiten dit middelpunt zijnde de periferie ontmoeten, (de wereld der verschijnselen) en uit die wereld der verschijnselen dan terugkeren tot een begrip van een wereld, waarin het verschijnsel niet bestaat. Dat zou je je kunnen voorstellen dus als een lijn, die uitgaat (radiaal) vanuit het middelpunt naar de kern van de periferie, die daar recht tegenover ligt. In die periferie vinden we een kleine verschuiving (de bewustzijnsontplooiing). En daarna zien wij wederom rechtlijnig en radiaal het leven terugvloeien tot de bron.
Nu krijgen we dus het eigenaardige. Dit is voor ons het werkelijke leven. Maar dat werkelijke leven wordt door begeleidingsverschijnselen a.h.w. een beetje vertroebeld. En daarom hadden wij nu die tweedimensionale wereld nodig.
Want stel nu dat wij dit geheel leggen op een soort glazen plaat. De as blijft overal. Ik leg eronder een spiegelglas en erboven een spiegelglas. Wanneer ik mij beweeg langs die lijn, dan kijk ik zelden vooruit. Ik kijk naar boven of ik kijk naar beneden. Ik zie daarin een weerkaatsing van mijzelf. Maar die weerkaatsing zit tussen twee spiegels in en laat mij een groot aantal verschijnselen zien, alsof zij oneindig zouden zijn. En toch zijn het verschijnselen, die ik zelf heb voortgebracht. Het feit, dat wij op deze manier voortdurend de verschijnselen van onze eigen persoonlijkheid (dus de uiting) zien als een oneindigheid, zal uit de aard der zaak ons bewustzijn nogal vertroebelen.
Waar wij de periferie nimmer zien voor wat zij is (een punt waar wij naartoe streven). waar wij evenmin in staat zijn om teruggaande het Goddelijke te zien als een doel op zichzelf, ligt het doelbewustzijn van de mens in het leven altijd in een van de spiegelingen daarbij voortkomende uit de andere spiegel. Hij zoekt het boven of beneden zich.
De mens is vanuit zichzelf zoals elke levende ziel georiënteerd op een van de spiegels. Je kijkt of naar boven of naar beneden, maar je kijkt niet afwisselend de ene kant uit en dan de andere kant uit. Dit betekent bovendien nog eens dat wij altijd datgene wat wij niet wensen te beschouwen in het leven, verwerpen. Wij zeggen dus wij zien naar de hemel, wij verwerpen de hel. Een visie die misschien niet altijd helemaal juist is, want onze hemel omvat de weerkaatsing van de hel, en onze hel omvat de weerkaatsing van de hemel. Wij trachten beide te bereiken, maar beide zijn voor ons onbereikbaar. Wij kunnen geen hemel of geen hel bereiken, wij kunnen alleen ons doel bereiken.
En hier zit nu de grote moeilijkheid van menselijk leven en denken, van esoterisch streven en denken en zelfs zou ik haast zeggen van magisch bewustzijn, occultisme en al wat daarbij komt. Leven is voor ons (en nu dus niet meer gesteld als het absolute) de beschouwing van onszelf in een spiegel. In die spiegel zien wij het totaal van ons wezen maar we interpreteren dit totaal van ons wezen in verband met de richting, waarin de spiegel ligt. Zo zal men zijn eigen fouten goed weten, omdat men streeft naar de hemel. Zo zal men zijn eigen deugden als fouten zien, wanneer men denkt naar het duister, naar de hel gericht te zijn, (hemel en hel dat begrijpt u wel gebruik ik hier hoofdzakelijk als bijkomstige termen.) En daarmee is voor ons het leven de interpretatie van onze eigen persoonlijkheid, onafhankelijk van de gerichtheid van dit wezen binnen het kosmisch bestel, onafhankelijk van het tempo waarin dat ik zich binnen het kosmisch bestel beweegt en zelfs onafhankelijk van de periferie, waarheen wij ons bewegen of het middelpunt, waartoe wij terugkeren.
Deze stelling – voor sommigen van u misschien wat bevreemdend – is toch wel belangrijk. Zij maakt ons duidelijk dat al datgene, wat wij nastreven, het eigen ik is. Slechts waar dit ik niet meer erkend wordt, de aandacht niet op het ik is gericht, kan een begrip ontstaan voor de beweging van het leven, de lijn waarmee wij ons als bewustzijn bewegen van bron tot periferie en terug.
Nu zult u ook wel begrijpen dat wij toch nog wel verschillen moeten maken. Want zoals ik reeds zeide; de grenslijn van het leven (van het bestaan) is gevuld met vormen. Bij de kern vinden wij juist het vormloze. Wanneer wij onszelf zien te midden van een bepaald decor of bepaalde vormen, zullen wij onszelf niet slechts interpreteren zoals wij zijn, maar in overeenstemming met de vormen die wij rond ons ontwaren.
De vormen die wij zien, zodra wij die periferie benaderen, zijn niet aan ons wezen eigen. Dat is het eerste punt. In de 2-de plaats zijn de vormen, die wij zien, nimmer te onderscheiden in weerbeelden van de hel of beelden van de hemel. Het is altijd een vermenging.
En dan krijg je dus de conclusie voor de mens in de wereld leven; in de wereld is het zien van verschijnselen, waarin parallelle werelden van zowel hoger als lager gehalte voor ons kenbaar worden, maar nu als één verschijnsel.
Wanneer u dit hebt kunnen aanvaarden, wil ik daaruit een paar kleine leringen, kleine wetten trekken. De lering is deze. Wanneer ik in staat ben mijn eigen beschouwing van de wereld – al is het nog zo weinig – te veranderen zal de wereld, waarin ik mij bevind (of meen te bevinden) met deze verandering ook zichzelf wijzigen Anders gezegd wijzig het bewustzijn van een mens en je wijzigt de wereld waarin hij bestaat, voor zijn bewustzijn.
Dit is belangrijk omdat je daardoor kunt begrijpen, hoe dus meerdere werkelijkheden naast elkaar kunnen bestaan, die even bewijsbaar zijn, maar alleen vanuit een ander standpunt bewezen worden en daarom nooit voor de strijdende partijen wederkerig aanvaardbaar kunnen worden.
Hier ligt verder de grote mogelijkheid in om je eigen relatie met de wereld te veranderen. En dat is een vorm van wat wij toch wel occultisme of magie mogen noemen. Wij kunnen voor een deel het gebeuren van de wereld, dat wij rond ons zien, wijzigen. Voor onszelf en in relatie tot onszelf.
Een tweede punt, dat, geloof ik, als lering ook wel belangrijk is, stelt dit: Daar ik op de vormen mij nimmer een feitelijke invloed kan uitoefenen, doch slechts de waarde die ze voor mij hebben in de beschouwing of ervaring kan wijzigen door mijn eigen standpunt te veranderen, kan ik nimmer een verandering tot stand brengen dan via mijn eigen wezen. Ook dat is interessant.
Waar meerdere zielen zich bevinden op een en dezelfde lijn, zal de vordering die zij gemaakt hebben – hetzij naar de grens toe of terug naar het centrum – bepalend zijn voor de wijze, waarop zij die wereld zien. Daarom zal de grootste wijze vaak de wereld zien op dezelfde manier als de grootste dwaas. De dwaas beweegt zich nog uit het ongevormd bewust zijn naar de vormenwereld en de realisatie daarvan toe. De wijze, op het punt haar te verlaten, beziet de wereld precies gelijk.
Voor degenen, die zich met het christendom bezighouden is het misschien wel aardig om te denken aan de spreuk: Indien ge niet wordt als dezen (de kinderen), zo zult ge het koninkrijk der hemelen niet betreden. Dat is daarmee – naar ik meen – dan ook verklaard. Voor ons echter betekent het ook nog iets anders. De schijnbare dwaasheid, die wij in de mystiek tegenkomen, die wij in het occultisme aantreffen, die wij ook in de magie en in het bijgeloof vinden, is niet altijd dwaasheid. Wanneer zij bewust gezocht en beleefd wordt, kan zij zelfs de hoogste waarheid betekenen.
Dan is het nimmer mogelijk een oordeel uit te spreken omtrent de dwaasheid van anderen, tenzij vanuit eigen standpunt en nimmer beslissend voor die anderen. Er is dan geen geloof onmogelijk of onwaar. Er is ook geen geloof mogelijk of waar. Er is alleen een werkelijkheid, die je zo interpreteert. Voor de magiër betekent dit, dat hij door de terugkeer naar de grote eenvoud gelijktijdig een maximum aan relatie met het centrum, met God (a.h.w.) bereikt en daardoor zijn grootste vermogens kan openbaren.
U ziet, het is niet zo moeilijk om hier zo even een paar van die dingen te vertellen. Het is misschien moeilijker om ze te begrijpen. Want als mens ga je uit van jezelf, maar je wenst het bewustzijn van jezelf aan de wereld op te leggen.
Onthoud dit: Leven is nimmer mijn voorstelling van leven, die ik aan de wereld opleg, noch de voorstelling van bestaan of wet van bestaan, die de wereld mij oplegt. Het werkelijke leven is altijd mijn persoonlijke relatie met een voor mij persoonlijk zo bestaande buitenwereld. Elke wisselwerking, die ik mij met een buitenwereld voorstel, is een in-mij-plaats-vindend proces, waarbij waarden en waarderingen binnen mij en nergens anders kunnen bestaan.
Als je zo even verdergaat met denken, dan vind je ook vanzelf de regels, die daaruit voor het eigen leven voortkomen. Ik kan een bewustzijn nimmer werkelijk delen met anderen, noch mijn gevoelens of mijn eigen persoonlijkheid. De werkelijkheid van mijn bestaan is mijn eigen.
Degenen, die ongeveer een gelijk peil bereikt hebben als ik zelf, zullen mij ten dele begrijpen en verstaan, maar nimmer geheel. Omgekeerd zal ik die anderen uiterlijk verstaan, maar hun werkelijke beweegredenen en zelfs visie zullen voor mij besloten blijven.
Dan kan ik zeggen, en dat is misschien wel het meest belangrijke: Wanneer ik leef en dit leven voor mij niet mogelijk is zonder een relatie met de wereld (het bewustzijn van leven voor de mens, zoals door mij in het begin is gedefinieerd), dan volgt hieruit:
- Ik zal in mijn leven alleen dan een juist begrip ervaren, wanneer ik de eenvoud van mijn wezen zo ver mogelijk a.h.w. doorvoer
- Wanneer ik mijn reactie op de naaste zoveel mogelijk maak tot een besef van mijn persoonlijk inwerken op die naaste en niet omgekeerd.
- Wanneer ik mij bevrijd van elke beoordeling van deze relatie. De relatie bestaat dus op zich en verdraagt geen analyse of beoordeling, omdat hij daardoor teloor zou gaan of van waarde veranderen zou. (Zie hetgeen ik gezegd heb omtrent de verplaatsing van eigen blik, de andere hoek waaronder de buitenwereld gezien wordt.)
- Alle kracht, die in mij leeft, kan ik gebruiken om de wereld vanuit mijzelf te veranderen. In die verandering zullen maar niet volledig allen delen, die zich met mij op een ongeveer gelijk vlak van bewustzijn plus vordering bevinden. Dit geldt zowel voor de wijzeren, die zich reeds gericht hebben naar de kern van het leven, als voor hen, die zich op dat punt nog richten naar de materie. Op elk punt is dus een tegenstelling mogelijk in de wereld van beoordeling, van erkenning en zelfs van relatie.
Krachtens deze verschillen mag ik stellen, dat de dwaas (althans degene die, nog naar de periferie streeft) door mij beheerst kan worden, maar nimmer degene die zich met mij op de terugweg bevindt. De invloed van mens op mens is gebaseerd op zijn gerichtheid.
En dan een laatste punt, dat misschien wel heel erg praktisch en normaal klinkt, maar waarmee wij toch wel rekening moeten houden: Om je eigen beeld zo juist mogelijk in de wereld te stellen voor jezelf, zul je gebruik moeten maken van alle capaciteiten die je hebt.
Onthoud dat de belangrijkheid van die capaciteiten voor de buitenwereld nimmer bepaalbaar is. Ze kan alleen uit de wisselwerking (en dan volgens eigen ervaring, alleen) enigszins getoetst worden. Datgene, wat ik in mijzelf niet geloof, bestaat in mij niet. Datgene, waarin ik wel in mijzelf geloof, bestaat in mij of kan in mij ontwikkeld worden. Dat betekent, dat elk begrip, elke realisatie, elke kosmische bewustwording, waarin u gelooft voor u mogelijk is. Dat de ontwikkeling van mogelijkheden, capaciteiten en inzichten, waarin u gelooft, voor u mogelijk is. Maar dat m.i. nimmer iets, wat u niet gelooft, helemaal voor uzelf waar kunt maken.
Het lijkt mij, dat ook dit laatste toch wel van een behoorlijk groot belang is. Want er zijn zoveel mensen, die een bepaalde gave willen hebben of willen gebruiken. Maar zolang je er niet volledig in gelooft, kun je die begaafdheid niet werkelijk beheersen en gebruiken.
Er zijn mensen die voor zichzelf misschien een contact met het Hogere begeren Zolang zij daarin niet volledig geloven, kunnen zij het niet waar maken.
De conclusie is eenvoudig: In het leven berust alles, wat dit leven voor ons kenbaar maakt, op onze eigen beschouwing van de wereld en ons eigen geloof in de betekenis ervan.
Ik weet, dat men daarover misschien nog van mening, zou kunnen verschillen, maar ik zou toch willen Opmerken; de kern van dit alles is juist. De kern van dit alles bepaalt ook het contact, dat je bv. kunt hebben met een bepaalde geestelijke meester. Wat je in die meester ziet, kan hij voor jou betekenen. Wat je niet in hem ziet, beroert je niet.
Er zijn bepaalde middelen om de materie te beroeren. U kent ze allemaal. Er zijn trillingen bij van geluid bv. er zijn beïnvloedingen bij door gedachteconcentratie, vormen van hypnose, suggestie, zelfs astrale invloeden. Maar deze dingen behoren tot de vormenwereld. Zij kunnen het innerlijk ik niet bereiken. Innerlijk kun je alleen datgene ervaren, in jezelf opnemen, wat eerst in jezelf geheel aanvaard is. En anders niets.
Met deze inleiding, die naar ik hoop toch wel uw aandacht waardig is geweest, heb ik geloof ik wel een voldoende toestand bereikt om onze gast aan het woord te laten. Het is mogelijk dat wij daarna nog een volgende spreker krijgen. Ik kan echter niet volledig instaan voor het verloop der dingen. Dus, ik geef het woord over aan onze gast.
0-0-0-0-0-0-0-0
Eerste gastspreker.
Wie schouwt in de bron der wijsheid, aanschouwt zichzelf. Wie zoekt in het onmetelijk licht, vindt de eenzaamheid en zo hij deze doorkruist, vindt hij aan het eind daarvan zichzelf. Wie ziet naar het Woord, dat is begin van alle dingen en het in werkelijkheid verstaat en ondergaat, vindt zichzelf. Want de kracht van het leven, de waarheid van alle bewustzijn is gelegen in u.
Toch is er altijd weer een spel van werkingen en invloeden. Waardoor de mens bewogen word, waardoor hij in zijn wereld (in zijn geestelijke werelden ook) een grote reeks van belevingen ondergaat, En altijd weer ziet hij rond zich krachten, die moeten aanvullen wat hemzelf ontbreekt. Hij ziet rond zich heerscharen van demonische krachten die hem aanvallen. En in zijn hart gelooft hij daarin en maakt ze waar. Doch zo ge vreest en rond u de verschrikkelijkste demonen ziet, zo zeg ik u wat gij in wezen vreest is uw eigen ik. Want slechts de harmonieën, die gij in uw eigen ik schept met datgene wat duister is, kunnen bepalen in hoeverre dit duister tot u spreekt en voor u bestaat. En als gij rond u lichtende figuren en gestalten ziet en zoals velen doen deze namen geeft, die eerzaam en beroemd zijn over geheel de wereld, zo ziet men in wezen zichzelf.
Wie schouwt in de bron der wijsheid ziet zichzelf. En het leven dat hij ziet in het spiegelbeeld dat hij is, is de eeuwigheid die geen naam heeft en geen gestalte. Wie schouwt in de bron der wijsheid en de tijd voorbij ziet gaan, ziet niet de tijd zoals hij werkelijk bestaat, maar ziet zichzelf. Hij ziet zichzelf gaan door de tijden en zo bepaalt hij het beeld dat de tijd voor hem wekt. Gijzelf zijt de bron van goed en kwaad. Gijzelf en niets anders.
Zo gij dit beseft, zult gij met ons vragen: Wat is dan het doel van alle streven? Welaan, wie schouwt in de spiegel, wil zichzelf zien. Wij schouwen in de spiegel der schepping en wat wij willen zien is ons eigen wezen. En de Schepper schouwt in de spiegel van Zijn schepping, en ziet daarin Zichzelf.
Het doel van ons leven is zelferkenning. Maar zelferkenning kan voor een mens niet gebaseerd zijn alleen maar op dit ego. Geketend met duizenden ketenen kan hij niet een onvertekend beeld van zichzelf waarnemen in de spiegel van waarheid, die is het leven en het levende zelf.
Hij ziet de relatie tussen zich en de wereld. En waar hij een verbondenheid ontkent, waar hij de felheid van haat stelt in de plaats van erkenning en aanvaarding, daar ziet hij zijn eigen wezen verkleind, vertekend en ondergaat dit als een lijden en een voortdurende strijd. Want waarlijk, wie haat moge de wereld haten, maar in de wereld haat hij zichzelf. En wie liefheeft moge de mensheid en de wereld liefhebben en God, maar in al deze dingen bemint hij dat, wat hij is.
Te zijn, dat is onze taak. En alle verschijnselen rond deze taak zijn het resultaat van ons zoeken naar zelfbewustzijn, naar zelfervaring en ook naar volledigheid van het zelf. Zo ik u deze dingen zeg, zijn zij voor u vaak als een verdroomd beeld van een theorie, woorden die voorbij vlieden en invloeden, die voorbijgaan. En toch zoek ik lerarend mijzelf en zoekt gij luisterend uzelf. Besef deze dingen. Want in een wereld, waarin de krachten uit de kosmos steeds sterker kenbaar optreden, in een wereld, waarin de taak van de mensen t.o.v. de sferen intenser wordt en waarin de grootheid van het licht steeds feller kenbaar zal zijn, zijn wij geneigd om aan te nemen, dat de macht ligt buiten ons dat de invloed ligt buiten ons wezen, dat het de wereld is, die ons dwingt, of dat het de kosmos is, die ons vormt en nieuwe taken stelt. En zo wij dit doen, vergeten wij vaak onszelf.
Maar juist dan mogen wij onszelf niet vergeten. Te weten wat wijsheid is brengt nog geen wijsheid. Te weten wat een kosmisch licht is, maakt het nog niet tot een kracht, die jou draagt. En doordringen tot de diepste geheimen van God, maakt geen mens tot God. Het is niet het uiterlijke en niet het begrip, maar het is de innerlijke waarde, die bepalend is. En deze innerlijke waarde is ons wezen.
Gij zoek naar waarheid. Maar wat is dan de waarheid, die ik u spreken kan? Wat verstaat gij meer van wat ik zeg dan datgene, wat in u leeft? En toch is het goed, dat ik ben een spiegeling van uw wezen. Want spiegelend wat gij zijt, spiegel ik de diepten, die in u bestaan.
Ken de afgronden van uw eigen wezen en wees daarvoor niet bevreesd. Want wie afdaalt in de schijnbare duisternis van zijn persoonlijkheid, de schijnbare verwerpelijkheid van zijn gedachten en bestrevingen en de schijnbare nutteloosheid en moedeloosheid van zijn bestaan, vindt juist daarin soms werelden van wonderbare schoonheid. En wie de tocht durft doorzetten tot in het laatste duister van het ego, hij vindt daarin een licht, dat alle werelden doortrilt.
Wees niet bang voor het duister dat in u leeft. Zie het niet als een afgrond en een verdoeming. Zie het als een weg, die voert tot licht. Want slechts door te erkennen wat in ons leeft, door vrijelijk ook te aanvaarden het duister, dat in ons bestaat, zullen wij ons beeld kunnen zien in de bron van wijsheid.
Uw daden lijken soms van groot belang en soms schreit ge in het verborgene over de nutteloosheid van al wat uw leven is. Ziet ge dan slechts de uiterlijkheid? Wie zal bepalen op welk punt de cirkel begint en eindigt? Wie zal bepalen waar de belangrijkheid van uw wezen begint en eindigt? Wie zal bepalen waar uw kracht begint en eindigt?
Want ons wezen is eeuwig. Tijdloos zijn wij niet door onze wil of verlangen geboren uit het onbekende. Tijdloos en eeuwig gaan wij door de werelden. Eeuwig en tijdloos vervullen wij taken, die wij niet beseffen. Zo wij die eeuwigheid beseffen van ons wezen, kunnen wij niet meer oordelen over onszelf. Er is maar één kracht, die dat oordeel kan spreken; de kracht die het leven zelf is, die de Godheid is, al bezielend en al doortrillend.
En wanneer geen oordeel mogelijk is, wanneer alle licht en duister, zoals wij ze indelen, zinloos zijn, dan blijft ons maar één ding, over onszelf te tonen aan een wereld, die zich mogelijk daarin spiegelt. Met te zoeken naar een aanvulling van ons wezen, maar onszelf te zijn zo goed wij kunnen. Opdat wie zichzelf wil zijn, in ons ook zichzelf erkennen moge.
Men beschouwt de krachten van licht soms als bouwers van een brug tussen eeuwigheid en mensheid de meesters als de verbinding tussen God en mens. Maar ik zeg u, dat zij dit niet kunnen zijn, tenzij ge hun wezen terugvindt in uzelf. Er is geen middelaar tussen u en God, wanneer ge niet in uzelf uw God wilt ontmoeten. Er is geen verzoening van schuld en er is geen schuld wanneer ge die niet in uzelf vindt. Er is geen leven en er is geen dood, dan dat wat gij in uzelf vindt. Besef ook deze dingen.
De kracht van deze dagen is overweldigend groot, omdat zij ons in staat stelt onszelf te kennen, in alle grootheid en in alle kleinheid. De zin van deze dagen is ontstellend groot, omdat zij ons confronteert met onze bereikingen en onze tekortkomingen. Het leven van deze dagen is wonderbaarlijk blijvend van effect, wanneer wij de waarheid daarvan toelaten binnen onszelf.
Gij verwacht van ons altijd weer de leringen, die u zullen verheffen boven anderen. Hoe kunt ge vliegen al toon ik u duizend maal hoe wanneer ge geen vleugels bezit? Hoe kunt ge zingen, zolang ge geen stem hebt? En hoe kunt ge wandelen zonder voeten? Hoe kunt ge zien zonder ogen en – oren ontberende – horen wat rond u geschiedt?
En toch zijn er wegen. Er zijn wegen om vele tekortkomingen, veel van die fouten in het beeld van uzelf te omgaan. Hulpmiddelen, maar hulpmiddelen die in deze dagen soms erg belangrijk zijn. Indien gij wilt handelen en deze handeling van werkelijk belang acht, vraag u af of ge haar resultaat voor de eeuwigheid wilt aanvaarden. En laat daardoor uw feitelijke daden vormen.
Ge zult uzelf hierdoor beter kennen. Indien een kracht rond u is en u omspoelt, indien het leven wederom met een nieuwe ervaring los bruist op uw wezen, vraag u niet af of het goed of kwaad is, maar vraag u af of ge de weerklank daarvan tijdloos in uzelf zoudt willen bevatten.
Wanneer er een stem tot u spreekt in uzelf, zoals nu geschiedt misschien, zoals u onder mensen kunt horen ook, vraag u dan niet alleen af of die stem wel redelijk en logisch spreekt, maar vraag u af of die woorden iets uitdrukken wat in u leeft.
Dan zult ge ontdekken, dat ge ook zonder een begrip van eeuwigheid, zonder de angstloosheid en begeerteloosheid, die soms zo noodzakelijk schijnt, uzelf kunt vinden en in uzelf de onvermoede kracht.
De ziel is als een pijl, afgeschoten door een onbekende schutter, snellend door een onbekende ruimte naar een ongekend doel. De geest is als de werveling van lucht, die gelijktijdig de pijl stabiliseert in haar vlucht en de beroering is van haar voorbijgang, de mededeling van haar aanwezigheid in de ruimte. Indien de pijl begint te vragen; wie heeft mij afgeschoten, zo zal zij haar evenwicht kunnen verliezen, want de lucht zal niet meer beantwoorden aan de perfecte rechtlijnigheid van wenteling en baan. Indien de pijl zich vraagt; wat is mijn doel, zo zal zij de lucht voor zich niet doorklieven en neervallen voor zij haar doel bereikt heeft.
Oorsprong en doel zijn voor de mens, die niet de volle waarheid van zijn eigen wezen beseft en doorleefd heeft, gevaarlijk. Het zijn deze vragen, die altijd weer voeren tot ondergang, tot misvatting en tot een hernieuwd uitgaan.
In deze dagen zal men zich vaak genoopt voelen om te vragen naar het waarom. Het waarom van een falen, het waarom van een slagen, het waarom van het gebeuren en het waarom van een niet-plaatsvindende gebeurtenis. Indien gij naar deze dingen vraagt, zijt ge een gevaar voor uzelf. Wie wil leven zonder zichzelf te kennen volgens de wetten van waarheid, moet leven uit het ogenblik en de ogenblikkelijke relatie met de mensheid. Maak het heden zoveel mogelijk de uiting van uw werkelijke wezen. En ge zult in het heden uzelf steeds terugvinden.
De legende van de bron van wijsheid zegt, dat ze ligt op de binnenplaats van een klooster. Rond dat klooster is een woud. Rond dat woud zijn hoge klippen en diepe ravijnen. En daaromheen ligt een woestijn, die reikt tot aan de zee. Het is het symbool van het leven, zoals de mens het kent. Het wezen, dat bewustzijn zoekend zich aan de wateren ontworstelt, gaat door een wereld, die zonder verschijnselen lijkt, om dan geconfronteerd te worden met de grote raadselen van een ravijn, van een klip, die ver reikt boven zijn eigen wezen. Een mens moet dan zoeken naar middelen zo hij al het uithoudingsvermogen heeft gevonden, noodzakelijk voor het doorkruisen van de woestijn om te dalen en te klimmen, voortdurend weer. En het woud zelf is hem een voortdurend nieuwe beleving vol afleiding en verschijnselen. En ook daarin moet hij leren voort te gaan. En zelfs dan betreedt hij eerst het klooster. En daar zal hij zichzelf moeten reinigen, totdat hij waardig is te schouwen in de bron der wijsheid.
Oud is deze legende, maar waar is zij nog heden. Wie de problemen oplost van dit ogenblik, trekt verder naar de waarheid. Wie zich bezighoudt met de problemen van morgen, gaat ten onder. Wie zich beroemt op wat hij gedaan heeft, schiet te kort bij wat hij doen moet nu leven. Tot het ogenblik dat de stilte rond je valt, het ogenblik dat je stervend in de eenzaamheid van meditatie jezelf ontdoet van al datgene, wat menselijk lijkt ja, zelfs van de tijd. En dan jezelf aanschouwt.
Dat is mijn lering, die ik u wilde brengen.
Ik heb met mij medegebracht een broeder, een medezoeker, die op zijn wijze iets wil zeggen over de problemen van deze dagen. Neem zijn woord en het mijne zoek daarin datgene, wat reeds leeft in u. Dan zal het u mogelijk tot kracht zijn.
0-0-0-0-0-0-0-0-0
Tweede gastspreker.
In een wereld van sonore klanken en termen van wijsgerige vergelijkingen, verliezen wij soms onszelf. En wanneer ik weet hoe mijn broeder tot u spreekt, zo rijst in mij de vraag; weet hij wel hoe ver dit staat van de levende werkelijkheid van de mens?
Om in een spiegel te zien en de details te kennen, moet je er dichtbij kunnen komen. En een spiegel van esoterische waarheid, van de kosmische theorie, zoals hij ze brengt, lijkt mij soms zo ver van de mens te staan.
We nemen altijd de middelen om die mens dichter bij die werkelijkheid te brengen. En wij zeggen tot hem: Leef toch vooral in naastenliefde, leef in contact met je medemens. Wij zeggen niet waarom. Wij zeggen tot hem: De geest is met u. De meester zal u leren. De kracht zal u beschermen. Opdat hij dichter moge komen bij de spiegel. En dan kun je wel tegen die mens zeggen: Ergens is het allemaal een misleiding. Maar ik weet niet, of je er veel verder mee komt. En het is daarom, dat ik met enig genoegen de gelegenheid te baat neem om mijn eigen visie hier naar voren te brengen.
Per slot van rekening, of u mij nu meester noemt of vriend of knecht, ik ben die ik ben en gij zijt die gij zijt. En daaraan kunnen wij niets veranderen, nietwaar? Waarom zou ik dan niet eens kijken of u in mijn spiegelbeeld misschien vindt wat u bij de ander ontbeert? Laten we dan maar beginnen bij het begin.
Als je mens bent, dan is er een wereld, die gevuld moet zijn; de wereld van je gevoelens.
Beter te leven tussen de vreugden en de wanhoop, voortdurend heen en weer geslingerd, dan leeg te zijn van gevoel. Het is de wereld van de emoties, waarin ge als mens bewust of onbewust jezelf het beste tekent, waarin je het moest duidelijk maakt wat je bent. Het is diezelfde wereld van emoties, die je de onvermoede krachten doet wekken in jezelf en de resonans doet vinden met andere krachten en werelden, waar je misschien niet eens aan gedacht hebt, of waaraan je hebt gewanhoopt.
Buiten je lijken de beperkingen te liggen, zwaar als stenen. Het lijkt soms, alsof je ligt in een soort hunnenbed, begraven onder de opgestapelde stenen van onmogelijkheden en van gevaren, van vroegere schulden een karma, dat moet worden uitgeboet. Maar wat is daarvan de werkelijkheid? Natuurlijk, ik weet het. Onze vriend, die ook eens mijn meester is geweest, zou zeggen: Je spiegelt alleen jezelf. Het is het afgesloten zijn van jezelf, dat je weerkaatst. Maar of dat voor een mens genoeg is, wanneer hij geen uitweg meer ziet, betwijfel ik. En daarom wil ik zeggen, wat voor mij belangrijk is.
In de eerste plaats: Elke mens heeft recht op geluk. Maar een mens moet leren het geluk te zoeken, dat bij hem past. Niet het geluk, dat in de wereld zo heet. Een mens moet zoeken naar zichzelf, dat is waar. Maar een mens, die zichzelf ontleedt, houdt niets anders over dan de brokstukken van iets, wat eens een hele persoonlijkheid was. Leef jezelf. En besef dat al, wat je in die wereld ontmoet, al wat in die wereld gebeurt, al wat die wereld jou aandoet, zoals je het noemt, uit jezelf voortkomt. Als je die eerste relatie maar hebt begrepen. De wereld is voor mij wat ik ben voor de wereld.
De harmonie die ik schep in mijzelf, die zal in de wereld terug te vinden zijn. En dat is niet een dode theorie. Want waar ik vrees voor geweld, daar is in mij de behoefte tot geweld. En waar ik vrees voor rust, is in mij de behoefte aan rust. Je vreest jezelf en dat is volkomen waar. Maar als ik nu weet dat ik mijzelf vrees, moet ik mij daar dan mee bezighouden? Moet ik niet eerder proberen om in die wereld alle goede kanten die ik heb eerst eens naar voren te brengen? Zoals een bruid op de morgen van de bruiloft zich opsiert, zorgvuldiger dan ooit, zoals ze probeert om nog meer dan anders iets bijzonders te zijn, zo zullen wij eigenlijk het leven tegemoet moeten treden.
Wij kunnen de spiegeling van onszelf wel vinden. Maar het volledige beeld van onze eeuwigheid, ach, waar is het menselijk begrip geboren, dat dat kan omvamen? Waar is de mens, die zonder zeven doden te sterven de eeuwigheid beseft? Die zijn er toch immers niet?
Daarom zou ik zeggen: Laten we eerst trachten onszelf op te sieren, zoals een bruid doet voor de spiegel. Laten we trachten om al wat in ons leeft aan goed, aan licht, maar naar voren te brengen, dan willen wij tenminste in de spiegel kijken. En als wij in de spiegel schouwen naar onze schoonheid, zullen wij vanzelf iets van onze fouten zien. Dan zullen wij leren naast het mooie ook het daar achter liggende te bekijken. Want als je jezelf wilt benaderen, is het moeilijk om blind te zijn voor jezelf. Bewonder rustig uzelf, maar begrijp wel een ding; alles wat de wereld voor u betekent, wat ze u aandoet en wat ze u geeft, dat komt uit uzelf.
En zo is het ook voor macht. Ik weet het, mijn vriend spreekt over de macht, die in u ligt. Praktisch niet. En wanneer hij het doet, doet hij het, alsof het een wonder is. Waarom zouden krachten, die in u zijn, een wonder zijn? Gij leeft. Is het leven zelf, geen wonder? Gij denk: Is denken zelf eigenlijk geen wonder? Is uw hele wezen eigenlijk geen wonder? Waarom zou dan een wonder meer zo verschrikkelijk zijn? Waarom zou je al die dingen als vanzelf sprekend aanvaarden en de rest niet?
Begin maar eens met de wonderen te beseffen, die je hebt. Begin maar eens te vertrouwen, op die eigenaardige krachten, die dan toch in je bestaan de dingen die dan toch van je schijnen uit te gaan in de wereld. Begin maar eens met je leven. En je zult ontdekken, dat het leven steeds groter wordt en steeds sterker. Dat je de werkelijkheid gaat vinden. Niet omdat je alleen maar in het heden leeft. Want welke mens kan dat? Wie van u leeft op het ogenblik zo in het heden, dat hij er niet aan denkt hoe hij dadelijk thuis moet komen? Ergens onderbewust? Ieder van u heeft onderbewuste gedachten op het ogenblik. En daar aan kunnen we niets doen.
Maar laat ons dan, even reëel zijn. En laat ons dan zeggen: Ik leef in het heden, zover het mij mogelijk is. Want wie absoluut in het heden wil leven, kan het niet. Probeer dan het zoveel mogelijk te doen, dan gaat het wel.
Leer als mens dat het zoeken naar het absolute bestaat uit het erkennen van het onvolledige. Ons zoeken naar de werkelijkheid van ons eigen wezen is tenslotte veel meer een proces van verwerpen dan van bereiken. We zoeken niet datgene, wat wij nog niet zijn, bij onszelf te trekken (al is dat het beeld, dat graag wordt gebruikt en ergens misschien ook wel juist is) maar we moeten eerst eens zoeken om datgene wat niet bij ons behoort uit onszelf te verwijderen.
Voor mij is de kracht van het leven jezelf te zijn. En de kracht van deze tijd is de openbaring. De openbaring van een hoog licht. De openbaring van de wonderbaarlijke versmelting in je eigen wezen van allerhande ongedachte eigenschappen en krachten.
Ik weet dat men zegt: Is dat nu een meester? Is dat nu iemand, die het zo ver gebracht heeft? Hij praat zoals wij en misschien nog wel een beetje gewoner dan wij het zouden doen. O, ik ken de mensen en ik ken mijzelf. En zoals ik vroeger bezweken ben voor de statige plechtigheid van kathedralen met wierook en gevuld met het galmende gezang van de monniken, zo bezwijkt gij voor de plechtstatigheid van toon, voor de juiste frequentie en intonatie. En waarom zoudt ge het niet doen? Het is onbelangrijk. Maar de werkelijkheid ben ik. Want ik ben ik en gij zijt uzelf.
Kijk, wanneer wij dat nu geconstateerd hebben, wanneer wij begrepen hebben dat ons zoeken naar de spiegel niet alleen maar moet zijn het wanhopig veranderen van onze wereld, maar dat het gewoon moet zijn het ons steeds oriënteren op datgene, wat wij het beste voelen als deel van onszelf, dan komen wij ergens terecht. En dan mag ik mij misschien wel voor een ogenblik wat meer plechtstatigheid aanmeten.
Het is geen komedie. Ik heb vroeger in de salons gespeeld met het woord als met een degen. En toch heb ik soms gesproken als een abt, verzonken in zijn God, soms spreken kan tot zijn monniken. Want het zit allebei in me. Laten we dan een ogenblik de abt naar voren komen. Al heb ik niet direct als kloosterling geleefd en toch wijsheid gevonden.
Wij zijn trillende, levende en lichtende kracht. En elk van ons kiest uit het licht voor zich datgene, waarop zijn wezen antwoord geeft. Wanneer men spreekt van de verschillen de stralen en de een, antwoordt op het witte licht en de ander op het blauwe of op het violet en ik voel misschien voor het spelend getinte goud, waarin een lichte glans van oranje nog dartelt, dan is dat alleen maar mijn wezen, mijn persoonlijkheid. Elk kiest uit de kosmos en uit God de kracht en de lering, die bij hem past. En hij beseft het niet eens.
De weg die wij gaan is een weg, die ons voeren moet tot het begrip van het geheel. En uit de kleine delen van bewustzijn, die we bereiken, bouwen wij de totaliteit van wezen en kennen op, die ons eens de mogelijkheid moet schenken om alle uiterlijkheid te laten vallen, om alle tijd te vergeten. Om slechts nog te zijn, de volheid van zijn, die nog onvoorstelbaar lijkt.
Wie het leven liefheeft, niet uit angst om het te verliezen, maar om de volheid die het biedt, leeft reeds eeuwigheid, terwijl hij dagen telt. Wie zijn naaste liefheeft, niet om zijn persoonlijkheid of zijn bekoorlijkheid, maar om de erkenning van gezamenlijk mens-zijn, hij beseft de eeuwigheid van de eeuwige mens in God meer dan hij kan uitdrukken. Wie strijdt voor vrijheid voor allen en niet slechts voor zichzelf, voor het recht om te denken en te zijn voor allen en niet alleen voor zichzelf, hij strijdt reeds voor die vrijheid van vorm en tijd, die ons einddoel is.
O, het is zo eenvoudig voor onszelf om in kleine dingen eeuwigheid te bouwen. Het is zo eenvoudig om uit kleine dingen voor onszelf een macht te scheppen. Het is zo eenvoudig om voor onszelf uit die schijnbare duisternis, de beperking van wezen en zijn, het licht te doen spreken, in steeds grotere felheid.
En zo ge dat doet, komen er de eisen. Want waar licht is, daar vraagt hij, die het duister vreest, om licht. Daar waar liefde is, vragen juist de liefdelozen om liefde. Daar waar waarheid is, vraagt juist de leugen om gehoor. Wij trekken met ons wezen de tegenstellingen aan. En doordat wat in ons leeft, dat wat wij zijn, ergens eeuwig is en onveranderlijk, kunnen wij al het onechte echten. Wij kunnen uit het duister licht maken. Wij kunnen de leugen doen worden tot waarheid. Wij kunnen de liefdeloosheid doen worden tot de juiste verbondenheid met het Al.
En dan is het leven niet alleen een spel. Het is een wonderlijk samenvlechten van eigen wezen en je eigen gevoelens met andere krachten, met andere mogelijkheden. Het is een verrijken van jezelf met al wat leeft, niet om meer te zijn dan jezelf, maar om meer te weten wat je zelf bent.
En dan speelt onze vriend (hij, die mijn meester is geweest en nu mijn broeder is) aan op deze tijd. En hij spreekt u zoals altijd weer gesproken wordt van stralingen en van krachten en van licht. Waarom zou ik u spreken van deze vele verschillende dingen, als er één waarheid boven alles altijd geldt? Wanneer gij ín uzelf licht kent, wanneer ge in uzelf de mismoedigheid weet om te zetten in een aanvaarding, die vreugde mogelijk maakt, dan beantwoordt ge aan alle licht, welke golven uit de kosmos of welke kleuren uit de eeuwigheid er dan ook mogen zijn. Wanneer ge krachteloos zijt en ge kent de kracht van de Eeuwige, waarom zoudt ge dan niet die kracht van de Eeuwige roepen, in uzelf? Met een gebed, met een woord – of zoals men het ook wel doet – misschien met een scherts.
We kunnen zeggen: Ach God, ik ben machteloos. Maar ik ben, sterk in Uw Kracht en Uw Vermogen. Dan zijn wij sterk. Wij kunnen zeggen: Ach, onbegrepen Leven, ergens draag ik je in mij. Jij bent mijn kracht, de zin van mijn bestaan. Dan kun je daarna beter leven. Je kunt zelfs lachen om alle dwazen die bidden, tot God en je kunt zeggen: Ik moet mijzelf ergens bevestigd zien. En dan met een daad of een woord, met een epigram desnoods, maak je jezelf waar. Het gaat er tenslotte niet om hoe ik mijzelf noem. Het gaat erom, wat ik ben. Het gaat er niet om welke formulering ik geef aan mijn gevoelens en de krachten die in mij leven, wanneer ze maar genoemd zijn. En zo ziet u, dat ik t.o.v. ook uw inleider (voor zover ik daar dan iets van heb kunnen ontvangen) als t.o.v. mijn broeder iets verschil van mening.
En dan hoor ik u al vragen: Is er dan zelfs onder hen, die zich verlichten noemen, een verschil van mening? En ik kan u niet anders antwoorden dan met een “ja”, een volmondig ja! Want zo wij allen gelijk zouden zijn, we zouden of volmaakten, zijn of dwazen. Maar geen verlichten, geen kenners van een licht, die zoeken naar een groter licht. Het is dat gij verschilt van elkander, wat u waardevol maakt, niet datgene waarin ge elkander gelijk zijt. Het is het verschil in uw leven en uw denken, dat u waarde geeft en niet de gelijkheid. Ik ben ik, naar ook gij zijt uzelf en niet een ander. Besef dat om te spreken met de andere sprekers van heden en ge zult de eerste schrede hebben, gezet naar bewustwording.
Ik ben geen vogelaar, die fluit om op de lijmtakken van een of ander geloof, van een denken of een esoterisch streven, u te doen vasthechten, opdat ge vleugel klepperend uzelf kunt vertellen dat ge vliegt, vastgehecht aan een vaste leer of een vaste stelling. Ik ben niet als een abt, die zijn monniken bindt in hun cellen, opdat ze daadloos zonder zonden zullen blijven. Maar ergens ken ik in mijzelf licht. En dat licht, mijne vrienden, is het meest belangrijke, dat er voor mij bestaat. Licht, dat mijn wezen is, dat mijn kracht is, dat mijn liefde voor de wereld is en mijn besef van da oneindigheid. Misschien niet het licht dat in u leeft, maar wel het licht dat ge kunt erkennen. Want in u is licht. En wie het licht in zich tot uiting brengt, wie de eeuwigheid in zich erkent, zelfs al meent hij te sterven en uitgeblust te worden, deze wordt het ware leven gegeven. Deze kent de ware kracht en deze erkent zichzelf in waarheid. Licht is waarheid. En om het licht te kennen moet je Al aanvaarden, zelfs een mogelijke uitblussing.
Laat ons leven een avontuur zijn in het nieuwe land van licht, dat wij beleven. Laat de spiegeling van de oneindigheid voor ons zijn de mogelijkheid om meer licht te kennen.
Mijn vriend zou u willen zetten voor de spiegel om uzelf alleen te beschouwen. Maar ik zou zeggen: Een spiegel, zelfs een spiegel der wijsheid, heeft nog een ander doel, een andere mogelijkheid. Stel uw licht voor de spiegel der wijsheid en schouw, hoe scherp de waarheid van uw wereld wordt geopenbaard. Zelfs indien die wereld, zoals ge haar kent, slechts een beeld is van uzelf.
En dat is mijn conclusie van deze bijeenkomst, mijn aanvulling. Dit is mijn visie. En ik geloof dat ze voor mij en voor degenen, die met mij verwant zijn, waar is. Laat het licht in je spreken. Maak het licht in jezelf tot een kracht, die uitgaat. En richt dat licht dan waar je wilt, op de wereld en op de sferen. En laat de wijsheid en de zelferkenning voortdurend zijn het bewustzijn van jezelf, waardoor je dat licht kunt richten waardoor je misschien vrij kunt maken wat met je verwant is en dat erkennen kunt, wat vreemd is aan je wezen, opdat je jezelf trouw kunt blijven in alle bestaan, in alle sfeer en alle wereld.
Dit is misschien dan geen meesterstuk, maar een waarheid zo groot, dat ik niet eens durf te zeggen als een koe. Eerder als een olifant.
Wees niet te plechtstatig en zoek eens naar dat licht in jezelf. En wees niet bang voor wat het onthult. Voor het visioen en voor de droom en voor die eigenaardige emoties en voor al die andere dingen. Wees niet bang. Je hebt licht in jezelf. Laat het schijnen over de wereld. En vind zo een werkelijkheid, waarin je leven kunt. Een werkelijkheid, waarin je bestaan toch geluk kan kennen, waarin de schijnbare ledigheid zin krijgt waarin je niet slechts mens bent naar dat wat wij allemaal zijn; een brokje eeuwigheid, dat zijn eigen plaats nog niet beseft.
0-0-0-0-0-0-0-0
Aan deze bijeenkomst was een proloog verbonden. Ik ben dan de epiloog.
Wat wij heden hebben gehoord, bevat heel wat meer zin en wijsheid, dan je er zo op het eerste ogenblik uit kunt putten. Het is een ervaring van vele levens, vele studies van ongetelde belevingen in de werelden, die nog boven mij liggen. En uit dat alles komt dan zo’n lesje, dat soms plechtstatig, soms haast onbelangrijk lijkt. Ik geloof dat het voor ons allemaal noodzakelijk is en te begrijpen, dat die dingen op zich een volle waarde hebben. Zoals een enkeling misschien gezien heeft, dat bij deze bijeenkomst zich violet en goud vermengd hebben en dat we daartussen getracht hebben hier en daar een klein straaltje van onze eigen kleur (van het meer neutrale zilver) te laten doorschemeren.
U hebt weer eens geluisterd naar krachten, die werkelijk meesters zijn. Maar meester zijn betekent lang niet altijd iemand vol van waardigheid. Het betekent lang niet altijd een overbluffende persoonlijkheid, ook al maakt u het ervan. Het is het ontmoeten van iemand, die de waarheid voor zichzelf heeft gevonden. Dat is een meester.
U hebt misschien ook kunnen constateren dat sfeer en uitstraling van twee, die elkanders broeders zijn., aanmerkelijk kunnen verschillen. Dat ligt niet alleen aan het feit van de persoonlijkheid, maar ook aan de invloed, die ze op ons hebben. Want twee krachten, die in wezen gelijk zijn, worden door ons soms heel verschillend ervaren. En daarin ligt geloof ik ook weer een les op zichzelf dat wij via de uiterlijkheden op den duur de kern van de zaak moeten leren kennen.
Op deze avond hebben we ergens een zegen gekregen, althans velen onder ons in de geest en waarschijnlijk ook in de stof. Laat ik dan omdat er nu eenmaal een passend slotwoord bijhoort trachten om die zegen nog een ogenblik klank te geven, nog een ogenblik waar te maken. En als ik dan probeer die straling, die trilling in woorden uit te drukken dan is het ongeveer als volgt: Dat uit het licht dat in ons leeft, de goddelijke werkelijkheid die ons wezen beheerst, voor ons kenbaar moge worden. Dat uit de onbeholpenheid van ons streven wij de gerichtheid mogen meemaken.