11 juli 1977
Wij hebben ook deze laatste maal van het verenigingsjaar nog een gastspreker voor u kunnen vinden en ik moet erbij zeggen dat hij zeker behoort tot de hogere regionen. Zijn specialiteit is waarschijnlijk het best te omschrijven ‘met een glimlach’. Hij gaat uit van het standpunt dat je positief moet reageren en denken en daarover hebben we natuurlijk wel enige contacten gehad.
Het is niet aan mij om een gastspreker het gras voor de voeten weg te maaien, maar enkele punten hebben mij in het bijzonder getroffen en ik wil daarop graag mijn inleiding baseren.
In de eerste plaats dit: Een mens die positief denkt, zal het kwade niet ontlopen. Het zal toch wel in zijn buurt komen, maar omdat hij kijkt naar de positieve kanten, zal hij zich gemakkelijker kunnen redden dan iemand die zich alleen bezig houdt met de dreiging die op hem afkomt.
Ten tweede: Wanneer je de moed hebt om te lachen op het ogenblik dat het eigenlijk een beetje pijnlijk voor je is, zul je daardoor heel vaak ook veel licht rond je brengen. Gedachten zijn krachten en een lach is een aanvaarding. Zodra je in staat bent om het leven te accepteren zoals het is en daarbij zelfs nog een klein beetje vreugde uit jezelf te laten opwellen, stel je jezelf a.h.w. in verbinding met hogere energievormen die ook datzelfde licht hebben. Het resultaat is dat je meer kracht hebt en dat je veel meer kunt verdragen.
Ik vond dit een zeer interessante visie en heb toen gevraagd wat hij er dan van dacht wanneer een geest nu toevallig eens in het duister terecht zou komen. Of het dan ook zou werken. Zijn commentaren daarop waren weer zeer uitvoerig maar komen neer op het volgende.
Wanneer een geest in het duister is, kan dat alleen door het afwijzen van de werkelijkheid die rond hem bestaat. Het is een droomsituatie waarbij je je niet bewust bent van een werkelijkheid die wel degelijk toegankelijk voor je is. Maar op het ogenblik dat je zelfs in die situatie even om jezelf kunt glimlachen, even kalm kunt zijn en eigenlijk alles aanvaardt met de idee: er zal wel iets goeds te vinden zijn, heb je je weer gericht op licht en lichtende waarden, en dat betekent bevrijding.
De grote moeilijkheid schijnt te zijn dat wij ons allen een beetje te veel au sérieux nemen. We denken aan onszelf als gewichtig, als belangrijk, maar zijn we dat wel? Ik geloof dat onze belangrijkheid voor een groot gedeelte in ons eigen denken bestaat. Maar de werkelijke belangrijkheid die een mens of een geest bezitten kan, is altijd gebaseerd op datgene wat je betekent voor anderen. Als je voor anderen niets betekent, kun je denken dat je erg gewichtig bent, maar het is en blijft een koortsdroom.
Op deze manier wordt dus een positivistisch geheel opgebouwd. Ik heb geprobeerd om dat een beetje te extrapoleren en dan kom je tot een heel eigenaardige versie van de schepping en zelfs van het aloude scheppingsverhaal dat overigens, ook volgens deze vriend, een gelijkenis is en geen omschrijving van feitelijke waarden.
Hij zegt: “Wanneer de mens beseft dat hij mens is, is meteen het ogenblik gekomen hij niet meer volledig natuurlijk en onderdanig kan leven onder een hogere kracht.
Mens-zijn betekent: naar buiten toe kijken. Er zijn heel veel mensen die je kunt opsluiten in een paradijs, maar zodra ze weten dat ze er niet uit kunnen, zullen ze alles doen om over de grens te komen. Daarom moet je begrijpen dat een God, die Adam in het paradijs zet, eigenlijk het beeld is van de mens die zijn vrede vindt in een zeer beperkte omgeving omdat hij zich nog niet bewust is van zichzelf.
Toch is er een onrust die hem kwelt, want hij begint al direct met alles namen te geven. Die naamgeverij in zichzelf is natuurlijk een bewijs dat je de dingen wilt kennen. Je wilt je omgeving beheersen.
Namen geven doe je pas op het ogenblik dat je een mate van meesterschap wilt uitdrukken, en dat is nog steeds niet genoeg want je kunt dieren namen geven, maar ze geven jou geen naam. Dus de erkenning is er niet. Die erkenning kun je alleen van een gelijke krijgen en dan komt het verhaal van Adams rib.
Hij zegt ‘dat de vrouw uit de man voortkomt, is alleen denkbaar wanneer hij de assistentie heeft gehad van een andere vrouw, en wanneer je dat wilt vertalen, zal de slang waarschijnlijk een vrouw geweest zijn.’ Waaruit overigens blijkt dat onze vriend zeker geen feminist is.
De situatie die zo ontstaat, is het streven naar meesterschap, want meesterschap betekent ook beproeving. Het betekent werk.
Wanneer je de paradijsvloek leest: “Gij zult uw brood verdienen in het zweet uwer aanschijns” — die mensen hadden nog nooit van de welvaartsstaat gehoord — dan is dat zeker niet bedoeld als: “Om te eten, zul je moeten werken.” Het is eerder: “Wanneer je wilt eten wat je maar wilt, zul je hard moeten werken.” Met andere woorden: hoe hoger je eisen worden, hoe hogere eisen er aan jou gesteld zullen worden.
Wanneer je dat positief bekijkt, dan zeg je: “Hoe meer ik doe, hoe meer ik waar maak, hoe meer ik bereik, en dan vind je er vrede mee.”
Wanneer je zegt: “Ik wil graag alles hebben maar ik wil er niets voor doen”, dan kan men je alles geven en het zal niet genoeg zijn. Bovendien zal je er zelf weinig ervaring hij opdoen. Je komt niet verder.
Ik vond dat op zichzelf een aardige situatie, toen ik dat zo overdacht en beredeneerde. Toevallig had ik ook nog contact met één van onze vrienden die onmiddellijk zei: “Ja maar, je moet één ding niet vergeten: Een God die een mens kan scheppen, is een humorist.” Nu weet u waarschijnlijk wel wie dat was.
Ik vroeg: “Waarom?” Zijn antwoord was: “Een God die een mens schept in volle ernst, is geen God. Maar een God die het kan doen met de glimlach, zeggende: Kijk eens hoe lelijk die rups is, waar dadelijk een lichtende geest uit komt, die aanvaardt de mogelijkheden en glimlacht even om de mooie manier waarop hij het gecamoufleerd heeft.” Daar heb ik over nagedacht en het is eigenlijk wel waar. Neem nou maar zo’n harige vieze rups. Er zijn mooie bij, maar er zijn er ook bij die eruit zien als wandelende vogeldrek. Als je die ziet, zeg je: bah…Maar als je denkt: “Daar gaat een vlinder in wording”, dan kun je het haast niet nalaten om even te grinniken.
Dat beeld van een lachende Schepper trekt me aan. En wat mij nog meer daarbij aantrekt, is eigenlijk het denkbeeld dat de dodelijke ernst van het leven, die zoveel mensen elkaar prediken en waar ook veel geesten aan lijden, eigenlijk ook niet helemaal bestaat.
De dodelijke ernst is iets wat we ons aanpraten, want er zijn altijd uitwegen. Er zijn altijd belevingen die licht zijn, waarbij je kunt glimlachen of waarbij je desnoods eens een keer je op de borst kunt slaan, terecht of ten onrechte, en zeggen: kijk, dat heb ik gedaan.
De situatie waarin je als mens verkeert op aarde, ik herinner me dat nog wel enigszins, is er een waarin het wel eens moeilijk is om die glimlach te behouden. Toch is die glimlach ergens noodzakelijk.
Juist dat kleine beetje bijna vertederende humor waarmee je het hele leven, met al zijn ellende zelfs, beschouwt, geeft je zelf de veerkracht om jezelf te blijven. Al die beproevingen, omdat het anders veel beter zou zijn gegaan wanneer je die met een soort ironie kunt beschouwen, geven je eigenlijk toch weer een kans om wat extra te zijn of wat extra te doen. Laat mij u een voorbeeld geven hoe ik me dat voorstel:
Je gaat op stap en je hebt al wat kilometers gelopen als je denkt: “Nu heb ik er genoeg van, ik neem een taxi.” Juist op dat ogenblik ontdek je dat je portefeuille verdwenen is. (In de moderne tijd is die gerold, en ligt het een aantal jaren terug, dan heb je hem misschien verloren…) Je moet dan verder lopen. Je kan dan natuurlijk beginnen te jammeren, maar het resultaat is dat je dan veel moeilijker en veel stroever loopt, eerder blaren oploopt en dat je eindelijk uitgeput over het onrecht van de wereld thuis komt en niets kunt doen.
Je kunt natuurlijk ook zeggen: Misschien is het wel ergens goed voor. Misschien kan ik een beetje trimmen, dat is ook hard nodig. Laat ik er maar een trimoefening van maken, en je loopt zo gemoedelijk en gezellig mogelijk. Als het mogelijk is, fluit je of zing je er desnoods bij; je houdt er de moed een beetje in. Kom je thuis, dan ben je wel moe, maar je bent waarschijnlijk wat minder moe en je hebt minder blaren dan in het eerste geval. Maar één ding is zeker: je zit er niet over na te zaniken en dat wil zeggen dat je de komende dagen niet door voortdurend zelfbeklag je eigen mogelijkheden beperkt.
Het klinkt een beetje krankzinnig als je dat zo zegt, maar als je met de gastspreker praat — u krijgt hem dadelijk trouwens zelf te horen — komt dat eigenlijk naar voor alsof hij zeggen wil: Lieve mensen, de sleutel naar alle werelden en sferen, naar alle licht en naar alle vreugde, ligt eigenlijk in het positief benaderen van het bestaan. Wanneer je wacht tot er iets gebeurt, dan gebeurt er waarschijnlijk niets. Wanneer je probeert in te grijpen opdat er iets gebeurt, gebeurt er iets, ook al is het niet altijd wat je verwacht.
Wanneer het gebeuren eenmaal aan de gang is en je verwacht er goede mogelijkheden van, zul je steeds de beste elementen ervan pakken. En al gebeurt desnoods het onverwachte, dan heb je altijd toch nog een zekere vooruitgang gemaakt.
Misschien mag ik hier die andere vriend van me nog even citeren, die ten aanzien van dit onderwerp opmerkte: “Een mens kan de hoogste hemelen betreden, wanneer hij niet zo druk bezig is zichzelf te beklagen over hetgeen hij op aarde tekort komt.” Daar zit misschien wel wat in, want in ons innerlijk leeft licht en kracht. Misschien dat je het als mens niet altijd merkt, maar als je geest wordt en je zit in een lichtende wereld, dan ontdek je steeds meer hoe er in jou toch een zeker vermogen is. Een kracht waar je wat mee kunt doen. En dan gebeurt het heus wel eens dat er een schok is en dat je zegt: “Moet dit nou” of “Ja zeg, dat is nou meer dan voldoende.” Het licht is dan even weg, maar op het ogenblik dat je weer positief begint te streven, activeer je het licht.
Je gaat niet alleen naar buiten toe. Neen, wat je doet, is eigenlijk een verbinding maken tussen de wereld buiten je en de wereld in je. Doe je dat negatief, dan haal je het duister uit jezelf naar voren en je braakt a.h.w. verstikkende rookwolken uit, totdat je in een nevel loopt waarin je niets meer kunt zien. Maar wanneer je grijpt naar het licht in jezelf, dan maak je a.h.w. de wereld buiten een beetje zonniger. Je hebt wat meer mogelijkheden, wat meer kracht.
Het valt natuurlijk niet altijd mee. Je kunt in de nevel je schenen stoten en je kunt het ook doen terwijl de zon schijnt, dat ligt er maar aan. Maar wanneer de zon schijnt, kun je gemakkelijker even rustig gaan zitten om bij te komen. Misschien dat dat wel de essentie is.
De situatie zoals onze gast van vandaag het ziet, hangt eigenlijk samen met allerhande werelden in de mens. Ik kan hem daarin niet helemaal volgen, dat wil ik ook wel zeggen, want ieder heeft natuurlijk zijn eigen besef en zijn eigen benadering. Maar het komt voor mij ongeveer hier op neer:
We hebben duizend dromen. Elk van die dromen is een deeltje van de werkelijkheid. We hebben lichtende dromen die een zwakke spiegeling zijn van de lichtende werelden waar we eigenlijk. al toe behoren. We hebben wat minder lichtende dromen misschien en deze zijn dan weer de weergave van onze moeilijkheden met een bepaald geestelijk niveau. Maar elke wereld waartoe we innerlijk behoren, wordt in een soort droom, in een soort visioen, desnoods in een inspiratie, voortdurend in ons leven uitgebeeld.
Je kunt niet leven zonder die innerlijke werelden, alleen je stemt je er wel op af. Een mens die negatief probeert alles maar te ontwijken, zich beklaagt over zijn lasten, die wijst eigenlijk alles af behalve de werelden waarin dat zelfde zelfbeklag leeft. Het is dus duidelijk dat hij die duisterder werelden en sferen activeert, naar zich toetrekt en zo een wisselwerking tussen zijn eigen innerlijk en die sfeer buiten hem tot stand brengt.
Een mens die op aarde leeft, kan in harmonie zijn met de hemel of met de hel, dat ligt voor een groot gedeelte aan hemzelf. Dat je daar allerhande verdere consequenties aan kunt verbinden, zoals onze gast doet, is misschien mogelijk. Ik kan dat alles niet overzien.
Wat ik zeker weet, is echter dat in elke geestelijke wereld, en zelfs in elk veld van kracht, soms mensen opduiken; een ogenblik spelen, leren of soms een taak verrichten om dan weer terug te keren tot hun eigen wereld. Ze hebben ergens het innerlijke contact gevonden met een hoger bestaan en blijven desondanks zichzelf. Van dat laatste is het wonderlijke voor mij dat er mensen bestaan die uit kunnen treden tot in zeer lichtende werelden en die, want dat kan niet anders, innerlijk ook die wereld, die kracht, dat wezen in zich moeten bezitten en die dan terug kunnen keren op aarde en boos worden omdat de aardappelen zijn aangebrand. Ergens verwondert mij dat. Ik ben een geest en aangebrande aardappelen zijn mij ontgaan. In mijn tijd waren er nog andere gerechten die gegeten werden.
De situatie van de mens die uittreedt, is ook alweer wat zonderling voor mij. Wanneer je namelijk positief gaat met een wil om te helpen, om te presteren, dan zie je ook dat zo’n mens a.h.w. opgeladen wordt als een accumulator. Je weet niet precies hoe, maar het is of zo iemand groter wordt. Of hij sterker wordt. Of hij meer wordt. Dan zie je zo iemand zijn werk doen en teruggaan, meestal nog met een restant kracht. Je ziet ze op aarde komen en dan hebben ze die kracht nog. Ze gebruiken ze soms. Er zijn mensen die zich er enigszins van bewust blijven, maar in negen van de tien gevallen kun je toch zeggen dat het eigenlijk een klein beetje voorbij is.
Ik heb dan ook aan mijn vriend Henri gevraagd: “Hoe zou jij dat formuleren?” Want hij is de specialist in het formuleren. Hij zei tegen me: “Een mens die in de hogere krachten werkzaam is, verzadigt zich zo zeer met die hoge kracht dat hij, als hij terugkomt, te dronken is om zich precies te herinneren wat hij geweest is en wat hij gedaan heeft.”
Mijn antwoord: “Dus je ziet eigenlijk uittredingen als een vorm van dronkenschap?”
Henri “Als je je werkelijk verzadigt met energie wel, want de doorsneemens is niet in staat de energie te bevatten die in verschillende geestelijke sferen beschikbaar is. Dat teveel slaat dan om in vergetelheid, in een gevoel eigenlijk van gestimuleerde vermoeidheid.”
Ik dacht dat dat een redelijke omschrijving was van het probleem en ik heb geprobeerd om daar dan onze gastspreker met zijn idee van optimisme tegenover te stellen.
Ik vroeg Henri: “En als zo’n mens nu een optimist is?”
Henri “Een optimist is iemand die op een lege tank nog vijftig kilometer kan rijden. Iemand die optimist is in het leven, ontdekt zijn reserves aan geestelijke en levenskracht veel eerder en maakt er een juister gebruik van dan iemand die pessimist is.”
Ik vroeg Henri mij dat duidelijk te maken.
“Kijk eens”, zei hij, “wanneer iemand in een auto zit en hij ziet dat het metertje op nul staat, dan krijgt hij het op zijn zenuwen. Dan denkt hij: Ik sta dadelijk zonder benzine. Daardoor rijdt hij voorbij aan de pomp die hij eigenlijk had moeten zien, waardoor hij inderdaad zonder benzine komt te staan. Hij moet dan teruglopen met een blikje en komt terug met pijn in zijn voeten. Door zijn ergernis let hij niet op hoe hij chauffeert. Hij rijdt fout. Hij krijgt haast en in die haast heeft hij nog kans dat hij een ongeluk krijgt ook.”
Ik zeg: “Vind je dat geen pessimistische beschouwing?”
“Neen”, antwoordde Henri, “heel erg optimistisch. Want als het ongeluk erg genoeg is, is hij meteen van alle ellende af.”
Ergens zit er natuurlijk wel iets in. Ik geloof dat wij allemaal de neiging hebben, mens en geest, om de zaken die ons beroeren, te versterken, voortdurend te stimuleren. We zijn eenzijdig, of we het weten of niet, en de wijze van onze eenzijdigheid kan positief of negatief zijn.
Zijn we positief eenzijdig, dan komt er een rustpunt en worden we vanzelf weer veelzijdig. Dan zien we weer meer, maar ondertussen hebben we veel gedaan. Veel beleefd. Veel krachten opgedaan. We hebben nieuwe visies gekregen. We hebben nieuwe innerlijke belevingen zowel als mogelijkheden om contact te hebben met de werkelijkheid.
Maar op het ogenblik dat we pessimistisch zijn, zijn we niet in staat om gebruik te maken van de mogelijkheid onze krachten aan te vullen. We zijn niet meer in staat om een lichtende wereld te aanvaarden, want die past niet bij onze instelling. Dientengevolge kunnen we onze innerlijke kracht niet activeren. We kunnen geen gebruik maken van onze mogelijkheden. Er zit een hele hoop in.
Ik ben eens een keer in een duistere wereld geweest waarin allerlei vervallen villa’s stonden. Je vraagt je af hoe de mensen aan zo’n droomwereld komen. Het is duidelijk dat deze mensen allemaal vonden dat ze recht hadden op een villa, maar ze voelden aan de andere kant voor zichzelf wel dat dat nooit ideaal kon zijn. Dus begon die villa te vervallen op het ogenblik dat ze hem betrokken en voor ze het wisten, zaten ze in feite in een geestelijke achterbuurt, in een geestelijk krot met pretenties, zich te beklagen over het feit dat hun eigen pretenties niet waar werden. Om ze daaruit los te schokken moest je dergelijke entiteiten gewoon laten zien dat die krotten op zichzelf helemaal niet bestonden. Pas als je dat krot kon laten wegvallen en daarvoor in de plaats iets van een landschap kon laten zien, had je zo iemand beet en kon je hem eruit halen.
Het is een typische situatie die bij mensen natuurlijk niet op die manier bestaat, maar die duidelijk maakt dat dat positivisme, want zo noem ik het maar, van onze gastspreker toch in bepaalde gevallen zeer zeker waar is.
Ik heb tevens geprobeerd om een soort parallel te trekken — en dat is weer helemaal voor mijn eigen rekening — tussen o.m. de besluiten van de Witte Broederschap en deze positieve benadering. Ik kwam toen tot de conclusie dat ze daar een nogal aardige lijst hebben van mogelijke rampen, oorlogen en nog zo wat van die onaangenaamheden. Eerlijk gezegd vroeg ik me toen af of dat nu nog wel een positieve benadering is. Dus ben ik ook de uitslagenlijst nagegaan.
Deze entiteiten zeggen: Wanneer dit en dat gebeurt, zal dat en dat gebeuren. Nu blijkt dat alle negatieve effecten waarover de Raad van de Broederschap aan het praten is geweest, en nog praat in bepaalde opzichten, eigenlijk een positief resultaat zullen hebben. Ik kan dan ook begrijpen dat zo iemand glimlachend kan kijken naar een deel van de wereld waarvan hij toch zeker is dat het binnenkort een ernstige schok zal ondergaan, want hij denkt bij zichzelf: Wanneer dat niet komt, is er misschien helemaal geen verandering. Maar wanneer dit op het juiste ogenblik komt, betekent het een stimulans.
En dan wil je natuurlijk kijken of dat klopt. Dus ik ben gaan praten met iemand waarvan ik weet dat hij ook regelmatig bij de zittingen van de Raad is en heb hem gevraagd of ik gelijk had. Hij zei: “Ja, dat vind ik ook.”
Ik vroeg hem: “Maar hoe reageren jullie dan bv. op een geval als Seveso?” U weet wel, dat plaatsje dat nog steeds vergiftigd is. (n.v.d.r. De Sevesoramp was een chemische ramp op 10 juli 1976 in het plaatsje Meda in Italië dat vooral in de buurgemeenten Seveso en Baruccana terechtkwam. Dagenlang hingen er gaswolken tussen de huizen en mensen kregen gezondheidsklachten. Er vielen geen doden, maar tientallen mensen werden ernstig ziek door het gifgas.)
Zijn antwoord was dit: “Wanneer dergelijke dingen niet gebeuren, komt er helemaal niets in beweging. Het is een doorbreken van een verstarring. Nu kun je zeggen dat het voor de mensen niet zo erg prettig is, maar aan de andere kant zullen ze juist daardoor ook hun eigen gewoonte doorbreken en misschien een beetje meer plezier hebben over dingen waar ze anders aan voorbij zouden zijn gegaan. Velen van hen zullen misschien iets lichter en ook iets intenser gaan leven. Wat bewuster gaan streven ook en daardoor komen ze dan vanzelf ook in contact met de harmonische geestelijke factoren.”
Ik dacht: dat zeg je wel aardig, maar aan de andere kant blijft het toch niet leuk als je in zo’n omgeving zit. Toen heeft hij me één ding laten zien. Het betrof hier een gezin met oorspronkelijk twaalf kinderen. Drie daarvan overleden en de vrouw is door vergiftigingsverschijnselen aangetast. Nu liet hij zien dat deze vrouw, die vroeger heel erg bekrompen en vroom was, uittredingsbelevingen had waardoor ze eigenlijk intenser en beter leefde dan ze voordien, gezond, gedaan zou hebben.
Hij liet mij verder zien dat de man, die oorspronkelijk erg van zichzelf verzekerd was, een beetje het gevoel kreeg dat hij moest samenwerken met anderen en dat hij daardoor, niet alleen tegenover de buitenwereld maar ook tegenover zijn gezin, veel prettiger was geworden. Harmonischer. En in deze harmonie wel degelijk ook de mogelijkheid had gekregen om het een en ander te bereiken.
Voor de kinderen betekende deze ommekeer eigenlijk een wegvallen uit een bekrompen denken of uit een eenzijdig denken, omdat ze tussen vader en moeder eigenlijk geestelijke invloeden van twee kanten te slikken kregen, die voor hen de mogelijkheid groter maken dat, wanneer ze zich ontwikkelen, ze harmonische mensen zijn die, zowel ten aanzien van de wereld als bepaalde geestelijke aspecten bewuster beleven. Ik heb dat gecontroleerd. Het is onvoorstelbaar, maar het is zo.
Toen heb ik me natuurlijk ook afgevraagd of die mensen wel lachen. U zult zich verbazen. Die vrouw heeft heus geen aangenaam bestaan op het ogenblik, maar ze kan voortdurend lachen om de dingen. Alles wat ze had, is ze kwijt, maar ze heeft haar kinderen, ze heeft haar man en ze heeft een tijdelijk onderkomen gekregen in een andere plaats. De vreugde dat ze dat nog heeft, laat haar eigenlijk al het andere positief benaderen. Zeker, ze kent vreugde en ze lacht.
De kinderen zelf aanvaarden het geheel eigenlijk niet als een onrecht maar gewoon als één van de gebeurtenissen van het leven. De veranderde relatie met de mama heeft ervoor gezorgd dat ook zij eigenlijk met meer plezier reageren en dat ze thuis niet meer uit een soort discipline maar uit een genegenheid dingen doen en laten.
Ik vond dat zeer opvallend. Of dat altijd zo zal zijn, betwijfel ik overigens. Misschien ben ik niet wijs genoeg om dat alles te overzien. Dat er veel licht is, ja. Al deze ervaringen bij elkaar plus alles wat ik heb gehoord van onze gastspreker, komt neer op het volgende:
Er zijn eigenlijk aan ons geen grenzen gesteld. Grenzen stellen we zelf. De kern van de schepping is, noem het maar vreugde. Noem het licht. Geef er een naam aan. Zolang als we daaraan beantwoorden, is eigenlijk het geheel van de schepping met al zijn werelden voor ons toegankelijk. Dan zullen we ze steeds meer Ieren kennen.
Op het ogenblik dat we negatief zijn, dat we de vreugde ontkennen, dat we niet meer de kracht vinden misschien ook om ondanks alles naar het licht en naar het goede te kijken, sluiten we onszelf af en komen we in het duister terecht.
De werelden waarin de mensen kunnen uittreden en kunnen vertoeven, blijken zeer vele te zijn. Maar opvallend is dat er steeds meer personen zullen komen die een zekere vrijheid krijgen bij die uittreding, d.w.z. dat ze daar min of meer bewust kunnen werken. En het wonderlijke is dat juist dergelijke personen wisselen tussen de lichte wereld en de duistere werelden, waar ze actief plegen te zijn.
Het wonderlijke daarbij is verder dat ze juist door de lichte wereld eigenlijk het licht overbrengen naar het duister. Voor hen is dus de vreugde iets wat alles doordringt, zelfs de ellende-werelden waarin anderen nog ronddolen. Het is een opvallend verschijnsel.
Ik heb verder geleerd dat een groot aantal mensen leren van wereld tot wereld te gaan. Ze kunnen soms samen, soms met entiteiten, soms alleen de geheimen, de raadselen, de wonderen van de schepping beleven. Dit zullen ze niet altijd kunnen vertalen in menselijke woorden, dat is duidelijk, maar ze kunnen ze beleven.
Ze weten innerlijk. Het is dat innerlijk weten, dat wonderlijke opbouwen van de kosmos in zichzelf, waardoor ze zeker kunnen zijn altijd weer vrijer, sterker, beter, bewuster te leven.
Ik heb verder nog deze opmerkingen: Elke mens vertaalt kennelijk bepaalde belevingen op zijn eigen manier. Die vertaling kan lopen van een zuiver stoffelijk droombeeld tot een ondergedompeld zijn in kleurige werelden of het wandelen door de meest wonderlijke landschappen. Achter dat alles ligt een soort vaagheid waarin kracht is.
Al die mensen met al hun afzonderlijke belevingen zijn eigenlijk druk bezig om de aanvaarding van het leven te bevestigen, niet alleen maar op aarde, maar in elke sfeer waarin ze leven. Ik dacht dat die levensaanvaarding het meest belangrijke is wat er voor een mens of een geest kan bestaan.
Het is het ‘ja’ zeggen tegen het licht, maar gelijktijdig er deel aan willen hebben. Het is niet meer het afwenden van het gelaat op het ogenblik dat elders vreugde is, maar het is die vreugde ontvangen en daardoor in jezelf vreugde kennen. Het is een aanstekelijk geheel.
Zover mijn ervaringen reiken – ik zit nl. in een ploeg van entiteiten die voornamelijk inspirerend proberen op te treden, en dat ook nog vanuit de Orde – is het mij opgevallen dat er zoveel mensen zijn die tot dergelijke belevingen kunnen komen in deze tijd. Dat er eigenlijk zo’n scherpe splitsing is tussen hen die ‘ja’ zeggen en hen die ‘nee’ zeggen.
Het wonderlijke is alleen dat de nee-zeggers op aarde tijdelijk de meeste energie ontwikkelen, maar dat de ja-zeggers daarentegen vanuit zich een uitstraling hebben en bepaalde dingen doen, waardoor ze veranderingen tot stand brengen die nooit meer teruggedraaid kunnen worden, Het is alsof het licht de wereld langzaam opbouwt terwijl de storm woedt van de negativist.
Dit verschijnsel heb ik in de laatste jaren zeker geconstateerd en ik heb ook geconstateerd dat de onverschilligheid, die overal bij de mensen heerst, vaak door de effecten van uittredingsbelevingen of bepaalde droomvisioenen sterk beïnvloed wordt. Dat ze worden losgeschud uit een aanvaarding zonder meer.
Hij, die kan zien, zal niet altijd kunnen handelen. Maar door te zien, weet hij en zal hij tenminste handelen waar het mogelijk is.
Degene, die in zich het licht draagt, zal vaak naar andere middelen dan het licht moeten grijpen om in de wereld iets te betekenen, hun medemensen te helpen of zelfs geestelijk bepaalde contacten te leggen. Maar het grijpen naar die middelen, is niet het belangrijke. Het belangrijke is juist dat ondanks dat alles het licht aanwezig blijft en versterkt wordt.
Ik eindig met een citaat van onze vriend Henri, wat meteen een troost kan zijn voor hen die misschien te worstelen hebben met een gebrek aan aanvaarding in de wereld. Hij zei namelijk:
“Het zijn vaak de figuren die in hun eigen tijd voor belachelijk worden gehouden of dwaas, die misschien dingen doen die volgens hun tijd onaanvaardbaar zijn, die later de toekomst bepalen en die de incarnatiemogelijkheden voor anderen helpen voorbereiden. Het zijn niet de wijzen en de erkenden die presteren. Zij bevestigen slechts wat er reeds aan mogelijkheden aanwezig is. Maar deze miskenden, deze dwazen, deze krankzinnige genieën, deze geïnspireerde onmensen, zoals men ze soms noemt, bouwen de toekomst. Zij brengen het facet ‘eeuwigheid’ dichterbij.”
Als onze vriend Henri het zo kan zeggen, dan kan ik me er wel bij neerleggen en ik meen gelijktijdig dat ik een redelijke inleiding heb gepleegd op onze gast die zo dadelijk komt.
Je kunt nu wel veel verhalen vertellen, hele discussies gaan repeteren en herhalen, maar het feit blijft bestaan dat elk van ons zijn eigen visie heeft, zijn eigen beleving, zijn eigenheid. Ik ben van de mijne uitgegaan en ik heb geprobeerd de uwe erbij te betrekken. Wat moet ik dan nog meer gaan vertellen?
Dat het zo mooi is? Lieve mensen, als je het mooiste en schoonste beeld of landschap van de wereld ziet en je vergaat van de reumatiek, de hoofdpijn of de kiespijn, dan is het niet mooi. Er is harmonie nodig om schoonheid te ervaren. Er is een harmonie nodig om wijsheid te absorberen. Wij zijn het die bepalen wat we opnemen, en wanneer een gastspreker zijn denkbeelden heeft, dan heb ik geabsorbeerd en soms bewonderd. Het beeld van die bewondering heb ik u weer willen geven.
Bewondering voor een grootheid die gelijktijdig — en dat zie je elke keer geloof ik wel weer — in zijn grootheid juist de eenvoud vindt en uit zijn eenvoud misschien wel zijn grootheid het beste manifesteert.
Je bewondert het licht van een persoon en je beseft gelijktijdig dat hij alleen maar zwak de werelden reflecteert waarmee hij in harmonie is. Je drinkt zijn wijsheid in en je ontdekt dat je alleen maar kunt verstaan wat er in jezelf al leeft.
Dat is mijn ervaring. Hopelijk heb ik ze in de inleiding althans enigszins tot uitdrukking gebracht.
Van mij zult u niets meer horen en ik neem het u zelfs niet kwalijk wanneer u daarvoor innerlijk dankbaar bent. Want ook deze dankbaarheid kan bijdragen tot een nieuwe erkenning van schoonheid.
De gastspreker.
Wanneer je leeft, loop je altijd precies tussen het licht en het donker. Kijk je de ene kant uit, dan is de wereld mooi en kijk je de andere kant uit, dan zie je helemaal niets. Een mens die niets ziet, ziet zijn eigen angstdromen. Daarom ziet de wereld er dan verschrikkelijk uit.
De grote kunst is dus altijd dat we kijken waar er licht is. Licht is eigenlijk leven en wanneer je naar het leven kijkt, ben je een klein beetje ontroerd, half blij. Het is wat dwaas misschien, maar dan glimlach je als een moeder die haar eerste baby bekijkt. Zo van: kijk eens, wat een wonder. En dat hoeft dan helemaal geen wonder te zijn, maar voor jou is het dat en daardoor krijg je de kracht om veel dingen te doen, te beleven, te dragen, die je anders niet zou doen en niet zou dragen.
Kijken naar het licht, is dus erg belangrijk. Maar als je naar het licht kijkt, dan moet je ook de vreugde kennen van het licht. Want je kunt het licht natuurlijk ook nog ervaren zoals iemand die in de bergen of in de woestijn is met geen bron in de buurt, en dan wordt de zon je tegenstander. Je kunt het Licht soms ook zien als iets wat je teveel belast, en dan kom je ook niet verder. Het is meer: hoe kijk ik ernaar? Dat is eigenlijk de grote vraag van het leven.
Wanneer je kijkt in de werelden van het felle licht, het verblindend licht, zeggen ze ook wel eens, dan heb je slechte ogen. Je ziet eigenlijk niets en alles tegelijk. Het wonderlijke is er namelijk dat wanneer je de vreugde kent van dat licht, die glimlachende aanvaarding van het onbekende, er allerlei droombeelden komen. Je ziet de dans van de sterren. Ja, je ziet al die lichtende sferen samen als een soort vlechtwerk, waarbij iemand een of ander fantastisch beeld in kleurtjes van riet heeft uitgebeeld.
Wanneer je werkt, lijkt het vaak meer op het maken van een pot, u weet wel, met een draaischijf. Je zit te schoppen en te knijpen, maar als je het op de juiste manier doet, ontstaat er een mooie pot. Leven is een beetje schoppen en knijpen, als het maar niet de kat in het donker is, natuurlijk. Want als het om knijpen gaat, zijn de mensen op dat terrein juist bijzonder goed.
Ik bedoel, schoppen is een inspanning. Het is een soort strijd om iets te bereiken, om iets in stand te houden. Maar als zo’n schijf nu lekker draait en je voelt uit klei de vorm onder je handen groeien, dan heb je natuurlijk wel wat kracht nodig en je moet de juiste bewegingen maken, en er is altijd nog de kans dat het niet goed gaat. Maar als die schijf eenmaal loopt, heb je zo het gevoel: vandaag zal ik goed werken.
Je moet in het leven ook wel eens wat tegen de mogelijkheden aanschoppen, maar dan niet zo nijdig. Als je ooit — ik weet niet of u wel eens aan het pottenbakken zult gaan doen of gedaan hebt — maar als je ooit nijdig schopt op de schopplaat, dan moet je eens kijken hoe dat ding gaat waggelen. Het gaat onregelmatig draaien en als je dan al een pot kunt maken, is het er toch wel één die de hik gehad heeft.
Daarom: inspanning, maar gelijkmatig en in de gelijkmatigheid van de inspanning de verwachting van het bereiken. Dat is eigenlijk het eerste begin. Je moet zo heel simpeltjes en eenvoudigweg doorgaan. Ik weet wel, er zijn mensen die nog niet eens geleerd hebben hoe ze een massa moeten kneden, kiezen en op de schijf werpen. Die zijn dan onmiddellijk van plan om een wonderwerk te maken. Nou, het wonderlijkste is dat er soms nog enig werk uitkomt.
Je moet nooit te grote plannen hebben. Wanneer je een pot maakt en je denkt wat je wilt maken, dan is het goed. Maar als je een pot maakt en je zegt je handen hoe ze moeten bewegen, dan gaat het fout.
Wanneer u bezig bent in die wereld waarin licht en duister zo dicht naast elkaar liggen, moet u nooit proberen om uw handen te zeggen wat ze moeten doen. Laat ze dat zelf maar uitzoeken. U moet weten wat voor een beeld er in uw gedachten is.
Je kunt het leven nooit dwingen om precies te beantwoorden aan wat je wilt, maar je kunt een beeld hebben. Een beeld van wat waar zou kunnen zijn. Iets waarin wat van licht en een beetje van een glimlach, van een vreugde ligt. Als je dat beeld goed in je gedachten houdt, zal je eigen leven, je handen, dat zijn de dingen die je doet en laat zonder het eigenlijk te beseffen, als vanzelf de juiste vorm gaan kiezen. Er ontstaat iets dat past bij je, iets waardoor je kunt zeggen: dit is geslaagd werk. Daar ben ik blij mee.
Een mens die teveel naar het licht hunkert, vergeet wel eens dat hij een figuur is die tussen licht en duister thuis hoort. Een mens die in het hoogste geestelijke licht wil leven, zal zijn lichaam vernietigen, en het is een dwaas die zijn voertuig vernietigt. Als je een lange tocht wil maken en je rijdt op een ezel of een ander dier en je gaat dat dier dood jagen, kom je nergens, want dan moet je lopen.
We hebben mogelijkheden. Maar die mogelijkheden liggen juist in de schaduw waarbij licht en duister elkaar ontmoeten, want dat is de materie. Als u denkt: maar ik wil zo graag naar het licht, begin dan eerst eens te zorgen dat je op je benen kan blijven tussen licht en duister. Want als je in het licht valt, val je toch door het licht naar het duister. Hier heb je houvast. Hier kun je wat doen. Bovendien, als het licht fel schijnt, is het soms goed even in de schaduw te toeven.
Er zijn natuurlijk mensen die zich specialiseren op de voortdurende snelle vooruitgang. Ik denk dan aan de Lung-Gom-Pa (n.v.d.r. Tibetaanse loper), de man die leert in zijn tranceconcentratie zich zo snel voort te bewegen en met zo’n regelmaat, dat het gras onder zijn voeten ternauwernood buigt. Maar die heeft dan ook een heel lange tijd geoefend en geoefend, gemediteerd en getraind. Die heeft zijn leven daaraan gegeven. Als u denkt dat u dat ook kunt, dan heb ik medelijden met u, want dat ben je als gewoon mens eenvoudig niet gewend.
Rust maar als de tijd is gekomen. Wees niet bang om eens een keer te pauzeren. Ook in het geestelijk streven mag wel eens’ een pauze intreden, als je maar blij bent met de pauze.
Er zijn veel paden die allemaal naar het doel leiden. De paden van het mededogen. De aanvaarding van de ander. De paden van de rechtvaardigheid, van het juiste denken, en zo zijn er nog meer. Maar al die paden kun je nooit tegelijk gaan. Zelfs een spin — en die heeft meer pootjes dan de meesten van u geestelijk hebben — zou uiteindelijk een smak maken wanneer ze met elke poot een ander pad zou willen gaan. Wat dat betreft, als u ooit een man of een vrouw hebt gezien die zich gewenteld heeft in uw nationaal Schiedams product, dan heeft u kunnen zien hoe moeilijk het al wordt wanneer twee benen ieder een eigen weg willen gaan. Dus probeer niet alle paden te gaan.
Probeer niet alles tegelijk te doen. Misschien dat je een eindje opschiet maar dan maak je weer een smak en daar heb je niets aan. Begin nu maar, als ik u een raad mag geven, met het mededogen. Voel mee met de wereld, maar niet in een voortdurend je bezatten aan het leed van anderen. Want dat is ook dronkenschap. Dan raak je ook je stuur kwijt. Neen, in het glimlachend zien van het gebeuren en het rustend wachten tot het ogenblik dat je een hand mag uitsteken en een ander helpen.
Erken het lijden van een ander en gun het die ander maar niet. Ga rustig je eigen weg, je weggetje tussen licht en schaduw. Een weg die tussen licht en schaduw gaat, gaat omhoog. Denk niet dat er boven alleen licht is of alleen schaduw beneden. Er is altijd licht en schaduw.
Wanneer wij verstandig zijn en altijd weer kijken naar de schoonheid van het licht, dan komt er een ogenblik dat we wat meer licht kunnen verdragen. Dan lopen we wat meer in het licht en wat minder in de schaduw. Meer is er nog niet nodig.
Mensen hebben haast. Ik heb het vroeger gezien op de grote wegen. Dragers die eenieder opzij probeerden te jagen omdat hun heer haast had. De dragers werden moe en de heer was meestal bijna zeeziek aan het einde van zijn etappe.
Neem het leven nu maar als een trage ossenkar. Je kunt er veel op meenemen. Je kunt kijken naar de weg, naar de mensen. Je kunt het landschap zien. Je kunt rusten langs de weg wanneer het licht te fel is. En je kunt verder gaan of een vuur bouwen, wanneer de schaduwen van de avond komen.
Ga maar langzaam door. Geen haast. Vandaag zalig worden, vandaag verlost worden, is een droom. Dat is een droom die Mara — die u de duivel noemt — graag bevordert, want de mensen die morgen heilig willen zijn, leven vandaag al in het duister.
Als je daar naar kijkt, is het toch wel een glimlach waard. U hebt zo’n mooi sprookje – wie heeft dat ook weer geschreven, ik meen Andersen, de een of andere noorderling in elk geval – die had het over de kleren van de keizer. Die keizer dacht dat hij schitterend gekleed was en hij liep, omdat het sprookje natuurlijk christelijk aangepakt is, in zijn hemd. In feite zal hij wel zonder gelopen hebben.
Iemand die heilig wil worden, kleedt zich met fantasie en feitelijk loopt hij in zijn …… juist. Dat is nu eigenlijk hetzelfde wat je gebeuren kan wanneer je haast hebt. Dan wil je van alles iets belangrijks maken. En als het belangrijk is, kun je niet meer glimlachen. Dan kun je je niet meer ontspannen.
Wie het hoogste licht wil zien moet tevreden zijn wanneer hij licht ziet. Want wie licht ziet, kan leren in licht te leven en van licht tot licht ga je verder.
Mensen denken ook altijd dat het allemaal een kwestie is van het juiste recept. Nu bestaat er zo’n recept. Het is een verhouding. Men noemt het wel eens de gulden regel of middenweg, of snede mag u ook zeggen van mij; het woord is niet belangrijk. Als het begrip maar verstaan wordt. Misschien ook iets om over na te denken. Dat recept gaat uit van een bepaalde verhouding van maten. En nu is er één leuk ding bij. De afstand die je zo in de lengte aflegt, is lang. Dan is wat je hier in de hoogte bereikt, korter. Heel globaal, tien tegen zes, niet precies. Nu moet u zo denken: wanneer ik gewoon verder leef, zijn dat die tien. Ik moet altijd meer materieel kunnen leven, kunnen omvatten, kunnen waarmaken dan ik geestelijk bewust ga beleven. Tot het ogenblik dat ik in het licht kan lopen, en pas wanneer ik bewust in het licht kan lopen, draai ik het om. Dan maak ik hier (in de lengte — materie) een korte reeks van onbelangrijke belevingen, de basis en hier (hoogte) is mijn geestelijke wereld. Het vlak is dan nog steeds verdeeld en omschreven. Dat is eigenlijk de waarheid van het leven. Als je het allemaal zo ongebreideld wilt hebben, kom je nergens.
Als u zo graag tuiniert dat u een tuin wenst zo groot als het Malieveld en er komt iemand die u die tuin geeft, dan houdt u binnenkort niet meer van tuinieren, De verhouding wat je in je leven bent, moet passen bij wat je doet en kunt doen. Je geestelijk bestaan, de geestelijke werkelijkheid en kracht moet passen bij wat je nu bent. Dan kun je eigenlijk met een soort tevredenheid kijken naar wat je hebt.
Misschien denk je dan wel eens: mijn tuin is wat klein. Maar het is een verzorgde tuin waar je vreugde over hebt. Je kunt zeggen: Mijn erf is niet groot naar ik kan het tenminste bewaken. Als je dat niet meer kunt, word je het slachtoffer van alles wat je eigenlijk dacht ten goede te gaan bereiken.
Neen, het is gemakkelijk genoeg te zeggen: vrienden, ik woon in een redelijk licht wereldje. Kom eens even aan. Maar wij hebben geen zonnebrillen en uw ogen, uw geestelijke ogen, op één enkele uitzondering na misschien, zullen niet in staat zijn dat te ontvangen. Dan kun je toch veel beter ergens naartoe gaan waar het wat minder licht is. Waar je kunt zeggen: wat ben ik blij om hier te zijn.
Ik heb in veel werelden geleefd, ook stoffelijke, en meermalen in deze stoffelijke wereld. En ik heb ontdekt dat je altijd klaar moet staan om de vreugde van de wereld glimlachend te aanvaarden. Dat je altijd klaar moet zijn om uit de zorg en uit de problemen van de wereld (die noemt u tegenwoordig vaak frustraties) dat beetje licht dat er is, te putten en dan met dat licht en een glimlach dat licht sterker te maken.
Er bestaat geen duisternis in de kosmos waarin geen licht is, al is het bijna niet te vinden. Wanneer je dat licht probeert te vinden en je hebt één vonkje, dan is dat genoeg om je hele kosmos, je hele wereld licht te maken. Dan kun je het licht nemen, je kunt het delen, je kunt het uitzaaien, waardoor het licht steeds sterker wordt. Maar jij moet groeien met het licht.
Er was eens iemand die zei: “Ik heb mooie zaaibonen, ik ga bonen zaaien. Dan heb ik wat voor de winter.” Toen hij tenslotte na die winter bijna zelf een boon geworden was, sprak hij: “Ik kan geen boon meer zien.” Hij was blind geworden.
Dat is nu juist het leuke. In het leven kun je van alles een beetje hebben. Het leven is dan vol, het is blij, het geeft altijd weer iets nieuws, iets krachtigs, iets lichtends. Je kunt ook proberen je hele leven lang hetzelfde te doen en te zijn. Dan word je ziek van wat je bent, van wat je doet en van jezelf en je durft niet meer naar het licht te kijken. Voor je het weet, ben je een misantroop, die alleen nog maar denkt aan de middelen waarmee hij de pijnen van de zelf geschapen duisternis moet verlichten.
Kijk naar de zon, kijk naar het licht, kijk naar de vreugde. Denk niet dat het voor u allemaal nu zo erg is. Er zijn erge dingen, maar die konden veel erger zijn. U kunt zich dat misschien niet voorstellen, maar het kan heus. Het is nog niet zo erg als het zou kunnen zijn en dat is een reden om dankbaar te zijn.
Als je dat tegen een mens zegt, denkt hij dat je gek bent. Maar het is waar. Want als ik dankbaar ben voor het goede, voor het lichte, wanneer ik mijn vreugde puur uit die ogenblikken waarin vreugde bestaat, maar licht puur uit die ogenblikken dat ik misschien een lichtende wereld mag proeven, dan zal ik altijd weer aanvaardend verder kunnen gaan en zal het licht groter worden. Ikzelf zal groeien in het licht en ik zal Ieren het te verdragen. Ik zal leren ermee te werken en ik zal leren het te vervolmaken totdat mijn wezen een wezen van licht is geworden.
Hoge werelden lijken de mens begeerlijk en hoge gaven streeft hij na. Maar als je een kind leert op stelten te lopen voordat het goed lopen kan, kan het later hoogstens bij een circus gaan of als acrobaat langs de straten trekken, want het zal nooit goed leren om normaal te lopen.
Als u teveel wilt, dan kunt u dat hogere nu wel bereiken. Het is heus wel te vinden met veel moeite. Maar past het wel bij wat u bent? Bij het wereldje waarin u leeft? Is het wel doenlijk zo hoog te zijn wanneer je gaat langs de grens tussen licht en duister? Dat gaat niet. Wees jezelf en lach eens een klein beetje om jezelf, wanneer je je weer eens aanstelt.
Ik heb niets tegen een vrouw die in tranen uitbreekt omdat ze een nieuwe sluier of een nieuwe sjaal wil hebben, wanneer ze maar lachen kan over haar tranen. Ook wanneer ze het gewenste niet krijgt. En dat schijnt sommigen moeilijk te vallen.
Ik kan eerbied hebben voor een mens die met hardheid probeert een wereld open te breken, wanneer hij tenminste lachen kan over zijn eigen dwaasheid zodra hij ontdekt dat hij daarvoor de middelen niet bezit. Want het is niet erg om te mislukken. Het is erg wanneer de mislukking je naar het duister toestuurt. Want als je gewoon zegt: Ik heb mijn best gedaan. Ik ga verder, er is nog zoveel waar je over kunt glimlachen. Er is nog zoveel moois in de wereld, in mijn leven. Er zijn nog zoveel dingen die ik doen kan. Er is nog zoveel licht waarmee ik verwant ben, ben je niet echt mislukt.
Mislukken is een menselijk beeld. Het is een duister beeld, want u mislukt niet werkelijk. U doet meer dan u misschien weet. U bent misschien duizend maal meer dan u weet of misschien bent u veel minder dan u denkt te zijn en doet u veel minder dan u zelf veronderstelt. Dat is niet belangrijk, als u maar een klein beetje licht vindt in het bestaan, wanneer uw weg er één is van het mededogen. Wanneer u, de hemel een beetje aanroepend en ondersteunend, zegt: “Mij de kracht, mij het licht, mij de werkelijkheid.”
De boodschap is zo eenvoudig als mogelijk en de boodschap is zo belangrijk als u ze zelf maakt.
Wanneer je kijkt naar licht, krijg je meer licht. Wanneer je mededogen hebt voor de wereld en toch de rust kunt bewaren van het lichtende zijn, zul je sterker zijn en meer bereiken.
Wanneer je wijsheid zoekt in krampachtigheid, wordt je wijsheid dwaasheid. Maar als je in het leven de wijsheid in jezelf Iaat ontluiken, zul je zien dat in elke mens en in elke geest de levende bloemen van de eeuwigheid staan.
Dat is de hele boodschap. Geen grote, maar wel een belangrijke, dacht ik. Maar als ik denk, dan weet ik het niet meer. Ik weet het pas wanneer ik niet denk, en misschien gaat het u ook wel zo. Daarom zeg ik alleen dit:
Er is licht, Zoveel als je kunt aanvaarden. Kijk naar het licht. Er is rust, zoveel als je nodig hebt, want je hoeft je niet haasten. Het licht is er altijd. Er is alles wat je nodig hebt wanneer je kijkt naar het licht. Wanneer je de vreugde niet afwijst. Wanneer je niet in de klacht je ontluikende vermogens verdrinkt. Dus het ligt aan uzelf.
Het licht is er én het duister. Maak uw keus. Als u verstandig bent, glimlach dan een beetje en kijk naar de schoonheid die in alle dingen behouden is.
Ik wens u allemaal dat u het licht niet uit het oog verliest en niet bang bent voor het feit dat u soms moet rusten in de schaduw.