uit de cursus ‘Occult practicum’ (hoofdstuk 4) – november 1966
Magie.
Zoals u al reeds is verklaard, is magie een tovenarij. Magie is een zekere wetskennis of althans het kennen van de mogelijkheid tot het gebruik van bepaalde wetten. Staat u mij toe hier te beginnen met een vergelijking.
Als u thuiskomt, draait u het licht aan. Weet u precies wat er dan gebeurt? De kans is groot dat u het niet weet. Of u het weet of niet, is eigenlijk van weinig belang. Zolang er stroom is en u het knopje omdraait, gaat het licht branden. Op diezelfde manier moet u de magie beschouwen. Zij is een van de beste illustraties voor de werkwijzen die in het praktisch occultisme haast onvermijdelijk zijn. Het is niet mogelijk alle andere sferen, alle kosmische wetten en hun resultaten volledig te kennen, maar het is betrekkelijk eenvoudig de kunstjes te leren; de eenvoudige schakelingen, die er nodig zijn om een bepaald resultaat te verkrijgen.
In de magie zien wij vaak dezelfde rigide opbouw, die ik u zo even al heb beschreven, toen wij het hadden over het vinden van de juiste afstemming. Elk magisch gebeuren wordt nauwkeurig ingedeeld. Zelfs indien het niet ritueel is, heeft het een vaste inhoud en een vaste samenhang.
Nu moet u zich de wereld voorstellen als een plaats, waarin drie-dimensionele en menselijk redelijk bepaalde waarden bestaan. Daarnaast bestaat er een andere reeks dimensies en waarden, gezamenlijk meestal begrepen in de z.g. vierde dimensie, die onzichtbare waarden bevat. Deze onzichtbare waarden zijn even concreet en reëel als alles wat u ziet. Zij bestaan voor uw waarnemingsvermogen en voor uw wereldbeeld, alleen niet onmiddellijk kenbaar. Ze zijn slechts kenbaar in hun gevolgen. Er is dus een andere wereld. Zoals er ergens een elektriciteitsfabriek moet zijn, die de stroom levert wanneer u het knopje omdraait. En is deze er niet, dan moet er een batterij zijn of een andere krachtbron. Welaan, de grote krachtbronnen, waarover de mens beschikt, zijn krachten die direct kunnen inwerken op zijn denken. Het mentale bestaan van de mens is voor hem gelijktijdig de schakel tussen zijn direct kenbare wereld en de niet‑kenbare werelden. Hiermee heeft de geest verder niets te maken.
Nu gaan we allereerst een paar eenvoudige vergelijkingen maken.
Als ik een steen laat vallen van 1 cm hoogte, is zijn snelheid en daarmee zijn doorslagkracht minder groot dan als ik hem laat vallen van 1 m. Een hoogte van 10 m zal de energie van die steen nog verder kunnen opvoeren. Er komt echter een moment dat het niets meer uitmaakt, of ik die steen nu van 1000 of van 10.000 m laat vallen; er is geen verschil in resultaat meer kenbaar.
Magisch betekent dit: er zijn krachten op verschillende niveau’s aanwezig. Boor ik een vlak aan, dat direct bij mijn eigen wereld ligt, dan is de uitwerking betrekkelijk gering; het potentiaal is zwak. Hoe groter het verschil is in energetische waarde tussen mijn eigen wereld en de wereld die ik mentaal aanboor, des te groter zal de kracht zijn waarover ik beschik.
Dan is er nog een punt, waaraan wij ‑ uitgaande van dit voorbeeld – aandacht moeten schenken. Ik kan van een hoog punt een steen met een zekere spreiding naar beneden werpen. Werp ik hem onder een hoek, dan zal daardoor zijn doorslagkracht enigszins, maar niet veel worden beïnvloed. Het zal echter blijken, dat ook dan mogelijkheden buiten mijn bereik blijven. Hoe hoger ik echter kom, des te groter het gebied wordt dat ik kan bestrijken.
In de magie geldt: hoe hoger het niveau van het potentiaal van de kracht door mij aangeboord is, des te groter het aantal mogelijkheden dat er voor mij in deze kracht geborgen ligt. En daarmee hebben wij voor de magie toch wel iets belangrijks gezegd. Wij hebben nl. geconstateerd, dat het rigide systeem noodzakelijk is, maar dat daarnaast ons penetratievermogen in het onbekende bepalend zal zijn voor onze resultaten. Ook hier geldt weer, dat men eerst moet beginnen met de kleine dingen, want wie niet heeft geleerd in de meest nabije kracht te penetreren, zal – indien hij verder doordringt ‑ niet weten waarheen hij gaat. In alle magische scholing begint men dan ook met de zeer eenvoudige vormen (de kleine gebeden bv.) en bouwt men langzaam maar zeker op naar de riten, de concentratie‑ of de geestelijke oefeningen, waarmee een hoger niveau bereikbaar wordt. Indien u nu van die kracht wilt gebruikmaken, is het dus wel belangrijk dat u weet: hoe boor ik een zo nabij mogelijk gelegen krachtreservoir aan. De meest eenvoudige vorm daarvan is het denkbeeld, dat ‑ zij het tijdelijk ‑ tot een soort idee‑fikse wordt. Men omschrijft het weleens als het vervaardigen van een matrix, waarin astrale kracht aanwezig is. Als ik die matrix echter vervaardig met het doel om haar die kracht op aarde te doen ontladen en verder aan dit zich ontladen een sleutel (een begrip) verbind, dan zal het mij mogelijk zijn die kracht inderdaad tot ontlading te brengen op het moment dat ik dat wens en in de richting waarin ik haar wens. Hoe bouw ik nu zo’n gedachtebeeld op? Ook hier blijkt het associatief denken van groot belang te zijn. Als je een vijand wilt doodslaan, dan kun je misschien aan een hamer denken. Het heeft weinig zin aan een waterlelie te denken; de associatie is niet aanwezig.
- Ik heb een doel. Aan dit doel moet ik een voorstelling verbinden. Die voorstelling en het doel moeten voor mij in een onmiddellijk verband staan.
- Indien ik die associatie heb gevonden, ga ik trachten dit beeld te projecteren over alle ervaringen die ik opdoe. Wij blijven ons dit beeld dus bij tussenpozen steeds weer voor ogen stellen.
- Wij zullen in vele gevallen gebruikmaken van een z.g. impuls‑sleutel, waarbij wij ‑ als we aan een hamer denken ‑ een werkelijke hamer altijd ergens neerleggen. Wij hanteren die hamer elke dag, als wij aan de geestelijke hamer denken. En als wij nu ook voor ons doel een symbool vinden, al is het maar een stipje dat wij op het een of ander stuk karton of hout hebben getekend, dan is onze sleutel het doen neerkomen van die hamer met voldoende geweld op het getekende puntje; er is dan gelijktijdig een geestelijke ontlading tot stand gekomen.
In de rituele magie en vooral in de primitieve rituele magie vinden wij natuurlijk geheel andere voorstellingen: het schieten met de betoverde pijl, het werpen van de wijzende roede, het doen zweven van bepaalde zaden door de lucht, het maken van gewijde rook uit verschillende bestanddelen; er zijn duizend‑en‑één methoden. Maar hun principe is terug te brengen tot dit eenvoudige voorbeeld. Als u dus wilt penetreren in de dichtstbij gelegen sfeer, dan is het voldoende dat u die aanwijzingen volgt. Alleen, ik wil u niet raden om daar allemaal een hamer voor te nemen. Misschien wilt u klappen uitdelen, maar ik geloof toch dat onze occulte kracht voor betere doeleinden zou moeten bewaard worden. Misschien kan ik u hier helpen met nog een voorbeeld.
Ik wil iemand geestelijk helpen. Ik weet dat er een kwaal is die zich bv. ergens onder het middenrif bevindt. Ik heb het gevoel dat daar operatief moet worden ingegrepen. Dan gebruik ik de procedure als volgt: ik stel mij een lancet voor. Dit lancet (bv. een elektrisch lancet) is verbonden met een krachtbron; er kan dus een enorme kracht doorstromen.
Dit beeld bouw ik voortdurend op, totdat alleen de gedachte “lancet” voldoende is om mij die voorstelling voor ogen te stellen. Het is dan wel zeker dat ik een gedachtebeeld heb geschapen, waarin diezelfde energie en diezelfde associatie aanwezig zijn in een nu niet meer volledig materiële krachtsverhouding. Vervolgens stel ik mij zo goed als ik kan de kwaal van mijn patiënt voor. In mijn gedachten neem ik het lancet in handen en voltrek daarmee de noodzakelijke operatie. Dan is er niet geopereerd. U heeft geen lancet gebruikt, maar u heeft ontbindende of genezende kracht gericht op een bepaalde plaats in het lichaam van een zeer bepaalde persoon. Die ontlading vanaf dit niveau zal niet voldoende zijn om bv. een maagzweer weg te nemen of om plotseling een aandoening van de darm ongedaan te maken, maar ze kan wel voldoende zijn om minder gecompliceerde kwalen te genezen of althans milder te maken.
Indien u daarmee voldoende proeven neemt, zult u ontdekken dat ook u over deze zeer eenvoudige methode kunt beschikken om met magische krachten te werken; want het is geen magie, het is geen tovenarij. Het is het gebruikmaken van krachten die in de natuur bestaan. Het is a.h.w. het opladen van de klos van Ruhmkorff met gedachten-energie en het doen ontladen van deze klos op een punt waar kracht het meest gewenst is.
We gaan nog wat verder met deze magie. We hebben deze eerste oefening van penetratie nodig om tot het eerste resultaat te komen. Maar als we de resultaten zien ‑ zwak als ze mogen zijn ‑ dan wordt ons al snel de wens geboren om daarmee verder te gaan. En nu moeten we heel voorzichtig worden.
Er bestaan nl. associaties met onze eigen persoon. Zodra ik een bepaalde waarde met mijzelf associeer, richt ik mij op mijzelf. Het is mij dan onmogelijk een juiste waarde of waardering buiten mijzelf te vinden en buiten mij een kracht tot uiting te brengen. Wanneer bron en doel hetzelfde zijn, dan is het resultaat kortsluiting. Het klinkt misschien wat vreemd als men zegt: Een magiër kan voor zichzelf weinig of niets doen. Hij kan alleen iets doen in relatie tot een ander.
Toch is het wel aardig als u hier denkt aan de transformatiesprookjes, waarin de tovenaar of de heks achtereenvolgens verandert in een kraai, een leeuw, een tijger of een slang om ten slotte misschien te worden terug gedwongen in de eigen gestalte. Dit is natuurlijk geen volledige waarheid. Maar u kunt het als voorbeeld gebruiken, als u beseft dat de heks of de tovenaar voor zichzelf steeds zichzelf blijft. Wat hij/zij projecteert, is dus niet “mijn vorm verandert”, maar “u zult mij zien in een andere vorm”. Dat is een groot onderscheid.
Indien u naar buiten toe wilt werken, zult u ‑ vooral als u hogere krachten wilt gebruiken ‑ buiten uzelf moeten projecteren. En dat betekent dus ook, dat het verstandig is om alle daden en intenties te vermijden, waardoor in uzelf een zeker schuldbewustzijn zou kunnen ontstaan. Schuldbewustzijn nl. heeft de neiging om het probleem terug te richten op het eigen “ik” en daarmee de krachten wederom in een kortsluiting binnen het eigen “ik” te doen ontbranden. Als u dit begrijpt, kunnen wij nog een stap verdergaan.
Als ik heb geleerd gedachtevormen te maken en ontladen, dan zal ik op den duur begrijpen dat niet alleen een vorm deze kracht kan bevatten, het kan ook een idee zijn. In de plaats van alleen maar de omschrijving treedt nu dus een verstandelijk begrip. Dit verstandelijk begrip moet niet afgerond zijn. Het moet a.h.w. een denken zijn dat een soort eindeloze keten kan vormen. Dit denken doordringt een hoge laag van energie. Wanneer wij deze keten tot stand brengen en wij kunnen iets anders daarmee associëren en ons dit voorstellen als de keten der gedachten brekende, dan volgt de ontlading wederom op het doel. U ziet dus, dat u niet alleen maar behoeft te werken met een gedachtematrix. U kunt wel degelijk werken met een verstandelijk idee.
Wilt u nog verdergaan dan begint u met de emoties. Bij de eerste penetratie in de nog dichtbij gelegen krachtgebieden zal de emotie over het algemeen een lichamelijke associatie zijn. Het kan een gevoel zijn van pijn of van vreugde, dat ligt er maar aan. Het is dus iets dat lichamelijk wordt erkent en ervaren, desnoods een slapende teen. Die associatie is er nl. weer een met een gebied, waarin levenskracht betrekkelijk vrij los hangt, waar we deze dus gemakkelijk kunnen aanboren. Door de associatie met de lichamelijke ervaring richten wij levenskracht op een dergelijke lichamelijke functie. Ons beeld moet bovendien dan nog weer een associatie bevatten met degene die we willen helpen of met datgene wat wij willen volbrengen.
Ten laatste kennen wij nog de niet‑lichamelijke of abstracte emotie.
Wanneer we de abstracte emotie in onszelf kunnen wekken, zonder dat zij met een bepaald doel in ons is geassocieerd, en wij kunnen ons voorstellen dat de uitwerking daarvan op een bepaald punt de waarheid van de idee zelf of van de emotie zelf zal versterken, dan kunnen wij hiermee wederom een gerichte lading bereiken.
Veel verder kunt u voorlopig zeker niet gaan met uw poging om deze hogere potentialen van verschillende krachten aan te boren. U zult moeten beginnen met de eerste trap (de gedachtevorm). Daarna zult u moeten oefenen om dit voldoende zuiver te doen. U zult daarvoor onschuldige, maar niet met uzelf in verband staande, projecten moeten zoeken. Ik verzeker u echter dat werken volgens de omschreven methode, indien juist volbracht, voor iedereen tot resultaat voert, ook al zullen die resultaten, vooral in het begin van persoon tot persoon verschillen. Hier hebben wij dan eigenlijk de kern van de magie overgedragen naar de sfeer van het praktisch gebruik:
De magie zelf gaat verder. Zij ontwikkelt zich tot de rituele magie.
De rituele magie is gebaseerd op het cumulatief effect van een reeks associaties of vormgedachten. We hebben tot nu toe gewerkt met een hamer. De hamer kan alleen slaan. Indien wij ons een hele gereedschapskist kunnen voorstellen, dan zouden wij dus alle bewerkingen kunnen uitvoeren die met dit gereedschap te doen zijn. Als wij een hamer hebben gevormd en hij is concreet genoeg, dan moeten wij overgaan naar een volgend instrument, een tang bv. en daarna een zaag, een beitel, een schaaf. Wij bouwen die werktuigen achtereenvolgens op en wel zo, dat het eerste begrip steeds weer in het volgende wordt ingesloten. Ik heb dus niet nu een hamer en nu een tang, maar: ik heb de hamer gevormd, ik denk aan de tang en dan krijg ik tang en hamer samen. Pas dan kan ik er iets nieuws aan toevoegen. Dit is nu de basis van het magisch ritueel.
Ik begin met een grondstelling, een grondkracht of een grondemotie. Die beeld ik op zeer vele manieren uit. Ik maak ze voor mijzelf waar en ik voeg er dan iets aan toe. In de magie zien wij voortdurend een uitbreiding van het gebeuren, een progressie, die dan culmineert in de oproep of de eigenlijke magische actie
Ik stel u voor: iemand voert een magisch ritueel uit. Hij heeft misschien een aantal lichten op de buitenste cirkel staan. Hij heeft verschillende kandelaars neergezet en een houtskoolbekken opgesteld. Alles is klaar.
Nu begint hij. Eerst brengt hij tekens aan. Een afscherming, zegt men, maar ze zijn ook een aantal begrippen, want die tekens drukken iets uit. Zij drukken misschien planetaire associaties uit of ideeën omtrent God of hogere krachten, dat geeft niet. Maar hij moet weten wat hij schrijft. Door dit schrijven ontstaat de eerste afstemming. Hij steekt dan eerst bv. kaarsen aan. Heeft hij deze aangestoken in de buitenste kring, dan herhaalt hij bepaalde namen en gaat de olielampen, gevuld met aromatische olie, aansteken. Heeft hij ook dit gedaan, dan brengt hij in het centrum van de kring weer enkele tekens aan. Hij heeft weer een nieuw idee eraan toegevoegd. Maar hij weet dat de kring hem beschermt. Hij vertrouwt op de bescherming van de kring; dus blijft deze in zijn gedachten. Hij heeft dus een opeenhoping van effecten bereikt. En nu begint hij misschien met de twee grote, in het midden opgestelde kandelaars aan te steken, licht na licht. Hij spreekt dan weer zijn woord of zijn oproeping. Daarna pas werpt hij in het houtskoolbekken de reukstoffen. Nu heeft hij dit alles bij elkaar gevoegd en begint dan de eigenlijke incantatie.
U ziet, het is een cumulatief proces. Wat ik u dus heb geleerd, is het basisprincipe van alle rituele magie. Maar wij zien hetzelfde ook bij iemand die alle ritueel achterwege laat.
Die persoon gaat misschien alleen zitten. Hij concentreert zich als de een of andere heilige man in de eenzaamheid. In zijn concentratie begint hij met een bepaald begrip voor de hele wereld. Hij gaat dan dat begrip brengen in een meer persoonlijke relatie met bepaalde krachten, bepaalde mensen of bepaalde streken. Vervolgens gaat hij eraan toevoegen een begrip van een werking, die noodzakelijk is. Ook hij bouwt op. Ook voor deze persoon is er ‑ zij het meer voor hemzelf ‑ sprake van een cumulatief effect, waardoor op den duur de juiste afstemming wordt bereikt.
Lacht u dus niet al te veel om de schijnbaar zinloze dingen die bij de magie geschieden. En wees ook niet zo verbaasd dat bij bijna elk ritueel en ook bij de niet‑rituele, in het “ik” plaatsvindende magische gebeurtenissen een tweede doel aanwezig is: een soort afsluiting. Als de kern is bereikt, begint men af te breken, stukje voor stukje. Men keert terug tot zijn aanvangspunt. En dit is logisch. Wij moeten de gereedschapskist kwijt. Haar kracht is ontladen, maar zij zal misschien toch nog werkzaam kunnen zijn op een andere manier dan wij wensen. Wij moeten haar dus wegdenken. Wij moeten haar vernietigen.
En zo eindigen wij dan met wat men noemt de ontslagformule, waarmee wij alle krachten danken voor wat zij zijn geweest, want er is een relatie met ons geweest. Door ons danken scheiden wij ons van die krachten; we stellen ons erbuiten. En nu pas kunnen wij ons vrij voelen om de normale wereld weer te betreden.
Denkt u nu niet: dit is alleen maar voor half dwaze tovenaars. Uw godsdienstig ritueel omvat overal ditzelfde. Men begint misschien met een bede aan God, men eindigt met een zegen, een afscheidswoord, een dankwoord aan God of een dankgebed, waardoor het magische van het samen‑zijn wordt doorbroken.
Waar u ook gaat, u zult datzelfde aantreffen. Die dingen bestaan niet voor niets. Ze zijn opgebouwd, omdat degenen die met deze magische krachten werken ‑ of zij nu weten wat het is of niet ‑ hebben ontdekt dat alleen zo een zuivere werking bereikbaar is.
Samenhang tussen helderziendheid en helderhorendheid.
Het zal u bekend zijn, dat elke mens een persoonlijke aanleg heeft en dat deze gericht kan zijn of op horen of op zien. Er zijn zelfs nog andere mogelijkheden, maar voor heden willen we met deze twee volstaan.
Wanneer ik bijzonder vatbaar ben voor indrukken die ik hoor, dan is het ook heel duidelijk dat ik het meest gevoelig zal zijn voor alle waarden die met het gehoor in verband staan. Wanneer ik dus iets ontvang langs geestelijke weg, dan zal ik geneigd zijn dit auditief in de waarde van het horen uit te drukken. Ben ik meer visueel aangelegd, dan probeer ik alles eerst in een beeld, in een visioen of in een symbool uit te drukken; ik zie de dingen. Tot zover is dat heel begrijpelijk. Maar dit is natuurlijk de primaire aanleg.
Als je eenmaal een auditief type bent, moet je nooit beginnen helderziendheid te studeren, want dat kost ontzettend veel moeite en het leidt meestal tot weinig resultaat. Het omgekeerde geldt dus ook.
Maar stel nu, dat ik als auditief type mij begin toe te leggen op helderhorendheid, dan zal ik aanvankelijk, als ik nog niet zo duidelijk kan ontvangen, alles nog kunnen associëren met woorden; ik kan het dus horen. Langzaam maar zeker echter, als mijn gevoeligheid groter wordt, blijkt dat de auditieve herinnering niet voldoende is om alles, wat wordt ontvangen, weer te geven. Er ontstaat dan een z.g. zien. Dat zien is en blijft aanvullend. Maar er is dan sprake van helderziendheid en helderhorendheid in dezelfde persoon. Je kunt het verschil misschien het best zo uitdrukken:
Iemand die in aanleg helderziend is, zal alle belangrijke waarden zien; hij zal ze waarnemen. En alleen datgene, wat in de voorstelling niet helemaal kan worden uitgedrukt, zal hij daarbij op den duur kunnen horen. Het auditieve gedeelte van de suggestie (de illusie) is hier eigenlijk alleen maar verklarend.
Als ik omgekeerd sterk auditief ben aangelegd, dan zal het beeld alleen maar een supplement zijn op de boodschap die ik hoor. Misschien kunnen we het best weer een voorbeeld nemen:
Laten we aannemen dat er een geest is van een zekere Jannetje Pieters, die wil zeggen dat het thuis goed gaat. Een helderziende neemt nu waar: een oud vrouwtje met een kerkboek en in een bepaalde kleding. Dat vrouwtje wijst naar iemand en maakt een gebaar van “het gaat me goed” en dan horen we zeggen: Ik ben gelukkig.
Dat geluk kan niet volledig worden uitgedrukt en de helderziende reageert dus met de waarneming. Ik zie daar op de zoveelste rij iemand zitten ‑ ja, u daar mijnheer ‑ er is iemand voor u, die ziet er zo en zo uit en ze zegt dat ze gelukkig is.
Nu krijgen we de helderhorende. Deze hoort en hij zegt dus niet: Ik zie iemand. Nu krijgen we iemand die zegt: Er is hier iemand aanwezig, een zekere Jannetje of een Jannetje Pietertje of Pieters (want hij hoort dat natuurlijk niet helemaal nauwkeurig) en zij zegt dat het haar goed gaat.
Maar nu weten we nog niet voor wie de boodschap is. En dan zie je dat zo iemand zegt. Die boodschap is bestemd voor iemand, ik geloof daar op de derde rij.
Hier heeft u dus het verschil in waarneming van twee personen, die voor dezelfde zaal werken, die hetzelfde werk doen, maar die een verschillende aanleg hebben; wij zien dat in de uiting. Voor u moet dus ook hetzelfde gelden.
Als u buitengewoon sensitief bent (gevoelig voor waarden) en u neemt bv. een zieke waar, dan zegt u niet: “Ik zie” of “ik hoor”. Neen, dan zegt u: “Ik vóél dat er hier een storing in de aura is.” De helderziende zegt: “Hé, ik zie daar een donkere plek in de aura.” En de helderhorende zegt: “Ik hoor iemand zeggen (er is geen mens; het is alleen maar de indruk die auditief wordt vertaald), dat uw hart slecht is.” Zij hebben alle drie hetzelfde waargenomen. Ze hebben alle drie op een andere manier gereageerd. Het blijkt, dat de helderhorende, omdat hij alles direct in woorden omzet, iets nauwkeuriger definieert. Maar gelijktijdig blijkt ook, dat de mogelijkheid van afwijking (dus van een foute beschrijving) bij de helderhorende groter is, want hij neemt nu maar aan, dat het het hart is; hij ziet het niet. Hij neemt een storing waar op een punt; en dat is voor hem het punt waar het hart zich ongeveer bevindt. Het kan net zo goed een longtop zijn; dat weet hij niet. De helderziende wijst precies de plaats aan. Wij weten dus waar in het lichaam de zaak zit. De sensitieve voelt aan waar het brandpunt ligt. Die ziet geen afwijking, maar voelt: van hier heb ik een afwijking en van daar heb ik een afwijking. Waar die twee punten elkaar raken, moet dus de fout liggen. De definitie van de sensitieve is hier dus de beste.
De samenhang tussen helderziendheid, helderhorendheid en wat er alles verder nog bestaat, is dus eigenlijk alleen maar, dat ze elkaar aanvullen. Er is geen mens, die helemaal helderhorend is en werkelijk helemaal helderziend. En iemand die helderziend of helderhorend is, zal ook ergens sensitief zijn; hij zal ook gevoelig zijn.
Maar elke mens kiest nu eenmaal de gemakkelijkste weg. Dat doe je onbewust, daar kun je niets aan doen. Daarom neem je die indrukken, welke voor.jou het gemakkelijkst te bereiken zijn; en dat zijn weer indrukken, die een beroep doen op dat gebied, waarop jouw bevattingsvermogen het snelst reageert.
Nu kan ik daaraan wel een heel verhaal vastknopen, bv. over vormen van mediamiciteit. Want ook hier zien wij grote verschillen tussen helderhorendheid en helderziendheid.
Iemand die helderhorend is en die in trance gaat, zal over het algemeen een heel goed inspiratief‑ en ook een heel goed trance‑medium zijn voor sprekers. Iemand die helderziend is, zal in een trance‑toestand eerder komen tot waarnemingen en beschrijvingen van visioenen. Iemand die sensitief is, zal doorgaans geen werkelijke trance‑weergave bereiken; hij begint alleen emoties te beschrijven. De beelden zijn vaak mooier en dichterlijker dan van de beide anderen, maar de grote fout hierbij is weer, dat ze eigenlijk minder concreet zijn. Als we dus te maken hebben met mediums, dan kunnen we zeggen: de meest concrete uitspraak kunnen we krijgen van een medium met aanleg tot helderhorendheid. De meest uitvoerige beschrijvingen kunnen we krijgen van een medium met aanleg tot helderziendheid. En de meest abstracte, maar voor het eigen gedachteleven vaak ook wel de meest inspirerende uitspraken, kunnen we dan weer krijgen van iemand die normaal sensitief is, die een gevoelswaarde voorop stelt. En dit patroon blijft zich dus overal herhalen.
Voor de beginner zal blijven gelden: als je een bepaald type bent (auditief bv.), dan moet je nooit beginnen met helderziendheid of omgekeerd. Begin gewoon je gave te ontwikkelen. Maar die gave gaat slechts tot een bepaald punt. Op dat punt nu, waar jij niet verder kunt, daar zal je wezen proberen een omweg te vinden om nog verder te kunnen gaan. Die omweg betekent dan het aanboren van een nieuwe begaafdheid, die misschien niet zo groot is, maar die ‑ aanvullend gebruikt ‑ toch nog wel voldoet.
We zien het heel vaak in een lichaam. Als in een lichaam een bepaalde ader is afgesloten, dan moet u eens zien wat er dan gebeurt. We zien dat het bloed ‑ om toch nog de weefsels te kunnen vinden ‑ een dunnere of een kleinere ader gaat gebruiken. Deze wordt versterkt en in een gezond lichaam zelf vergroot; het wordt wat gerekt en gaat volledig een bv. slagaderlijke functie overnemen. Dat is in de geneeskunde bekend. U kunt daaruit dus wel concluderen, dat de reactie van de menselijke geest en van het menselijk denkvermogen heel veel overeenkomst heeft met zijn lichamelijke reactie.
De samenhang heeft dan nog één aspect, dat we nog niet hebben genoemd en dat toch ook wel naar voren mag worden gebracht.
Als we met alle geweld willen zien of willen horen, dan zullen wij ons door de enorme dwang, die we op onszelf uitoefenen, afsluiten. Indien ik al mijn aandacht concentreer op het willen horen, dan ontgaan mij de kleine impressies van buitenaf, die gemakkelijk zouden kunnen worden opgevangen.
Een aardig voorbeeld daarvan kunt u vinden bij de bekende indiaanse spoorzoeker in de romans van Cooper e.d., die wil weten of er iemand in de buurt is en zich daartoe “ontspannen, met het oor luisterend ter aarde neerlegt, alsof hij slaapt”. Die man wil horen. Maar hij zegt niet: Nu wil ik luisteren. Neen, hij zegt: Ik sluit alles af, behalve mijn gehoor en ik ben zo passief mogelijk. Door zijn passiviteit ontstaat er een verhoogde gevoeligheid. En daarmee kunt ook u wel uw voordeel doen. Want bij zien is de indruk van buitenaf wel al-bepalend, maar bij het horen kan heel vaak de eigen gedachten een grote invloed hebben. Indien ik mijn visuele impressies dus projecteer op een beeld dat ik ontvang, blijft de hoofdvorm nog wel over, maar ik zal bepaalde details anders zien.
Het is misschien wel aardig eens te kijken, als er drie helderzienden bij elkaar zijn en een en dezelfde geest moeten beschrijven. De een heeft het voornamelijk over de boezelaar en de kantjes aan de mouwen. De ander blijft hoofdzakelijk het gezicht beschrijven en nummer drie interesseert het vooral, dat ze een kerkboek in de hand heeft en dat ze een gouden kruisje draagt. De nadruk valt dus volgens het karakter van de waarnemer. En nu is het helemaal niet zeker dat die details juist zijn, maar de totale gestalte wordt door alle drie wel gelijk beschreven. Daar is de variatie mogelijk betrekkelijk gering.
Ga ik nu luisteren naar drie helderhorende personen, die hetzelfde horen, dan blijkt dat ze een eigen interpretatie eraan geven en dat de boodschappen dus heel sterk kunnen verschillen. Bijvoorbeeld:
De eerste hoort: Willem zegt, dat je gauw komt.
De tweede zegt: Willem komt gauw, zegt hij.
De derde zegt: Wil je gauw komen.
U ziet, het zijn kleine verschillen. Maar hier gaat een interpretatie meespelen. Bij helderhorendheid is de verwarring mogelijk dus groter. En dit houdt nu weer in, dat je eigenlijk met helderhorendheid moet proberen zo ontspannen mogelijk en met zo weinig mogelijk eigen interpretatie te werken. Maar die passiviteit houdt ook in, dat elke supplerende werking (sensitiviteit, visioen), gemakkelijker wordt ontvangen.
Moet ik alles samenvatten, dan zou ik zeggen: Degene, die eenmaal een bepaalde sensitiviteit of een bepaalde gave begint te ontwikkelen en te gebruiken, zal op den duur alle daarmee geassocieerde en daarbij behorende gaven eveneens ontwikkelen, mits de gave, waarmee hij is begonnen, bij zijn persoonlijkheid past.
Gaat men echter uit van het standpunt, dat men bv. graag wil zien of alleen wil horen en vraagt men zich niet af: Ligt dit voor mij goed, is dit mijn type, dan zal blijken, dat men niet alleen op het verlangde terrein weinig bereikt, maar dat ook de andere gaven, die men al had, verminderen in betrouwbaarheid en werkzaamheid. Dat is heel begrijpelijk, want u wijst ze eigenlijk af.