uit de cursus ‘De geheimen van de geest’ – (Hoofdstuk 5) februari 1961
Magie en vrijheid.
Het is voor de mens en ook voor de geest zeer belangrijk om vrij te zijn en wel om de ware vrijheid te kennen. Ware vrijheid kan nooit verworven worden, als wij trachten elk hinderpaaltje, dat wij op ons pad vinden terzijde te schuiven. Vrijheid kan in geen geval worden genoemd: het volledig verwerkelijken van eigen wil en bedoelingen zonder beperkingen. In dit geval is men de gevangene van zijn eigen instincten en heeft men over het algemeen een hardere slavernij te verduren dan als men tijdelijk en ten dele beheerst wordt door omstandigheden of wetten buiten het ‘ik’.
Nu heeft de mens echter een groot aantal impulsen, die niet langs normale maar wel langs paranormale weg zouden kunnen worden verwerkelijkt. Hij krijgt daardoor dus mogelijkheden, die het normale leven zonder meer niet biedt en kan deze gebruiken om zijn persoonlijkheid sterker uit te drukken en eigen wil meer concreet te verwerkelijken.
Men noemt deze magie in de meeste gevallen een soort tovenarij. Ik wil voorop stellen dat zij dit in geen geval is. De werkelijke magie is gebaseerd op kosmische wetten. Deze kosmische wetten worden in het menselijk leven dikwijls verwaarloosd, terwijl men bovendien in het stoffelijk leven van de mens over het algemeen de samenwerking met andere sferen en krachten vergeet of zodanig formaliseert, dat ze voor een bepaald doel zonder meer niet zijn te gebruiken.
Wij kunnen natuurlijk onze vrijheid voor een deel verwerven, als wij iets van magie afweten. Begrijp goed dat het niet in de bedoeling ligt u tot een praktiserend magiër te maken. Wel wil ik u erop wijzen dat er middelen zijn om meer en intenser jezelf te zijn en een grotere continuïteit van leven te verkrijgen, ongeacht de overgang tussen wereld en sfeer of sfeer en sfeer.
De allereerste gedachten van de mens in magisch verband waren de verklaring van het onbekende, de behoefte voor het ‘ik’ zekerheid te verwerven en een poging eventuele kwade krachten af te kopen. Vandaar is de mens verder gegaan en heeft zeer vele denksystemen ontwikkeld, die elk een magische betekenis hebben. Een voorbeeld daarvan is de z.g. sterrenmagie der Chaldeeën, welke later ten dele is omgevormd tot astrologie.
Zij berust op het erkennen van kosmische invloeden en het verwerkelijken van deze invloeden; en op een deel dat wij in de astrologie niet vinden nl. het zozeer met nadruk suggestief naar voren brengen van een bepaalde mogelijkheid, dat deze met zekerheid verwerkelijkt wordt. Hier had dus de mens een mogelijkheid gevonden om voor hem belangrijke tendensen met grote kracht in de wereld tot uitdrukking te brengen. Daarnaast vinden wij de z.g. religieuze magie, waar b.v. goden of engelen in het geding worden gebracht. Maar ook dezen worden alleen gebruikt om voor de mens belangrijke zaken tot stand te brengen. De Dodenboeken van Egypte en van Tibet, verschillende dodengebruiken en magische dodenritualen op praktisch alle plaatsen ter wereld tonen ons, hoe men de mens beschermt o.m. met magische spreuken. Deze magische spreuken zijn bedoeld om een vaste relatie te scheppen tussen de mens en de geestelijke krachten, die hij ontmoet.
Het heeft weinig zin u hier een volledige geschiedenis van de magie te geven. Maar wel is het interessant te zien wat de mens hiermee eigenlijk heeft beoogd. Altijd weer heeft hij getracht zijn eigen wezen in contact te brengen met de hoogste of de meest vredige wereld, daaruit zo groot mogelijke baten te verkrijgen en deze – indien enigszins mogelijk – ook in de stof te genieten.
Hier ligt nu het directe verband met vrijheid. Wij zijn vrij. ‘Vrij’ wil dan zeggen: binnen de perken ons gesteld, door de kosmos, ons eigen wezen en bovenal de goddelijke wetten, die al het geschapene beheersen. Maar deze vrijheid berust voor een zeer groot gedeelte – meer dan men pleegt te beseffen ‑ op het eigen ‘ik’.
Hoe deze vrijheid allereerst te ontleden? Wanneer ik uitga van begrippen als zonde, schuld, verdelging of hellepijnen, kom ik tot een wereldconcept, waarbij eenieder mij met een klein tikje suggestie en wat lering kan dwingen zijn mening als de enig juiste te aanvaarden of zelf een hellestraf te ondergaan, als ik weiger dit te doen. Een beperking van geestelijke vrijheid komt door het zonde-concept tot stand.
Hoe is dit te rijmen met de attributen, die men aan een kosmische Godheid toedenkt? Deze zijn immers alomtegenwoordigheid, almacht en alwetendheid. Er zijn er meer, maar deze drie zijn voldoende, want een God, Die alles weet, weet ook welke fouten wij zullen of kunnen maken. Een God, Die alle krachten bezit, kan ons de kracht geven om een dergelijke fout te maken, Hij kan ze ons ontnemen. Een God, Die alomtegenwoordig is, zal elke daad niet alleen kennen, maar Zelf mee begaan, omdat deze slechts door Zijn werking en kracht kan worden gesteld. Een God, Die ons straft op grond van handelingen, welke mee door Hemzelf werden geïnstigeerd, te voren geweten en ondersteund, is geen ware God, want Hij is niet rechtvaardig. En van een God mogen wij toch rechtvaardigheid boven alles vragen. Misschien zullen sommigen van u dit manicheïsme noemen. Het is het niet. Het is een nuchtere en logische beschouwing van de feiten. Wanneer wij dus zondigen, kunnen wij toch nooit zondigen tegen God. Onze zonde zal ooit in feite en werkelijk tegen de kosmos of de natuur zijn gericht. Elk begrip van zonde is dus uit de mens zelf geboren. Het is ‘n strijd tussen zijn daden en zijn ideaal van handelen, zoals hij deze in zijn gedachten vormde. De consequenties hiervan zijn zeer vele.
Ten eerste: Al mijn handelen moet ik baseren op datgene, wat voor mijzelf rechtvaardig, aanvaardbaar en redelijk is.
Ten tweede: Ik behoef mij nooit af te vragen of God mij zal helpen of niet zal helpen. De daad, die ik stel, impliceert reeds de hulp of de onthouding van het Goddelijke.
Ten derde: Alle dingen zijn mogelijk en alle daden zijn toelaatbaar, maar alle daden die wij bedrijven tegen onszelf betekenen een verblinding van ons wezen. Wij worden daardoor afgeremd. Deze afremming openbaart zich in onze bewustwording die, op gelijk peil blijvende, ons bv. kan dwingen tot hernieuwde incarnaties of tot een verblijf in meer duistere sferen.
Ten vierde: Wij hebben nooit en te nimmer het recht een oordeel uit te spreken omtrent gebeurtenissen buiten ons. Wanneer wij dit doen, dragen wij daarvoor mee de aansprakelijkheid, zelfs indien ons oordeel afkeurend is geweest.
Ten vijfde: In alle handelingen en gedachten, alle instellingen en intuïties, geldt voornamelijk en vooral in hoeverre het ‘ik’ tot een ware openbaring van zijn wezen komt. Deze ware openbaring kan nooit op een zuiver stoffelijke grondslag berusten, maar dient altijd het gehele wezen te betreffen, stof en geest. Slechts op deze wijze is voor de mens bewustwording mogelijk.
Schijnbaar bevatten deze regels aan de ene kant een zeer grote vrijheid, aan de andere kant, eveneens schijnbaar, een even sterke en grote beperking. In feite echter bevatten zij geen van beide. Zij zijn een zuivere weergave van hetgeen voor de mens werkelijk belangrijk is en hem verder doet gaan op het persoonlijk pad van inwijding en bewustwording, dan wel hem daarvan terughoudt.
Banden met de geest, geestelijke meesters, geestelijke krachten enz. komen hierbij niet ter sprake. Men dient dit goed te begrijpen. Wanneer wij beginnen met de magie, zullen wij die binding wel tot stand brengen. Vergeet niet dat het begrip magie alles omvat, wat een band tussen mens en God, mens en geest of mens en demon tot stand brengt, tot uiting brengt of op enigerlei wijze versterkt, dan wel verzwakt ( ook dat zelfs).
Een gebed is een magische handeling. Elk sacrament, bv. de doop, is een magische handeling. Een eedformule is een magische handeling.
En zo kan ik doorgaan. Zoek hier dus niet het buitengewone, maar beperk u rustig tot het feit, dat de mens steeds weer zijn God, bepaalde geesten of krachten in zijn leven inschakelt. Wij kunnen nooit vrij zijn indien wij een ander boven onszelf stellen buiten God, zoals Hij in ons is geopenbaard. Als ik geloof aan een bepaalde godheid in mijzelf en ik leg een eed af op een algemeen godsconcept met de woorden ‘zo waarlijk helpe mij God almachtig’, dan heb ik in feite in mijzelf een strijd geschapen tussen mijn persoonlijk godsconcept en de godheid, waarop ik mij beroep. Dit betekent dat deze contradictie zowel geestelijk als stoffelijk in mij kenbaar wordt en een beperking is van mijn vrijheid.
Nu wil ik uitgaan van wat voor ons in deze groep zeer belangrijk is: te leren hoe te leven, te leren hoe het paranormale te waarderen en in eigen leven mee werkzaam te maken. En ten laatste: hoe voor het eigen ‘ik’ en zo mogelijk de wereld daar omheen een zo snel en zo groot mogelijke bewustwording kan worden verwerkelijkt.
Alles wat ik doe, heeft zijn vaste betekenis in de kosmos. Wanneer het niet door mij wordt verwerkelijkt, wordt het door anderen verwerkelijkt. Niets wat tot werkelijkheid moet worden, blijft binnen de schepping ongeuit. In ons eigen leven geldt dit evenzeer. Wanneer wij de steun verwerven van een geest of een godheid, kan dit nooit inhouden, dat de schepping zelf daardoor daadwerkelijk wordt veranderd. Wij zullen dan echter déél hebben aan werkingen en gebeurtenissen binnen die kosmos, die gewoonlijk buiten ons om zouden gaan. Onze vrijheid is er dus één van vergroting of vermindering van deelgenootschap, zodra wij ons bezighouden met de geest. Een geestelijke meester kan voor u soms een zeer grote emotionele en zelfs ook mentale waarde bezitten. Hij kan u inwijden in bepaalde kosmische gebruiken, hij kan u als een soort licht vooruitgaan en u duidelijker doen zien wat u doet en waarheen u moet gaan. Moeten wij echter deze geestelijke meester zien als een kosmische kracht? In 99 van de 100 gevallen: neen. Een dergelijke meester kan nl. in u alleen datgene stimuleren, wat reeds in uzelf geestelijk leeft. Er is dus sprake van ‘bewustmaken’. Dit bewustmaken kan inhouden dat u tot harmonie komt met anderen, die gelijkgericht zijn. Het is vooral dit gelijkgericht zijn, dat het summum van vrijheid en tevens gebondenheid inhoudt. Indien wij nl. aannemen, dat wij ‑ eenmaal een geestelijke meester volgende ‑ onveranderlijk gebonden zullen zijn aan zijn weg, zijn woord en daarmee ook aan de sferen, die hij openbaart en waarmee hij ons in contact brengt, dan zijn wij niet vrij. Indien wij echter beseffen dat het ons volste recht is van alle middelen gebruik te maken tot verdere bewustwording en ontplooiing van het ‘ik’, zonder daardoor hieraan blijvend te zijn gebonden, dán zijn wij vrij.
Vrijheid in de keuze van middelen.
Bij deze vrijheid is de geestelijke meester een zeer belangrijk middel. Hij treedt nl. steeds weer dan op, wanneer wij persoonlijk behoefte hebben aan een nieuw inzicht, aan een concretisering van vage gedachten, die in ons leven. Hij maakt het dus mogelijk om persoonlijk de juiste contacten te leggen in de kosmos en onze eigen werkzaamheid aanmerkelijk te vergroten. Maar nogmaals wij mogen ons niet blijvend aan hem gebonden achten. Dit geldt dus ook voor een eventuele binding met onze Orde.
Een geest, die met u samenwerkt, kan een kwade geest zijn of een goede geest. Maar de intentie en inhoud van deze geest is niet belangrijk. Belangrijk is slechts de wijze, waarop wij – met uitsluiting van al het andere – een harmonie verwerven, die voor ons bewustzijn ten goede is gericht. Dat is erg ketters. Men zal u zeggen: “U mag geen verbond aangaan met de duivel.” Ik ben het in zoverre daarmee eens, dat volgens het gangbare concept van duivels een dergelijk contract wel eens duur zou kunnen zijn. Maar….wanneer wij het goede nastreven, zal elke geest, met wie wij in harmonie komen, ditzelfde goede moeten erkennen als begeerlijk. Het is niet belangrijk om welke reden dit tot stand wordt gebracht; het is slechts belangrijk dat het tot stand gebracht wordt volgens ons beste weten en in overeenstemming met hetgeen wij erkennen als de goddelijke wil. Belangrijk is verder dat wij nooit en te nimmer macht en vermogen – hetzij van de geest of van onszelf – misbruiken om anderen te dwingen een richting in te slaan, die zij zelf absoluut weigeren als juist te erkennen.
De gedachtegang van het bezweren van een geest, b.v. ook door gebed (gebed of supplicatie is een bepaalde bezweringsvorm), houdt in dat wij steun zoeken. Wij vragen om steun. En zo ons deze steun wordt gegeven – voor onszelf of voor anderen – menen wij, dat daarmee de goddelijke wil wordt verwerkelijkt. Er is dus een gevaar verbonden aan het smeekgebed, dat niet uitgaat van ons innerlijk besef van de goddelijke wil, maar van eigen behoefte t.o.v. het ‘ik’ of van anderen. Wij binden ons daardoor meer dan wij beseffen aan de gebeurtenissen. Want indien het gebed niet wordt verhoord, is onze enige mogelijkheid te zeggen: “Dus is het Gods wil niet.” Maar als wij het als Gods wil aanvoelen, moeten wij toch trachten het te verwerkelijken. Dit brengt ons in tweestrijd. Ofwel wat voor ons leven, ons pad van bewustwording noodzakelijk is, geschiedt niet; dan wel, zo wij het toch volbrengen, voelen wij ons a.h.w. in strijd met onze God, zullen Zijn toorn vrezen en geraken daardoor in een mentale verwarring, die zich zelfs op geestelijk terrein nog enige tijd kan voortzetten. Zeer interessant is daarbij een begeleidend verschijnsel. Wanneer ik nl. bid met vol geloof – zoals dat heet – dan zal ik elke maximale mogelijkheid tot harmonie met sferen en geest in mij zelf wekken. Daardoor kan ik resultaten bereiken, die op dit ogenblik in overeenstemming zijn met mijn gebed, maar die in feite in strijd zijn met het goddelijk concept. Zij worden daarom kort na het bereiken teniet gedaan. Dit vergroot onze onzekerheid. Het blijkt, dat wij niet vrij zijn ook op deze wijze te werken, tenzij wij uitgaan van het standpunt, dat onze intentie en streven het voornaamste zijn en de bereiking op zichzelf een secundair aspect van de zaak.
Een voorbeeld ter verduidelijking: Iemand is ziek. U bidt God om genezende kracht. Met volledig geloof geeft u uw eigen kracht en de goddelijke kracht aan de zieke. De zieke geneest. Door zijn genezing kan hij/zij uitgaan en valt als slachtoffer van het verkeer i.p.v. de ziekte. Een ander voorbeeld: U wilt een patiënt helpen. Deze patiënt wordt steeds sterker en beter. U meent dus dat u inderdaad – volgens uzelf naar het goede strevende – resultaten hebt bereikt. Op een gegeven ogenblik echter stort die zieke volledig in en sterft. Uw gedachtegang zal heel vaak zijn: ik heb gefaald. Hier is echter de vrijheid aanmerkelijk beknot. Want logisch denkend en redenerend betekent een dergelijke mislukking, dat u verdere pogingen niet meer zult mogen ondernemen. Dit impliceert weer dat de taak (het helpen van anderen), die u zich hebt gesteld, niet kan of mag worden volvoerd. Dit is niet aanvaardbaar. Zolang onze intentie goed is en wij ons daarbij alleen beroepen op wat wij als lichte kracht en lichte machten zien, ons alleen beroepen op de goddelijke wil, zullen – ongeacht de instrumenten, die wij gebruiken – al deze pogingen voor ons een schrede verder op het pad der bewustwording betekenen.
Een wat minder interessant maar daarom zoveel te meer voorkomend verschijnsel is wel de verkeerde persoonlijkheidsbinding of persoonlijkheidsassociatie, die ontstaat. Wij zien dat mensen zich volledig met elkaar één achten. Niet uit vrijheid, dus in een vrije en voortdurende aanvaarding en keuze, maar eerder omdat zij een toestand als permanent aanvaarden, zonder zich verder te realiseren, of de duurzaamheid van deze toestand volgens en voor het ‘ik’ al dan niet goed en zinrijk is. Dit zien wij bij de opvoeding; wij zien het bij het huwelijk; wij zien het zelfs bij mensen, die voor de dood staan. Steeds weer meent men te bezitten. De ouder meent het kind te bezitten en tegenover dat kind een plicht te hebben. Men beseft echter niet, dat die plicht gelimiteerd is. Op deze wijze projecteert men zichzelf in het kind en blijft eraan gebonden, lang nadat het kind zijn eigen wegen is gegaan en men blijft zich verantwoordelijk voelen voor het kind, ofschoon deze verantwoordelijkheid in feite niet meer bestaat. Het gevolg is: een verwrongen leven en denken met over het algemeen veel leed en ellende en weinig vreugde.
Wat het huwelijk betreft, zien wij al precies hetzelfde. Bezitsrecht, dat alleen door een huwelijksvoltrekking is verworven, kan nooit blijvend zijn. De binding van persoon tot persoon en die een absolute eenheid vormt tussen beiden, is magisch en niet alleen formeel of sacramenteel. Zij berust op het feit, dat beiden voortdurend elkander hernieuwd aanvaarden, voortdurend elkander hernieuwd waarderen, voortdurend hernieuwd eigen streven t.o.v. de ander en met de ander herzien. Zo komt de grote geestelijke eenheid en daarmee de bewuste en vrije continuïteit van samengaan in de stof maar ook samenwerking in de geest feitelijk tot stand.
Bij het sterven zien wij heel vaak mensen terugkijken en zeggen: “Maar ik had nog zoveel willen doen. Ik had voor die nog moeten zorgen en ik had dat nog moeten volbrengen.” Wij zien dat een dergelijk afscheid zeer pijnlijk is. Hierbij treedt wederom een verwarring op. Wanneer u op deze wereld of in een andere sfeer sterft en daarbij een taak onvervuld achterlaat, is het op dat ogenblik te laat om daarover na te denken. Het heeft geen zin meer te denken over wat men had moeten doen; het gaat er alleen om datgene, wat men nog kan doen, te volbrengen. Hoe minder men zich daarbij aansprakelijk acht voor de levens van anderen of voor goederen of voor het volbrengen van bepaalde daden, des te beter is het. Het mag in het leven nooit en te nimmer gaan om het volbrengen van specifieke taken, noch om het eerbiedigen van specifieke wetten of gewoonten. Al deze dingen zijn bijkomstig en uit de menselijke maatschappij voortgekomen. Ten dele beïnvloeden zij ongetwijfeld uw beeld van hetgeen God van u verlangt en dan is het aanvaardbaar. Maar de waarheid berust op een oud magisch concept: Wanneer ik leef, leef ik tussen licht en duister. Ik leef met licht en duister en kan niet leven zonder licht en duister.
In deze eerste vaststelling is het leven zelf omschreven. Men leeft met licht en duister, men kan niet eenzijdig leven en streven. Zelfs de mens, die naar het licht streeft, moet de schaduw kennen, anders is zijn streven onmogelijk. In de tweede plaats: Hij kan zonder deze waarden nooit verder komen. De verwerping van één van beide (van duister of van licht) brengt hem tot een zodanige eenzijdigheid, dat hij in onevenwichtigheid buiten de kosmos komt te staan en – de waarheid niet erkennend – dus aan een soort begoocheling lijdt. Hij kan alleen leven door licht èn duister; want zijn die factoren weg, dan is er geen leven of bestaan. In God is hij licht èn duister en zal zich als licht en duister openbaren.
Deze op zichzelf wat moeilijke stelling wordt dan heel aardig aangevuld doordat wij de magiër horen uitroepen: “Niet als smekeling maar als meester sta ik tegenover u.” En dan spreekt hij over alle geesten, alle demonen. De magiër vraagt niet, hij bedelt niet; hij eist. Hij eist op grond van zijn innerlijk kunnen, zijn weten en zijn wetenschap. Vandaar dat wij in zoveel rituelen dreigformules tegenkomen, als bv.. “Anders zal ik u pijnigen door de geheime naam, die mij bekend is,” enz.
Wij, die vrij willen zijn, zijn niet afhankelijk – ongeacht in welke sfeer wij leven – van enigerlei geest of demon, van een kleine godheid of een hoge engel. Wij zijn te allen tijde en alleen afhankelijk van de Al-Vader, van de kosmische Godheid. Verder niet. Elke weg, die wij kiezen, kan ons voeren tot een samenwerking met de geest of voor ons zelfs met de stof. Maar deze samenwerking is volkomen vrij en wij hebben het recht hier te eisen. Zelfs wanneer wij dienen, mogen wij een eis stellen. Natuurlijk wordt een dergelijke eis niet in een bevel uitgedrukt. Dat is niet passend. Maar zelfs Jezus stelt eisen. Wanneer hij zegt tot de Romeinse hoofdman: “Gelooft gij dat uw dochtertje zal genezen?” en deze antwoordt: “Ja Heer”, dan zegt hij: “Gaat heen, uw geloof heeft haar behouden.” Hij stelt de conditie: aanvaarden. Deze zelfde conditie mogen, ja, moeten wij stellen t.o.v. de werelden, waarin wij leven en de krachten, waarmee wij werken.
Het is goed te spreken over het paranormale. Het is goed erover na te denken, hoe de geest kan uittreden en een andere sfeer kan binnengaan. Het is interessant te weten hoe een medium functioneert en wat er al zo bij kan optreden. Maar belangrijk is boven alles dat men leert in deze dingen vrij te zijn. En die vrijheid is dus gelegen in dit feitelijk magisch concept. Wanneer ik in mij God draag en ik realiseer mij deze God, heb ik krachtens deze God macht over alles, wat lager staat dan ik en lager is in bewustzijn. Ik hoef aan geen enkele eis toe te geven buiten de eisen, die gesteld worden door degenen, die boven mijn bewustzijnsvlak staan en daardoor geweld over mij kunnen uitoefenen. Dit klinkt hard. Hier is veel van de z.g. liefelijkheid van de geestelijke leer vervangen door het constateren van machtsverhoudingen. Toch is het juist. Altijd weer wanneer wij uitgaan van het standpunt: “ik vraag niet, ik eis, ik heb een rècht in de schepping”, gebruiken wij het goddelijk erfrecht, dat ons is gegeven. Voor u bestaat niet de noodzaak vriendelijk te vragen of u ‘a.u.b.’ mag leven. Begrijp dat wel. God heeft u geschapen. Door u te scheppen, heeft Hij u het recht gegeven te leven. Hij heeft u het recht gegeven voort te gaan en u de verplichting ingeschapen om te beantwoorden aan datgene, wat Hij als Schepper in u heeft gelegd.
Tussen deze rechten en plichten speelt zich voor de mens het werkelijke leven af. Het ontdoet het leven – dat geef ik graag toe – van ontzettend veel gevoeligheden. Wij zijn zo graag sentimenteel, geroerd. Wij denken na over die ‘arme” mensen’ hier of daar, over dat ‘arme dier’ of wij hebben medelijden met onszelf, omdat wij toch zo ‘reuze-ongelukkig’ zijn en dit juist ons moest overkomen. Maar dergelijke sentimenten zijn ketenen, waarmee wij ons vastbinden aan anderen. Een mens, die zichzelf beklaagt, bindt zich door dit zelfbeklag aan anderen, want hij eist de bevestiging van dit beklag. Hij eist dus wel maar niet positief doch negatief. Zolang hij in deze stemming verkeert, is hij gebonden aan eenieder, die hem daarin een bevestigend antwoord geeft. Dat wordt zijn wereld; hij beperkt zijn wereld en zijn mogelijkheden. Een mens heeft m.i. niet het recht om zijn vrijheid te beperken. Hij moet eerlijk en oprecht durven staan tegenover God en de schepping en zeggen: “Ik eis.” Maar hij moet ook weten dat al wat hij eisen kan, inherent moet zijn aan zijn eigen wezen.
In de magie heet het: De magiër kan al datgene volbrengen, wat ligt binnen de harmonische mogelijkheden van zijn wezen. Ofwel: Een magiër heeft alleen de macht en het recht tot het stellen van die eisen, die hij uit eigen wezen en door de harmonie, die hij eventueel met andere en hogere krachten verwerft, inderdaad stellen kan en uitvoeren. Dit beperkt natuurlijk weer even de vrijheid. Daarom ben ik reeds begonnen met te stellen dat vrijheid nooit onbeperkt kan zijn. Want wij moeten weten dat hetgeen door ons van het leven wordt geëist ons recht is, dat het goed is, dat het aanvaardbaar is.
Nu wordt het zeer belangrijk, wanneer wij in deze scholingsleergang – waar wij ten slotte een beperkte tijd hebben – even afstand doen van alle vooropgezette denkbeelden en concepten. Deze harde levenswaarheid moet de mens durven aanvaarden: Ik heb plichten.
Ik heb plichten. Elke plicht, die ik heb, heb ik in de eerste plaats tegenover mijzelf. Niet tegenover anderen. Een ander kan mij eventueel een plicht kwijtschelden. Mijzelf kan ik dit nooit doen, omdat ik in mijzelf niet verander dan door bewustwording. En bewustwording wordt door onthouding niet verkregen.
In de tweede plaats moet u goed begrijpen dat liefde wel degelijk een levenswet is maar dan als kosmische liefde. U kunt nooit in de kosmos of in de mensheid liefde kennen, die op enigerlei wijze bestaat uit een eis dan deze ene en voorname eis, die in alle liefde ligt: de behoefte aan eenheid. Eenheid in de volste en ruimste zin van het woord. Eenheid in de kosmische zin van het woord vooral. Wanneer wij zeggen dat God ons lief heeft, dan bedoelen wij daarmee te zeggen dat God één wil zijn met ons. Wanneer wij zeggen dat wij de mensen liefhebben, dan bedoelen wij dat wij met deze mensen één willen zijn; dat ons wezen dus a.h.w. moet optreden als dragend en werkend deel van die mensheid. En zelfs als je zegt dat je een kind liefhebt of eenvoudig een medemens, dan betekent dit ten slotte hetzelfde. Wij moeten en wij zullen met ons wezen volgens ons eigen bewustzijn – en zonder beperking van de vrijheid van anderen overigens – de eenheid met die anderen bevorderen door onze werken en daden; en wel zo, dat wij ons met de anderen één kunnen voelen. Of de ander dat ook met ons voelt, is niet belangrijk. Dus weg met de zoetheid en zalving, die al te veel de boventoon voert in het menselijk denken; en daarvoor in de plaats realisme, maar dan een realisme van een hogere orde.
Het realisme van hogere orde leert ons: Er is een verdeling van de kosmos in vele werelden en krachten. Een stoffelijke wereld is daarvan niet de laagste maar zeker niet één van de hogere. Wij kunnen in die wereld als mens alleen juist leven en reageren volgens de wetten vàn die wereld; niet zoals deze door mensen worden uitgedrukt of geïnterpreteerd, maar zoals zij in de schepping zijn gelegd. Daarbij is onze innerlijke behoefte tot harmonie de maatstaf, waarmee wij onze daden meten t.o.v. de godheid. Hoe groter en intenser onze innerlijke eenheid wordt met de grote krachten van het Al, hoe zuiverder en beter wij ons werk in deze bepaalde sfeer en op deze bepaalde wereld verwerkelijken.
Wij zullen ons niet bezig houden met vragen over het onmetelijke en het oneindige, vóór wij in staat zijn meesterschap te verwerven in onze eigen sfeer of wereld. Een beroep op de hoogste krachten, dat niet wordt gesteund door een harmonie in het eigen wezen (dus door een zekere hoogheid van kracht, althans t.o.v. jezelf en je eigen wereld), is altijd nutteloos. Eigen emotie, eigen beleven dient zo volledig mogelijk te worden uitgedrukt in stof en geest, met geest en stof. Het is niet mogelijk een onderscheid te maken. Het totaal van het eigen wezen, zoals dit wordt gekend, zal altijd moeten worden ingezet. Voor zover wij niet in de mogelijkheid verkeren bepaalde daden in een eigen wereld voor onszelf te verwerkelijken – ik denk bv. aan een contact tussen geest en stof, dat stoffelijk moeilijk reëel is voor te stellen – kunnen wij grijpen naar symbolen en symbolisch handelingen; en daarvan uitgaande toch stoffelijke handelingen verrichten, gebaren maken, woorden spreken, waardoor de eenheid, die wij op hoger vlak zoeken, in eigen wereld en bewustzijn wordt gegrift en uitgedrukt.
Voorbeeld: Wanneer ik zoek naar een contact met een hogere geest (laat ons zeggen een engel), dan is het duidelijk dat deze engel de macht zal kunnen hebben zich als een stoffelijk mens te manifesteren. Ik heb echter niet het vermogen mijzelf als engel te manifesteren. Het gevolg is dat – zo geen directe manifestatie plaatsvindt – ik de volledige door mij begeerde eenheid moet uitdrukken in symbolische handelingen. Ik kan dit bv. doen door een gebed, door het voeren van een gesprek, het aannemen van bepaalde houdingen, het maken van bepaalde gebaren, die m.i. overeenstemmen met hetgeen ik aan de engel wil meedelen of met hetgeen de engel misschien aan mij zou willen meedelen. Door dit acteren – want dit is het eigenlijk – maak ik stoffelijk iets voor mij reëel, dat op een hoger geestelijk vlak inderdaad verwerkelijkt wordt. De praktijk leert dat zeer vele geesten – ongeacht of zij engelen zijn of van lager gehalte – wel met de mens samenwerken, maar slechts onder zeer zelden voorkomende omstandigheden een meer stoffelijke vorm aannemen. Zij naderen ons dus meestal slechts in de geest, waardoor het noodzakelijk zal zijn ons te bedienen van ritualen en symbolen, wanneer ons streven is gericht op contact met een hogere sfeer of wereld.
De magie, dat heb ik u reeds gezegd, berust op de werking van kosmische wetten. Kosmische wetten worden over het algemeen verpersoonlijkt. In de magie vinden wij dus entiteiten, die een bepaalde wet voorstellen. Of wij hen goden noemen of een andere naam geven, is onbelangrijk. Wij identificeren ook delen van het Goddelijke, die geen werkelijke eigen persoonlijkheid hebben, als een persoonlijkheid, omdat deze voor ons slechts op deze wijze voorstelbaar zijn. Alleen zó kunnen wij een beroep doen op deze wetten en een harmonie met een dergelijke wet in onszelf scheppen.
Wanneer dit kan gelden in de magie voor kosmische krachten, waarden en wetten, moet dit ook het geval zijn in de stoffelijke wereld voor u en uw eigen leven en wezen. Er is nl. geen verschil tussen het groot- en hoog-kosmische en het laag-kosmische, het klein-kosmische. Er bestaat geen verschil tussen geestelijke werelden en stoffelijke werelden dan alleen in de verschijningsvorm. De inhoud van al deze werelden is gelijk en wordt voor eenieder die deze beleeft, slechts door eigen bewustzijn bepaald. Op grond hiervan kunnen wij stellen
Indien u zich in deze wereld een doel stelt, vraag u dan af, of dit doel goed is. Tracht dan dit doel u zo concreet mogelijk voor te stellen. Geef het desnoods een naam. Zorg dat alles wat in dat doel ligt en wat in uzelf bestaat, in een blijvende harmonie is en zend a.h.w. alle kracht en uw gehele wezen daarheen uit. Vraag niet of dit verwerkelijkt wordt, maar stel dat dit geschiedt. Eis van de wereld dat dit verwerkelijkt wordt. En bij elke eis, die u stelt, moet u deze tot uw eigen wezen beperken. Wij hebben nl. het recht om eisen te stellen aan de wereld en aan de kosmos, dat heb ik u zo-even duidelijk gemaakt. En wel voor zover ons eigen bewustzijn en ons eigen vermogen tot harmonie reikt. Wij hebben echter niet het recht een dergelijke eis te stellen aan wezens, met wie wij niet harmonisch zijn. Dus ook niet aan medemensen met wie wij niet harmonisch zijn. Dit is voor mij deze avond het einde van de les en daarom wil ik daarop nog even dieper ingaan.
Wanneer ik op een gegeven ogenblik de medewerking van mensen nodig heb om een bepaald doel te bereiken, dat volgens mij volgens de goddelijke wil goed is, dan ben ik volledig vrij om dat doel na te streven. Maar ik ben slechts vrij om een eis te stellen aan die anderen, indien tussen deze anderen en mijzelf een werkelijke harmonie bestaat; dus als wij op dit punt een gelijkheid van denken hebben. Voorbeelden: Officieren, die hun manschappen bezielen en door hun bezielend voorbeeld tot prestaties brengen, die men niet van hen zou kunnen verwachten. Het bezielend voorbeeld van een arts of prediker, waardoor velen hun krachten wijden aan de mens of de lijdende mensheid en prestaties verrichten, die men eigenlijk niet zou mogen verwachten. Een voorbeeld uit uw eigen tijd: Een radiospreker stelt zich ten doel bv. een bepaald stadje op te bouwen, een bepaald sanatorium op te richten, een ziekenhuis te vestigen etc. Hij gelooft hierin volledig. Hij kan dan dit doel verwerkelijken, doordat hij zijn eigen inzicht en overtuiging volledig aan anderen overdraagt. Het grote resultaat van sommige radio-acties is dan ook te danken aan het feit, dat degene die de actie voert, daarin volledig gelooft, volledig terecht meent dit van de wereld te mogen. eisen en deze instelling volledig aan anderen overdraagt, die daardoor met hem meewerken en het onverwachte en het ongelooflijke mogelijk maken.
Het klinkt u misschien wat vreemd en u hebt in verband hiermee nooit aan ‘magie’ gedacht, noch aan het begrip vrijheid. En toch is hierbij het typische, dat de magie (de wet van harmonische waarden plus de eis van de bewuste) hierin een zeer grote rol speelt, terwijl tevens de vrijheid (d.w.z. het volledig vrijelijk kiezen van een doel zowel voor degene die de actie leidt als degenen, die aan de acties al of niet deelnemen) blijft bestaan. Slechts wanneer een harmonie van streven bestaat, ontstaat een verwerkelijking, die boven alle verwachting uitgaat. Dit geldt in elk aspect van uw eigen leven, onthoudt u dat wel. U kunt nooit iets met een medemens bereiken, zelfs al meent u dit terecht van die ander te mogen vergen of eisen, als u niet zelf volledig gelooft in de verwerkelijking en dit geloof a.h.w. op de ander kunt overbrengen. U kunt van geest en stof niets verlangen, niets vragen of eisen, tenzij het in uzelf leeft en a.h.w. uit uzelf in de ander wordt overgebracht.
In vele gevallen zult u daardoor reeds bestaande waarden wekken en t.o.v. uzelf actief maken. In andere gevallen zal u blijken dat u de harmonie niet dáár vindt, waar u haar zoekt, maar elders. Zoek daarom deze harmonie niet in bepaalde personen, klassen, kringen of zelfs vormen, maar zoek de harmonie op zichzelf. Dan zult u beseffen, hoe u vrij kunt zijn in het leven.
Vrij t.o.v. uzelf, in de eerste plaats door het terzijde stellen van misplaatste zelfbeperking, schuldbewustzijn, zondegevoel e.d. Hoe u vrij kunt zijn t.o.v. uw God, nl. door de aanvaarding van Zijn wezen als enige wet en het gehoorzamen aan deze wet op elke wijze, die harmonieert met uw wezen en waarvoor mee in de schepping harmonische factoren kunnen worden gevonden.
Vrij in uw bewustwording, omdat uw vrije aanvaarding van harmonie met andere en hogere krachten een volkomen door uzelf te bepalen (zowel in tempo als in omvang) bewustwording tot stand brengt.
Een volkomen vrijheid in vermogens omdat u – mits u met uw gehele wezen daarnaar streeft en u daarop instelt en met dit streven en alle krachten volledige harmonie zoekt – u alle dingen kunt verwerkelijken, die u zich werkelijk volledig en juist kunt voorstellen.
Er is voor de mens geen enkele beperking buiten die, welke hij zichzelf oplegt en de kosmische wetten Gods. Er is voor de mens vrijheid. Een vrijheid, die hij moet leren aanvaarden en dragen, waar zij grote verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid t.o.v. het ‘ik’ behelst.
Er is een mogelijkheid voor elke mens in contact te komen met alle sferen, die voor hem voorstelbaar zijn. Er is een mogelijkheid de medewerking te verkrijgen van de geest op elk vlak en op elk terrein, mits er een harmonie kan worden geschapen tussen uzelf èn die geest.
In deze les heb ik getracht u duidelijk te maken dat uw mogelijkheden onbeperkt zijn. In een vorige les hebben wij getracht u aan te tonen, hoe het paranormale zich ontwikkelt en wat ermee samenhangt. Deze dingen zijn zeker niet zonder meer een regel die men moet volgen. Maar zij betekenen een terrein, waarop uw vrije ontwikkeling en uw persoonlijk streven een zeer snelle bewustwording en een vergroting van invloed en vermogen ten gevolge kunnen hebben, welke zowel voor uzelf alsook voor de wereld tot de beste, ja, de onverwacht schone en goede gevolgen kunnen voeren, die u allen in de komende tijd zeker te stade zullen komen.
Het compromis of de middenweg.
Wanneer wij in het menselijk leven en ook vaak in de geest geconfronteerd worden met schijnbaar onverenigbare condities en omstandigheden, dan zijn wij al heel gauw geneigd een compromis te sluiten. Een mens doet dat al heel gemakkelijk. Hij zegt: “De omstandigheden zijn zodanig dat ik niet in staat ben om dit doel, dat ik goed acht, te verwerkelijken, als ik niet gelijktijdig iets kwaads van de andere kant erbij. neem.” Dat is natuurlijk op zichzelf niet juist. Want als ik mijzelf een doel stel en ik erken dit inderdaad als goed, dan moet ik er ook werkelijk naar streven, dan moet ik er achteraangaan. Als ik bv. zeg dat ik verplicht ben tegenover mijn naaste altijd dienend te zijn, dan mag ik niet op een gegeven ogenblik zeggen: “Ja, maar nu heb ik een kaartje voor een concert, nu moet mijn naaste maar tot morgen wachten.” En dan misschien ook nog de opmerking maken: “Want het zou zo zonde zijn, als die kaart zou verlopen.” Dan is dit een compromis en dat is kwaad. Want er zou misschien juist op deze avond behoefte zijn aan die dienst, terwijl deze morgen overbodig is geworden; dan is het ongeluk al gebeurd. Een ander voorbeeld van een gezellig compromis: “Ik weet natuurlijk wel dat het niet goed is, als ik iemand een tikje bij de neus neem. Maar per slot van rekening, als ik het niet zou doen, dan zou een ander het doen. Als ik het nu maar zo goed mogelijk doe, zal toch niemand er bezwaar tegen kunnen hebben.” Compromis. Een mens, die op deze manier met zichzelf en de wereld een compromis sluit, compromitteert zich ook t.o.v. zijn God. Want hij is niet eerlijk, niet oprecht.
Nu staat daar tegenover de kwestie van de gulden middenweg, de weg van het midden. Menigeen denkt dat deze ook een compromis is. Want, zegt men, je kiest niet links en niet rechts. Toch bestaat er een klein verschil.
Wanneer ik de middenweg ga, dan kies ik voor mijzelf, dus bewust en wel overlegd, een doel, waarbij ik de uitersten (zowel negatief als positief) terzijde laat en mijzelf een zo groot mogelijke verwerkelijkingsmogelijkheid geef. Een voorbeeld daarvan kan ik u ook geven. We zouden kunnen zeggen: We moeten alle dieren beschermen, want het leven van de dieren, die jonger zijn dan wij in het leven, is per slot van rekening kostbaar; en wij, als ouderen en meer wijzen, zijn daarvoor aansprakelijk. Dat is heel goed, maar dan moet ik ook elk dierenleven sparen; ook een ei, ook een vlo, een mier, een mug, een spin, alles. Een aardappelkevertje net zo goed als een regenworm; en een regenworm net zo goed als een adelaar of een olifant of wat anders. Ik mag mij niet afvragen: Is die leeuw of die tijger gevaarlijk voor mij en mijn medemensen? Neen, wanneer het dierenleven mij heilig is, moet ik het beschermen. Dan zou ik dit dus zonder compromis doen.
Ik kan ook zeggen: Wat geeft het eigenlijk? Het dierenleven omvat jongere zielen, die incarneren wel weer, die komen wel verder. Maar waarom zou ik dan bv. trachten om een hond, een kat, een paard voor leed of voor de dood of iets anders te sparen? Dat heeft ook geen zin. Als zij toch terugkomen, moet ik ook hierin consequent zijn en zeggen: Wat geeft het dan?
Degene, die verstandig is, begrijpt wel dat dit negatieve standpunt niet geheel juist is; maar het positieve standpunt is niet door te voeren.
Ik mag mij dus nooit een doel stellen, waarbij ik elk dierenleven volkomen heilig acht. Maar ik moet stellen: Ik zal elk dierenleven heilig achten, in zoverre het niet onmiddellijk en kenbaar schadelijk of gevaarlijk is voor mijzelf of anderen. Dan heb ik de weg van het midden gekozen. Dat is geen compromis meer, omdat ik mijn doel heb gesteld. Ik erken dus voor mijzelf: Mijn doel is niet het sparen van alle dierenlevens maar het sparen van dierenlevens voor zover deze niet gevaarlijk of hinderlijk zijn. En zo kan ik dit doel nastreven.
Een ander voorbeeld van de weg van het midden, dat misschien sommigen wat meer aanspreekt, is dit. Een mens kent angsten en begeerten. Nu zijn er mensen, die zeggen: Wij moeten alle begeerten overwinnen. Zij worden dan zo angstig voor hun eigen begeren, dat hun angst hen volkomen domineert en de begeerte naar vrij zijn van angst, bij wijze van spreken, hun hele leven gaat beheersen. Zij doen er alles voor en bereiken het nooit. Dat is dus eigenlijk een poging om tot een compromis te komen, want ten slotte ga je zeggen: Ik zal zus of zo doen; en dan moet een ander maar de rest doen. Ik stel mij wel een doel, maar kan het niet verwerkelijken.
En hier is dan weer de kwestie van de gulden middenweg noodzakelijk.
De gulden middenweg, die zegt: Angst hebben, is op zichzelf niet begeerlijk, het is niet prettig. En begeerten zouden mij ook kunnen domineren. Het is dus goed, dat ik die begeerten ook zoveel mogelijk overwin. Ik wil proberen zo weinig mogelijk te vrezen en zo weinig mogelijk te begeren en dus zoveel mogelijk zonder angst of begeerten mijn weg te gaan. Iemand, die zich dat doel stelt, kan het verwerkelijken. U zou het misschien het best zo kunnen formuleren: Het compromis is het resultaat van de extremist, die zijn extreme doeleinden ten slotte niet kan bereiken.
De weg van het gulden midden is de weg van de realist, die regel beseft waar zijn mogelijkheden liggen, wat hij mag, kan en wil doen en zich daar dan ook zonder verdere compromissen aan weet te houden.
Een heel belangrijk punt, zou ik zeggen. Want op het ogenblik, dat je een compromis gaat sluiten met jezelf, loop je vast omdat een compromis in feite is het ontkennen van je eigen bekwaamheid of het toegeven dat je niet deugt. En wanneer je het eerste compromis hebt gesloten, dan volgen er meer.
U kunt het voorbeeld zien op bv. het gebied van de politiek. De socialist gaat uit van het standpunt: Alles wordt door de arbeider voortgebracht, dus alles moet het bezit zijn van de arbeider. Maar op een gegeven ogenblik merkt hij dat, wanneer alles het bezit zou zijn van de arbeider, deze niet meer zou willen werken. Hij moet dus een compromis sluiten en gaat aan de arbeider een zeker bezit geven. Hij begint aan bezitsvorming. Dit compromis is op zichzelf al tamelijk fataal. Maar nu hij eenmaal is begonnen aan bezitsvorming, moet hij overgaan tot bezitsbescherming. En hij gaat dus het particulier bezit tegen de gemeenschap beschermen, iets wat volledig in strijd is met zijn eigen stelregels. En nu moet hij wat verdergaan. Want wanneer hij dit bezit gaat beschermen, moet hij zijn staatsmacht ook baseren op het particulier bezit. En daarom moet hij tenslotte de arbeiders beletten meer te vergen dan hun eigen particulier bezit of hun directe verdienste. Zo wordt dan het socialisme tot een soort kapitalisme. Dit is een kwestie van compromissen, die steeds weer worden gesloten, waardoor de geaardheid van de stelling is teloor gegaan. Ik meen dat u dit bij verschillende partijen in verschillende landen zult kunnen zien.
Maar nu kunnen wij ook een andere weg gaan. Wij kunnen beginnen aan de weg van het gulden midden. Dan gaan wij zeggen: Wij beseffen dat de arbeider rechten heeft, maar ook dat bezit noodzakelijk is, omdat dit de grote stimulans is voor de verdere vorming van bezit en ook voor het scheppen van de arbeidsmogelijkheid. Wij zullen dus trachten alle bezit zo te beschermen dat het, wanneer het op onverantwoorde wijze optreedt tegenover een werknemer, daarvan zoveel schade lijdt, dat het zichzelf – om tegen die schade behoed te zijn – zal gaan beperken. Ik leg dus beperkende maatregelen op, maar laat een zo groot mogelijke vrijheid toe. Hierbij volg ik dus de gulden middenweg, waarbij ik niet uitsluitend voor het kapitaal behoef te werken of alleen voor de arbeider, maar waarbij het evenwicht, dat ik nastreef, mijn doel zelf is, dat het mij mogelijk maakt om alle ervaringen op te voeren en daaruit een steeds juistere en onveranderlijke richtlijn voor eventueel verder bestuur of politiek streven enz. te vinden.
Ik geloof dat het nu al iets duidelijker wordt wat hier in feite wordt bedoeld. En zo wil ik nog verder wijzen op de verschillen, die er bestaan tussen een compromis en de gulden middenweg.
Een compromis, om het nu eens heel eenvoudig te zeggen, sluit de man die zegt: “Nu ja, ik ben geen heilige; met één vrouw kan ik het niet doen, dus laat ik maar een harem aanleggen. Want dan heb ik al die vrouwen voor mijzelf en dat is dan toch wel de beste oplossing voor mij.” Nu begrijpt u wel, dat zo’n harem op het ogenblik door het vrouwelijk geslacht zeer zou worden aangevochten; kortom, het zou heel veel moeilijkheden opleveren. Het zou onaanvaardbaar zijn. Het blijkt echter dat de stelling van die man: “ik ben geen heilige”, toch wel juist is. En dan gaat hij van een andere stelregel uit: Ik maak de mogelijkheid tot huwen maar ook tot ontbinding van het huwelijk zo moeilijk, dat men het niet al direct om de geringste reden zal doen; maar dat men anderzijds toch, wanneer men op een gegeven ogenblik tot onmin komt, er vanaf kan. Nu is wat in de harem bestond en sociaal en economisch moeilijkheden veroorzaakte, omgezet in een opeenvolging, waarbij in de eerste plaats het monogame huwelijk een grote kans krijgt, een veel grotere dan in een maatschappij, waarin een harem met bewoners een kwestie van aanzien wordt. In de tweede plaats: de mensen, die elkaar niet kunnen verdragen of op de een of andere wijze niet bij elkaar passen, kunnen uit elkaar gaan en men kan dus blijven zoeken naar een perfecte partner, tot men tevreden is. Zo ziet u, het komt overal voor.
Om een ander voorbeeld te geven van een gulden middenweg. Er zijn bepaalde staten, die geen diploma’s eisen. Daar mag u elke winkel beginnen, als u er kapitaal voor hebt. U bent verplicht u aan bepaalde regels te houden, dat is zeker waar. Kunt u dat niet, dan kost u dat heel veel geld en heel veel moeilijkheden, maar u bent vrij het te doen. Zegt u dat u constructiewerker bent, niemand vraagt of u een diploma hebt. U kunt het bewijzen. Bent u metterdaad in staat het te doen, dan is het goed. Gaat het niet, dan is het niet goed. Dat heeft natuurlijk wel voordelen maar ook bezwaren. En dat is nl. dat heel veel mensen niet in staat zouden zijn om hun bekwaamheid aan te tonen en dat iemand, die werkgever is, in heel veel gevallen zal zeggen: “Nu ja, begin nu eerst maar eens als loopjongen, dan zullen we later wel eens zien, of je deugt voor ingenieur.” En daardoor zou heel veel moeite voor niets zijn.
Een ander voorbeeld zien wij op het ogenblik in Nederland. Daar eist men voor alle dingen een diploma. U moet een diploma hebben om winkelier te kunnen zijn en dan nog een diploma om bepaalde artikelen te mogen verhandelen; hoe meer artikelen hoe meer diploma’s. Op de duur wordt dus het papier in de plaats van de bekwaamheid gesteld. Het gevolg is een veel minder bekwame zakenleiding, dan normaal het geval zou kunnen zijn; een zeer sterk beroep op schoolkennis, waarbij de praktische bekwaamheid wordt verwaarloosd en op de achtergrond wordt geschoven; dus een veel minder rationele maatschappij. Maar wat is nu het ideaal? Het ideaal is dit: Stel iedereen, ongeacht zijn leeftijd, in de mogelijkheid om aan de hand van enkele praktische proeven en wat theoretische kennis te allen tijde een diploma te halen in een vak, dat hij reeds uitoefent. Neem de examens zo af, dat ze een zeer hoge waardemeter hebben en niet slechts een gemiddelde weergeven, zodat degene, die een diploma heeft, inderdaad een expert is op zijn terrein. Stel daarnaast eventueel getuigschriften. Dan zal eenieder in staat zijn te zeggen: “Kijk, deze man is gediplomeerd; dat is inderdaad iemand, die iets kent; hij heeft het in de praktijk gedaan en hij kent ook de theorie, die er achter zit.”
Anderzijds kan men zeggen: “Wanneer ik zelf iets wil beginnen, doe ik dit; en wanneer ik de bekwaamheid heb, kan ik de erkenning daarvan verkrijgen, zodat ik deze tegenover anderen ook schriftelijk kan bewijzen.”
De landen, waarin dat laatste het geval is, hebben over het algemeen de beste leiders, zowel in de industrie als in de economie, in de kerken, en elders. U zult begrijpen dat het verschil ook hier weer is: de kwestie van een compromis. Want men kan tenslotte niet van iedereen een diploma vergen en men kan ook niet elk diploma buiten beschouwing gaan laten. Of men kan reëel toegeven: Kijk, wij stellen als doel de gediplomeerde vakman, maar we beschermen het diploma niet. Het is de bekwaamheid, die het diploma beschermt en niet omgekeerd. En dan kom je wel ergens. Uit dit alles blijkt u wel, dat er een zeer groot verschil bestaat tussen een compromis en het kiezen van een gulden middenweg.
Voor uw eigen leven geldt precies hetzelfde. Sluit nooit met uzelf een compromis. Zeg niet: “Nu ja, alles tezamen genomen zou ik dat – ofschoon het eigenlijk niet goed is – toch wel kunnen doen.”. Als u dat gaat doen, zult u een innerlijk schuldbewustzijn krijgen en onzeker worden. U krijgt daarvan allerhande psychologische nevenverschijnselen en ook zuiver materieel wordt u er over het algemeen niet beter van. Maar stelt u voor uzelf: “Ik zal niet meer eisen dan dit, maar dat wil ik dan ook bereiken”, zodat u uw doel beperkt en gelijktijdig zegt “deze middelen zijn daarvoor aanvaardbaar voor mij”, dan blijkt dat u door zelfstandig en voortdurend werkzaam te zijn, niet alleen uw doel bereikt, maar dat doel ook bereikt zonder schuldbewustzijn, zonder de onvrede, die men in het geval van het compromis krijgt, maar eerder met de zekerheid: nu ik dit heb bereikt, zal ik ook meer kunnen bereiken. Zodat je uit het kiezen van een middenweg altijd komt tot een beter resultaat, maar door het compromis altijd weer komt te staan voor de onvolledige vervulling van eigen doelstelling, schuldbewustzijn en daardoor belemmeringen schept voor het verdergaan op het pad.
Noot
Wanneer ik stel dat het doel de middelen heiligt, sluit ik een compromis.
Wanneer ik zeg dat de beschikbare middelen het doel mee helpen bepalen, dan is dat het kiezen van de gulden middenweg.
De fasen van bewustwording.
In elke mens ‑ en wat dat betreft elke ziel ‑ kunnen wij de bewustwording indelen in verschillende fasen. Schijnbaar is voor eenieder die fase ongeveer gelijk. Maar er zijn grote verschillen in interpretatie. Op het ogenblik dat wij ons bewust worden ‘ik ben’, zal de één zich afvragen ‘wat ben ik?’, een ander zal zich afvragen ‘waar ben ik?’ en een derde ‘hoe ben ik?’. Ieder zullen zij in hun relatie tot de buitenwereld de vraag moeten beantwoorden en toch in de eerste plaats de beperking, de begrenzing van het ‘ik’ t.o.v. de kosmos leren kennen. Maar degenen, die met andere vragen zijn bezig geweest, hebben daarvoor vele experimenten nodig gehad, die degene, die de juiste vraag had gesteld, nl. ‘wat ben ik, hoever reik ik?’ dus onmiddellijk vond. Het gevolg is dat degene, die onmiddellijk de juiste vraag stelt, er eerder komt dan de ander. Men denkt nu misschien dat in deze fase de één de ene vraag krijgt en de ander de andere vraag. Dat is niet waar. Eenieder beschikt in het begin over dezelfde gegevens en eenieder beschikt dus ook over een zelfde reeks vragen, die beantwoording vergen. Maar naargelang men is ingesteld, tracht men die vragen in een bepaalde volgorde te beantwoorden. Het is deze volgorde, die – wanneer wij bij de eerste incarnaties komen – al onmiddellijk verschillen toont.
Wanneer in zo’n fase van ‘ik’-erkenning de eerste vraagt naar het hoe en het waarom van het ‘ik’, zal hij zoeken naar een beweeglijke vorm. Maar hij zoekt naar een vorm, die zoveel mogelijk zal samenhangen met wat voor hem begrensd is. Hij zoekt dus een starre vorm en zal zeer waarschijnlijk plantaardig zijn. De ander, die het ‘wàt’ van zijn eigen wezen verder wil bepalen, zoekt daarentegen een dierlijke vorm, opdat hij zoveel mogelijk verschillende milieus kan ontmoeten en dus door afwisseling van ervaring beter zal kunnen beseffen wat hij is. Maar daardoor beantwoordt hij ook voor een deel de vraag: Hoe ben ik? Daardoor schiet hij sneller op.
Aangezien bij elke opeenvolgende fase van bewustwording het aantal vragen, dat men zich kan stellen,. groter pleegt te worden – en dit gaat tot men zichzelf in de wereld geheel en objectief weet te beschouwen – wordt het aantal keuzemogelijkheden steeds groter. De beantwoording van vragen, die men vindt in elk van die fasen, blijft in het ‘ik’ geestelijk behouden. Wanneer de geest dus terugkeert en hij heeft daarbij eigenlijk een lagere vorm bewoond maar tevens vragen beantwoord, die in een normale gang van zaken eerst vele fasen later aan de orde komen, zo zal hij traag zijn in zijn volgende fasen van bewustwording. Wanneer er eenmaal een punt komt, waar hij reeds vragen beantwoord heeft, zal zij daarin zeer snel verdergaan.
Het is met geen mogelijkheid te zeggen, of het aantal fasen van bewustwording ook bepaald kan worden door het aantal levens, dat men heeft geleefd. Zover ik kan nagaan, is dit niet het geval. We zouden het totaal van de fasen van bewustwording gevoegelijk 27 kunnen noemen, een bekend getal; en wel 27 fasen, die alle tezamen vallen onder de 12 grote Heren van de kosmos, plus een aantal Heren, die buiten de kosmos staan en daar als een soort triade regeren.
Nu is het aantal fasen op zichzelf voor eenieder gelijk. Maar de tijd – of moet ik zeggen: het aantal levenservaringen, dat men per fase nodig heeft – zal steeds verschillen. Dit houdt in dat bv. iemand, die zeer oud is als ziel en ten slotte mens wordt, innerlijk over zoveel vroegere ervaringen kan beschikken, dat zijn keuze van stoffelijk voertuig reeds juister is; dat hij daardoor, laten we zeggen, in 2 of 3 incarnaties het hele menselijk leven achter zich laat. Terwijl iemand, die plantaardige en dierlijke vormen voor een groot gedeelte heeft overgeslagen en ook geestelijk bepaalde dingen terzijde heeft gelegd, juist in die menselijke fase een paar honderd keer blijft vastkleven. Want hij moet inhalen, wat hij nog niet heeft geleerd. Anderzijds zal hij weer over kennis beschikken, die hem bv. in de sferen een grotere bewegingsvrijheid geeft dan de ander. Elke mens dus gaat van fase tot fase op zijn eigen wijze. Het totaal van de te leren stof (of zo u wilt zeggen: de weg van niet-bewustzijn tot de totale bewustwording) is voor allen volkomen gelijk. De kracht, die geestelijk gezien daaraan wordt besteed, is ook voor allen volkomen gelijk. Maar de wijze, waarop de kracht wordt gebruikt en de wijze, waarop de verschillende fasen van de weg verwerkt worden, zullen voor eenieder verschillend zijn. Daarom zullen bepaalde mensen dingen gaan doen, die een ander absoluut slecht en demonisch lijken en die toch voor hen goed zijn. Wij kunnen dat natuurlijk niet voor de hele massa gaan zeggen. Dan gaat iedereen zeggen: “O, het slechte dat ik wil, is altijd goed voor mij; dus… vooruit maar.” Dat is dwaas. Maar je kunt jezelf soms niet helpen. Soms moet je wel haast dingen doen, die volgens alle regels van het menselijk denken kwaad zijn en die toch ten slotte hun nut blijken te hebben door de ervaring, die ze opleveren. Sommigen zijn gelukkig. Ze hebben zoveel van het dierlijke in het verleden doorgemaakt, dat ze als meester van het dierlijke a.h.w. in de mensheid incarneren. En omdat zij meester zijn van het dierlijke in zichzelf, nu de beheersing erover hebben, zullen ze met heel weinig menselijke incarnaties kunnen volstaan.
De vraag is dan natuurlijk, of zij in die menselijke levens of in die enkele incarnaties zelfs voldoende ervaringen ook omtrent geestelijke sferen hebben opgedaan. Is dat niet het geval, dan zullen ze dáár langer vertoeven. Dit voert tot schijnbaar zeer grote verschillen in tijd. Maar die tijdrekening is niet kosmisch. Die tijdrekening is volkomen gebaseerd op het menselijk tijdservaren; en menselijk tijdservaren is weer gekoppeld aan de wenteling van de aarde en de weg van de zon door de hemelen. De gevolgtrekking ligt voor de hand. Ook de totale tijd der bewustwording zal altijd dezelfde zijn. En kosmisch gezien is elke sfeer zelfs identiek aan een tijdseenheid, zodat elke fase van bewustwording een bepaalde kosmische tijd betekent. De wijze echter, waarop die kosmische tijd wordt besteed, is individueel. En naar mensenrekening lijkt dit dan soms onnoemelijk lang, of buitengewoon kort. Geestelijk echter zijn het de ervaringsmomenten, die tijd betekenen en niet een aantal willekeurige, van buiten komende factoren en invloeden.
Wat ik begrijp, wat ik beleef, wat ik verwerk, dát is tijd voor de geest. Wanneer ik mijn eigen wezen zie en daarbij dan tevens te uwen bate even constateer dat ik leef in een sfeer, waarin geen vorm bestaat maar waarin wij wel verschillende waarden van licht kennen en lagere trillingen, die wij met geluid zouden kunnen vergelijken, dan kom ik tot de conclusie, dat bv. het spreken hier, dat voor u gemiddeld naar schatting 40 à 50 minuten zal duren, voor mij gelijk komt met één moment. Het is nl. één ervaring en niet een reeks van ervaringen; zodat 1000 van deze gesprekken tezamen ongeveer gelijk zijn aan 5 minuten van uw tijd in een mensenleven, wanneer er werkelijk wat gebeurt. Maar zo dadelijk zal ik misschien kosmisch contemplerend hangen en in contact komen met een hogere kracht. En dan krijg ik een veelheid van indrukken te verwerken en verwerk ik ook, die naar uw idee een tiende seconde duurt. Voor mijn eigen idee heb ik dan echter jaren geleefd. En dat is dan mijn tijd.
Kosmisch gezien zijn bewustwording en tijd praktisch identiek; evengoed als ruimte en tijd identieke waarden zijn, die volkomen vergelijkbaar en meetbaar zijn. Dit aan een mens uit te leggen, is erg moeilijk. Toch zal eenieder, die begrip wil hebben voor verschillende fasen van bewustwording en ontwikkeling van de geest, hieraan juist aandacht moeten besteden. Want wanneer je alleen wilt rekenen met een menselijke tijd, dan lijken er zeer grote verschillen te zijn. En dat zou onrechtvaardig zijn. Wie echter één maal de stoffelijke vormwerelden en ook de daaraan gelieerde geestelijke vormwerelden achter zich heeft gelaten, beseft al heel snel: ik kan niet spreken van tijd buiten mijn persoonlijk beleven; en het is het aantal indrukken, dat ik kan verwerken, dat de tijd uitmaakt.
Zo kan ik dan misschien het best deze kleine uiteenzetting besluiten door te constateren dat de tijd van bewustwording identiek is aan het aantal ontvangen impressies. En dat als zodanig de werkelijke tijd van bewustwording en ook het totaal aantal noodzakelijke impressies, innerlijke beroeringen en ontdekkingen voor iedereen volkomen gelijk zal zijn, zodat alle fasen der bewustwording op zichzelf een bepaalde ontwikkeling van de geest vertegenwoordigen en de ontwikkeling van de geest weer gepaard gaat met een bewustzijn in sferen. Hoe hoger ik met mijn geest kom, hoe groter het aantal tijdseenheden, dat ik in een zeer korte tijd binnen die geest kan verwerken, hoe korter ook de tijd kan zijn bv. tussen eventuele incarnaties, hoe korter zeker de tijd zal zijn tussen de ene fase van bewustwording en de volgende.
De lotusvijver.
Er is een oude gelijkenis uit Indië, waarin wordt gezegd dat de mens als de lotus is. Hij wortelt in de modder, hij rijpt aan de oppervlakte en hij ontplooit zich voor de hemelen Voor ons zou de gehele wereld een lotusvijver kunnen zijn. Althans als wij beseffen, wat er zich precies afspeelt.
Er zijn nl. drie niveaus van leven. Het eerste is een stoffelijk niveau, wat u zou kunnen noemen de modder. De modder, die bestaat uit eten, drinken en alles, wat ermee kan samenhangen. Wij hebben verder het niveau van ontwikkeling. En dit zou ik willen noemen: mentaliteit; dat is het vermogen tot denken en realiseren, versterkt door het vermogen tot aanvoelen. Het derde is de spiegel van het begrip. Wanneer wij op een gegeven ogenblik met ons begrip omhoog zien, dan lijkt het ons dat boven alles precies is als beneden. Wij zien a.h.w. ons zélf weerkaatst en wij begrijpen niet, dat wij die spiegel moeten doorbreken om verder te gaan. Er is nl. de oppervlaktespanning van de vijver, die overwonnen moet worden, om het zo eens te zeggen. Wij moeten op een gegeven ogenblik in staat zijn alle stoffelijke waarderingen – ook de mentale – geheel terzijde te stellen. Een mens, die dat kan doen, doorbreekt de oppervlakte en ontplooit zich voor de hemelen.
Maar wat doet de lotus? Zij ontplooit zich meestal het eerst tegen de avond, in het milde licht. Zo zal het ons natuurlijk ook gaan. Ook wij zullen ons eerst in het milde ondergaan van kosmische krachten gaan ontplooien, vóór wij in staat zullen zijn om het felle en verblindende licht van een kosmische waarheid te verdragen.
Het weten omtrent deze dingen is niet genoeg. Want wanneer ik een scheiding maak tussen de drie waarden in de vijver (dus de bodem, het water en de oppervlakte met daarboven de hemel), dan moet ik dit in het leven ook doen. En dan stel ik in de eerste plaats: De modder is nooit zo diep als het water van een werkelijke vijver hoog is. Het stoffelijke mag nimmer een grotere plaats in het menselijk leven innemen dan het geestelijke, het mentale, het redelijke. In de tweede plaats zeg ik: In de vijver is het water het belangrijkste, want de vijver wordt bepaald door het feit, dat ze water bevat, anders is het geen vijver meer. Menselijk leven en alle leven, dat met de mensheid samenhangt, heeft alleen waarde door het denken. De kritiek, mits eerlijk, oprecht en goed gemeend, de gedachtegangen, zelfs die met elkaar in strijd zijn, zij hebben alle hun betekenis. Zonder deze is het menselijk leven niets waard. Een mens, die niet redelijk denkt, kan niet verder groeien, want hij laat de middenmoot tussen hoog bewustzijn en stoffelijk bewustzijn buiten beschouwing. Dat wil niet zeggen, dat menselijke kennis (volgens menselijke maatstaven dan) noodzakelijk is, maar alleen dat je moet leren je eigen denkvermogen, je eigen capaciteiten te gebruiken tot het laatste toe.
Nu weten we ook dat een lotus, die in haar vijver groeit, in het begin juist uit de modder haar voedsel puurt. Zo moet het ook voor ons zijn. Ons vermogen tot denken, tot handelen, moet zolang wij in de stof leven, voortkomen uit de stoffelijke elementen van het leem. Op het ogenblik, dat wij ons daarvan willen afsnijden en het stoffelijk leven tot een minimum trachten terug te brengen, blijkt dat wij in feite verhongeren in het mentaal gebied en daardoor de kracht niet meer bezitten om de oppervlakte te doorbreken en te komen tot die wereld, waarin kosmisch werken als een soort gevoel doordringt, zelfs tot in de wortels en ten slotte zelfs de wortels losmaakt, totdat de gehele plant a.h.w. naar boven zweeft. We kunnen zo ook niet tot bloei komen; we kunnen ons niet ontplooien.
Een mens heeft geestelijke zintuigen. Deze chakra’s zijn elk afzonderlijk te vergelijken met een dichtgevouwen bloem. En elk van hen staat in verband met een bepaalde geestelijke sfeer en ervaring. In het beeld van de lotusvijver is het erg moeilijk zich voor te stellen, dat men b.v. 7 waterspiegels boven elkaar zou hebben; maar misschien kunt u het zich geestelijk wel voorstellen.
Wanneer wij, levende in de materie (wat een taak is), komen tot een bewustzijn en een denken dat een zekere wijsheid inhoudt, een zeker begrip en vooral zelfstandig is, zo zullen wij in staat zijn allereerst te begrijpen wat levende kracht is, levenskracht. Wij krijgen gevoel voor het leven. En zo ontplooit zich het onderste chakra: men wordt mens. Mens‑zijn is niet voldoende. Wanneer je mens bent, moet je leren je denken anders in te stellen. Je moet a.h.w. leren de wereld op een andere manier te bezien. De wereld der gedachten wordt dus uitgebreid. Zij overspoelt a.h.w. die eerste waterspiegel en het eerste chakra. Er ontplooit zich een tweede. Nu weet u dat wij van een primitieve mens zeggen dat hij met zijn maag denkt. Dat is misschien niet zo heel gek, als wij er rekening mee houden, dat bv. de zonnevlecht een zeer belangrijk chakra is voor praktisch elke mens. En dat, wanneer dit zich geestelijk ontplooit, er wel geen sprake is van geestelijk bewustzijn maar van geestelijke contactmogelijkheden. Nooit echter van geestelijk bewustzijn. Eerst wanneer je verdergaat, wanneer de borst (het hart a.h.w.) bereikt wordt, het denken zover komt, dat het het gevoelsleven op de juiste wijze kan aanvaarden, dan ervaren wij het aanvoelen van de kosmische waarden in onszelf. Nog steeds wortelen wij dan in de stof, want wij kunnen die stof niet ontberen en de ontkenning van die stof is dwaasheid. Het is nog steeds de bodem, waaruit wij ons voeden.
Ga je echter verder, dan beleef je ten slotte het moment dat het gevoel kan worden omgezet in beelden. Het bewustzijn van wat boven de oppervlakte ligt, ontwaakt. Wij spreken dan van het keelchakra en zeggen dan: Hier ontwaakt een chakra.
Langzaam maar zeker ontplooien wij ons verder en ten slotte wordt dat bekende voorhoofdchakra wakker. (Ik behandel ze niet allemaal, neem mij niet kwalijk.) Dit voorhoofdchakra nu is als het vormen van de knop van de lotus op het hoogste vlak. Hier wordt nl. het gehele gedachteleven betrokken in de harmonieën van een hogere sfeer, een hogere fase van bewustzijn. Wij voeden ons dan nog wel nu en dan met de materie, maar eigenlijk is dit niet meer nodig. Het lijkt, of wij de wortels uit de modder kunnen lostrekken en ons door de sfeer der gedachten zelf kunnen voeden.
Dit geeft aanleiding tot overleveringen in India en Tibet, waarvan u wel gehoord hebt: mensen die slechts van lucht leven, alleen door de ademhaling. Zij hebben zich losgemaakt van het laag materiële. Zij houden het nog wel in stand; maar eigenlijk zou je zeggen dat er al eigenschappen zijn, die langzamerhand verkommeren; zij zijn niet meer noodzakelijk.
En nu, met het bewustzijn van de vrije geest, komt het typische: het laagste chakra (dat ontstond op het ogenblik van zelfbeoordeling en het hoogste chakra worden met elkaar verbonden. Het kruin- of topchakra bloeit open en de eigen levenskracht is nu niet alleen meer van beneden afhankelijk. De bloem, open gebloeid, trekt haar krachten uit de atmosfeer, ook voor de plant naar beneden en brengt zo zichzelf tot rijpheid.
Bij een bloem betekent dit het voortbrengen van nieuwe bloemen. Voor een mens, die in de lotusvijver van het leven bestaat, betekent het eigenlijk, dat hij vrij wordt in de geest te leven; dat hij afstand kan doen van alle dingen en daardoor juist heerser wordt over alle dingen. Want alleen dat, wat je niet begeert en dat, wat je niet vreest, kun je werkelijk beheersen. Zo ontstaat een meesterschap en in plaats van dat wij een rijping krijgen, waaruit later nieuwe planten zullen voortkomen, zien wij uit het kapsel van de menselijke wereld en de menselijke gedachtewereld de nieuwe bloei ontstaan. Wat eens het topvlak was, wordt a.h.w. tot bodem van een nieuwe vijver. De bewuste, de ontwaakte, streeft omhoog door de vele sferen van weten en denken en ontplooit zich eindelijk boven het niveau van alle vorm, van alle differentiatie, zelfs van wezen, tot een nieuwe erkenning van de kosmische eenheid.
Maar dat is een fase van leven, die ook weer ingedeeld kan worden in een sfeer, waarin je je beweegt (de sferen); het voedsel (het mentale wereldje) en de spiegel, die dan misschien al heel dicht ligt bij een lichtende of goddelijke sfeer.
Zo is de vergelijking van de lotusvijver op ons allen toepasselijk, of wij nu geest of stof zijn en waar wij ook vertoeven. Zeker is dat wij steeds weer, wanneer wij – bewust wortelend in het laagste – ons voeden, wij dan de wereld van denken (hoe die dan ook in onze wereld wordt uitgedrukt) voor onszelf vergroten en daarin a.h.w. langzaam bereikt worden door het goddelijk licht, zodat wij kunnen openbloeien. Dan zullen wij ons wezen aanmerkelijk verhogen.
Men zegt wel – ik ben er niet zeker van – dat de meeste wezens drie fasen nodig hebben voor elk van die vijvers. Omdat ze de eerste maal te veel in de modder blijven wortelen; de tweede maal te veel naar het licht streven en daardoor teniet gaan; en pas de derde maal leren om te leven uit het water van bewustzijn, het levend water of de bron des levens, waaruit het wezen zich langzaam ontplooit en omhoog wiekt tot voltooiing.