Magisch overdenken

image_pdf

 ‘Geestelijke wetenschappen'( hoofdstuk 10) – juli 1969

Magisch overdenken.

Wie zichzelf zoekt te kennen en tracht na te gaan welke waarden er in hem kunnen bestaan, wordt geconfronteerd met enige eigenaardigheden. In de eerste plaats: In mij ontmoet ik vele onbekende krachten en waar­den, die voor mij pas hanteerbaar zijn, als ik ze een naam geef. Naamgeving is voor de mens erg belangrijk, omdat eerst daardoor voor hem de mogelijkheid komt te werken met alles wat hij heeft ontdekt. Zijn denkprocessen vergen nu eenmaal eerst een onderscheid (een naam), voordat hij de hanteerbaarheid in zijn gedachten zelf vindt. In de tweede plaats moeten wij rekening houden met het feit, dat juist het menselijk denken de grote beperking is voor vele eigenschappen, die hij bezit. Hij denkt volgens een bepaald systeem van logica. Met deze logica ech­ter maakt hij het zichzelf onmogelijk in zichzelf te geloven en daarmee in de capaciteiten, die hij voelt te bezitten. In de derde plaats: Alle waarden, die voor de mens onbegrijpelijk zijn, maakt hij voor zichzelf hanteerbaar door er systemen van denken aan te verbin­den. Hij komt zo tot vormen van reageren, die hij dan noemt: magie, occultisme en in sommige vormen zelfs esoterie etc.
Als wij deze punten bezien, dan moeten wij wel tot de conclusie komen dat er voor de mens dus bepaalde dingen van groot belang zijn, daar hij om vanuit zichzelf en met zichzelf zo juist en zo goed mogelijk te werken, nu eenmaal eerst zijn waarden moet definiëren. De dingen, die van belang zijn, zal ik hier achtereenvolgens. opsommen, elk met een klein commentaar.

1.Geloof. Geloof is het niet‑redelijk erkennen van iets als waarheid, waardoor je kunt handelen alsof het, ofschoon niet-redelijk, waarheid zou zijn. Het resultaat is dat men de grenzen van het mogelijke overschrijdt en zowel t.a.v. zichzelf als van anderen een beïnvloeding tot stand brengt, die verdergaat dan het redelijke.

2.Emotie. Emotie of gevoelswaarde is voor de mens nu eenmaal datgene, wat hem met zijn gehele wezen in spanning brengt en vanuit deze spanning en de reactie daarop ook tot de projectie van gedachtegolven en zelfs van bepaalde andere, meer fluïde waarden. Emotie en emotionaliteit zijn, mits beheerst, noodzakelijk willen wij komen tot magische werkingen. Maar evenzeer zal een gevoelswaarde belangrijk zijn, indien wij innerlijk naar waarheid zoeken omdat wij, in onszelf zoekende, moeten aanvoelen welke van de vele mogelijkheden en denkbeelden, die wij ontmoeten, voor ons op dit moment de belangrijke is.

3.Selectiviteit. Wij kunnen ons als mens of als geest nimmer op de totaliteit richten zonder gelijktijdig daardoor tot daadloosheid of nutteloos­heid te worden gedoemd. Daar ons vermogen tot reageren, handelen en overdenken zo beperkt is, moeten wij er wel toe overgaan uit het totaal van de mogelijkheden voor onszelf die punten te zoeken, welke wij belangrijk vinden. Als wij punten van belang hebben geconstateerd, dan zullen wij uit deze punten een keuze moeten doen t.a.v. de volgorde. Die volgorde houden wij dan aan door ons eerst op het belangrijkste, daarna op het daaropvolgende belangrijke punt en zo verder te concentreren. Hiermee krijgen wij dus de mogelijkheid om punt na punt te bereiken en op deze wijze ook resultaten te boeken van ons streven, innerlijk zowel als naar buiten toe.

4.Gebrek aan fantasie. Dit punt zal u misschien vreemd voorkomen. Fantasie op zichzelf hebben wij nodig, het is het voorstellingsvermogen. Maar op het ogenblik dat onze fantasie de totale werkelijkheid terzijde schuift, komen wij in een wereld te staan, die wij alleen kunnen realiseren, indien wij zo sterk in onszelf en in al hetgeen wij denken, geloven dat het voor ons een hanteerbare z.g. tweede werkelijkheid wordt. Dit wordt echter zelden bereikt. Wil een mens dus resultaten behalen ‑ esoterisch zowel als exoterisch ‑ dan zal hij een zeker voorstellingsvermogen moeten hebben, maar hij zal daarbij niet te ver van zijn erkende werkelijkheid moeten afdwalen.

5.Zelfkennis inclusief zelfvertrouwen. Indien wij onszelf niet kennen, zullen wij niet in staat zijn na te gaan wat voor ons belangrijk is, wat voor ons mogelijk is en daardoor op vele vreemde paden gaan wandelen, die tenslotte slechts tot teleurstelling zullen leiden. Jezelf kennen betekent niet alleen maar weten wat je goede en verkeerde kanten zijn. Het houdt tevens in dat je begrijpt wat je wel en wat je niet kunt, wat je werkelijk wilt en wat je nu wel leuk zou vinden, maar eigenlijk toch niet wilt. Deze keuze op zichzelf is al van groot belang geworden, want zij maakt het ons mogelijk te weten, waar wij op onszelf kunnen vertrouwen. Zonder zelfkennis is zelfvertrouwen geen reële zaak. Het is dan eenvoudig een misachting van feiten; en geconfronteerd met de mislukking verliezen wij dat zelfvertrouwen heel snel. Zodra wij echter van de feiten uitgaan zoals ze voor ons bestaan, zullen wij vertrouwen in onszelf, in onze mogelijkheden, in ons kunnen. Hierdoor kunnen wij teleurstellingen verdragen, kunnen wij kleine mislukkingen verwerken en gaan wij toch steeds verder in dezelfde richting, omdat wij weten dat het goed is en omdat wij hetgeen wij nastreven, ook werkelijk willen. Dat is heel erg belangrijk.

Aan het einde van deze reeks lezingen kom ik tot de conclusie dat er eigenlijk zoveel al gezegd is en zoveel ongezegd is gelaten, dat het moeilijk is een keuze te doen. Juist daarom heb ik allereerst de belangrijkste punten opgesomd. Stel nu eens dat wij als mens of als geest in ons een kracht ontdekken. Of deze kracht voor de buitenwereld werkelijk bestaat of niet, doet verder niet ter zake zolang het voor ons maar werkelijkheid is. Dan is het dus nood­zakelijk dat ik die kracht een naam geef. Een naam is eigenlijk nog niet vol­doende; het zou beter zijn er een voorstelling aan te verbinden en op deze wijze een soort astrale schil op te bouwen van iets dat in wezen onze persoonlijkheid vertegenwoordigt. Dan pas is het voor ons iets geworden, waarmee wij in dialoog kunnen treden. Er is een communicatie met het onbekende mogelijk geworden. In onszelf (dus esoterisch) betekent het dat wij met die delen van ons wezen, die op dit ogenblik buiten ons direct begripsvermogen vallen, toch kunnen spreken op het niveau waarop wij nog kunnen begrijpen. Wij kunnen dus alles, wat voor ons bruikbaar is, uit het hogere niveau putten. Het resul­taat is dat wij ‑ ook al beantwoorden wij in feite onze vragen grotendeels zelf ‑ een zuiverder inzicht krijgen in onze mogelijkheden en noodzaken en een antwoord vinden op vele van die vreemde raadselen, die wij vooral in de esoterie plegen te ontmoeten. Als wij de gestalte vorm hebben gegeven en wij hebben haar een naam gege­ven, dan is er voor ons een werkelijkheid. Ook magisch kunnen wij nu gemakke­lijker aan die figuren een opdracht geven of een verzoek doen. Het resultaat i, dat wij een deel van onszelf projecteren (een soort dubbel), waar door wij op afstand kunnen werken en resultaten tot stand kunnen brengen. Hierbij komt dat wij aan dat dubbel over het algemeen eigenschappen toekennen, die wij voor ons begeren, maar menen te ontberen.
Zo zullen wij dus het totaal van onze mogelijkheden in die figuren tot uiting kunnen brengen en ‑ door wantrouwen of onvolledig begrip voor jezelf en je omstandigheden ‑ niet alleen de beperkte kracht, die wij normaal gebruiken.
In de paranormale wereld zijn allerhande werkelijkheden, die je niet helemaal aan kunt. Nu wil ik zeker niet spreken over de voor veel mensen toch wel erg belangrijke vijf‑dimensionale wereld, waarin denken en werken gelijktijdig op twee vlakken kunnen plaatsvinden, want dat zou ons vandaag nog te ver voeren. Laten wij alleen maar eens denken aan de droomwereld.
Een droomwereld is een communicatie met mijzelf; ook als ik waarnemingen doe in een andere wereld, een andere sfeer. Als ik nl. in een andere wereld ben, dan vertaal ik toch nog steeds in de termen die ik zelf ken. Dat zoudt u trouwens moeten weten. Het resultaat is dat ik in deze paranormale mogelijkheden van mijn wezen altijd terugkeer tot mijzelf en gelijktijdig voor mij werelden schep, die direct veel groter zijn. De droom beeldt deze voor mij uit.
De droom alleen als zuiver symbolisch te beschouwen ‑ hetzij volgens de theorieën van Freud, hetzij van de volgelingen van Jung ‑ heeft dus weinig zin. Wij moeten een stap verder gaan en zeggen: Elke droom, die wij hebben en die wij werkelijk onthouden (dit laatste is het kenmerk van de indruk door de droom op ons gemaakt), betekent dat wij onszelf iets te zeggen hebben. Dit onszelf blijkt dan later vaak contacten in te houden met andere personen op een ander niveau. Maar wij behoeven daarmee niet zover te gaan, dat wij onmiddellijk aannemen dat elke persoonlijkheid, die in een droom voorkomt, een vaste betekenis heeft of een eigen persoonlijkheid. Zoals wij ook niet behoeven aan te nemen dat elk symbool, dat in de droom voorkomt, nu de algemeen geldende betekenis heeft. Het enige dat wij weten is: in de droom spreken wij tot onszelf. En het grootste kenmerk in de droomwereld is voor ons de emotie.
De emotie verloopt. Wij gaan van mistroostigheid tot blijdschap, van blijdschap naar mistroostigheid. Wij komen van hulpeloosheid tot beheersing, enz. Deze gevoelens zijn kenmerkend voor de droom. Maar wij moeten er wel één ding bij onthouden: in vele gevallen keert men de droom om als men haar terugleest. Als ik dus van een zonnig landschap naar een duister landschap ga, dan betekent dat heel vaak dat ik het gevoel heb van het duister in het licht te komen. Deze omkeringswaarde wordt dan later bevestigd. Voor die bevestiging kunnen wij dan weer rekening houden net de communicatie, die er in ons bestaat.
Als ik zo’n droom heb en hij herhaalt zich meermaals, dan zullen er detailveranderingen zijn. Deze detailveranderingen zijn nu vaak een toespeling op de vorige droom. Interessant genoeg, zoals u begrijpt. Ik zal u een voorbeeld geven:
U droomt in de eerste droom van bergen; daar is enig licht, een dal. U bent in het dal, er is schaduw. In de tweede droom droomt u weer van een dal en een berg, maar nu staat er op de berghelling een aantal ruïnes. Dat is de aanduiding dat u de plaatst die u zelf heeft gekozen, in het verleden projecteert. U denkt dus over de schaduw als iets uit uw verleden. Dat betekent, dat het andere uw heden of uw toekomst gaat uitduiden.
Er zou over de droom en de droomuitleg ongetwijfeld nog veel meer te zeggen zijn, maar in zo’n slotwoord moet ik toch proberen alle dingen samen te vatten. In die samenvatting mag ook zeker het Godsbegrip niet ontbreken, omdat wij ook daarmee voortdurend te maken hebben.
God is mijn werkelijkheid. De naam, die ik eraan geef, doet weinig ter zake. God is, zoals een vriend van mij zei, het heimwee dat wij hebben naar onze oorsprong, zonder haar te beseffen.
Als wij een figuur God noemen, dan kennen wij aan die figuur de totaliteit van voorstelbare kracht toe. Dit betekent dat elke Godsvoorstelling voor ons de uitdrukking is van het voor ons voorstelbare en kan worden gebruikt om de ordening, niet de hiërarchie maar de verhouding en eventueel de harmonie, in onze wereld en vanuit onszelf tot de wereld te bepalen.
God ontmoeten in jezelf, is eenvoudig: je uiterste mogelijkheid ontmoeten in vergelijking tot je huidig besef. God ontmoeten als een factor, die buiten je werkzaam is, is de uitdrukking voor je harmonische verhouding tot de totaliteit in vergelijking tot je betrekkelijke disharmonie van het ogenblik.
Ook hier is het dus wel erg belangrijk, dat wij – al werken wij met deze dingen zoals elk mens en zoals vele geesten dat doen – onze eigen functie blijven beseffen. Wij kunnen nimmer een contact hebben met God, waarin het ‘ik’ niet voor onszelf functioneel en bepalend is. Hierdoor komen wij van de waanvoorstelling terug, dat er ergens een grote kracht is die ons dictatoriaal regeert, die alles beter weet en die altijd alles wel in orde zal brengen. Daarvoor in de plaats krijgen wij het veel reëlere besef, dat het beeld van macht of mogelijkheden dat in ons bestaat, kan worden gebruikt om de richting, het doel en de mogelijkheden in het heden nader te definiëren en zo ons streven beter te bepalen.
God is datgene, wat wij in onszelf nastreven en voor ons trachten waar te maken. Niet datgene, wat ons regeert en ons als marionetten laat dansen in de een of andere wereld.
Ga ik nog een stap verder terug in de herinnering van alles wat wij hier in al die jaren hebben besproken, dan denk ik onwillekeurig ook aan het oproepen van demonen, het gebruik van bezweringen en al dat soort dingen. Want ook hier hebben wij te maken met de betrekkelijke werkelijkheid. Als ik een demon vrees, dan word ik heel waarschijnlijk geconfronteerd met dat deel van mijzelf waarvoor ik bang ben. Als ik een demon niet vrees, dan krijg ik een voorstelling van mijn beperkingen, die ik kan overwinnen. Er zijn andere wezens in het Al, natuurlijk. Er zijn geesten, die wij demonen of engelen kunnen noemen. Er zijn krachten, die zelfs geen naam hebben of die hoogstens als een verpersoonlijking van een bepaald natuurlijk element kunnen worden gezien. Maar deze wezens zijn onderworpen aan de harmonie plus de voorstelling, waardoor zij in ons tot aan zijn komen.
Een demon, die ik bezweer en oproep, roep ik op en bezweer ik volgens een beeld dat ik in mij heb. Dat wil zeggen dat de mogelijkheid tot manifestatie tussen werelden voor een groot gedeelte ook afhankelijk is van de aanvaarding van de mens. Als er hier een engel komt en hij wil zich aan u openbaren, dan kan die engel dit niet, tenzij u innerlijk een beeld heeft, dat met die engel enigszins harmonisch is en u bereid bent een dergelijk contact te aanvaarden. Die bereidheid bestaat echter ‑ al zullen de meeste mensen dat van zichzelf niet geloven ‑ tegenover het duister vaak evenzeer als tegenover het licht; en daardoor verwart men vaak beide factoren.
In de bezweringsmagie zien wij heel rustig iemand werken met de heiligste Godsnamen, die de mensheid kent om de een of andere duivel of demon tot een duistere daad aan te zetten. Omgekeerd zien wij iemand, die lichtend werk wil verrichten, heel rustig in zijn incantaties ook de namen opnemen van demonen, die toch alleen maar duister, wulps en weet ik wat nog meer zijn. Nu weet ik wel dat wulpsheid tegenwoordig niet meer zo erg wordt gezien als vroeger, maar toch zijn dit eigenschappen die je niet direct goddelijk noemt. En toch doe je dit om een goddelijke werk te volbrengen. De rituele magie nl. heeft zich losgemaakt van het oordeel van goed of kwaad. Zij erkent alleen waarden; en die zijn, als je ze op de keper beschouwt, meestal werkmethoden.
Als ik in mij of vanuit mij magisch wil werken of streven, dan gaat het er dus niet om welke namen ik citeer en welke krachten ik aanroep, het gaat erom welk doel ik heb en op welke wijze ik dit doel wil waarmaken. De relativiteit zou u juist op dit terrein wel bijzonder goed moeten beseffen.
Daarnaast zult u moeten beseffen, dat wij ‑ of het nu esoterie is of magie ‑ altijd gebonden zijn aan onszelf. Als u zegt het goede te willen, maar eigenlijk hoopt dat het verkeerd zal gaan en u probeert een bezwering of u probeert voor uzelf goed te doen, dan gaat het verkeerd. Want u kunt niet nalaten om in de opdracht, die u aan andere krachten denkt te geven, uw element van ressentiment te verwerken. En in uw goede daad komt onwillekeurig uw beoordeling, uw reactie mee tot uiting, waardoor ze misschien juist dat ene niet heeft wat nodig zou zijn om er een werkelijk goed resultaat voor anderen uit te zien voortkomen. Het is dus wel erg belangrijk dat we in magie, in bezweringen e.d. rekening houden met onszelf. Daarmee komen wij aan een vraag die, geloof ik, altijd weer zal worden gesteld zolang er dergelijke betogen worden gehouden: Hoe weet ik nu eigenlijk wie en wat ik ben?
Er zijn heel veel systemen om u te klasseren. We kunnen zeggen dat u tot een bepaalde straal behoort. Daarmee bedoelen wij een in feite imagi­naire kleur, die uw persoonlijke resonantie met bepaalde kosmische krachten weergeeft. Maar die resonantie is geen persoonlijke, zij is een natuurlijke. Ze is te vergelijken met het inademen van lucht. U kunt u er eenvoudig niet aan onttrekken.
Wij kunnen daarnaast spreken over bereikte graden van inwijding. Maar een graad van inwijding is alleen de distantie, die men van zichzelf heeft genomen en daardoor de aanvaarding, die men voor het andere heeft gevonden. Er is eigenlijk geen mogelijkheid te vinden om jezelf volledig te zien in wat je nu onderbewust werkelijk bent. Dat kun je alleen merken aan datgene, wat je zelf doet, wat je zelf ziet. Wat dit betreft, gelden dus ook weer heel bekende regels:

  1. Al hetgeen u erkent in de wereld, toont aan wat u zelf bent.
  2. Al datgene wat u doet in de wereld, is een oorzaak voor datgene wat tot u terugkeert.

Indien u met die paar punten rekening houdt, zult u begrijpen dat als u altijd goed doet aan de wereld en de wereld altijd kwaad aan u terugdoet, dat er dan aan uw goed doen iets moet mankeren. Dat wil niet zeggen dat u niet verder ten goede moet streven, maar dat u zich toch eens even moet afvragen waarom u zo goed bent? Is dat alleen om u tegenover anderen te verontschuldigen? Is het een zeker sentiment tegenover de ander, die beter zou zijn dan u, indien u geen komedie speelde? Is het misschien ‑ en dat kan ook het geval zijn ‑ een goed‑doen, omdat u bang bent voor de wereld? Is uw goed‑zijn in feite niets anders dan een haat tegen de ketenen, die de wereld u oplegt?
Dergelijke vragen kunt u beantwoorden, als u ziet wat de wereld terugdoet.
Als ik steeds goed doe en de wereld antwoordt mij steeds met kwaad, dan moet het kwaad dat ik ontmoet ergens een factor in mijn beweegredenen zijn om dat goede te doen. Ik kan dan beter trachten mijn manier van reageren op de wereld en mijn werken voor anderen een beetje te veranderen. Ga ik uit van het standpunt, dat alles wat de wereld mij toont een deel van mijzelf is, dan kan ik natuurlijk wel zeggen: In die wereld zie ik zoveel beroerde dingen. Maar als ik ze zie, als ik ze concipieer, dan kan ik ze mij voorstellen. Ze maken dan deel uit van mijn voorstellingswereld; en mijn voorstellingswereld is weer bepalend voor mijn bewustzijn. En zoals u weet, is het bewustzijn de leidraad, die door schijnbare toevalligheden heenloopt en eigenlijk bepaalt wat er wel en wat er niet gaat gebeuren.
Vrij worden hiervan kunt u niet, maar u kunt wel zeggen: Wat ik in de wereld zie, ga ik in belangrijkheidsgraden verdelen. Ik ga kijken naar het positieve dat ik zie, en dat positieve leef ik zoveel mogelijk. Het negatieve neem ik op de koop toe. U kunt dan wel uw houding niet alleen tegenover de wereld maar ook tegenover uzelf zover veranderen dat u, ongeacht de slechte kwaliteiten, die u ‑ noemt u mij niet kwalijk ‑ allen toch wel degelijk bezit, toch voor uzelf het goede zoveel nadruk kunt geven dat het kwade eigenlijk alleen nog maar de aanvulling wordt van het goede. En dit brengt mij weer op een ander punt.
Wij kennen de kosmische wetten en daaronder is de wet van evenwicht. De wet van evenwicht vertelt ons o.m.: Als ik iets ten goede tot stand breng, moet er ergens een compensatie optreden; er gebeurt dus ook iets ten kwade, Ik heb het goede gewild, daardoor is mijn aansprakelijkheid voor het goede, niet voor het kwade.
Maar als ik die wet van compensatie nu eens verder ga ontleden, dan zeg ik: Ik kan dus eigenlijk nooit iets absoluut goeds doen en ik kan nooit iets absoluut kwaad doen. Ik kan wel verhoudingen veranderen, maar nooit de totaliteit. Dat betekent, dat goed of kwaad voor mij nooit absolute waarden kunnen zijn, maar ook dat ik nooit naar het absoluut goede of het absoluut kwade behoef te streven. Ik moet streven naar een harmonie, waarin alles wat goed en kwaad heet, voor mij als eenheid aanvaardbaar is. Heb ik die eenheid nl., dan heb ik geen wetten van evenwicht, van harmonie, van gelijkblijvende velden nodig; dan ben ik harmonisch. En door het feit dat ik harmonisch ben, is mijn relatie met álle delen van het Al (licht en duister) eveneens harmonisch uit te drukken. Ik kan dan voor mijzelf en mijn wezen al datgene putten uit het totaal, wat ik werkelijk van node heb en ik kan in de totaliteit alles projecteren, wat vanuit mijn harmonische zelfrealisatie voor mij noodzakelijk is.
Dat klinkt misschien een beetje abracadabra‑achtig. Toch moet u ook aan het einde van deze cursus uw gedachten eens daarover laten gaan.
Het is heel aardig jezelf te ontdekken, om de diepere werkelijkheid, de occulte wijsheid te ontdekken. Maar wat heb je aan een occulte wijsheid, als je er niets mee kunt doen? Wat heb je aan het mooiste systeem, als het fout loopt? Wat heb je aan een maanraket, als je de brandstof niet hebt om haar naar de maan te jagen? Op deze manier moet u alle wijsbegeerte en alle achtergronden zien, die wel besproken kunnen worden, waarover wij van mening kunnen wisselen, waardoor wij misschien voor elkaar een duidelijker beeld van het Al kunnen produceren, maar die toch eigenlijk pas betekenis krijgen, indien wij er iets mee kunnen doen. En dat zou in een aantal leefregels kunnen worden gesteld.
Nu veroorloof ik mij niet u te vertellen hoe u moet leven; dat moet u zelf weten. Maar indien ik in een andere incarnatie mijn leven op aarde zou kunnen inrichten volgens hetgeen ik nu besef, dan zou ik mij aan het volgende houden:

  1. Doe wat je wilt, zolang je een ander niet ervoor laat betalen.
  2. Zoek niet het goede of het kwade, maar zoek de harmonie waar je kunt.
  3. Wees niet sentimenteel t.a.v. de dingen die gebeuren, zonder dat je daarop invloed hebt. Houd je alleen bezig met datgene, wat volgens je be­sef door jezelf kan worden beïnvloed.
  4. Besef zelf welke plaats je op dit moment inneemt. Werk van daaruit, maar werk met alle middelen, die voor jezelf bruikbaar zijn. Op deze manier kom je tot een leven, dat de wijsheid voor je toegankelijk maakt.

Als u denkt aan b.v. alchemie en je ziet hoe ze daar alle elementen samenvoegen, dan kom je tenslotte tot de conclusie: het is de alchemist, die van zichzelf iets moet geven, voordat zijn experimenten kunnen slagen. Zelfs zijn laboratorium‑experimenten zijn voor een groot gedeelte afhankelijk van zijn uitstraling, zijn geestkracht, zijn geduld, zijn wilskracht en al wat erbij komt. Dan is het toch heel duidelijk dat wij, als we leven, een soort geestelijke alchemie bedrijven. Wij voegen aan de elementen van ons bestaan onze wilskracht toe, ons besef, onze innerlijke erkenning, misschien onze gerichtheid en ook onze radeloosheid. En die dingen, samensmeltend door onze wil, door onze levenskracht tot een eenheid, maken wij voor onszelf misschien een Steen der Wijzen.
Maar de Steen der Wijzen is niet iets wat je in de winkel kunt kopen. Het is ook geen eeuwig houdbaar product, dat je bij wijze van erfenis aan anderen kunt nalaten. Het is doodgewoon een innerlijke bereiking, die je soms stoffelijk kunt uitdrukken, maar die altijd met je zelf gerelateerd blijft. En zo goed als dit voor alchemie geldt, zo moet dat ook gelden voor b.v. spiritisme. U bent hier omdat u in de geest gelooft. Maar uw contact met die geest, de betekenis van het contact met de geest wordt bepaald door wat u zelf bent. Niet de woorden, die ik zeg, zijn van het grootste belang, maar de wijze waarop u die woorden hoort. En dat horen van die woorden, kunt u aan mij niet wijten; dat ligt aan uzelf. U moet volgens uw wezen verstaan en volgens uw wezen putten. Dat betekent dat ook een geest, die u komt helpen, u alleen kan helpen voor zover u geholpen wilt worden en in hoeverre u die geest accepteert. U bent zelf de stuwkracht in alle dingen.
Zoek het dus niet al teveel in de grootse theorieën van de Maçonnerie, de Rozenkruisers, de Theosofie, de Antroposofie en alle verdere sofieën en sofismen, die er bestaan, want de kennis die wij zoeken, is niet te definiëren als een Godskennis of als een mensenkennis. Ze kan niet worden gedefinieerd als een systeem. Ze kan alleen worden gedefinieerd als een werkwijze, waarbij het werk wordt bepaald door het materiaal, dat wij zelf meebrengen en de instrumentaria waarover wij beschikken.
Ik weet niet of u wel eens aan figuurzagen hebt gedaan. Maar als iemand u een schaar geeft en een stuk hout en zegt: Maak daar eens een mooie zaagfiguur van, dan kunt u dat niet. U heeft bepaalde gaven, bepaalde eigen­schappen nodig en deze moet u ‑ als u tenminste wilt geloven wat ik hier zeg – gebruiken. Niet datgene doen wat anderen zeggen dat u moet doen, maar datge­ne doen wat u ‑ gezien uw middelen, uw besef en uw mogelijkheden ‑ weet te kunnen doen.
Als je een schaar hebt, moet je niet naar hout zoeken; dan moet je papier zoeken, dan kun je knippen. En als je een beitel hebt, moet je geen papier nemen, want dan kun je er ook niets van maken. Pas datgene, wat u in de wereld zoekt, ook wijsgerig en qua kennis aan uzelf aan. Deze aanpassing moge misschien egocentrisch lijken, maar ze is de enig juiste benadering.
Iemand, die met een bulldozer probeert een rijtje radijszaad te zaaien, zal ongetwijfeld geen radijs krijgen, alleen kosten. En als iemand met grote geestelijke gaven zich bezighoudt met pietluttigheden, dan komt hij niet ver. Maar iemand, die alleen maar een stokje heeft, moet radijs zaaien. Daarmee kan hij net die gaatjes in de grond maken, waarin het zaad moet worden gedeponeerd. Wat je hebt, moet je gebruiken. En zo is het erg belangrijk, dat u voor uzelf nagaat:
Wat kan ik doen? In welke richting ben ik geneigd te redeneren? In welke richting gaat mijn kennis? Welke kennis absorbeer ik onmiddellijk, welke kost mij veel moeite om te absorberen en wat begrijp ik nooit. Op die manier weet u tenminste wat u kunt doen met het oneindig grote materiaal dat de kosmos u ter beschikking stelt.
Daarmee ben ik al dicht genaderd aan het einde van dit laatste betoog van deze cursus. Dat wij daarbij nog even diepzinnig moeten worden, is niet te vermijden. Vergeeft u mij dan maar dat ik ook deze laatste keer enkele abstracties naar voren breng.
Indien wij de totale kosmos indelen in een hiërarchie, dan is dit onze methode om het ondeelbare voor ons aanvaardbaar te maken door het schijnbaar in delen te splitsen. Wat wij doen is functies zien; niet andere wezens zien. Als ik zeg: Er is een aartsengel, die de bode Gods is, dan meen ik in feite: God openbaart zich aan mij. Dit is voor mij het meest aanvaardbaar via een bepaalde vorm. Meer niet. Dan zal de hiërarchie, die ik in de kosmos meen te onderkennen en die ik zelfs onder mensen pleeg te veronderstellen, eigenlijk alleen van belang zijn, omdat ze voor mij een communicatie‑mogelijkheid inhoudt. Dan is het toch niet belangrijk welk systeem ik hanteer. Dan is het alleen belangrijk of dat systeem mij een benaderingsmogelijkheid geeft.
Als ik de eeuwigheid stel tegenover de tijd, dan mag ik over die eeuwigheid praten zoveel ik wil, maar ik zit in de tijd. Ik kan de eeuwigheid alleen concipiëren als een oneindige opeenvolgende reeks ogenblikken. Ik kan haar niet zien als iets, waarin alle ogenblikken gelijktijdig zijn. Dan mag ik weten wat de eeuwigheid moet betekenen, ik zal daarin alleen kunnen leven en werken van moment tot moment. Zodra ik in mijn concepten verder ga dan mijn werkelijke mogelijkheden, dan maak ik niet alleen een karikatuur van God of van de eeuwigheid, maar in feite ook van mijzelf.
Pretenties hebben heel veel mensen tot een geestelijke ondergang geleid. Denk niet dat je meer bent dan een ander; maar ook niet dat je minder bent dan een ander. Besef alleen dat je anders kunt zijn dan een ander, ofschoon je zelfs dit nooit helemaal kunt constateren. Je hebt het recht jezelf te zijn. Jezelf zijn, betekent uiting geven aan dat deel van de totaliteit, dat in jou gestalte heeft gekregen. Indien deze vorm in staat is krachten aan anderen over te dragen, dan genees je anderen, of dan wek je anderen op totdat ze bevangen worden door wat zij misschien de H. Geest noemen. Als je een negatieve figuur bent, ben je daardoor nog niet waardeloos. Dan ben je in vele gevallen degene, die ontvangt, de recipiënt van het overschot van anderen en daardoor een factor, die de anderen activiteit en daarmee harmonie mogelijk maakt.
In de islam kent men de stelling dat je de bedelaar dankbaar moet zijn, omdat je door hem gaven te schenken, verdiensten kunt vergaren. Ik geloof dat je dit geestelijk ook op jezelf moet toepassen.
Grote kennis is alleen belangrijk indien je er iets van kunt weggeven. Maar hoe kan ik van grote kennis ooit iets weggeven, als er niet iemand is, die minder kennis heeft dan ik?
Precies hetzelfde is het met kracht, inzicht, wijsheid. Alles, wat u zich kunt voorstellen, krijgt pas betekenis doordat u een negatief element vindt, waarin het werkzaam is. Dit betekent dat, naarmate u zelf positiever bent, u het negatieve rond u meer zult moeten leren aanvaarden omdat u alleen daarin uzelf juist tot uitdrukking kunt brengen.
En draai het nu eens een keer om. Als u negatief bent, is dat geen reden jaloers te zijn op anderen. Dan is het slechts een reden om die anderen meer de gelegenheid te geven u als een soort klankbord te gebruiken, opdat zij zich meer bewust zullen worden van zichzelf en daardoor in u (want in u ontstaat in de negativiteit ook een werking) het beeld van uw positieve betekenis in het geheel ontstaat.
Er is niets negatief. Negativiteit ontstaat eerst, wanneer wij eenzijdig worden. En eenzijdigheid ontstaat, als wij ontkennen dat wij uit alle waarden ge­lijktijdig bestaan en vanuit en in alle waarden gelijktijdig moeten werken. Dit is een punt dat aan het begin zou moeten staan van elke wijsgerigheid, van elk occult streven, ja, van elk esoterisch onderzoek.
U bent waardevol, niet door wat u denkt te zijn, maar door het feit dat u bént en zo voor anderen mogelijkheid betekent. Uw leven is belangrijk, niet omdat het leven is ‑ ofschoon dat voor u misschien het belangrijkst is – maar omdat het de uitdrukking is, waarin de latente mogelijkheden van de voor u niet kenbare totale wereld tot uiting komen. Op deze manier jezelf accepteren, is het begin van een zoeken naar zelfkennis. En deze zelfkennis houdt dan geen zelfveroordeling meer in. U zult dan t.a.v. de erkenning omtrent uzelf ook vertrouwen koesteren; en met dat vertrouwen zult u oneindig veel tot stand kunnen brengen. Maar wilt u wel één ding onthouden:
Tienduizend woorden wegen niet op tegen één daad, die je hebt nagelaten. Je kunt door woorden niet je besef ‘ik heb moeten handelen’ teniet doen. Handelen is voor de mens de uitdrukking van zijn wezen. Woorden en overwegingen zijn het middel om de juiste uiting te vinden; niet een vervangingsmiddel waardoor de uiting overbodig wordt. Hiermee zult u ongetwijfeld rekening willen houden.
Indien u dat alles overweegt, dan zult u zien dat u in kort bestek een aantal regels heeft gekregen, die voor u het geheel van de cursus gemakkelijker te hanteren maken. Want dit is de achtergrond. Van hieruit kunt u al die theorieën, al die mooie beschouwingen omzetten in een voor u praktisch geheel. En dat praktische geheel zal ‑ naar wij hopen – bijdragen tot een betere oriëntatie in uw wereld (dus meer geluk), een juister gebruik van uw krachten (daardoor meer resultaten) en vooral een juister plaatsen van uzelf in het geheel, waardoor u niet teleurgesteld bent, als u juist op deze plaats een schijnbaar ondergeschikte functie heeft.

De wet van evenwicht.

De wet van evenwicht stelt dat altijd het totaal van de krachten gelijk blijft en dat de tegendelen elkaar altijd voortdurend in balans houden. Dat wil dus zeggen dat goed en kwaad elkaar opheffen. Het betekent dat licht en duister elkaar opheffen. Dat aanwezige kracht en krachtsverbruik elkaar opheffen. Er is altijd een evenwichtstoestand; en vanuit deze evenwichtstoestand moet de mens leven en bestaat de kosmos. Elke verschuiving binnen de kosmos wordt onmiddellijk gecompenseerd, zodat de totaalwaarde van de kosmos altijd dezelfde is.
Als men de uiterste consequentie daarvan wil beschouwen, zal men moeten begrijpen dat dit alleen mogelijk is indien wij kosmisch denken. Zodra wij menselijk denken, denken wij vanuit onze eigen verhouding en kunnen wij binnen het totaal onze eigen positie wijzigen. Dat dit wordt gecompenseerd, is voor ons niet van belang. Zodra wij echter kosmisch gaan denken, ligt de zaak anders. Misschien kan ik u voorbeelden geven, die verduidelijken wat ik bedoel.
Er is een mens, die een ander mens doodt. Men kan dit betreuren. Degene, die een ander doodt ‑ en zeker zonder redenen ‑ handelt niet goed en zal daarvan zelf bepaalde gevolgen ondervinden. Maar door deze mens te doden is voorkomen dat er nageslacht wordt geboren. In dat nageslacht zou iemand zijn voorgekomen, die misschien grote wreedheden tegen de wereld zou hebben begaan. Voor de wereld als geheel is de dood van deze ene mens dus goed terwijl, gezien vanuit een persoonlijk standpunt, datzelfde ook kwaad is.
De wet van evenwicht zegt verder: Die mens heeft kwaad gedaan. Nu krijgt hij iets daarvoor terug. Dit kwade zal hij zelf als kwaad terugkrijgen. Maar voor een ander zal dat dan het goede betekenen, want hij heeft het kwaad naar de buitenwereld gebracht. Nu moet er in die buitenwereld goed ontstaan en daarvan zal hij zelf de consequenties ondergaan, zodat hij meent dat hij het kwade terugkrijgt.
In zijn uiterste consequentie betekent het natuurlijk, dat wij onszelf niet werkelijk kunnen verbeteren en dat wij niet werkelijk slecht kunnen zijn. Wij kunnen dit slechts binnen tijd en ruimte. Zolang wij ons bewustzijn concentreren op één bepaald punt of één bepaalde persoonlijkheid, bestaan voor ons goed en kwaad, licht en duister en alle voorstelbare waarden en de tegendelen ervan. Op het ogenblik dat ik mij buiten ruimte en tijd plaats, ben ik deel van de totaliteit en hebben deze dingen op mij geen invloed meer.
Misschien wordt nu ook duidelijk waarom wij kunnen zeggen dat de mens, ondanks alles, eens zal terugkeren tot zijn Bron. Of hij zeer goed of zeer slecht is geweest als mens, of hij een buitengewoon bewuste of buitengewoon duistere geest is geweest, maakt daarbij niets uit. Zodra hij van zijn beperktheid loskomt, is hij deel van de totaliteit. Die totaliteit is evenwichtig; ze is niet goed en niet kwaad.
Veel mensen menen, dat je goed en kwaad moet zien als waarden, die absoluut zijn. De relativiteit van goed en kwaad, zoals wij dat zelf bepalen, behoef ik niet verder te citeren. Ik neem aan dat dat in deze kringen algemeen bekend is.
Ik meen goed wat ik juist acht. Ik noem kwaad wat ik niet juist acht. Of het oordeel, dat ik daarbij vel, enige reden heeft, of dit gebaseerd is op feiten, doet niets ter zake. Indien ik echter goed en kwaad wil zien als dingen, die reëel bestaan als de tegenstellingen in de kosmos, dan moet ik ook toegeven dat ze elkaar opheffen.
Als er nu kwaad gebeurt, zal er meer goed moeten zijn om het geheel in evenwicht te houden. Maar als goed en kwaad in hun excessen meer nadruk krijgen, zal er minder gradatieverschil zijn tussen beide in de tussenliggende trappen, want de energie blijft gelijk. Als een deel excessief kwaad wordt, zal een ander deel excessief goed worden en daartussen zullen dus minder gradaties en schakeringen te vinden zijn in het omvatte gebied.
Ik kan mij voorstellen dat dit voor de meesten van u een moeilijk te aanvaarden iets is: Gelijktijdig te leven in een wereld, waarin je persoonlijk goed en kwaad kent én in een wereld, waarin goed en kwaad feitelijk niet bestaan. Ze bestaan in een wereld, die je kunt begrenzen door iets wat je goed en wat je kwaad noemt, zonder dat die wereld zelf verandert, indien er meer kwaad of meer goed gebeurt. Toch zijn dit de feiten.
Vraagt men naar de persoonlijke consequenties, dan kan ik alleen dit zeggen: Een mens, die bewust kwaad doet, zal ook weten wat het goede is. Een mens, die bewust het goede doet, zal bewust het kwade kennen. Naarmate u meer bewust juist en goed leeft, worden de afgronden van duisternis, die u kent, dus evenzeer groter. In uw bewustzijn speelt zich iets af wat vergelijkbaar is met hetgeen wij zeggen omtrent deze wet van evenwicht in de totaliteit.
Maar er is nog iets anders. Indien er kracht is, zal die kracht evenwichtig zijn. Er zal dus nooit ergens méér kracht kunnen zijn dan er in den beginne was. Er kan slechts een verschuiving van krachten ten opzichte van elkaar plaatsvinden, naar nooit een verandering van het totaal van krachten.
Wij kennen dit nog op een andere wijze en dan noemen wij het: de wet van de eeuwig gelijkblijvende velden. Hierin stelt men: Indien er een veld bestaat, behoudt het zijn eigen waarde. Indien het een tegengesteld veld kruist, dan kunnen er binnen deze kruising verschijnselen ontstaan (b.v. materie), maar de waarde van het geheel der krachten van beide velden blijft gelijk. Indien één der velden een groter gedeelte van zijn energie in materie omzet, zal het andere veld ‑ kruisend en werkend ‑ dit gelijktijdig ook moeten doen. De velden blijven in hun waarde t.o.v. elkaar voortdurend gelijk, ofschoon de werking die zij veroorzaken kan worden beschouwd als een spontane genesis van waarden, die buiten het krachtbereik zelf liggen.
Het is moeilijk u dit alles in een kort bestek duidelijk te zeggen.
Een mens, die meent dat een medemens doden kwaad is, doet daarmee kwaad. Een mens, die meent dat een medemens doden goed is, doet daarmee misschien goed. Maar beiden zullen de compenserende gevolgen te dragen krijgen. Alleen zal de een ze als kwaad ervaren en de ander misschien als goed.
Het denkbeeld dat een mens, die zelfmoord pleegt, altijd gedoemd is om daarvoor te lijden, is al evenzeer kwaad en dom. Want indien een mens zelfmoord pleegt en hij doet dat met een bedoeling, die niet op zichzelf gecentreerd is, dan zal hij de gevolgen: het vrij‑worden van zijn krachten en mogelijkheden in de totaliteit beleven; en dat is goed. Op het ogenblik, dat hij zichzelf zoekt en daarom zichzelf doodt, omdat hij bang is iets van zichzelf te verliezen, zal hij ook in een hiernamaals geconcentreerd blijven in een eenheid in tegenstelling tot zijn wereld en zal dit als een afgesloten‑zijn, als kwaad ervaren.
Het is zo moeilijk om die consequenties allemaal duidelijk te stellen. Misschien kan ik het best trachten om enkele citaten te geven van door mij zeer gerespecteerde denkers.

“Al hetgeen ik doe, wordt onmiddellijk opgeheven door de totale kracht rond mij, zodat ik in feite niet handel dan voor mijzelf.”

“De denkwijzen en handelwijzen, die ik voor mijzelf volg, zullen op de wereld geen werkelijke betekenis hebben; ze zullen slechts de betekenis van de wereld voor mij wijzigen.”

 “Hij, die over eeuwigheid spreekt, kan dit eerst doen, wanneer hij de tijd beleefd heeft.”

“Hij, die de grote kracht erkent, kan dit slechts doen, als hij in zichzelf het spiegelbeeld van deze kracht kent.”

“Alle waarden spiegelen elkaar. Slechts door deze spiegeling is de kwaliteit kenbaar.”

“Ik moet handelen volgens mijn eigen wezen omdat alleen op deze wijze ik voor mijzelf juist en verantwoord kan leven. Ik moet niet handelen, opdat de wereld door mij wordt veranderd, want ik zal niet de wereld veranderen, maar slechts mijzelf.”

Dit zijn enkele van de vele citaten, die ik op dit terrein zou kunnen geven.
Duidelijk wordt nu wel voor u, dat wij in deze denkwijzen, als wij de uiterste consequentie van de wet van evenwicht zien, dus moeten stellen:
Ik kan mijn innerlijke wereld voor mijzelf veranderen, ofschoon ik nooit haar totale inhoud kan veranderen. Ik kan echter nooit de wereld buiten mij veranderen in realiteit, slechts de relatie, die er voor mij tussen mij en die buitenwereld bestaat. Daarmee is, geloof ik, het belangrijkste wel gezegd.
Het zou voor u misschien eenvoudiger zijn, indien ik u absolute maatstaven zou kunnen geven. Maar de kosmische wetten zijn geen maatstaven. Zij zijn het bereik, waar buiten voor ons de onmogelijkheid begint. Ons bestaan wordt beperkt door wat wij noemen: een kosmische wet. Deze kosmische wet (of grens van ons bestaan) geeft aan op welke wijze wij bewust kunnen zijn en bewust kunnen leven. Alle veronderstellingen, die wij niet kunnen waarmaken buiten deze wet, behoren tot een droomwereld. Alle voorstellingen, die vallen buiten het totaal der mogelijkheden, uitgedrukt in alle kosmische wetten tezamen, zijn ondenkbaar en kunnen wij ons niet eens realiseren.
Wij leven. Of wij leven als mens of als geest, in de een of andere sfeer van vormloosheid of in een vorngebondenheid als u op de wereld, wij zijn dezelf­de en wij veranderen niet. Slechts onze relatie met de werkelijkheid is veran­derd. Het is alleen deze verandering van relatie, die voor ons telt. Zodra wij ons vermeten aan te nemen, dat wij de wereld buiten ons kunnen veranderen of beïnvloeden, passen wij ons in feite aan bij de projectie, die wij in de wereld stellen. De wereld verandert niet, maar wij gaan die wereld anders zien.
Dat, wat voor ons bij een normaal besef een ontkenning zou zijn, wordt nu in onze oren een bevestiging. Dat, wat eens reëel gezien in onze ogen hatelijk zou zijn, wordt nu voor ons een symbool van schoonheid. Maar omdat wij onze waardering veranderen, veranderen wij ook onze beleving. En tegenover het kwade, dat wij nu tot goed hebben gemaakt, ontstaat er een nieuw kwaad dat even sterk is als al het voorgaande.
Wij zijn machteloos binnen de kosmische wet. Wij zijn slechts machtig ten aanzien van onszelf. Wij kunnen een harmonie vinden volgens ons eigen besef en volgens ons eigen leven. Wij kunnen betekenis vinden volgens ons begrip en daarmee onze persoonlijke relatie en erkenning van de werkelijkheid voor onszelf mee bepalen. Maar wij kunnen geen jota en geen titel veranderen aan de inhoud van de schepping, aan het lot van de totaliteit of aan de vloed van tijd en gebeurtenissen, waarvan wij deel uitmaken. Wij zijn slechts deel van een vloed, die bepaald is vanaf den beginne en die bepaald blijft tot aan het einde omdat zij, terugkerende, in zichzelf niets anders is dan een geuite weer­gave van de totaliteit.
Ik hoop dat ik hiermee enigszins aan het door u gestelde onderwerp heb kunnen voldoen. Ik verzoek u te begrijpen, dat een exacte behandeling van een kosmische wet zoals deze te ver zou voeren en beschouwingen zou vergen, die elk voor zich weer een voorscholing zou veronderstellen. Daarom meen ik hiermee te kunnen besluiten.

Communicatie.

Ik spreek en de ander luistert. Maar verstaat hij wat ik zeg? Ik luister en een ander spreekt. Maar weet ik wat hij bedoelt?
Communicatie is niet slechts het elkaar mededelingen doen, het is een werkelijk elkander verstaan; een begrip, dat verdergaat dan alleen uitgedrukt kan worden in woorden of getallen.
Als ik met God wil communiceren, dan betekent het niet alleen dat ik tegen God praat en dat God eventueel een woordje terug zegt. Dan be­tekent het dat mijn wezen iets aanvoelt van datgene, wat God is; en dat God op mij reageert door een erkenning van mijn wezen. Dat is de grote moeilijkheid van deze tijd.
Indien wij willen zoeken naar een werkelijke en juiste betekenis voor het woord ‘communicatie’, dan moeten wij niet willen volstaan met een wederkerig begrip voor wat we willen of bedoelen, dan moeten we verdergaan. Dan moeten we een wederkerig begrip voor wezen en eventueel standpunt kunnen opbrengen. Pas indien we zover komen, krijgen wij die verdieping, waardoor het innerlijk wezen en de innerlijke eigenschappen gaan meespreken.
De mens spréékt niet alleen met woorden. Hij spreekt met gebaren. Hij spreekt met intonaties.
Ja, hij spreekt eigenlijk met zijn uitstraling. Als u een mens ontmoet en u spreekt met die mens, dan zijn de woorden altijd nog anders dan als u precies datzelfde ziet weergegeven via televisie of film of het hoort, weergegeven via een grammofoonplaat of bandapparaat. Er is een verschil. Er zijn bepaalde factoren. De mens van tegenwoordig probeert die wel te suppleren, daarvan ben ik overtuigd, maar er is één ding zeker: je kunt niet volstaan met mededeling zonder meer. Je kunt pas tot communicatie komen, indien je zelf medeleven opbrengt.
Medeleven, de aanvaarding van het leven van de ander, zoals het in een ander bestaat. Het begrijpen van de ander en het begrepen willen worden door de ander. Het doen wegvallen van alle verschillen, die we kunstmatig hebben opgebouwd. Het tegenover elkaar staan met een wederkerige aanvaarding en een wederkerig begrijpen, zodat wij niet meer slechts woorden spreken, maar begrippen delen.
Begrippen delen, dat is noodzakelijk. Als je geen begrip kunt delen met mensen, hoe wil je dan wel begrip delen met God en met anderen? Hoe wil je dan wel de eeuwigheid kennen, als je nog niet eens het hart van een mens kunt begrijpen? Wie naar de eeuwigheid streeft, zal moeten beginnen met een mede­mens te begrijpen. Wie wil leven in de eeuwigheid met de Eeuwige, moet begin­nen in zich een zeker medeleven te kennen voor anderen.
Communicatie is de sleutel tot alle raadselen en alle geheimen, indien we haar niet trachten te herleiden tot de eenvoudige overbrenging van een woordelijke boodschap of een uiterlijkheid zonder meer. Slechts waar de innerlijke waarden meespreken, is een werkelijke communicatie mogelijk.

image_pdf