11 april 1961
Magische mogelijkheden.
Ik wil vandaag met jullie spreken over bepaalde – laat ons zeggen – meer magische mogelijkheden en al wat daarachter verborgen ligt. Ik ga jullie niet vervelen met een definitie van magie. Ik neem aan dat jullie dat kennen. Zeker is echter dit: Wanneer wij in een wereld als mens, als geest leven, dan is onze wereld direct met ons gelieerd. Er bestaat dus een voortdurende verbinding tussen onszelf en alle delen van onze wereld die wij kennen. Deze verbinding maakt het mogelijk om allereerst een projectie van het ik in andere waarden tot stand te brengen. Wij hebben dit indertijd behandeld onder het motto identificatie. Daarnaast echter bestaat de mogelijkheid om de kracht van vele punten in het ik te bundelen en door het ik te richten op een ander.
Nu zeggen wij dit t.o.v. kracht. In feite echter zou dit ook t.o.v. weten mogelijk moeten zijn. Voor de mens nu geldt dit: Al het bewuste weten dat bestaat in door hem gekende personen, is op een bepaald moment te onttrekken, samen te voegen binnen het ik en – voor zover binnen het ik een correlatie-mogelijkheid bestaat – door dit ik door directe uiting of projectie in anderen over te dragen. Wij kunnen nl. een groot gedeelte van hetgeen in verschillende mensen en wezens leeft, in onszelf combineren. Daar wij met deze combinatie een zekere filterings-, een zeker zeefproces moeten gebruiken om tot een zo juist mogelijk resultaat te komen, zal het duidelijk zijn dat de eigen persoonlijkheid ook in een dergelijk geval bepalend blijft voor hetgeen door het ik de wereld ingaat. Het ik blijft verantwoordelijk voor al wat daaruit in de wereld wordt gebracht.
Nu wil ik dit nog uitbreiden. Wat voor mij mogelijk is in mijn eigen wereld is evenzeer mogelijk in elke wereld waarin ik bewust ben. Elke geestelijke sfeer of wereld waarin ik door mij gekende contacten heb, maakt het mij mogelijk uit deze contacten kracht of kennis te vergaren en deze wederom via het ik te projecteren. Waar het echter gaat om een projectie van geestelijke kracht door een stoffelijk voertuig, geldt daarbij verder nog deze beperking: Alleen datgene wat stoffelijk en stoffelijk-redelijk of gevoelsmatig verwerkt kan worden, kan door de geest in het lichaam worden gebracht en daaruit verder. Is dat begrijpelijk ? Deze punten kunnen worden gebruikt voor bepaalde vormen van esoterische inwijding. Op het ogenblik dat ik een zo nauw mogelijk gesloten keten van individuen heb gevormd, zal het totaal van het in deze individuen aanwezige voor elk van hen beschikbaar zijn. Indien elk van hen een eigen specialisatie kent op geestelijk gebied, zullen vele fasen van geestelijk weten voor allen binnen de kring toegankelijk zijn. Is dit ook begrijpelijk ?
Dan komen wij vanzelf aan het punt dat op het ogenblik voor ons interessant is. Zelfkennis gaat gepaard met kennis van de kosmos. Hoe juister en nauwkeuriger wij het eigen ik weten te begrenzen, hoe juister onze voorstelling van dat ik en zijn mogelijkheden wordt. Hoe meer objecten van vergelijking wij in de buitenwereld kennen, hoe gemakkelijker het zal zijn om een juiste – althans enigszins juiste – voorstelling van ons werkelijk wezen te maken. Nu stel ik dit: Om te komen tot een z.g. magisch-esoterische scholing is het niet voldoende gebruik te maken van de zuiver stoffelijke waarden. Het is noodzakelijk dat men overgaat tot een specialisatie op geestelijk terrein. Waar het geen mens mogelijk is op geestelijk terrein het totaal van zijn ervaringen op te doen en het evenmin voor één mens mogelijk is om alle geestelijke werelden gelijkelijk zelf te leren kennen en daaruit krachten te putten, is het voor een bewustwordingsgang in een groep nuttig dat de verschillende leden zich elk op een eigen wijze geestelijk leren richten en dat zij deze geestelijke gerichtheid elk in een zo afzonderlijk mogelijke sfeer volbrengen.
Ik wil zelfs verder gaan dan dit. Wanneer over een beleven in een geestelijke sfeer te veel wordt gesproken, vormen zich door de woorden en gedachten, daarmee verknoopt, stoffelijke voorstellingen. Deze stoffelijke voorstellingen zouden binnen een dergelijke besloten groep aanmerkelijk kunnen worden beïnvloed door de gedachtegang van meerderen. Het gevolg is dat de persoonlijke contacten in een dergelijke voorstelling teloor gaan. Daarom zou moeten worden gesteld: Een groep die geestelijk of materieel samenwerkt op magisch-esoterisch terrein, dient aan zijn leden voor te houden dat elk van hen een afzonderlijke en innerlijke bewustwording moet doormaken en geen recht heeft, zeker ook niet de plicht of verplichting, anderen daarin in te wijden. Alleen zó blijkt het mogelijk uit elkaar en uit vele verschillende geestelijke sferen alle gegevens te verwerken die het elk der leden afzonderlijk mogelijk zullen maken zijn eigen ik te bepalen, de krachten binnen dit ik op zo juist mogelijke wijze te richten en een zo groot mogelijk begrip te verwerven voor de wereld in haar kosmische werkelijkheid. Duidelijk ?
Het vormen van dergelijke groepen is wederom aan bepaalde beperkingen onderhevig. Een dergelijke esoterisch-magische groep kan alleen bestaan wanneer er tussen de leden geen enkel vooroordeel heerst, noch een verwerpen. Dit is belangrijker dan jullie denken. Wanneer één element disharmonisch is in een dergelijke groep, wordt het daardoor niet meer mogelijk uit allen gelijkelijk te onttrekken en zal het ene disharmonische element vaak elk onderling uitwisselen van kennis (zonder daarbij van de menselijke weg gebruik te maken) of het aan elkaar doorgeven van geestelijke belevingen (eveneens zonder van de menselijke weg gebruik te maken) niet meer op de juiste wijze doen plaatsvinden. Absolute harmonie is voor de groep noodzakelijk. Daarom dient een dergelijke groep zonder enig vooroordeel; zonder enige beperking alle leden als gelijkwaardig te erkennen. Leden, die om de één of andere reden niet harmonisch meer zijn met één of meer van de andere leden, zouden moeten trachten deze harmonie zo snel mogelijk te herstellen, danwel uit de groep treden. Dit is belangrijk omdat in een inwijdingsleer of een inwijdingsscholing dergelijke elementen een beperkende, maar ook een bepalende rol spelen. Het is onmogelijk bv. om over te gaan tot een inwijdingsscholing wanneer enkele leden t.o.v. de anderen zich verheven voelen, kortom, wanneer er ook maar enige disharmonie, enig niet-begrijpen zou bestaan. Er zit bovendien nog een consequentie aan verbonden. Wanneer binnen een harmonische kring een niet-harmonisch element zich openbaart of waagt, dan zal het totaal der krachten, die niet verwerkt kunnen worden in de kring als geheel, tenslotte ontladen worden op het disharmonisch element. En dit element zal meestal niet in staat zijn dat weten of die krachten op de juiste wijze te verwerken. De disharmonische elementen binnen een dergelijke kring worden het slachtoffer van hun disharmonisch zijn op een bijzonder sterke en onmiddellijk kenbare wijze. Dit openbaart zich stoffelijk zowel als geestelijk.
Ik heb jullie hiermee dan de eerste beginselen geschetst van een vorm van bewustwording die op het ogenblik praktisch is uitgestorven en alleen in sommige groepen althans nog benaderd wordt en wel door het scheppen van speciale studierichtingen die vooral op de harmonie tussen de aanwezigen zijn gebaseerd (loge-systemen e.d.), waarbij wederom onderlinge harmonie als bepalend element geldt. Ik weet dat daardoor de opbouw van een dergelijke kring nooit rechtvaardig kan zijn volgens menselijk inzicht. Er worden personen uit gelaten of in gehaald die volgens het begrip van anderen daarin eigenlijk niet horen of wel horen, enz. Er zijn vaak tegenstellingen. Maar gezien het feit dat de onderlinge harmonie het belangrijkste, ja, het bepalende punt is, mogen dergelijke oordelen en vooroordelen niet gelden. Men moet niet afgaan op de kwaliteit van elke persoon afzonderlijk, maar op de onderlinge harmonie die kan worden gevormd en het daardoor zo volledig mogelijk uitwisselen van geestelijke beïnvloeding. Is dit ook duidelijk?
Wanneer ik dit naar voor breng, zullen sommigen van jullie zich afvragen: waarom ? Jullie moeten niet vergeten dat het ons bekend is dat bepaalde groepen trachten op hun eigen wijze verder te gaan. Voor hen zouden dergelijke magisch-esoterische elementen van groot belang kunnen zijn. Daarnaast zullen wij misschien ook zelf overgaan tot het vormen van een soortgelijke kring, indien wij daarin althans redelijk kunnen slagen.
Heb ik jullie nu de grondslagen gegeven, dan zijn er echter nog vele details die ook voor degenen die deze processen niet kennen of er zich niet voor interesseren, opmerkenswaard zijn en ook voldoende lering kunnen bevatten. In de eerste plaats: Alle directe kennis van persoon tot persoon is tevens een zekere uitwisseling van gegevens. Deze communicatie treedt niet alleen op (of hoofdzakelijk op) bij b.v. stoffelijke contacten, maar kan evenzeer door het projecteren van zuiver geestelijke werkingen plaatsvinden. Belangrijk is dat een zekere eenheid in denken ontstaat. Afspraken kunnen soms daarbij behulpzaam zijn. Noodzakelijk is wel dat men de omschrijving van de persoonlijkheid kent. En hier treedt in het bijgeloof de naam als bepalend op. Volgens de oude magie is het noodzakelijk de naam te kennen van elke entiteit, mens, geest of anderszins, waarmee men in harmonie of in contact wil komen. Het kennen van de naam – zo zegt men – geeft beheersing en geeft daarnaast een soort trekkracht. Men kan elkaar a.h.w. daardoor wekken en bereiken. Ik zou hier het element “naam” willen vervangen door het begrip “kennen”. Wanneer ik een geest ken en ik leef in de stof, dan zal het beeld of de indruk of de invloed die ik mij van die geest herinner, voor mij vaak voldoende zijn om met die geest in contact te komen. Elk verschil in sfeer kan wegvallen op het ogenblik dat deze voorstelling (met weglating van alle verdere details) in mij zo sterk mogelijk bestaat en daardoor onvermijdelijk een antwoord in de ander oproept.
Vrije wil kan natuurlijk ook bepalend zijn. Een entiteit kan door een bewuste wilsacte misschien een deel van zijn kennis onthouden aan degene die hem op een dergelijke wijze zou wekken. Maar alleen wanneer men zich zeer bewust is, kan een dergelijke beperking worden opgelegd. Er is sprake nl. van een samenvloeiing van bewustzijn en dit is het best te vergelijken met vele kleine stromen die samen in de oceaan komen. Het is, wanneer eenmaal de stromen de oceaan bereikt hebben, onmogelijk uit te maken van welk riviertje een bepaalde druppel komt. Evenmin is het mogelijk bepaalde delen van een rivier of stroom terug te halen. Wanneer men dus contacten zou opnemen met entiteiten waarvan men vreest of meent dat zij wat lager staan, zo dient men tevoren een zeker voorbehoud te vormen. Hoe hoger echter de geest waartoe men zich richt, hoe minder een dergelijk voorbehoud belangrijk is en hoe gemakkelijker een algehele openstelling tot resultaten voert.
De samenvloeiing van gedachten, van weten en tot op zekere hoogte van kracht is een zeer normaal verschijnsel. Het bewustzijn van de mens onderdrukt dit meestal. Vandaar dat alle aspecten ervan als magisch, occult of paranormaal worden beschouwd.
Jullie denken. Elke gedachte die jullie uitzenden, is over de gehele wereld voor gelijkgestemden op te vangen. Het zijn slechts hun redelijke processen die hen belemmeren in het ontvangen daarvan, terwijl bovendien hun eigen en zeer persoonlijke associaties de reactie op het ontvangene nog mee bepalen.
Kracht. De gedachtekracht van een mens kan door elke andere mens worden opgevat, in zich opgenomen en worden omgezet in zelfs lichamelijke krachten. Maar wederom: hiervoor is een aanvaarding van die kracht, dus een harmonie, noodzakelijk. Wanneer de doorsneemens deze harmonische wetten niet kent en er daardoor weinig of geen gebruik van maakt, zo betekent dit nog niet dat deze magie berust op iets verbodens of iets onnatuurlijks. Integendeel. Zij maakt gebruik van zeer normale en natuurlijk te allen tijde bestaande eigenschappen zowel van de mens en de geest als van alle werelden waarin men vertoeven kan.
In het Al bestaan twee invloeden. De eerste noemen wij conserverend. Hij tracht het behoud van een bestaande toestand te bevorderen en zal alle vrije energie gebruiken om de bestaande toestand te continueren, ongeacht het aanwezig zijn van tegengerichte krachten. De tweede tendens is: Bij het wegvallen van grenzen egaliseert zich elk niveau. (Denken jullie maar aan vloeistof, dat maakt het jullie misschien wel gemakkelijker) Wanneer elk niveau geestelijk geëgaliseerd kan worden tot een gemiddelde, dan zouden wij kunnen zeggen: Op het ogenblik dat de begrenzingen van het ik wegvallen, zal de werkelijke bewustzijnsvorm, waarop men gezamenlijk converseert, aanmerkelijk liggen boven het niveau van de laagst-bewuste, aanmerkelijk beneden het niveau van de hoogst-bewuste. Elk vlak van communicatie is een gemiddelde. Dit gemiddelde op zichzelf echter omvat dan het totaal van de kosmos. En als een totale omschrijving van de kosmos maakt het voor elk van de deelhebbers (de hoogste zowel als de laagste) een kosmische realisatie mogelijk die dan weer in overeenstemming met eigen wereld en kwaliteiten innerlijk verder verwerkt kan worden tot begrip van kosmische waarheid. Is dit begrijpelijk ?
Hoe kan het gemiddelde de totale kosmos omvatten ?
Heel eenvoudig. Wanneer ik 5000 stukjes heb die op verschillende hoogte staan en ik laat ze allemaal naar één niveau vallen, dan bevat dit 5000 stukjes. Ik heb dus de hoogteverschillen weggenomen, maar het aantal blijft gelijk. De bouwstenen van de kosmos zijn (al is het een fantastisch groot getal) altijd gelijk. D.w.z. er komen geen nieuwe elementen bij en er vallen geen elementen af. Op het ogenblik dat ik een gemiddelde bereik waarin alle delen van de kosmos zijn opgenomen, heb ik dus een totaal kosmische uitdrukking. De wijze waarop deze verwerkt wordt, is voor ieder verschillend. Ze staat in verband met eigen standpunt, met eigen niveau van denken en beleven bv. Maar zij is en blijft kosmisch en de kosmos omvattend en als zodanig binnen de beperking van eigen bewustzijn de perfecte weergave van het Goddelijke in Zijn volle openbaring.
Nu gaan wij dan verder zien wat er nog meer voor mogelijkheden schuilen in dit procedé.
Kracht. Het is voor b.v. een mens onmogelijk om direct de totale goddelijke kracht in zich te dragen of te openbaren. Eén vonk goddelijke kracht zou de doorsneemens gewoon van de wereld doen verdwijnen. Maar het gemiddelde ligt voor de mens nog zo dicht bij zijn eigen wereld, dat zodra de geopenbaarde kracht in de gemiddelde waarde van het totaal der bewustzijnsvormen wordt geopenbaard, deze wel verwerkt kan worden. De hieruit te trekken conclusie is dan: Alle krachten die wij willen gebruiken, zowel ten bate van anderen als – onder bepaalde condities – ten bate van onszelf, kunnen wij het best onttrekken aan het kosmisch gemiddelde. Een poging onmiddellijk te gaan tot het Groot-Goddelijke zou – indien wij al zouden slagen – vaak tot mislukkingen en ontstellende gebeurtenissen kunnen voeren. Het is dan ook voor de groep zowel in zijn magisch streven (kracht) als in zijn esoterisch streven (kennis, hoofdzakelijk van het ik) noodzakelijk zich op het gemiddelde van de kosmische uiting te baseren. In het gemiddelde van de kosmische uiting zijn aanwezig: alle harmonischen die op enigerlei wijze in contact of verband kunnen staan met één der door een magische groep bereikte werelden, zowel als met hun eigen wereld. Waar de vertakkingen van lot en binding in tijd en ruimte praktisch onbeperkt zijn, kan worden gesteld dat op elk moment en op elke plaats te allen tijde praktisch de gehele kosmos in het ik beleefd kan worden.
Nu blijkt ons echter dat deze kosmische belevingen voor sommigen door een voorkeur voor tijdselement of fase (jullie mogen hierbij ook denken aan hetgeen de laatste tijd omtrent reïncarnatie is geleerd) beperkt wordt of gericht wordt. Wanneer de groep bestaat uit wezens die allen gelijke incarnaties hebben doorgemaakt, zullen zij een gezamenlijke voorkeur voor een zeer bepaalde fase in de tijd hebben. Dit benadeelt het totaal der harmonische mogelijkheden. Voorkeur zou dus verdienen: een groep waarbij zowel lagere als hogere bewustzijnsvormen tot samenwerking komen, terwijl daarbij zoveel mogelijk incarnaties uit zoveel mogelijk verschillende tijden aanwezig zouden zijn. Het is niet mogelijk op aarde onmiddellijk een dergelijke ideale groepering samen te stellen. Maar wanneer wij nu niet zo’n groep samenstellen, kunnen wij uit de les toch wel weer profijt trekken. Het is voor ons niet alleen belangrijk om eigen leven en eigen levensfasen terug te vinden, maar tevens om zoveel mogelijk contrasten daarmee te leren kennen en in deze contrasten, voor zover mogelijk, enige harmonie te ervaren. Hoe groter ons bewustzijn van buiten ons liggende normen en hoe harmonischer wij kunnen zijn met waarden die tegengesteld zijn aan ons ogenblikkelijk denken en leven, hoe groter de mogelijkheid dat wij een kosmische beleving of bewustwording zullen kunnen doormaken.
Een volgend punt: Uitgaande van het standpunt dat een groepsvorming als hiervoor omschreven zelden of nooit voorkomt en een poging tot dergelijke groepsvorming over het algemeen toch steeds weer op enkele bezwaren zal stuiten, mogen wij ook nog spreken over het vormen van een persoonlijke binding met bepaalde geestelijke krachten. Hier treedt nl. een vervanging op van de harmonische groepering waarover wij hebben gesproken. De opbouw daarvan is dan ongeveer als volgt:
Het ik leeft bv. in de stof. Het ik kent en ervaart – halfbewust of onbewust zelfs – bepaalde geestelijke krachten die tot verschillende sferen behoren. Het stoffelijk ik, dat zich op deze harmonie baseert, zal uit alle sferen een zekere hoeveelheid lering ontvangen. Deze lering kan verwerkt worden zolang het ik harmonisch blijft met deze krachten. Ook de vermogens (bv. ingrijpen op aarde e.d.) binnen dergelijke geesten gelegen, kunnen mede door het ik en soms zelfs ten bate van het ik op aarde gemanifesteerd worden. Al deze manifestaties echter – daar dient men wel rekening mee te houden – kunnen alleen plaats vinden zolang het ik in harmonie blijft met de geestelijke groep. Men kan nimmer verlangen dat de geestelijke groep met jullie in harmonie blijft.
Dus: Bepaal in de eerste plaats te allen tijde je eigen standpunt. Weet wat je denkt, wat je verlangt, wat er ligt op de achtergrond van je leven. Hoe beter je dit beseft en hoe meer je zelf realiseert wat je drijft in het leven, hoe eenvoudiger het wordt om een band met de geest tot stand te brengen. Waar zelfs onbewuste (dus niet redelijk vastgestelde) of halfbewuste (vermoede maar niet concreet erkende) banden met de geest in dergelijke gevallen werkzaam zijn, mag worden gesteld dat iedereen die vanuit zichzelf met een behoorlijke kennis van zichzelf in de geest zoekt naar harmonie, van die geest antwoord zal verwerven.
Een dergelijke band met een geest of een groep geesten ligt dichter bij de normale voorstelling van de magiër. Waar echter altijd weer de mens verandert, zal het niet mogelijk zijn te allen tijde met dezelfde geestelijke groepen in contact te blijven, vooral waar de wegen van bewustwording voor stof en geest vaak kunnen divergeren. Men moet dan ook leren zich niet in te stellen op vaststaande en blijvende contacten met een bepaalde geestelijke groep, maar men moet voor zichzelf geneigd zijn om – naarmate in het ik een verdere ontwikkeling plaatsvindt – voortdurend opnieuw harmonie te zoeken met geestelijke groepen, die men niet nader omschrijft en die men door de harmonische reacties, in het ik gewekt, zal leren kennen.
Bewust leren kennen ?
Op den duur bewust. Maar dat is een proces waarin de tijdsfactor verborgen ligt. Dus over het algemeen mag worden gezegd dat de erkenning van de groep gaat via onbewust, halfbewust tot bewust. En pas als er een bewust kennen is, is een redelijke omschrijving ervan mogelijk.
In deze gegevens ligt voor velen van jullie de mogelijkheid om – samen met behoud van hetgeen in voorgaande lessen werd gegeven – over te gaan tot een persoonlijk streven, waarbij deze harmonische aspecten het ik aanmerkelijk vergroten, de bewustwording aanmerkelijk versnellen. Nu echter kan ik mij voorstellen dat er onder jullie zijn die zeggen: “Ik zou dit toch nog anders willen horen of zelfs anders willen zien.”
De mogelijkheden die ik jullie omschreven heb, liggen – zoals reeds gezegd – op esoterisch-magisch vlak. Elke zuiver esoterische bewustwording voert op den duur tot dergelijke contacten. Anders gezegd: alle zuivere esoterie, binnen de esotericus voerend tot zelfkennis, maakt hem bewust of onbewust tot magiër.
In de tweede plaats: Het ontnemen van krachten is afhankelijk van harmonieën. Zo kunnen jullie alleen met dergelijke krachten en dergelijke kennis werken, wanneer jullie inderdaad zelf harmonisch zijn. Een dergelijke harmonie veronderstelt ook een zekere gelijkmoedigheid t.o.v. eigen wereld. Op het ogenblik dat men zelf sterk bewogen en emotioneel is in zijn eigen wereld en dit op één punt richt, is nog een harmonie mogelijk. Maar zodra er sprake is van een geprikkeldheid, onrust e.d., zal een dergelijke harmonie in veel mindere mate tot stand gebracht kunnen worden en zullen alle producten daarvan dus ook onvollediger zijn.
Om te komen tot een zo juist mogelijk gebruik van genoemde krachten en ook een zo juist mogelijke ontwikkeling van het ik en de kennis daarvan, wil ik daarom de volgende raad geven: Wanneer jullie zich bezighouden met geestelijke waarden – ongeacht of dit is studie, het werken met geestelijke krachten, geestelijke genezing, arbeid om de mensheid meer licht te brengen, enz. – zorg ervoor dat jullie gelijkmoedig zijn. Realiseer jullie kort voor deze arbeid, hoe jullie je op dit ogenblik voelen. Richt jullie met deze gevoelens tot een onbekende wereld. Wanneer jullie dit hebben gedaan, mogen jullie daarbij de voorstelling voegen van entiteiten die door jullie gekend zijn. Ga eerst dan tot een dergelijke arbeid over. Jullie zullen ontdekken dat de harmonische aspecten jullie niet alleen veel betere resultaten geven, maar dat zij jullie daarnaast veel duidelijker doen zien waar jullie eventueel falen, waar jullie eventueel slagen. Dit kan zover gaan dat er in feite een soort vóórkennis is. Men weet dus van tevoren reeds of men slagen of falen zal. En dit kan heel belangrijk zijn. Door van tevoren te beseffen hoe wij in ons leven (geestelijk of stoffelijk) slagen of falen, kunnen wij ons op de gevolgen daarvan reeds instellen. Wij zijn in staat de zelfoverschatting – die met het slagen gepaard gaat – terug te brengen tot een normale aanvaarding; en ook de mismoedigheid en mistroostigheid, die uit een schijnbare mislukking voortkomt, terug te brengen tot een normaal aanvaarden, een constateren van tekort en zo een aanvullen van tekort.
Wanneer jullie zeggen: “Wij kunnen onze emoties niet beheersen”, zo geef ik jullie voor een deel gelijk. Een deel van jullie wereld is mentaal. Deze mentale wereld kan ten dele beheerst worden. Een deel van jullie wereld is stoffelijk. Die kan ook ten dele – maar niet volledig – beheerst worden. De geestelijke wereld echter onttrekt zich, wanneer jullie in de stof zijn, aan elke beheersing. Zij blijft als zodanig een superieure factor in het totale beleven. Daaruit trek je dan de les dat de gedeeltelijke beheersing van denken de belangrijkste is. Want wie zijn gedachten schoolt en leert beheersen, zal in veel grotere mate harmonie in zich kunnen ervaren. Wie zijn lichaam leert beheersen en op de juiste wijze leert beheersen (dat betekent dus niet een ontzegging of zoiets, maar een meesterschap), zal daaruit eveneens een zo vlot mogelijk, een zo prettig mogelijk leven naar voor brengen, een zo groot mogelijke gezondheid en al wat erbij hoort. Wanneer aan deze beide factoren tegemoet wordt gekomen, zal dus de geest zelf zich zo superieur mogelijk uitdrukken. Zij zal overwicht hebben. Waar de geest het blijvende deel van jullie persoonlijkheid is, zal alles wat vanuit de geest voortkomt, van zeer groot belang zijn en jullie voeren tot die wijze van leven en denken die de voor jullie belangrijkste harmonische waarden beschikbaar stelt.
Het gaat toch om de bewustwording van de geest en niet van de persoonlijkheid ?
Aangezien de geest zich op het ogenblik uitdrukt d.m.v. de persoonlijkheid en de persoonlijkheid het enig kenbare is, het onmiddellijk kenbare, zal de bewustwording van de persoonlijkheid noodzakelijk zijn, wil de geest haar eigen bewustwording d.m.v. de persoonlijkheid kunnen voortzetten.
Houdt u aan de volgende regels:
- Wanneer u onzeker bent, laat u nimmer brengen tot onrust, maar zoek een ogenblik tijd. Wees in die tijd neutraal. Herbeschouw het probleem en neem een beslissing; en wel de beslissing die u meest juist lijkt. Vraag niet of ze juist is. Het zal u blijken dat deze beslissingen over het algemeen niet alleen gunstig zijn – ze kunnen bv. zeer gunstig zijn in stoffelijke zin – maar dat ze daarnaast buitengewoon werkzaam zijn voor uw bewustwording. De wijze waarop u dergelijke besluiten gaat nemen, zal u zeer veel leren omtrent uw eigen persoonlijkheid. De zelfkennis wordt op aanmerkelijk eenvoudige en doelmatige wijze bevorderd en komt in korte tijd veel verder.
- Alle geestelijke problemen die op het ogenblik voor uw denken te ver gaan, zijn voor u onbelangrijk. Houdt u niet bezig met problemen bv. omtrent het al of niet bestaan van God, het wezen Gods e.d.. Neem kennis van de daaromtrent bestaande theorieën, wanneer u dat wilt, vorm u een eigen godsbeeld, maar strijd daar niet over. Elke vraag die niet concreet kan worden beantwoord binnen het ik op basis van verstand, geloof of gevoel, moet terzijde gelegd worden. Door de vragen die u beantwoorden kunt, zo goed en zo juist mogelijk te beantwoorden, verkrijgt u niet alleen harmonie met de voor u belangrijke waarden in de kosmos, maar daarnaast wederom een vergroting van zelfkennis, daar uit de problemen die onbeantwoord blijven, uw eigen tekortkomingen blijken, terwijl uit de beantwoorde vragen blijkt wat voor u in het leven – kosmisch gezien, dus geestelijk – al bereikt werd.
- Richt u bij alles wat u doet niet alleen op de geest en niet alleen op de stof. Tracht alles te maken tot een samenwerking van geest en stof. Tracht niet alleen op geloof af te gaan en niet alleen op verstand, maar laat geloof en verstand steeds samenvloeien. Ga niet alleen af op intuïtie en gevoel, maar houd rekening met alle redelijke elementen die naar voren komen. Indien u steeds beide fasen samenvoegt die tot een oordeel zouden kunnen voeren of tot een handeling en keuze, zo zal u bij elk overleggen een deel van de eigen persoonlijkheid worden geopenbaard. Het gevolg is: vergroting van zelfkennis met daarnaast een grotere aanvaardbaarheid en redelijkheid van handelen en denken.
- Wanneer u ontdekt dat anderen ongeveer gelijk denkend met u zijn, ongeveer gelijke bestrevingen hebben, zo tracht niet hen te zien als concurrenten of onaangenaam, maar voeg u zoveel mogelijk met hen aaneen. Tracht zoveel mogelijk met gelijkgestemden tot samenwerking te komen. Druk deze samenwerking niet in de eerste plaats en alleen stoffelijk uit, maar vooral door het vormen van een geestelijke harmonie. (Gevolgen daarvan kunt u uit het eerste deel verder aflezen.)
- Richt u bij voorkeur bij elke voorstelling van het Goddelijke op een voor u nog kenbaar en aanvaardbaar godsbeeld. Dit behoeft niet een concrete vorm te hebben of een concrete naam, hoewel beide soms voor de mens erg dienstig kunnen zijn. Wel is belangrijk dat de gedachte aan God tenminste gepaard gaat met een voorstelling of een emotie; en wel een voorstelling of een emotie, die ofwel zeer geleidelijk zich wijzigt danwel gelijk blijft. Een dergelijk beroep maakt het u mogelijk op het voor u hoogst bereikbaar kosmisch niveau die entiteiten te ontmoeten of aan te trekken en een beroep te doen op deze entiteiten, voor zover zij met uw leven verbonden zijn. In de praktijk is dit heel vaak de meester van uw golf van bewustwording. Niet alleen dat u wederom door dit aanvaarden binnen de beperking een afgeronder beeld van uw wezen krijgt, maar ook – doordat u uw eigen bewustwordingsgolf, uw eigen meester a.h.w., die u hier binnen het godsbeeld verwerkt als directe openbaring Gods, ziet als een aanvulling van uw persoonlijkheid – dat u daardoor alles, wat binnen uw huidig bestaan (geestelijk) mogelijk is, concreet kunt doormaken, zowel kracht, weten als al het andere.
Wanneer jullie terug willen zoeken in jezelf, dan zullen jullie over het algemeen worden gefrustreerd in de eerste plaats door vooropgezette meningen van het heden; in de tweede plaats door vooropgezette meningen omtrent het eigen ik. Tracht daarom niet terug te zoeken in jezelf. Het is esoterisch-magisch niet belangrijk dat jullie precies weten wat er allemaal in jullie is. Belangrijk is bovenal dat jullie weten wat jullie scheidt van anderen. Het is belangrijker de begrenzingen van je eigen wezen te kennen dan de inhoud. Eerst wanneer de begrenzing geheel gekend wordt, zal men door de daarbij ontstane behoefte vanzelf de verschillende in het ik gelegen waarden scherper leren onderscheiden en t.o.v. elkaar leren afwegen.
Nu zullen jullie zeggen: Hoe moet ik mij een begrenzing voorstellen ? Als jullie als antwoord kunnen geven “dit ben ik niet, dit ben ik wel” op onverschillig welke vraag, ook wanneer het gaat om een eigenschap, om een aanvaarding of verwerping, kennis enz., dan krijgen jullie een beeld van jullie begrenzing. Tracht ook stoffelijk deze begrenzing steeds uit te breiden. Tracht niet zonder meer deze begrenzing te verbreken. Dit kan in de stof alleen via de gevoelswereld, nimmer via het verstand. Een verbreken van de begrenzing heeft alleen zin wanneer wij daardoor hoger geestelijk weten of hoger geestelijke kracht in onszelf zouden willen ontvangen. Zodra wij echter bewust willen leven en onze zelfkennis willen vergroten, is het belangrijk de begrenzing van het wezen uit te breiden. Hoe meer ervaringen, hoe meer delen van de kosmos binnen deze begrenzing komen te liggen, hoe groter het vermogen dat wij bezitten in de kosmos. De grootheid van ons vermogen bepaalt echter ook op welke wijze wij met het totaal van de kosmos harmonisch kunnen zijn en wat wij daaruit aan kennis en kracht voor onszelf kunnen putten.
Nu heb ik hiermee het eerste deel van mijn betoog voor vanavond afgesloten. Willen jullie hierop nog een aanvulling ?
U hebt in het begin gesproken over het verkrijgen van kennis, die in anderen leeft. Nu is bij mij de vraag: hoe ?
Op dezelfde wijze waarop telepathie bestaat. Voorbeeld: Man en vrouw zijn op elkaar afgesteld. De man komt onregelmatig thuis. Toch zet de vrouw altijd zo de aardappelen op dat ze net gaar zijn tegen dat hij thuis komt. M.a.w. harmonie drukt zich uit in een onbewust delen van kennis. Maar in feite is die kennis aanvaardbaar, ze is beschikbaar, want daardoor voelt die vrouw: “Nu zou ik de aardappelen wel eens kunnen opzetten.” Zo kan degene die deze kennis nodig heeft, dus denken: “Nu zou ik eigenlijk wel eens zus of zo kunnen denken” en daarmee rustig het gedachtenproces van een ander binnen zijn eigen gedachtenproces verwerken.
Of een suggestie uitzenden ?
Er hoeft niet eens sprake te zijn van uitzenden hier. Er is sprake van harmonie, van een meeklinken.
Waar wij altijd weer in het leven een keuze moeten maken tussen de weg naar buiten toe en de weg naar binnen toe, zal zeker in de esoterie de vraag rijzen: welke weg is voor mij de juiste of de geschikte ? Hierbij echter wordt veelal de nadruk gelegd op eigen begeren. Mag ik vaststellen dat elk begeren in de mens in feite voortkomt uit een tekort of een vrees voor tekorten ? Dit geldt ook in de geest. Datgene wat je werkelijk begeert, ontbeer je, mentaal of reëel; meer reëel, waar deze regel overal blijft gelden, mag worden gesteld: De mens die de magie vreest, heeft over het algemeen een tekort daaraan. Degene die de magie begeert, zal eveneens daaraan een zeker tekort hebben. Degene echter die de magie beschouwt als een normaal werktuig, zal met deze magie weinig of niets kunnen bereiken, tenzij deze houding uit een voorgaande scholing voortkomt.
In de tweede plaats: Esoterie is zelfkennis. De doorsneemens zal bij zichzelf ontdekken dat zijn zoeken naar zelfkennis in feite een behoefte bergt aan zelfidealisatie. Een soort zelfverheerlijking dus. Zolang een dergelijke behoefte bestaat, is esoterie inderdaad noodzakelijk, maar dan uitgaande van praktische en daadwerkelijke proeven.
Sommige mensen verwerpen alle esoterie omdat ze bang zijn voor hetgeen aan de oppervlakte zal komen. Voor deze mensen is esoterie eveneens belangrijk. Voor hen is nl. eveneens de mogelijkheid geschapen aan de hand van het praktisch onderzoek, niet alleen hun angst te overwinnen maar zichzelf te leren kennen.
Degenen echter die menen esoterisch te zijn, zullen over het algemeen weinig of niets presteren. Hun aanvaarden van de toestand brengt alleen een voortdurend zichzelf spiegelen voort, een soort narcisme, een zelfbewondering. We zullen hiermee altijd rekening moeten houden.
Wij proberen hier dus esoterische scholing te geven. Maar die esoterische scholing heeft alleen werkelijk nut wanneer ze gebruikt wordt. Vandaar dat wij in esoterische scholing zo vaak magische elementen verbergen, omdat velen die hoofdzakelijk esoterisch menen te moeten streven, in feite beter magisch kunnen streven, waar dit voor hen een veel groter nut heeft.
Omgekeerd zullen jullie ontdekken dat wij soms zeer eenvoudig en simpel tot waarheden terugkeren die voor jullie allen – laat ons zeggen – ofwel heel aanvaardbaar zijn of tot nadenken leiden. Jullie zullen begrijpen dat juist de eenvoud in de magie en de esoterie een zeer grote kunst is. Laat ons echter vooral duidelijk zijn.
Het is niet mogelijk, zelfs niet binnen een betrekkelijk harmonische kring als deze, vaagheid te vermijden. Zowel in de magie als de esoterie ligt elke weg voor de mens persoonlijk en dus steeds weer anders. Een groep als deze dwingt tot vaagheid, indien men niet normen wil noemen, die voor enkelingen absoluut onaanvaardbaar of schadelijk zijn en die toch voor de anderen een zekere bruikbaarheid zouden kunnen behouden. Wij moeten proberen een zodanige vaagheid te behouden, dat een ieder uit de gegeven materie zijn eigen bewustwordingsweg a.h.w. kan boetseren. Ik geef jullie dit als een voorbeeld. In de esoterie en in de magie is alles afhankelijk van het persoonlijk werken met gegeven materie. Het is niet belangrijk hoeveel van de gegeven materie je opneemt; wel wat je met hetgeen je dan werkelijk opneemt, doet. Een ieder vormt zijn eigen leven. Maar dit geldt voor de geest evengoed als voor de stof. Zelfs de beperkingen van milieu en omstandigheden, die zo vaak optreden, zijn in feite van weinig belang. Want jullie vormen geestelijk jullie eigen wezen. En of dat een heiligenbeeld is of een gargouille, dat hangt volledig van jullie af. Wat jullie maken van de krachten in de geest zowel als van de gebeurtenissen in het leven, is grotendeels een kwestie van jullie eigen instelling, jullie gave om deze te vormen of te vervormen tot het voor jullie aanvaardbare. Een praktisch hanteren van alle ons ter beschikking staande materialen en waarden is voortdurend nodig.
Wij mogen nimmer verwachten dat ons beeld van aanvaardbaar juist en goed enz. in overeenstemming is met dat van anderen. Dat is duidelijk. Maar wel kunnen wij weten dat, waar wij persoonlijk werken, alleen reeds de gelijkheid van materie waarmee wij werken, harmonie veroorzaakt. Harmonie is dus niet gelegen in de persoonlijke uitwerking, maar wel in de materialen waarmee men werkt. Die materialen verdelen jullie dan als volgt:
Voor de esoterie in de eerste plaats: stoffelijk beleven gekoppeld met gevoelsbeleving; op de achtergrond: hoger doel.
In de tweede plaats: filosofie, studie, gepaard met enige praktijk; doel: bewustwording.
In de derde plaats: een zoeken in wereld en geest naar die waarden waardoor men voor de wereld het meeste kan betekenen ten goede, zonder daarbij teveel aan zichzelf te denken.
Wanneer wij deze drie verschillende factoren noemen, dan hebben wij daarbij dingen opgesomd die schijnbaar esoterisch niet aanvaardbaar zijn of daarin niet thuishoren, maar elke poging om het ik op enigerlei wijze actief te maken in de kosmos is bevorderend voor zelfvorming; en uit elk der drie genoemde richtingen vormt zich het beeld van de persoonlijkheid, van het ik. Wanneer dit beeld niet bezwaard wordt door schuldbewustzijn, door bandeloosheid, door beperktheid of redelijkheid (in de zin van onredelijk zijn tegenover anderen), kan worden gezegd dat men met gelijksoortig levenden en denkenden tot de beste resultaten kan komen.
Magisch strevend kennen wij meer onderscheiden richtingen, waarvan ik er enkele maar niet alle noem.
De eerste groep zoekt aan de hand van bepaalde en zo vaststaand mogelijke procedures een zo groot mogelijke geestelijke kracht uit te oefenen. De tweede groep zoekt door vergroting van eigen bewustzijn, vermogen en kracht een zo groot mogelijke kracht uit te oefenen over geesten en eventueel anderen.
De derde groep zoekt in zich zo zuiver mogelijk de kosmische besluiten waar te maken en deze vanuit zich – dankzij de kosmische kracht – op te leggen aan alle krachten en waarden die op een enigszins harmonische wijze in de wereld de kosmische waarheid zouden kunnen helpen openbaren.
De derde groep is de meest aanvaardbare, maar komt het minst voor. Zij omsluit praktisch alle andere groepen, zowel op het gebied van magie als esoterie. De beide eerstgenoemde groepen kunnen alleen harmonisch zijn met hun gelijken, waarbij dan een zeer sterk onderscheid moet worden gemaakt tussen degenen die zichzelf zoeken in de magie en die de magie gebruiken als iets voor de wereld, dus ten bate van anderen. Alle rituele magie is maar beperkt aanvaardbaar vanuit esoterisch standpunt. Alle niet-rituele magie, gebaseerd op een spontaan gebruik van natuurwetten, is esoterisch aanvaardbaar en bevordert persoonlijkheidsuitdrukking en tenslotte ook persoonlijkheidskennis.
Hiermee heb ik jullie ook weer een paar punten gegeven waarover jullie eens moeten nadenken. En nu wil ik nog een laatste aanwijzing geven.
De magie gaat uit van vaststaande grondregels. Deze grondregels zijn echter slechts regels voor beginners. Op het ogenblik dat men zich bewust wordt in de magie en een zeker meesterschap verwerft, zal men de eenmaal bestaande regels variëren, opdat zij zoveel mogelijk met eigen vermogen in overeenstemming zullen zijn. Dit geldt voor de bewuste magiër, maar het geldt ook voor elke mens en elke geest. Indien wij zoeken bv. naar contact met andere geesten of in de stof naar contact met de geest, zo bestaan daarvoor bepaalde grondregels. Deze grondregels volgt men, totdat men in zichzelf een juistere en betere weg vindt. Volg zoveel mogelijk voor elk contact en elke harmonie uw persoonlijke weg, tenzij dit betekent dat u de harmonie van anderen daardoor zou verstoren. Wanneer jullie zich aan het geheel van deze regels houden, dan kunnen jullie zich aan de hand van hetgeen vanavond en in de voorgaande vier lessen is gezegd, esoterisch en esoterisch-magisch een beeld maken van de weg die je zelf moet inslaan en m.i. daaruit tevens reeds een beeld vormen van hetgeen voor jullie de meest begeerlijke weg is voor – laat ons zeggen – dit stoffelijk leven en de geestelijke achtergronden die daarin bestaan. Ik hoop dat ik door deze korte les heb bijgedragen tot jullie vrijere en persoonlijk meer bewuste tocht naar kennis van het ik, zowel als naar een betere beheersing van jezelf, de materie en de geestelijke krachten die jullie ter beschikking staan. Mijn beste wensen voor een geestelijk streven en jullie geestelijke bewustwording.
Vragen.
Een wereldaanvaarding is het gevolg van een bewust denkproces, hoofdzakelijk gebaseerd op filosofie. Kan men daarbij zijn ik-bewustzijn uitschakelen ?
Bij filosofie is dat heel moeilijk mogelijk, omdat alle filosofie gebaseerd is op bestaande termen (dus een bepaalde wetenschap), waarop men aan de hand van persoonlijk denken (let wel!) een reeks van stellingen opbouwt die op zichzelf niet bewijsbaar is, maar die – naar men meent – logisch aanvaardbaar is. Hier speelt het ik-element dus wel een grote rol. Wanneer de wereldaanvaarding dus alleen aan de hand van een denkproces plaatsvindt, zullen wij moeten opmerken dat zij in de eerste plaats zeer persoonlijk moet zijn en in de tweede plaats zelden volledig is. Je kunt nl. zeer moeilijk alleen aan de hand van een denkproces je wereld volledig aanvaarden. Pas wanneer je zover bent gekomen dat je in je gevoel (dus innerlijk) de wereld eveneens aanvaardt, kan van een werkelijke wereldaanvaarding sprake zijn. En het blijkt heel vaak dat een wereldaanvaarding plaatsvindt zonder dat er enige filosofie kennelijk en bewust mee samenhangt; terwijl we aan de andere kant velen vinden die zeer goede en mooie filosofieën opbouwen, maar niet tot een uiteindelijke wereld-aanvaarding komen. Ik zou dan ook willen concluderen in de eerste plaats: Alleen op een filosofie gebouwd is een wereld-aanvaarding praktisch niet mogelijk voor de mens. In de tweede plaats: Wanneer de filosofie de wereldaanvaarding verklaart, zo zal zij meestal op een innerlijke en emotionele basis berusten en de filosofie moet dan eerder als een rationalisatie van de wereldaanvaarding dan als de oorzaak tot wereldaanvaarding worden gezien.
Ze kan dus alleen als een basis gebruikt worden ?
Je kunt een filosofie als een basis gebruiken, maar alleen wanneer je emotioneel gebonden bent met die gedachtewereld. Want zoals ik al zei, de filosofie zelf rationaliseert in vele gevallen dat wat men aanvoelt. En door dit rationalisatieproces komt men dan tot een aannemelijke verklaring voor zijn eigen leven, levenshouding en levensbeschouwing.
Filosofie is toch gebaseerd op logica ?
Ja, maar logica is een zeer gevaarlijk wapen. Want als wij uitgaan van een stelling die aanvaardbaar wordt geacht over de gehele wereld, dan kunnen we daar zeer willekeurige logische redeneringen aan vastknopen. Denk maar aan de bekende kwestie van het paard dat de schildpad niet kan inhalen. Dat is logica. Maar het is ook filosofie. Want de filosoof bewijst hiermee dat de logica onlogisch is. Maar hij verklaart zijn eigen denkfout niet omdat hij een gang van zaken logisch stelt die in feite niet logisch is, omdat ze niet werkelijk is. Ik mag er bijvoegen dat bv. in de tijd van de grote geleerden, de grote ontdekkingen – ik denk hier bv. aan Roger Bacon, de monnik in Engeland die indertijd zo buitengewoon veel voor de wetenschap heeft gedaan – deze man werd beschouwd als duivels, als slecht, als demonisch, want hij ging uit van proeven en niet van de logica. En daaruit blijkt dus al dat de logica soms zelfs regelrecht kan ingaan tegen de feiten. Dit is voor mij dus een reden om te zeggen: filosofie kan worden gezien als een rationalisatie, maar niet als een denkproces waarop je zonder meer alles kunt opbouwen. Filosofie is alleen juist wanneer alle gestelde feiten daarin juist en bewijsbaar zijn. Maar de doorsneemens filosofeert zonder zijn filosofische gevolgtrekkingen op de proef te stellen. En dat is fout.
Iemand met een ongeduldig, onstuimig karakter zal de actieve weg moeten kiezen, want een mens die geen geduld heeft, zal moeilijk tot een wereldaanvaarding kunnen komen. Toch noemt u als hoofdvoorwaarde voor de magisch-esoterische weg o.a. geduld en zelfbeheersing. Waarom deze tegenspraak ?
Is dat een tegenspraak ? Het is alleen een vaststelling dat iemand die een ongeduldig, een onstuimig karakter heeft, zeer moeilijk tot een wereldaanvaarding komt en dus in de esoterisch-magische weg het over het algemeen niet zo ver zal brengen, tenzij hij eerst leert zijn ongeduld en onstuimigheid te beheersen. Dat is de logische gevolgtrekking.
Bij een inwijdingsgang moet men toch van beide mogelijkheden (praktijk en theorie) de werking ondervinden om tenslotte tot een keus te kunnen komen. Ik kan mij niet voorstellen dat het één het andere volkomen uitsluit.
Wanneer je stelt dat je moet uitgaan van de theorie en de praktijk, dan kun je dat bv. in christelijke zin heel eenvoudig doen. De christelijke theorie is: Heb uw naasten lief gelijk uzelf. Slaat men u op de linkerwang, keer de rechter toe. (En zeg niet net als de boer: Maar de derde klap, jongen, die is voor u.) Dat is verder dus: Strijd niet; dring niemand iets op, maar ga verder als ze je niet aanvaarden. In de praktijk is het precies het tegenovergestelde. Hier kun je wel zeggen dat er ergens een band tussen die twee bestaat. Ja, maar dat is een band die kunstmatig is gelegd. In de praktijk komt het hierop neer: Ik handel. Aan de hand van de gevolgen die mijn handelingen hebben, weet ik wat ze waard zijn. Aan de vrucht kent men de boom. Maar in de innerlijke wereld, in de filosofie geldt: Wat ik in mezelf denk en wat in mijzelf harmonie wekt, is goed. Die twee dingen zijn vaak volkomen verschillend. Eerst wanneer je die twee dingen tegen elkaar gaat leren afwegen, kom je tot een correctie in de eerste plaats van je daad-beleven; je ziet dus de mogelijkheid om andere gevolgen te wekken uit dezelfde daad. In de tweede plaats leer je in te zien dat datgene wat je vrede gaf, niet de volledig juiste weg is, maar dat je die vrede op een andere wijze ook kunt vinden. En dan kom je tot een samenwerking van theorie en praktijk en daaruit is pas een volledige inwijdingsgang mogelijk.
Maar er werd scherp gesteld : of het één of het ander.
Je begint met of het één of het ander.
Ja, juist. En dan kom je vanzelf van het één op het ander en weer terug.
Ja. Mag ik een eenvoudig voorbeeld geven ? U kunt uitgaan van de praktijk. Dus u zegt: Ik doe dit en dat; dat heeft voor mij deze gevolgen; daarin voel ik mij dus prettig. Maar op een gegeven ogenblik moet u zich dat prettig voelen gaan verklaren. U komt dan in de theorie. U gaat dus voor uzelf een gedachtewereld opbouwen waaruit blijkt dat die handelingen dat gevolg moeten hebben. Maar nu hebt u dus theorie en praktijk. Het gevolg is dat u nu moet gaan kiezen, want die theorie gaat verder dan de praktijk ging. Houdt u zich nu bij de praktijk of zult u zich aan de theorie houden ? Houdt u zich aan de theorie, dan is dat heel erg mooi, maar er komt toch een ogenblik dat u dat weer aan de controle van de praktijk moet onderwerpen. En nu kunt u ook omgekeerd beginnen. U moet eerst beginnen met een theorie. Maar er komt een ogenblik dat die theorie op zichzelf niet bevredigend meer is of ze moet praktisch bruikbaar zijn. Is ze praktisch bruikbaar, dan blijkt echter dat de theorie uitgebreid moet worden of dat de praktijk wijziging van de theorie vraagt. En zo ga je verder.
Dus die keuze wordt steeds herzien.
Herzien is niet het goede woord. De keuze wordt steeds aangevuld met nieuwe gegevens.
De actieve weg heeft twee mogelijkheden : a. vanuit het innerlijk; b. vanuit de wereld. Heeft tussen deze twee niet steeds een wisselwerking plaats ?
Neen. Er zijn mensen die vanuit de gevoelswereld handelen, dus vanuit de innerlijke weg. En wat de wereld dan doet of zegt, is eigenlijk maar secundair. Zij blijven steeds van hun impulsen uitgaan. Handelen wij vanuit de wereld, dan gaan wij uit van de wetten van de wereld en die zullen over het algemeen onze gevoelens en onze innerlijke wereld aardig in bedwang kunnen houden. Er is dus altijd een factor superieur in de benadering. En die superieure factor noemen wij dan de heersende, de bepalende. Op deze manier zijn er dus inderdaad twee wegen die wel degelijk scherp van elkaar gescheiden moeten worden. Pas wanneer je veel verder bent in je bewustwording, komt er misschien een ogenblik dat je gevoelswereld en de wereld zelf tot een harmonie kunnen komen. Maar op dat ogenblik moet je daarnaast ook weer zoveel geestelijke waarden bezitten, dat die wegen op zichzelf van minder belang worden.
Er is gezegd : harmonie, zelfs als deze niet kosmisch is. Heeft harmonie niet altijd een kosmische oorsprong ?
Er was eens een orkest. Een trompet en een trombone speelden samen vals, maar toevallig precies gelijk. Ze waren met elkaar in harmonie, maar t.o.v. het orkest waren ze verduiveld disharmonisch. Harmonie behoeft dus niet altijd kosmisch te zijn, maar ze veronderstelt tenminste één gelijke waarde waarmee men volledig harmonisch is. Harmonie vraagt twee waarden, maar vraagt niet onbeperkt en zonder verdere bedingingen de gehele kosmos. Dus niet elke harmonie behoeft kosmisch te zijn.
Er staat : ‘Wie de weg van de twee zuilen is gegaan en de derde zuil (de zuil op de overbrugging) in zich heeft vernietigd, kent in zich het volledig Goddelijke. Waarom moet die zuil vernietigd worden, waar in die zuil de eenheid der tegenstellingen reeds is bereikt?
Er is hier gezegd: de zuil op de boog, ofwel de voortzetting van gedifferentieerd leven achter het z.g. verblindend licht of – wanneer u het anders wilt stellen – boven de bekroning en omvatting van alle kenbare kosmische waarden.
Degene die zich bewust wordt in de kosmos, kan verdergaan in de wereld van het onbekende en herleeft a.h.w. in een nieuwe kosmos. Wanneer hij echter deze nieuwe kosmos in zichzelf vernietigt, wordt hij een met zijn eigen kosmos. En in het wezen van deze kosmos is hij tevens identiek met elke mogelijke kosmische wereld, ongeacht de sferen of werelden waaruit ze zijn opgebouwd, daar de Persoonlijkheid die alle dingen gelijkelijk schept, in alle gelijkelijk aanwezig is. Dientengevolge dient men de zuil van het z.g. hoge of lichtend verschijnsel in zichzelf te vernietigen en daarvoor in de plaats de aanvaarding van het totaal te stellen. Dat is de zin van deze woorden.
U stelt dat de praktische esoterie gebaseerd kan zijn ofwel op een zeer nauwkeurig omschreven en bepaalde inwijdingsschool en dan ook maar in één richting; dan wel op kosmische harmonie, maar dan door het ik op de wereld gericht en geprojecteerd. Mijn vraag is tweeledig: Is niet het doel van elke inwijdingsschool de bewustwording van God in het ik, wat men door de spreuk “Ken uzelve” tot uitdrukking brengt, zodat de ene richting waarover u spreekt feitelijk universeel is en alle scholen omvat, daar alle deze kosmische bewustwording beogen ?
De tweede vraag is: Impliceert dit streven niet dat het ik op de wereld gericht en geprojecteerd wordt ? Hoe zou anders de kosmische bewustwording kunnen worden verkregen ?
Bij de behandeling van het vinden van de eenheid der tegenstellingen stelt u dat als dit is gelukt, wij weer gaan beginnen waar wij eens in de tegenstellingen zijn aangevangen. Kunt u verklaren hoe dit te rijmen is met de verworven bewustzijnsverdieping ?
Wat die laatste vraag betreft, kan ik het mij heel erg gemakkelijk maken, wanneer ik u mag aanbevelen de esoterische les, gegeven naar ik meen op de laatste of voorlaatste vrijdagavond, na te lezen en wel waar het gaat over het piramidevoorbeeld in de esoterie.
Wat betreft de andere vragen kan ik dit stellen: Op het ogenblik dat men volgens nauwkeurig gestelde regels en beperkingen (want dat zijn het in feite, ongeacht de ruimheid die ze in zichzelf schijnen te bevatten) streeft naar een kosmische bewustwording, is dit streven eenzijdig. Want elke beperking betekent uitsluiting van een deel van het eigen wezen. Daardoor ontstaat een onderdrukking van grote delen van het eigen ik (zowel geestelijk als stoffelijk) en dus ook een eenzijdige ervaring en openbaring. Wanneer men de innerlijke weg echter volgt en zichzelf dus volledig in de wereld projecteert, dan doet men dit niet aan de hand van een oordeel dat d.m.v. regels door anderen is gesteld, maar men uit zich volledig zoals men is. Men doet dit echter in harmonie met alle dingen. En het is juist dit zich geheel uiten in harmonie, dat het gehele proces onmiddellijk kosmisch maakt. Bij de eenzijdigheid kunnen wij komen tot beperkt kosmisch begrip en uit dit beperkt kosmisch begrip zullen we moeten terugkeren tot een volledig kosmische beleving, nu niet meer gebonden aan een bepaalde esoterische school of aan zeer bepaalde regels en richtlijnen, maar volledig uit onszelf voortkomend.
Nu wil ik t.o.v. vraag drie nog even kort dit opmerken: Wanneer u een bepaalde reeks van innerlijke bewustwordingsvormen hebt doorgemaakt, staat u op het punt van uitgang. D.w.z. de totale levensloop en levensgang in elke kosmos is voor de ziel te allen tijde uit te drukken als kringloop. Wanneer de verdieping innerlijk optreedt, kan de betekenis van de kringloop zich wijzigen, maar op zichzelf blijft zij gelijk. Wanneer echter de volledige bewustwording wordt bereikt, is men de totale cirkel en niet slechts een deel ervan. Hierover is overigens reeds in één der lessen gesproken.
De volmaaktheid van de schepping is voor sommige strekkingen een grondbeginsel. Waar wij niet de totaliteit beleven, maar slechts een fragment van die totaliteit, is deze schepping voor ons beleven niet volmaakt. Dit is slechts een bewustzijnskwestie, want volmaaktheid kan niet onvolmaakt zijn. Maar heeft het dan nog zin iets te bevorderen of af te remmen in de wereld der verschijnselen ? Dan is wreedheid en misdaad toch evenzeer een deel van de volmaaktheid ?
Ongetwijfeld. Wanneer wij stellen dat God eenmalig en volmaakt Zijn wezen heeft geopenbaard en als zodanig de totale schepping volmaakt is, zullen we steeds weer stuiten op de onvolmaaktheid der dingen die wij zelf ervaren. De stelling “Het is hier ons eigen bewustzijn dat ons de onvolmaaktheid doet zien en de volmaaktheid voor ons verhult” is o.i. volledig juist. Echter blijft er één vraag: nl. de vraag of het tot de vervolmaking van bewustzijn behoort om actief de onvolmaaktheden te bestrijden, ongeacht het feit dat dit in zich misschien zinloos is of dat men in een aanvaarden van het onvolmaakte verder moet gaan. Daarbij zou ik de volgende elementen naar voren willen brengen.
In de eerste plaats: Wanneer ik in mijzelf tracht iets te verbeteren ofwel in de wereld onrecht, onjuistheid, wreedheid e.d. tracht te bestrijden, zo doe ik dit toch zeker vanuit mijn eigen begrip van goed, dus vanuit een voorstelling van hetgeen de volmaaktheid moet inhouden. Dat dit begrip eenzijdig is, is het gevolg van mijn eigen ontwikkeling en bewustwording. Ik kan dus die waarden niet begrijpen. Maar zou ik ze aanvaarden zonder in staat te zijn hun rol in het geheel te bevatten, zo zou ik tot een geestelijke stilstand komen en mijn eigen bewustwording benadelen. De bestrijding van het kwaad, het onaanvaardbare in de wereld, is dus niet het bestrijden in feite van de bestaande toestanden of van een onvolmaaktheid in de goddelijke schepping; maar het is het in onszelf actief blijven om door voortdurende ervaringen – dankzij deze strijd – een steeds juister begrip te krijgen van wat volmaaktheid in feite is. Zo kan het begrip dat wij in onszelf dragen en het contact dat wij vanuit onszelf kunnen hebben met de goddelijke werkelijkheid, ongetwijfeld door een strijd voor het goede aanmerkelijk worden bevorderd.
In de tweede plaats zou mogen worden gesteld dat wreedheid, hardheid, wat u noemt zonde, verval enz., ongetwijfeld een deel van de volmaaktheid uitmaken, want anders zouden ze niet kunnen bestaan. Er blijft echter de vraag of wij deze dingen wel juist zien en begrijpen. Wij zullen dus moeten trachten deze verschijnselen beter te begrijpen. En een begrijpen houdt in dat wij zo niet bestrijden zonder ze eerst beschouwd te hebben. Bovendien dat wij zeker niet mogen uitgaan van het standpunt : ‘ik vind het niet goed, dus is het niet goed’. En verder zou hier de gevolgtrekking aan verbonden zijn dat wij – oordelend vanuit een zeer beperkt en persoonlijk standpunt – goed en kwaad over de gehele wereld willen meten aan onze eigen gedachten, niet eens aan onze eigen daden. Wanneer we dit doen, is het reeds duidelijk dat de maatstaf verkeerd is. Daarom lijkt het mij beter om slechts te strijden tegen onrecht, onrechtvaardigheid, wreedheid etc. in zoverre dit noodzakelijk is volgens ons eigen gevoelen en inzicht, met de wetenschap dat wij daarbij waarschijnlijk weinig zullen bereiken, maar dat wij in feite voor onszelf een juister inzicht krijgen en aan de hand van onze ervaringen een beter begrip zullen krijgen voor de werkelijkheid die er achter verborgen is.
En de derde opmerking die ik zou willen maken, is deze: Wanneer de mens de goddelijke volmaaktheid kent, kan hij niet meer als mens bestaan. Want het ogenblik dat u nu kent, is slechts een heel klein brokstukje ruimte en tijd van een volmaaktheid die ongetelde sferen en eeuwen omvat. Zo is het feit dat men mens is volgens eigen bewustzijn en leeft gecentraliseerd in een menselijk lichaam, op zichzelf reeds een bewijs voor een tekort aan begrip voor de werkelijkheid. Wij kunnen echter dit begrip alleen uitbreiden wanneer wij bv. in het menszijn ons begrip eerst tot verschillende sferen uitbouwen en op den duur ook andere wezens die tot nog toe als “niet-ik” zijnde beschouwd werden, in dit ik-begrip kunnen opnemen. Elk streven onzerzijds dat – juist of onjuist – erop gericht is harmonie te scheppen tussen onszelf en andere sferen en werelden dan wel andere wezens, elk streven van onszelf uitgaande dat erop gericht is anderen geluk te bezorgen volgens ons beste begrip, mits wij hun vrijheid daardoor niet beperken, is dus niet alleen aanvaardbaar, maar zelfs noodzakelijk. Want alleen zo kunnen wij uit deze zeer enge beperking van leven komen tot een overzicht van het totale leven en dus ook tot een begrip van de volmaaktheid die God in Zich draagt, uit Zich voortbrengt en ook in ons openbaart.
Dus het is eigenlijk onze beperktheid die ons doet streven naar verbetering ?
Inderdaad. Maar het is alleen ons streven naar verbetering dat het ons mogelijk maakt onze beperktheid te overwinnen. Dat vloeit er ook uit voort. Dat is nu eenmaal de boom van kennis van goed en kwaad. Vanaf het ogenblik dat je oordeelt, kun je God niet meer redeloos aanvaarden. Dientengevolge moet je je bewustworden van de rede die er in schuilt, eer je tot een aanvaarding kunt komen. En om dat te doen, moet je eerst ervaring hebben en die ervaring krijg je alleen dus door zoveel mogelijk de zaak ten goede te richten volgens je eigen idee.
Maar het voorbeeld dat in de les gegeven werd, voor degene die aanvaardt (de innerlijke weg gaat), die zou dus alles wat hem in zijn leven overkomt en wat anderen overkomt, moeten zien als een uiting van de goddelijke wil en er zich dus niet tegen verzetten en er niets aan veranderen.
Neen, omdat hij de innerlijke weg gaat. Maar die innerlijke weg gaan, is heel wat moeilijker dan u denkt. Veel mensen menen dat die innerlijke weg een kwestie is van denken, maar dat is niet waar. De innerlijke weg gaan, is een kwestie van een leven met alle krachten en alle sferen gelijktijdig. Daaruit volgt dus wel dat als je die innerlijke weg gaat, je eigenlijk passief moet worden. Het beste voorbeeld van een beginfase hiervan is het verzet zoals Gandhi dat gepredikt heeft. “Ik weiger onrecht te doen. Ik weiger onrecht te aanvaarden. Maar ik zal geen hand opheffen om onrecht de wereld uit te helpen behalve door mijn eigen passiviteit. En mijn actieve steun geef ik alleen aan degenen die dit begeren.” Dat is het begin.
Kunt u iets dieper ingaan op de eenheid, waarbij naar buiten toe geen scheiding wordt erkend tussen de individuen, doch waarbinnen elk individu zijn eigen wezen blijft behouden ?
Ik mag het misschien heel eenvoudig zeggen, want om daar nu dieper op in te gaan, is eigenlijk niet nodig. Hebt u wel eens aan een menselijk lichaam gedacht ? In een menselijk lichaam zijn een oneindig aantal cellen samengebracht. Elke cel is zichzelf. Maar wanneer je het onderscheid tussen de cellen vergeet, worden ze tot weefsels. En wanneer je het onderscheid tussen de weefsels vergeet, komt er de lichamelijke vorm (het voertuig) mens of dier uit voort. Zo is het ook wanneer wij die innerlijke weg gaan. Wij erkennen geen feitelijk onderscheid meer tussen de individuen. We gaan niet zeggen: mijnheer Jansen doet zus, maar Pieterse doet zo. Neen, we gaan zeggen: de mensheid doet. En: de geest doet. We gaan geen individuen meer erkennen. Dan bekijken we dus al i.p.v. de cellen van het goddelijk lichaam a.h.w. de weefsels en zullen we dus veel beter kunnen begrijpen wat er zich in afspeelt; en zullen wij vóór alles ook begrijpen hoe wij – in die weefsels opgenomen – een zeer bepaalde taak en werking hebben, alleen al door het feit dat we bestaan. Dat is alles wat ik meen erover te moeten zeggen.
Ja, het beeld is duidelijk. Maar u hebt toch ook eerder gezegd dat er bepaalde groepen zijn die a.h.w. samensmelten en als een eenheid naar buiten optreden ?
Inderdaad, maar dat is de kwestie van de geest en dat is o.m. behandeld aan de hand van het begrip tweelingzielen. Dat is nu weer een kwestie van entiteiten die zich daarvan bewust zijn geworden t.o.v. elkaar. Die gaan elkaar dus bewust aanvullen. En dan mag ik daar weer als voorbeeld nemen: Er zijn een aantal weefselcellen en die maken samen a.h.w. een klein wigvormig element uit van de vele elementen waaruit een spier is opgebouwd. Dat is dus die vorm. Maar dit is een kwestie van bewustzijn. Dus het voorbeeld op zichzelf geeft aan hoe het in feite is. Hetgeen u citeert, wil alleen zeggen dat men dus tot dit begrip kan komen door a.h.w. de innerlijke begrenzingen te verbreken en naar buiten toe elkaar voortdurend en geheel aan te vullen en zo een eenheid te worden voor de buitenwereld. Zoals het lichaam ongetwijfeld uit onnoemelijk veel verschillende cellen enz. bestaat. Als u alleen die verschillen van de cellen die er in het menselijk lichaam zijn, moet gaan opsommen, dan hebt u wel even tijd nodig. Toch is het naar buiten toe één lichaam, omdat hun onderlinge verhouding en samenwerking naar buiten toe het geheel als één entiteit doet fungeren, materieel. Over de bezieling zullen wij dan verder niet eens praten.
In het voorbeeld van die ketting, dat u de vorige maal hebt gegeven, is daar een schakel dan ook een voorbeeld van zo’n eenheid ?
Dat kan heel goed zijn, bv. een schakel in een ketting van tijd. Laten we zeggen: er is de keten van de tijd; en daarin is een bepaalde groep. Wanneer die bepaalde groep tot eenheid wordt, wordt ze een schakel. En wanneer de groep dus zo haar werk vervuld heeft, laat zij niet achter een totaal onafgemaakt, uitgerafeld stukje wereldwerk, maar een afgesloten periode. En zodra die ring afgesloten is, de periode dus voltooid is, kun je voortgaan naar de volgende schakel en zal je daarvan ook weer deel kunnen uitmaken of van een verderop liggende schakel.
Dus dat kun je beschouwen als een voorbeeld van zo’n eenheid ?
Ja. Dat kun je eventueel doen. Ik vind mijn eigen voorbeeld mooier, maar dat is ongetwijfeld ijdelheid.
Kan men het begrip liefde vertalen door samenhorigheid ?
Ik zou het niet graag doen. Want in een kudde bestaat een enorm gevoel van samenhorigheid, maar dat is nog allesbehalve liefde. Er zijn families waarin dat samenhorigheidsgevoel zo groot is, dat men naar buiten toe als een eenheid optreedt, maar naar binnen toe kunnen ze elkaars bloed wel drinken. Dus ik zou liefde niet graag willen vertalen met het woord samenhorigheid. Ik zou liefde – u hebt de vorige keer verschillende definities ervan gekregen – willen vertalen als bewust gevormde eenheid waarbij men de ander als deel van zichzelf aanvaardt en zichzelf als deel van de ander beschouwt; onafhankelijk van alle verschijnselen, dus zonder enige conditie.
Kunt u er niet één woord voor geven ?
Ik geloof dat ik liefde misschien het best kan aanduiden als persoonlijkheidsversmelting. Dat geldt nl. zowel voor het wereldlijke als voor het kosmische en alle tussenliggende dingen. Het bewustzijn van de goddelijke liefde eveneens, versmelting van het ik met het Goddelijke enz.
Op Goede Vrijdag besprak de eerste spreker Jezus’ leven en sterven, gezien als een analogie van de oeroude vruchtbaarheidsmysteriën. Jezus’ offer was het aanvaarden van de kruisiging. En hoe moeten wij een dergelijk offer terugvinden bij de Eleusinische mysteriën, waar Demeter de plantengroei stopzet om haar dochter terug te brengen, wat slechts gedeeltelijk lukt. Welk offer bracht Ishtar om Tammuz terug te winnen en Aphrodite om Adonis te doen herrijzen ?
Dat is een tamelijk ingewikkelde mythologische vraag. Ik zal het algemeen beantwoorden. In alle gevallen is er een verloochening van eigen positie en mogelijkheden, waar men – totaal levend in de ander ongeacht de resultaten – tracht om de ander te bevrijden. De overeenkomst bv. tussen Demeters resultaat en dat van Ishtar spreekt al haast vanzelf.
Wanneer wij hier spreken over de oude vruchtbaarheidsmythen, de oude vruchtbaarheidsgodsdiensten, dan maken wij m.i. een onderscheid dat eigenlijk niet gemaakt mag worden. Mag ik u erop wijzen dat Jezus ook spreekt over het graan dat gezaaid wordt ? Een deel valt in de vruchtbare aarde en een gedeelte op het gesteente en een deel op de weg en wordt vertreden. Hier hebt u precies hetzelfde. In de christelijke leer speelt het vruchtbaarheidselement een veel grotere rol dan men in onze moderne tijd wel wil aanvaarden en beseffen. Het offer is altijd weer gelegen in een vorm van sterven. Of dit nu is de stilstand van de wereld (Ishtar, Demeter enz.), of het is de stilstand van een persoonlijk bestaan (eigen offerdood), ofwel wordt het eenvoudig verwerpen van bepaalde delen van de wereld, of het in zich opnemen van bepaalde delen van de wereld (de Indra-mythe bv.), dan zien wij toch steeds weer dat de hoofdzaak ervan is : een zichzelf vergeten voor het geheel en uit deze zelfvergetelheid het voortbrengen van vruchten; maar vruchten, die over het algemeen niet volstrekt zijn, maar die bestaan uit tegendelen. In de oude leerstellingen altijd weer een zomer-wintertegenstelling. In de christelijke leer ongetwijfeld de tegenstelling dood en herrijzenis. De tegenstelling ondergang (het oude testament) en leven (het nieuwe testament) enz. Dus deze gedachtegang van het offer is in feite een ontkenning van het ik als zodanig, terwijl dit ik gelijktijdig als deel van het geheel ten bate van het geheel wordt gebruikt.
In elk offer echter blijkt dat in de openbaring (het geopenbaarde) de tegenstelling of de tweeledigheid moet blijven gehandhaafd, omdat anders de openbaring op zichzelf niet meer kenbaar zou zijn. Ik geloof dat ik hiermee het voornaamste antwoord heb gegeven.
In alle mysteriespelen (waar u hier op Eleusis doelt) en in praktisch alle mysterie-leren vinden wij het element van het offer inderdaad terug. Niet in de eerste plaats, vrienden – zoals men misschien zou denken – als een offerande, maar als een toebehoren. Een één-zijn-mét. Het principe van het ware offer is dan ook altijd vrijwilligheid en een vrijwillig voor anderen handelen; dus als deel van anderen voor dezen volbrengen. Het is op deze basis dat b.v. Tammuz terugkeert. Het is op deze basis dat Jezus herrijst, enz.
Wanneer u dit beseft, dan kunt u daar esoterisch ook uw les uit trekken. Het gaat noch in het offer, noch in de inwijdingsleer om de wijze van offerande en zelfs niet om het resultaat als zodanig. Het gaat om het feit dat een bepaalde persoon of persoonlijkheid optreedt als vertegenwoordiger van het geheel. Men steelt voor de mensheid het vuur van de hemel (Prometheus); men sterft om de mensheid van de zonden te verlossen, enz. Daarbij blijkt dus in feite dat één wezen in zichzelf (en dat sluit volledig aan bij hetgeen hier voorgaand behandeld is) zich vergeten kan als persoonlijkheid en kan worden tot bewuste vertegenwoordiger van het geheel; zich bewust versmeltend met allen en als zodanig voor allen gelijktijdig volvoerend. Dit vinden wij in de oudste offergedachte; dit vinden wij in de kinderoffers aan bepaalde Baäls; dit vinden wij zelfs in de offergedachten van bv. Kaïn en Abel. Men wil door het offer de eenheid met God tot uitdrukking brengen. Ik breng een offer van vruchten, want de vruchten der aarde zijn mijn voeding. Maar ze zijn uit God; ik zend ze naar God terug; dus zal God door de voeding in mij zijn. En vandaar ook dat Kaïn de duivel in had toen zijn offer niet werd aanvaard volgens zijn idee. En dat kwam weer voort uit het feit dat hij niet besefte dat het ware offer van het levende is “vrijheid” en niet “dood”. Ofschoon voor de mens de enige absolute vrijheid de dood is. Maar dat is weer een diepzinnigheid waarop ik niet verder zal doorgaan.
Ik hoop dat ik hiermee iets duidelijk heb gemaakt van deze analogieën en jullie dus ook duidelijk heb gemaakt wat de spreker in feite heeft betoogd. Maar opvallend is één ding in dit betoog, nl. dat Jezus niet alleen behoeft te worden gezien in een uitzonderingstoestand, maar dat dit rustig kan worden gezien als iets wat hetzij in werkelijkheid, hetzij in mythen en sagen door de gehele geschiedenis der mensheid bekend is en klaarblijkelijk behoort tot een menselijke behoefte, nl. d.m.v. het offer te communiceren met de Godheid.
Bij de Eleusinische kwestie zet Demeter de plantengroei stop omdat haar dochter geschaakt is door Pluto en die wil zij terug hebben. Wat heeft nu dat stopzetten van de plantengroei met het offer te maken ? Offert zij hiermee haar eigen wezen als godin van de vruchtbaarheid op, door de vruchtbaarheid stop te zetten ?
Demeter is de bezieling van de aarde. Demeter leeft zolang er leven is op aarde. Als zij alles stopzet, sterft zijzelf. Dat is ook haar enige methode. Zij maakt zichzelf dus tot iets wat eigenlijk niet meer is en als zodanig Pluto’s rijk niet alleen betreden kan, maar zelfs kan ontkomen. Het niet-bestaande is niet begrensd en daardoor kan zij al die dingen doen.
Men zou ook kunnen zeggen dat haar offer lag in het feit dat Kore zes maanden beneden blijft en zes maanden boven is.
Nee. Dan komen we weer in de oude Balder-sagen enz. terecht. Daarin ligt geen offer. Dat is de tegenstelling. De tegenstelling is het resultaat van het offer en de tegenstelling maakt de bewustwording mogelijk, waardoor het offer overbodig wordt.
Meditatie: Verantwoordelijkheid.
De Schepper heeft het Al geschapen. Het is Zijn wil en het Al is voortgebracht uit Zijn wezen. Uit Zijn eeuwigheid vormt Hij de tijd, en daarom draagt Hij voor al het zijnde zelf de verantwoordelijkheid.
Maar de mens, in ziel als beeld van God geschapen, schept uit zichzelf in de tijd een wereld van gedachten en van daden. Voor wat hij in zich schept – niet voor wat de wereld is – draagt hij dan de verantwoordelijkheid.
Ik kan niet verantwoordelijk zijn voor wat anderen brengen, voor wat anderen doen. Ik heb de macht niet de geest het denken te benemen, het leven uit te blussen of een oordeel te spreken omtrent goed en kwaad. Maar ik heb wel degelijk de macht al wat in mij bestaat samen te voegen tot wat ik ken als licht en goed, aanvaardbaar, deel van het goddelijke Zijn. ‘t Is daar dat mijn verantwoordelijkheid gelegen is.
Ik ben niet verantwoordelijk voor dwaasheden van anderen. Maar indien ik weiger om wat in mij leeft tot daad te doen worden en hen van hun dwaasheid te overtuigen – zo het mij mogelijk is – ben ik voor mijn falen het innerlijk weten tot uitdrukking te brengen, verantwoordelijk.
Wanneer ik de kracht neem van de geest of de kracht van God en ik werp die kracht uit in de wereld, is zij deel van God en heb ik voor die kracht zelf geen verantwoordelijkheid, maar wel voor de wijze waarop ik tracht haar te gebruiken. Dat wat ik doe, zélf en niet het gevolg dat het baart, is mijn verantwoordelijkheid.
Indien wij stellen dat God voor alle dingen verantwoordelijk, voor alle dingen aansprakelijk is, dan is er niemand die dit kan bestrijden. Want Hij is het Die in alle dingen leeft, het Al in stand houdt en alles mogelijk maakt. Maar wij dragen in onszelf (laat ons dat niet vergeten) de mogelijkheid om al wat God doet, te zien op onze eigen wijze. Wij dragen in ons de mogelijkheid om licht te vertekenen tot het ons duister wordt en het duister ons als het helderste licht schijnt. Wij zijn in staat om onszelf de leugen voor te houden als een lichtende waarheid en de waarheid zelf te bezoedelen tot ze de smerigste leugen lijkt. Dat doen wij in onszelf en daarvoor zijn wij verantwoordelijk.
De mens meent vaak: Ik ben verantwoordelijk voor de gevolgen van mijn daden. Maar dat is niet juist. Ik ben voor mijn daden verantwoordelijk, niet voor de gevolgen. De daad ken ik, ze komt uit mij voort, ze is een deel van mijn gedachten en van mijn leven, van mijn wezen. Maar de gevolgen ervan kan ik niet overzien. Zij zijn deel van het spel van machten, groter dan mijn eigen vermogen tot denken. Zij zijn het gevolg van werkingen die ver liggen buiten mijn eigen wezen en die misschien miljoenen mensen omvatten of ongetelde aeonen van jaren en sferen. Daarvoor kan ik niet verantwoordelijk zijn. Ik kan alleen verantwoordelijk zijn voor wat ik zelf doe, voor wat ik zelf denk en wat ik zelf ben.
Voor wat ik ben, kan ik alleen in zoverre mijzelf verantwoordelijk achten, dat ik de grondeigenschappen van mijn wezen moet aanvaarden. Maar elk handelen tegen mijn erkende goede kant, tégen het lichte dat in mij woont, moet ik zien als een deel van mijn eigen verantwoordelijkheid.
Verantwoordelijkheid gaat ver, want niemand kan de verantwoordelijkheid voor zijn innerlijke wereld overdragen aan anderen. Er is geen priester die jullie vergeven kan wanneer jullie in jezelf tegen jezelf handelen. Er bestaat geen wijsgeer die het duister dat jullie in jezelf hebben opgeroepen, tot licht kan maken. Dat kunnen jullie slechts zelf.
Ik wil verdergaan. Onze God moet een rechtvaardige God zijn, nietwaar ? Dan is er geen God Die kan veranderen wat wij in onszelf wensen, ook wanneer de uiterlijke vormen voor Hem volledig beheersbaar blijven. Voor wat in ons is, zijn wij aansprakelijk. Dat is het doel van de tijd en van ons wezen waarvoor wij verantwoordelijkheid dragen. Alle disharmonie die wij wekken, daarvoor zijn wij verantwoordelijk en daarvoor boeten wij ook in zekere zin.
Wanneer je moet spreken over verantwoordelijkheid, dan kun je dat t.o.v. de grootste krachten van de kosmos in de volgende zin stellen: Gij hebt mij geschapen, Gij vormt de wereld waarin ik leef en het voertuig dat mijn bewustzijn draagt. En hiervoor zijt Gij alleen aansprakelijk. Maar in mij draag ik iets wat meer is dan de uiterlijke vorm, meer dan de wereld; ja, God, meer dan het feit van de schepping zelf : het kennen van mijzelf, het erkennen van waarheid en van licht, van de kracht die in mij woont en die Gij mij vrijelijk en onbeperkt hebt gegeven. En zie, zo ik voor het Al aansprakelijkheid ontken, hiervoor en hiervoor alleen zal ik ze aanvaarden. Want hierin en hierin alleen is mijn werkelijke leven gelegen. Ik kan de wereld niet bepalen waarin ik leef. Dat doet Gij, grote krachten van de kosmos. Ik kan de sfeer niet vormen waarin ik leef, want dat is een complex samenstel van vele dingen en ik weet niet in hoeverre, Gij, grote geesten, niet tenslotte het kader vormt waarbinnen zich mijn leven in een sfeer zal afspelen. Deze dingen laat ik U. Deze dingen kan ik niet persoonlijk dragen, noch kan ik mij daarvoor aansprakelijk achten. Ik kan ze slechts aanvaarden, meer blijft mij niet. Gij zijt machtig en scheppend en ik ben nog klein en niet volbewust.
Maar wat ik ben in die wereld, daarvoor wil ik alle verantwoordelijkheid aanvaarden. Gij hebt mij een weg getoond, maar ik ga de weg die mij bevalt, de weg die ik kies en niet de weg die Gij mij wijst. En daarom ben ik daarvoor verantwoordelijk. Ik ben vrij om te gaan.
Ik leef, maar in mij leven de gedachten en de beelden die niet Gij mij opdringt, maar die ik in mijzelf wens en die uit mijzelf voortkomen. Datgene waaraan ik toegeef, dat beheerst mij; en datgene wat ik ontken, kan ik onderdrukken. Daarom ben ik daarvoor verantwoordelijk. Voor mijzelf ben ik volledig aansprakelijk, God. Maar voor alles wat ik doe in Uw wereld, wat ik doe in Uw schepping, wil ik aansprakelijk zijn voorzover het in mij ligt. En wat buiten mij ligt, is Uw terrein, niet het mijne. Indien ik mij daarvoor aansprakelijk zou stellen, ik zou een deel van Uw wezen en Uw wereld voor mijzelf opeisen; een dwaasheid, omdat ik het niet eens bevatten kan. Ik ben verantwoordelijk voor al wat ik ben, voor al wat ik doe, in mijzelf en uit mijzelf. Laat dit voldoende zijn.
Laat mij dan deze verantwoordelijkheid dragen. En leer mij met de werelden die Gij mij schept, op welke wijze deze verantwoordelijkheid het best gedragen wordt. En leer mij hoe de wereld die in mij geschapen is door mijzelf – al is het vanuit Uw wezen en Uw kracht – het best kan beantwoorden aan Uw werkelijkheid en Uw wezen. Opdat ik eens ook deze verantwoordelijkheid neerleggen mag, wetend deel te zijn van Uw schepping, wetend wat ik ben in Uw schepping en erkennend, dat – waar alle dingen uit Uw wil komen – mij slechts het verheugd ondergaan, het vreugdig aanvaarden van het totaal van het zijnde overblijft. Dit en dit alleen, mijn God, vraag ik U. Deze verantwoordelijkheid weet ik te dragen en zal ik dragen, tot het einde is bereikt.
Alleen wie zo zijn verantwoordelijkheid durft uit te drukken, weet wat verantwoordelijkheid is. Maar wie zich laat opschroeven en opjagen tot het dragen van verantwoordelijkheden die niet in hem leven en niet in zijn gedachten bestaan, maar slechts uiterlijk zijn, is een dwaas, een pion op het schaakbord, waarmee groteren en anderen spelen, slaaf van een toeval dat hij niet beseft. En daardoor vaak ontrouw aan zichzelf en de verantwoordelijkheid afwijzend voor het enige wat van waar belang is: eigen innerlijk leven, eigen innerlijke groei en eigen innerlijk bewustzijn, plus alle bewuste uiting daarvan.