Mededogen

image_pdf

19 oktober 1954

Het mededogen op zichzelf is iets wonderlijks Wanneer u denkt, dat die grote wereld vol van mensen, wanneer je denkt aan al die sfeer, vol van lijdende geesten, dan wordt je werkelijk tot mededogen bewogen. Je voelt iets van dat lijden in jezelf. Denk nu alleen eens een keer aan de wereld: Uw eigen wereld. Denk eens aan al die mensen, die daar gaan door stormvloed, door aardbeving beroofd van huis en haard, beroofd van al wat ze dierbaar en lief was. Mensen die daar gaan, kil, huiverend, ziek, gebroken en gewond, die zoeken en zoeken en niet kunnen vinden de vrede, waarnaar ze verlangen, die in hun hart steeds terug hunkeren naar een verleden, dat nooit meer komt. Dan voel je in jezelf een bewogenheid, waardoor je voor die mensen alles zou willen zijn, wat zij missen. Dat is nu mededogen, niet …. medelijden! Oh, neen, weet u, wanneer je medelijden zegt, dan denk ik altijd aan een mens, die probeert om het lijden van een ander mee te voelen. Dan krijgen we bespottelijke toestanden als bij sommige stammen, waar de vader in het kraambed gaat en er enkele weken in blijft, terwijl mamma een dag later weer op het veld aan het werk is. De dwaasheid! Medelijden met de mensheid, daar zijn we niet toe in staat. Wij zijn niet in staat om dat lijden te begrijpen en te verwerken.

Wanneer wij dan zeggen, dat wij medelijden hebben met de mensheid, doen wij er eigenlijk niets aan. Maar mededogen… dogen …. Gedogen toestaan a.h.w. hen toestaan te lijden, dit lijden begrijpen, terwijl wij met hen mee voelen en trachten het te verzachten, zelf je krachten vrij houden van het leed, alleen al omdat je zo graag wilt helpen. Geloof mij, degene, die helpt heeft voor werkelijk medelijden weinig tijd. Die kan gevuld zijn met het grote, het goede willen, het warme, alomvattend denken, waarmee de persoonlijkheid zich schenkt in al die kleine daden en bezigheid aan diegenen, die lijden. Medelijden? Ach, dat vraagt zoveel tijd, zoveel kracht en het helpt zo weinig Daarom moeten wij wanneer wij over mededogen spreken, wel denken aan het lijden, wat er is op de wereld, maar niet in de negatieve zin, niet in de zin van een vlijmende smart in jezelf om het leed van een ander, maar in een goed en wel begrijpen daarvan en het geven van die waarden, die je geven kunt, opdat het leed wat verminderd wordt. Het grootste mededogen, dat er bestaat, is de dood. In vele verhalen, in veel geschriften noemt men de dood een persoonlijkheid, noemt men hem de stille bleke engel, Asraël, de gezondene Gods. Laten wij voor een ogenblik stellen, dat die dood een persoon is, die niet bewerkt een goddelijk mededogen, maar voor mens en dier gelijkelijk een vlucht naar veilige haven mogelijk maakt, wanneer het leven zelf niet meer verder geleefd kan worden. Stelt u zich voor een mens, die ligt te sterven; een lichaam, ziek en verslagen, deze mens is oud. De ogen zien niet meer, de mond heeft al lang zijn tanden verloren en de oren vangen slechts vaag nog het ruisen van de buitenwereld op. Dooraderde handen, benig en knokig, hebben haast geen kracht meer. Al wat er nog leeft zijn zeverende herinneringen aan vroegere grootheid. Elke dag opnieuw weer betekent een ontkennen van wat je eens was, betekent een gedwongen daadloosheid, een stilstand, die je vredig probeert te doorleven, terwijl een verlangen naar vroegere activiteit, naar vroegere kracht en vreugde blijft bestaan.

Stelt u zich zo’n mens voor. Medelijden met die mens, zou beklag worden en zelfbeklag. Dat helpt niet. Maar wat doet de dood? Stil en zacht komt hij naderbij, sluit de oren en ogen voorgoed. laat de krachteloze handen stil vallen, het arme versleten hart krijgt rust. Uit de cocon van het stervend lichaam wordt hernieuwd geboren geest, een lichaam nu in een andere sfeer, in een andere wereld, die wederom jong, sterk, vreugdig is, vol van vermogen en krachten. Zelfs wanneer die mens in de laagste sfeer zou moeten zijn, is het niet beter dan met de bitterheid van je eigen zijn te wachten op het moment, dat het lichaam alle functies staakt? De dood is zo zacht en zo goed. Er brandt een huis, een groot huis en laaiende vlammen slaan uit. Er is een mens vol angst en nood, hij wil naar beneden, de trap brandt, hij kan niet verder. Hij zou het raam uit willen gaan, maar hij durft niet. De rook komt verstikkend nader, omwalmd die mens en vol begeerte tongen de rode vlammen om zo dadelijk die mens te verslinden. Dan komt de dood, die zegt: Dit is genoeg, niet meer lijden, en neemt de gevoeligheid weg, doet het lichaam langzaam insluimeren. De pijn wordt niet sterker meer. Neen, zij vermindert. Terwijl misschien de vlammen het lichaam pijnigen en martelen, droomt de geest, die scheiden gaat van koele velden, van prettige dreven, totdat de duisternis komt en als een tongelende vlam de geest het lichaam achter laat. Zo gaat het heel vaak. De dood is goed; de dood heeft mededogen, juist om dat hij geen medelijden kent. De dood denkt niet mee met de lijdende, maar hij maakt aan hun lijden een eind. Wanneer in ons het goede mededogen leeft, wanneer wij het leed en de smart van de mensen kunnen begrijpen en omvamen, dan moeten wij vaak zijn precies zoals die stille bleke engel Asraël.

Dan moeten wij, vredig haast, zonder te vragen, doen wat nodig is. En dan verder gaan op onze weg. Wat er aan haat is op de wereld, wat er is aan liefdeloosheid, aan geweld, aan angst en aan wreedheid, dit alles sterft weg voor het stille mededogen. Voor die stille bewogenheid, waarin een mens plotseling wordt tot een voertuig van de goddelijke kracht, en onberoerd, verheven haast, zijn weg gaat, gevende en nemende, maar brengende de verlossing en het evenwicht. Op dit moment, terwijl wij samen spreken, zijn er veel mensen op de wereld, die sterven. Nu. Op dit moment. Op dit moment voelen pijn gekwelde mensen daar binnen de hospitalen, op dit moment klinken wanhopige beden uit menig huis, op dit moment zitten er wenende mensen in radeloosheid te zien naar al wat zij verloren hebben. Wat kunnen wij ze geven? Ons stille mededogen, de stille wil om ze te helpen. De stille wil om ze te helpen, omdat wij iets begrijpen van het leed, want mededogen heeft geen mens, die niet zelf het lijden kent. God zelf zou geen mededogen kunnen hebben, wanneer uit Hem niet het lijden evenzeer geboren was. Het lijden is uit God geboren. Het lijden en de haat en de wreedheid en de angst, de jagersnood, die je verder zweept en drijft, terwijl je geest niet meer weet, welke paden te gaan en je lichaam uitgeput dreigt neer te zijgen, toch weer opgezweept door de wil, die zegt: Nog even, nog even, nog een moment. Misschien komt er bevrijding. Dit alles is uit God geboren. Alles! God weet, wat het lijden is. God kent het lijden. Daarom heeft Hij mededogen met de mens. Dit mededogen wordt geboren juist uit het lijden, dat hij kent. Dat wat wij niet kennen en kunnen erkennen, ach, wat kunnen wij daar aan doen, vrienden? Wat kun je daar tegenover stellen? Wanneer je nooit een mens hebt zien sterven, van wie je veel gehouden hebt, wat kun je dan geven aan iemand, die zo’n verlies lijdt? Je weet niet, wat het is. Wanneer je nooit eenzaam hebt gestaan, verdreven van huis en hof, zonder enig bezit in de wereld, met de wanhoop in je ogen, hoe kun je dan begrijpen, hoe een mens zich voelt, die van alles verdreven is? Oh, je kunt sentimenteel worden er over, je kunt medelijden hebben.

Maar de werkelijke waarde van het mededogen, van het begrip voor het lijden, dat kun je dan niet geven. Daarom is het goed, wanneer wij soms lijden. Ja, ik kan zeggen: Ik ben dankbaar, dat ik veel geleden heb. Omdat ik veel geleden heb, kan ik zoveel lijden begrijpen. Kan ik zo de machteloosheid, de hulpeloosheid begrijpen van een mens, die helemaal verlaten is. In die verlatenheid kan ik dan een woord vinden, dat de verlossing brengt. De bevrijding! Het is mogelijk om alle lijden je voor te stellen.

Een eindeloze stoet van verminkten en zieken, van hulpeloze en hopeloze, van mensen, die alles verloren hebben en mensen, die niet kunnen winnen, wat zij verlangen met al hun krachten. Een lange stoet, die kronkelt langs de aarde als een eindeloze processie; een stoet, wiens enige zang is een snikken en zuchten. Dan vraag je je af: Arme mens, wat kan ik je geven? Ik voel me bewogen, want ik herken mijzelf in u. Ik weet, eens heb ik gegaan in die zelfde stoet, met dezelfde bitterheid, met dezelfde noodkreet, met dezelfde zucht op mijn lippen. Wat kan ik voor je doen, mens? Ik zou je goed kunnen geven en een nieuw huis.

Misschien zou je blij zijn, maar je zou toch niet tevreden zijn. Misschien zou ik je de doden op kunnen wekken. Maar het zou je toch niet gelukkig maken Ik moet verder gaan dan dat, ik moet de kern begrijpen van je lijden. Ik weet, dat ikzelf geleden heb, omdat ik de wereld niet verstond en niet wist, tot wie mij te wenden. Daarom wil ik proberen degene te zijn voor jullie, kleinen der mensheid, die altijd tijd heeft voor je, nooit te druk is. Daarom wil ik proberen degene te zijn, die altijd weer een woord weet te spreken, dat je al zo lang gedacht hebt, maar wat je nog nooit heeft gegeven iets van die zekerheid, van die vrijheid, waar je naar verlangt, omdat je het niet dorst te uiten. Misschien kan ik je zeggen, welk verlies niet werkelijk is. Iets wat je in je hart wel weet, maar waaraan zo moeilijk te geloven is. Och, ik heb voor die mensheid, die lijdende mensheid, in mij zo’n mededogen. Ach en hoe gaat het met u? Hoeveel keer in uw leven is er niet een zware slag gevallen? Hoe vaak was er geen teleurstelling? Hoe vaak werd je niet dat ontnomen, wat je op zo’n hoge prijs stelde? Hoe vaak heb je niet aarzelend gestaan tegenover onoplosbare problemen en gezegd: Ik kan het haast niet? Je weet het toch allemaal zelf, zoals je hier zit, nietwaar? Je hebt allemaal je lijden. Het feit, dat bepaalde dingen nu niet meer zo zijn als je ze graag zou willen, het feit, dat er iets aan je vrede mankeert, het feit, dat je gebonden bent, het feit, dat je niet die binding vindt, die je gezocht had. Allemaal, stuk voor stuk, elk van u, met zijn eigen leed, met zijn eigen lijden, met zijn eigen problemen. Maar u staat er niet alleen in: dat wat u doorgemaakt heeft, dat wat u beleefde, dat hebben duizenden anderen doorgemaakt en dat maken zij nu nog door.

Dat beleven anderen precies zo en u weet, hoe het is. U weet in uw hart precies, hoe het is, wanneer zo’n mens lijdt. U heeft het zelf doorleefd. Dan pas kunt u helpen. Dan is er in u die kracht van mededogen, die u een ogenblik de sluizen tot nieuwe kracht doet opengooien in het wezen van een ander. Dan kunt u die veerkracht weer opwekken, zodat een mens verder leeft.

Of u kunt de ogen sluiten en zeggen: het is goed om heen te gaan, wanneer het leven zo weinig meer biedt, want er is een nieuwe wereld en een nieuw leven. Het is een wonderlijke kracht, dat mededogen. Elke keer, wanneer je een ander mens op deze wijze geholpen hebt, wordt het licht in je eigen hart. Dan vindt je een zonnige vreugde, soms een plechtige vreugde als op zondagmorgen, wanneer van alle dorpen in de omgeving de kerkklokken luiden en worden tot een zang, die vreemd plechtig zweeft over de zonnige velden, waar de laatste dauw optrekt in de zon. Dan weet je iets van de grote vrede af, want de grote vrede is mededogen. Ook God heeft mededogen, het begrip van alle leed, het stilleven van alle leed.

Een liefde, die juist in haar begrip de juiste weg vindt, die juiste rechtvaardigheid, de juiste kracht. Daarom is mededogen zo’n machtig wapen, het machtigste, wat er is. Want, wanneer wij geleden hebben en wij begrijpen het lijden, we hebben het doorstaan, dan vrezen wij niet meer. Het niet meer vrezen van een lijden, omdat wij weten, wat het is, omdat wij het begrijpen. Het is erg, natuurlijk, wij hebben het liever niet, maar wij hebben het doorstaan en wij kunnen het weer doorstaan. Dat stelt ons in staat om door alle sferen te gaan. Als je dan bent geketend in duisternis om de mens te helpen, of leeft in de lichtende sfeer, er kan jou niets meer gebeuren, in jezelf heb je de vrede gevonden. Je kunt een ander troosten, terwijl jezelf nog lijdt. Daardoor sta je in verbinding met God, de grote Kracht. Door het mededogen vindt je de vrede, vindt je het licht, vindt je de vrijheid, de vrijheid, waar je altijd zo naar verlangt.

Ja vrienden, zo gaan wij onze wegen. Onze wegen door de wereld, door de sferen. En altijd wanneer we denken, dat wij genoeg geleden hebben, zullen wij toch altijd weer lijden. Soms is het lijden alleen een begrip, dat beter mogelijk is, een ontevredenheid in ons zelf, die sterker en sterker wordt, totdat het lijkt, of zij je wezen uiteen zal scheuren in de onbevrediging van het bestaan, zoals het nu is. En soms, soms is het werkelijk een persoonlijk lijden. Een kwelling, die je doortintelt aan alle kanten. Lijden zullen wij. En omdat wij lijden, zullen wij het lijden van anderen begrijpen. Door het begrijpen zullen wij tot mededogen bewogen worden. En hoe kun je een mens, die je helpt, die je hebt opgegeven uit de duisternis en het wanbegrip nog haten? Die kun je alleen nog liefhebben. Zo vullen wij door het mededogen in ons zelf, de ledigheid, die er zo vaak nog leeft: het gebrek aan naastenliefde, Toch zullen wij eens allemaal, allemaal zonder uitzondering, die weg moeten gaan. Wij, die hem reeds betreden hebben, weten, dat het niet altijd licht valt, dat het soms moeilijk is om een scheiding te maken. Om niet in een beklaagde zijn te vervallen, waar alleen het begrijpen en helpen nog noodzakelijk is. Maar wanneer wij het gevonden hebben, hoe groot is het dan. Hoe wonderlijk is de bevrijding van jezelf. Hoe goed is het om dan te bestaan. Daarom wil ik u op deze eerste avond, dat u zo bij elkaar bent, in juist deze kring, in juist deze formatie, een raad geven: Probeer om nooit medelijden te hebben. Probeer niet om het lijden van anderen te doorleven en te maken tot een deel van uw eigen bestaan. U zou er aan ten onder gaan.

Maar laat het stille mededogen in u begrijpen, wat een ander lijdt en waarom. Dat helpt nog. Help zo goed gij kunt. Maar wanneer gij geholpen hebt, ga verder. Wanneer gij niet helpen kunt, ga evenzeer verder. Dan zult gij vinden in uzelf die eenheid met die grote kracht, die alle vreugden en alle lijden geschapen heeft en die in werkelijkheid toch is God, het Licht en Liefde.

Nu hoop ik, dat u mij niet zult verwijten, dat dit geen lichte kost is. Want het is gemakkelijk te begrijpen en te bevatten en het is waar.

image_pdf