Meesters

image_pdf

24 oktober 1969

Wij zijn niet alwetend of onfeilbaar. Vandaag zou ik met u willen spreken over het begrip: Meesters.

Wanneer wij te maken hebben met occultisme, mystiek, bepaalde vormen van esoterie, treffen wij steeds weer “meesters” aan. Deze meesters blijken in denken, opzet en kunnen veelal nogal wat van elkaar te verschillen. Zeker is wel, dat, zodra zij als meester door anderen erkend worden, er over hun daden enzovoort heel wat ongeloofwaardige dingen worden verteld. Ik meen, dat in een tijd als deze, waarin zovelen trachten voor meester door te gaan, het nuttig is eens na te gaan, wat een meester zoal kan zijn, wat zijn beperkingen en mogelijkheden zullen zijn. Dan constateren wij, dat zelfs de term “meester” en “meesterschap” duidt op een zekere beheersing. Om een meester zijn – in welke discipline dan ook – zul je in de eerste plaats dan een beheersing ten aanzien van jezelf moeten bezitten. Er zijn wel mensen, die menen dat bijvoorbeeld de meesters in de zwarte kunst zich niet hoeven te beheersen. Daarbij vergeten zij, dat de duivel nu eenmaal de aap van god is, of – om het eenvoudiger te zeggen – dat het kwade aan de mens dezelfde eisen stelt als het goede, zodat alleen de gerichtheid in dit geval anders is.

De beheersing, die inherent is aan het meesterschap, valt uiteen in de volgende facetten: Zelfbeheersing. Dit kan wilskracht zijn, beheersing van het eigen lichaam, volgens een bepaalde discipline als bijvoorbeeld in sommige takken van yoga wordt onderwezen. Daarnaast kan het het vermogen betekenen meer geestelijke delen van het ego te beheersen, en bewust te leiden: astraal, mentaal, of hoger bijvoorbeeld. Beheersing is een essentieel deel van alle meesterschap, ofschoon niet alle genoemde vormen daarvan gelijktijdig noodzakelijk zijn. Van een meester in bedoelde betekenis mag men zeker verwachten, dat hij tenminste op een bepaald punt zichzelf geheel meester is. Blijkt hij een dergelijke beheersing niet te bezitten, dan is alle beroep op eigen meesterschap tenminste een schromelijke overdrijving.

Ten tweede neemt men aan dat een meester verkeer heeft met, en soms beheersing over  krachten uit andere werelden of sferen. Laat ons eens nagaan, wat hiervan waar kan zijn.

Stelling: een meester in de stof kan een direct en blijvend contact hebben met de hoogste sferen.

Dit nu blijkt onjuist te zijn. De reden hiervan is het verschil van waarde, energie, om nog niet te spreken over bepaalde elementen die bij u zoals ‘tijd’ in verschijning treden tussen uw wereld en de hoogste sferen, welke zo groot is, dat iemand, die zijn geest regelmatig naar een dergelijke sfeer zou zenden, hierdoor lichamelijk zich eenvoudig zou verteren. Hij zou dit lichaam niet lang in stand kunnen houden. Dit is dus een mogelijkheid, die kennelijk voor de actieve meesters niet zal bestaan. Welke mogelijkheden bezitten zij dan wel?

Een meester zal de projectie van eigen persoonlijkheid kunnen beheersen. Dit komt overigens incidenteel ook wel voor bij mensen, die geen training op dit gebied hebben gehad. Er is geen sprake van een bijzondere gave alleen aan meesters voorbehouden. Alleen de wijze waarop de meester van een dergelijke mogelijkheid gebruik maakt, zal iets bijzonders kunnen zijn. Hierbij is het mogelijk een soort dubbel op eigen wereld uit te zenden. Belangrijk in dit verband is, dat men zijn lichaam in een slaaptoestand weet te brengen, waarin het slechts een minimum van energie van node heeft. Praktisch alle banden tussen stof en geest – op een enkele na – kan men dan zonder gevaar losmaken. De ervaringen van de geest staan geheel los van het lichaam dan, zodat de geest zich in elke geestelijke wereld zal kunnen bewegen, die niet door een overmaat van energie, of een algeheel gebrek van energie de blijvende verbindingen kan beïnvloeden. Dit betekent, dat een meester, die dit beheerst, zich vrijelijk in alle vormkennende sferen en  werelden zal kunnen bewegen, terwijl hij daarnaast veelal zich in de eigen wereld in ruimte en tijd kan manifesteren op afstand van het eigen lichaam.

Ten derde vertelt men steeds weer, dat een meester vreemde dingen kan doen zoals bijvoorbeeld over water lopen. Het gaat hier kennelijk om de beheersing van het ik ten aanzien van de elementen. Toch heeft het wandelen over water niets te maken met een beheersen van het water. Wanneer men het eigen gewicht aan de oppervlaktespanning van het water weet aan te passen, kan men immers daarover gaan, zo goed als een kever – zonder daarom ook een kever te zijn. In de meeste gevallen gaat het hier eerder om een beheersen van de zwaartekracht. Dit past bij de steeds weer gehoorde verklaring, dat meesters onder omstandigheden kunnen leviteren. Dit is zonder ondersteuning boven de grond zweven. Soms bewegen zij zich daarbij door de ruimte, soms zouden zij alleen op een bepaalde plaats boven de grond blijven zweven. Is dit mogelijk? Op het ogenblik dat ik in staat ben werkingen, die de zwaartekracht bepalen, te neutraliseren, zal men zich reeds kunnen verheffen. Een mens zal, onder meer tijdens een zeer sterke concentratie, een dergelijk verschijnsel kunnen vertonen.

Van verschillende heiligen wordt dan ook verteld, dat zij “zweefden”, terwijl zij spraken met de goden of in aanbidding voor het altaar lagen geknield.

Nu kan een nuchter mens zich natuurlijk wel af gaan vragen, wie nu eigenlijk zweefde: de heilige zelf, of degene, die dit wonder beschreef. Laat ons aannemen, dat het beschrevene niet zonder meer onmogelijk is. Wij hebben getuigenverklaringen omtrent het zweven van mediums. Onder andere van Hume en Palladino wordt door een aantal getuigen, waaronder meerdere met wetenschappelijk scholing, verklaard dat zij inderdaad zweefden. Daar een bedrog onder de daarbij genoemde omstandigheden zeer moeilijk en gevaarlijk zou zijn, terwijl daarbij dan nog grote onoplettendheid van de aanwezigen zou moeten worden verwacht, kan men als eenvoudigste verklaring aannemen, dat zij inderdaad zweefden. Daarmede is deze mogelijkheid iets wat ook bij niet-meesters voor kan komen. Het zal wel een zekere vorm van beheersing  vragen, die niet algemeen bereikbaar is.

Vaak stelt men dat de ingewijden of meesters in staat zijn materie in een andere vorm van materie te veranderen. Hierbij gaat het om het veranderen van bijvoorbeeld zilver in goud – alchemisten -, het veranderen van steen in voedsel – door lamaïstisch boeddhistische meesters -, of dergelijke zaken. Zo onmogelijk als het lijkt, is het zeker niet. Wanneer je met atomen en moleculen kunt manipuleren, geldt het in deze dagen als een technisch mogelijk iets. Zeker is, dat de mens middels stralingen en dergelijke de toestand van atomen kan beïnvloeden en daarbij het ene element doen overgaan in het andere – ik spreek nu van chemische elementen. De mens van heden kan wel degelijk en langs technische weg goud maken. Het is alleen zo kostbaar, dat hij voorlopig nog de voorkeur geeft aan het creëren van papiergoud. Trouwens, voor de mensen van uw dagen is het kennelijk eenvoudiger om iets te schrijven, dan iets werkelijk te maken. De mogelijkheid bestaat echter.

Tot op heden is het maken van voedsel uit bijvoorbeeld stenen nog niet mogelijk. Toch doet men reeds onderzoekingen in deze richting en bestaat er een wetenschappelijk theorie, waardoor men middels bepaalde velden en bestralingen in staat zou moeten zijn praktisch elke materie – bijvoorbeeld zand of basalt – zodanig in bestanddelen te ontbinden en weer samen te voegen dat het eindproduct verteerbaar is.

Wat men in dit opzicht over meesters vertelt, ligt wel degelijk binnen hetgeen redelijk mogelijk kan worden geacht, ofschoon zij hierbij vooruit blijken te zijn op de feitelijke technische bereikingen van uw tijd. Hetgeen over de meesters wordt beweerd, behoort zeker niet tot de onmogelijkheden, ofschoon de mens bijvoorbeeld het vliegen tot nu toe alleen op technische basis heeft bereikt. Het zou dwaas zijn zonder meer aan te nemen, dat men altijd hiervoor machines van node zou hebben, even ingewikkeld als men nu gebruikt. Het is niet onaannemelijk, dat men met een werkelijk volledige beheersing soortgelijke prestaties zou kunnen gaan leveren, middels nog niet erkende mogelijkheden of werkingen in de mens zelf.

De verhalen over hetgeen een meester zou kunnen doen of gedaan heeft, is niet zonder meer propaganda, indien wij ons herinneren, dat een meester een beheersing dient te bezitten, die op tenminste één terrein volledig is. In het lichaam komen bepaalde levensvormen voor.

Iemand, die dezen geheel naar eigen believen zou kunnen regelen en variëren, zou daarmede alleen reeds veel meer kunnen doen dan de doorsnee mens met allerhande preparaten, apparaten. Ik stel dan ook: een werkelijk meesterschap zal altijd weer resulteren in een beheersing, die een van de omschreven mogelijkheden of andere zogenaamde wonderen en gaven zal omvatten.

Stel, dat iemand, die werkelijk meester is, dergelijke dingen zal moeten kunnen doen. De vraag is maar, of hij ze ook werkelijk zal doen. Want meesterschap zal ook op dit gebied beheersing betekenen. Zo er geen werkelijke noodzaak bestaat tot het gebruiken van dergelijke gaven en het produceren van dergelijke wonderlijke effecten, zal een ware meester dezen niet veroorzaken of demonstreren. Velen weten dit, zodat menigeen, die zich meester noemt, wel beweert dergelijke dingen te kunnen doen, maar daarop laat volgen: ik doe deze dingen niet, juist omdat ik meester ben. Laat ons hierom onmiddellijk stellen, dat een dergelijke onthouding – of verklaring van onthouding – nimmer als bewijs voor werkelijk meesterschap zal kunnen gelden, tenzij een dergelijke onthouding ten koste van het ik van de meester schijnt te gaan en kennelijk sprake is van een beheerstheid, die de geldende normen verre te boven gaat.

Helaas zijn de voorstellingen, die men zich van meesters pleegt te maken, erg romantisch. Velen, die het woord “meester” horen, denken daarbij haast onwillekeurig aan een man in een gele lama pij, die eenzaam op een berg staat, hoofd kaal, baard zwart als een soort Tibetaanse Mozes, om met een enkel machtwoord aan de elementen te bepalen, welke wolken zich op bepaalde plekken hebben te ontladen, en welke mensen voorlopig beter op een droogje kunnen blijven zitten. Zoiets zal natuurlijk wel eens zijn voorgekomen, want in de magie is een beheersing van de elementen op deze wijze wel degelijk mogelijk. Maar een werkelijke meester in deze zin zal acties van deze aard maar zelden ondernemen. Voor anderen is de voorstelling van een meester die van een mens, die ergens onaangekondigd binnenwandelt om onmiddellijk een aantal zieken op de meest spectaculaire wijze te genezen. Of men wil hem zien als een mens, die wonderlijk verklede demonen weet te ontmaskeren als Appolonius eens de lama.

Een meester, die op een dergelijke manier nog duidelijk zou moeten maken, wie en wat hij is, is geen werkelijke meester meer. Want meester zijn in de werkelijke zin van het woord betekent ook zover loskomen van de wereld, dat je eigen beheersing en inzicht alleen bepalend is voor alles wat je in die wereld gaat doen. Het doen van wonderen zal zeker in deze dagen een feitelijke aantasting betekenen van de vrijheid van leven en beslissen, die de meester van node heeft.

Denk maar eens aan de kinderen, die je eenmaal een goed verhaal hebt verteld. Voortaan kun je niet meer rustig zitten bij krant of breiwol, voor de kinderen opnieuw een verhaal is verteld.

Dat wil zeggen, dat een groot deel van voor u in feite belangrijke bezigheden gestoord kunnen worden, gedachtenprocessen kunnen worden onderbroken door de kinderlijke eis: vertel eens wat!

De man, die vandaag een wonder doet, krijgt misschien zelfs een plaatsje op een wereldtentoonstelling, maar wat hij zeker niet meer zal krijgen, is de rust, die hij van node heeft om zichzelf te kunnen zijn. Daarom kan de meester van heden niet een flamboyante figuur zijn, die de aandacht trekt. In het verleden kon een meester zeggen: “Nu wil ik rust hebben …” en deze dan ook krijgen. Nu liggen de zaken anders, zodat geen werkelijke meester zichzelf als zodanig zal aankondigen, of zelfs reclame voor zich zal gaan maken – zelfs wanneer hij dit zou doen om zo een belangrijke en goede zaak te propageren.

De moderne meester zal psycholoog moeten zijn. Belangrijker dan alle wonderen, zelfs het opwekken van doden niet uitgezonderd, is in deze dagen begrip voor de medemens. De mensen spreken het ene en leven het andere. Om een mens te begrijpen, moet je begrijpen wat er schuilt achter zijn woorden en werken, wat hem werkelijk beweegt, wat zijn werkelijke zorgen en begeerten zijn. Daartoe is het noodzakelijk, dat je je concentreert op de mens. Maar dit hoef je niet te laten bemerken. U weet misschien zelfs wel, hoe je met een enkel woord iemand kunt beïnvloeden. Voorbeeld: wanneer je iemand een getal laat kiezen tussen 1 en 5 en je zegt als verduidelijkend: dus bijvoorbeeld 2 of 4, zal 3 het gekozen getal wel zijn. Wanneer iemand ergens bijzonder bang voor is, kun je met een enkel woord misschien zijn aandacht afleiden, of zijn angst belachelijk maken. Het gevolg is niet alleen, dat hij zich misschien voor zijn angst schaamt, maar, mits het juiste woord is gekozen, zal hij zich zelfs voor enkele ogenblikken van zijn angst niet meer bewust zijn. Wanneer hij zich even later opnieuw ten aanzien van het gebeuren oriënteert, kan hij anders en meer beheerst reageren. Deze verandering in een mens is voor de meester die werkt belangrijker dan alle spectaculaire wonderen. Toch zal hij naast deze belangstelling voor anderen steeds weer zichzelf meester moeten blijven. Hij zal niet beïnvloed mogen worden door hetgeen in de anderen leeft. Hij moet het erkennen en daarop reageren, maar mag nooit iets anders zijn dan zichzelf.

Er zijn heel wat mensen, die zich meester noemen. Wanneer iemand adverteert, dat hij een meester is, maakt hij zich een werkelijk meesterschap bijna onmogelijk. De enige, die zich dergelijke openlijke verklaringen kan permitteren, is iemand, die aan een werkelijk meesterschap nog lang niet toe is. Vandaar dat er zoveel mensen – volgens eigen zeggen – meester zijn. De kern van de mogelijkheden, die een meester heeft, kan ik omschrijven. Het klinkt dan eerder wat technisch dan romantisch. Bedenk wel, dat een romantisch getekende meester – compleet met gaven – in deze dagen een romanfiguur is, die niet meer in de werkelijkheid past. Een meester moet inzicht hebben. Hij is een goed zakenman, al doet hij zelden zaken. Dit inzicht omvat niet alleen eigen wereld, maar ook alle daarbuiten liggende waarden. Hij zal helderziende zijn – beperkt of volledig. De kern van het meesterschap is gevoeligheid voor alle waarden van het Al, plus een zelfbeheersing, waardoor het ik daarop bewust kan reageren. Dit impliceert onder meer paranormale conceptiemogelijkheden. De meester kan reageren op nu voor anderen nog niet zichtbare of merkbare dingen.

Naast inzicht en zakelijke gaven zal de meester – gezien vanuit de normale mens – beschikken over een zeer sterke intuïtie, een vermogen tot aanvoelen van sfeer, stemmingen, kleine verschillen. Hij zou bijvoorbeeld in staat moeten zijn om, zoals sommige primitieven dit zelfs nu nog wel kunnen, op een bepaalde plek ook zonder zichtbare sporen te zeggen: hier heeft enkele dagen geleden die en die gelopen, of: hier was een kudde van zoveel dieren, die van hieruit daar en daar heen getrokken zijn. Hij weet dit alleen maar, omdat hij nog aanwezige sporen van de vibratie van de dieren – of mensen – opneemt. Hij is gevoelig voor invloeden en feiten, die voor de normale mens niet meer bestaan, niet kenbaar zijn. Hij zal niet alleen de minuscule tekenen in het menselijke gelaat en gebaar kunnen erkennen en lezen als een open boek, astrale figuren en uitstralingen zien, maar ook krachtsverhoudingen, stemmingen aanvoelen. Daar hij zichzelf beheerst en zichzelf zo bewust tot deel van elke stemming of sfeer kan maken, zal hij daarin de waarde of mogelijkheid voor zich en anderen wijzigen.

Als je de meesters van heden wilt ontleden, kun je zeggen: een groot deel van hun gaven is mede of voornamelijk verstandelijk. Zij omvatten vooral waarnemen, inzicht, overzicht, gebrek aan vooroordeel. Hierdoor is het mogelijk sneller, eenvoudiger de werkelijke verhoudingen en mogelijkheden te constateren. Een meester moet over een grote wilskracht beschikken. Hij zal deze van node hebben om zichzelf steeds weer, waar dit noodzakelijk is, te kunnen beheersen, maar zal deze wil ook tegenover anderen kunnen gebruiken. De meester is dan ook – mede dankzij zijn inzicht en kennis – in staat de omstandigheden in de door hem gewenste richting te voeren. Hij heeft ook contacten met geestelijke werelden en waarden. Hij zal moeten beschikken over een zekere geestelijke ervaring, zal bewust uit kunnen treden en voertuigen van niet zuiver materiële aard kunnen gebruiken, terwijl hij dezen zodanig beheerst dat hij van daaruit kan waarnemen en zelfs vaak reageren, alsof het stoffelijke voertuigen zouden zijn, zowel in de wereld waartoe de voertuigen behoren, als in het daarmede verwante deel van zij eigen materiële wereld. Belangrijk hierbij is het beschikken over een voldoende krachtreserve. De dingen, die je bijvoorbeeld astraal doet, vergen nu eenmaal veel energie. Zoals de kracht vergt om door eigen wilskracht voortdurend evenwichtig en bewust te blijven reageren in een wereld, waarin tekenen en samenhangen voor hem (haar) veel duidelijker tot uiting komen dan voor een normaal mens.

Ik zal proberen vergelijkend duidelijk te maken, hoe de meester deze energie gewint. Er zijn krachten, die je bij de bron zelf niet zonder meer kunt aanpakken, maar die je wel kunt hanteren, zodra er een voldoende weerstand tussen bron en ik is ingeschakeld. Denk aan vertoningen op jaarmarkten, waarbij men iemand weet op te laden met statische elektriciteit, waardoor men bepaalde lampen kan laten branden aan het lichaam van een mens, vonken kan trekken enzovoort. Een andere, daarop gelijkende truc, wordt eveneens vertoond. Hierbij zet men iemand schijnbaar onder stroom met een spanning van 500 of zelfs 1000 volt. Ook hier weer vonken, brandende lampen enzovoort. De spanning mag door eenieder worden gecontroleerd.

Wat men niet vertelt, is, dat in de grepen, waarop de spanning staat, bepaalde weerstanden zijn ingebouwd, zodat iemand, die dezen op een bepaalde wijze beetpakt, slechts een gering deel van de spanning te verwerken krijgt.

Vergelijk dit met een meester. Deze kan wel naar de hoogste sferen gaan en de daar bestaande krachten verdragen, maar dit geldt niet voor zijn stoffelijk voertuig. Bij een contact met hogere sferen is het zelfs zeer moeilijk een astraal voertuig op te bouwen en in stand te houden, tenzij dit vanuit de hogere wereld en onder gebruik van bepaalde, daar bestaande concepten wordt opgebouwd. De meester heeft daarom een rustpunt in een tweede wereld of sfeer. Hij richt zich hierop voor rust en concentratie. In deze sfeer en op dit punt heeft hij zijn eigen verbondenheid met het hogere of goddelijke juist vastgesteld. Uit dit punt trekt hij dan de voor hem nodige energieën. Hier vindt hij alles, wat hij op dit gebied nodig heeft. Deze kracht is reeds zover afgezwakt, dat de meester deze kan hanteren en zonder meer ook kan overdragen naar de materie. Daarom zal de meester als bijvoorbeeld paranormaal genezer nooit een dwaas figuur slaan. Hij weet, krachtens zijn gevoeligheid, precies wat er aan de hand is. Hij beschikt over een bijna niet te limiteren hoeveelheid energie, die hij aan anderen kan toevoeren en is door zijn wil in staat suggestief het denken en het zenuwstelsel van een ander te beïnvloeden. De meester zal heel goed kunnen genezen en zal zelfs haast onbeperkt dit kunnen doen, zolang hij maar in staat is in contact te komen of te blijven met die andere wereld, waarin hij het godsbegrip als krachtbron gebruikt.

Nu is het u misschien duidelijk, waarom de grootste meesters, zoals bijvoorbeeld zelfs Jezus, vermoeid zijn wanneer zij een groot aantal mensen achtereen moeten helpen, zonder in staat te zijn ook maar even tot zichzelf te komen. Een ogenblik van rust en bezinning is voor hen dan noodzakelijk geworden, niet omdat zij lichamelijk vermoeid zijn, maar omdat zij zonder dit niet meer over voldoende energie kunnen beschikken om zichzelf te handhaven. Men zal steeds van hen horen, dat zij vermoeid werden en zich terugtrokken, of tijdelijk in de eenzaamheid verdwenen om na korte tijd weer tevoorschijn te komen en verder te werken.

Denk niet, dat het zo eenvoudig is om een meester te worden, zelfs al klinkt het tamelijk eenvoudig en ziet het er op papier zeker eenvoudig uit. Om meester te worden heb je onder meer een zeer groot voorstellingsvermogen van node. Er zijn mensen, die plegen uit te roepen: onmogelijk staat niet in mijn woordenboek. Maar vraag hen iets te doen wat volgens hun conceptie onmogelijk is en het blijkt dat zij dit niet kunnen doen, omdat zij het conventioneel benaderen. Zij reageren dan waarschijnlijk met de bemerking, dat het voor hen wel onmogelijk is, maar dat dit nog niet betekent, dat het ook voor anderen onmogelijk is. In feite is het voor hen niet mogelijk! Een meester mag het beeld van onmogelijk, of “voor mij niet mogelijk” nooit hanteren. Hij mag zelfs niet veronderstellen, dat iets op de duur voor hem onbereikbaar zou kunnen zijn. Op het ogenblik dat hij aanneemt dat er grenzen zijn gesteld aan zijn vermogens en kunnen, komt hij niet meer verder. Heb je eenmaal een grens aanvaardt, dan blijken er steeds meer grenzen te ontstaan. Zeg je eenmaal ‘onmogelijk’, dan zul je het een volgende maal weer zeggen, tot het niet meer de grens van het voorstelbaar mogelijke omschrijft, maar de grens van hetgeen men met eigen krachten meent te kunnen doen. En dan nemen de beperkingen toe. Op aarde zijn er vele mensen, die beweren dat zij bepaalde dingen niet kunnen doen. Zij zouden die dingen wel kunnen doen wanneer zij in hun pogen niet steeds weer werden afgeremd door het denkbeeld: dit kan niet, of: dit is voor mij toch niet mogelijk!

Een meester beschikt over wat men een grote fantasie zou kunnen noemen. Nu zijn er vele mensen, die veronderstellen, dat fantasie – voorstellingsvermogen ten aanzien van het niet  werkelijke – in strijd is met de werkelijkheid. Dezen zouden zich eens af moeten vragen, of bijvoorbeeld Werner von Braun geen grote fantasie moet hebben gehad om in een tijd, dat Frits von Opel voor ‘t eerst straalaandrijving voor zijn auto’s probeerde te gebruiken, zich reeds voor te kunnen stellen, dat je met raketten misschien wel naar de maan zou kunnen gaan. Helaas heeft hij op het ogenblik te weinig voorstellingsvermogen om zich voor dergelijke reizen een andere stuwkracht dan raketten voor te stellen. Zijn fantasie werd meer beperkt naarmate zijn fantasiebeeld meer werkelijkheid werd. Hij ondervond de realisatie van zijn denkbeelden gelijktijdig als een beperking van zijn voorstelling omtrent verdere mogelijkheden. Hierdoor is hij geen meester in de door ons gebruikte zin van het woord.

Wanneer fantasie, voorstellingsvermogen ten aanzien van het niet mogelijk geachte, of niet nu werkelijke, een grote rol speelt bij de prestatie van mensen als von Braun, Pasteur, Einstein enzovoort, mogen wij de waarde daarvan zeker niet ontkennen. Bedenk eens wat een voorstellingsvermogen een Einstein moet hebben gehad om zich toestanden en werkingen voor te stellen, die in werkelijkheid niet bestonden of kenbaar waren, en vanuit deze veronderstellingen conclusies te trekken, die passen in de werkelijkheid. Wanneer u dit even doordenkt, zult u toe moeten geven, dat elke grote meester – zeker elke geestelijke meester – ook een grote fantast is. Lijkt u dit overdreven? Hebt u dan wel eens de gelijkenissen gelezen van de Boeddha, de beschrijving van een hemelreis, zoals Mohammed die zijn volgelingen zou hebben verteld, of de parabels van Jezus overdacht? Dezen waren zeker grote geestelijke krachten. Maar welk een voorstellingsvermogen schuilt er niet achter het vermogen in eenvoudige en alledaagse termen en beelden dingen duidelijk te maken, die wel op deze wereld beseft kunnen worden, maar toch niet werkelijk van deze wereld zijn. Juist hierdoor zal een zogenaamde nuchter mens een meester vaak niet kunnen begrijpen. Hij zal menen, dat deze alleen maar fantaseert, verhalen vertelt, of fabels citeert. Hij kan niet begrijpen, hoezeer de inhoud van sprookjes en fabels in deze wereld een werkelijkheid kan zijn.

De meester heeft natuurlijk ook behoefte aan antwoord. Er is niets zo vervelend als de stem eens roepende in de woestijn te zijn, zonder dat er ooit iemand komt om naar je te luisteren.

Dit zou misschien mede een verklaring kunnen zijn voor het pessimisme, dat bij vele moderne profeten heerst. Zij hebben te weinig toehoorders en altijd maar weer naar jezelf luisteren, is vervelend. Ook een meester heeft een wisselwerking tussen ik en het verdere bestaan van node.

Je kunt nooit meester zijn alleen krachtens jezelf. Je kunt slechts meester zijn krachtens hetgeen men innerlijk zelf is, plus de eigen relatie met het andere. Dit verklaart, waarom een Franciscus van Assisi, wanneer niemand meer naar zijn preken schijnt te willen luisteren en hij, wat in hem leeft, toch tot uiting moet brengen, eenvoudig gaat preken voor vogels en vissen. Het is voor hem niet belangrijk, of deze dieren zijn woorden verstaan, maar wel, dat hij met zijn uiting en uitstraling een reactie weet te wekken en antwoord krijgt vanuit de wereld, waarin hij vertoeft. Wat betekent, dat het meesterschap mede berust op een relatie, die men heeft met een wereld. Je kunt dus nooit een meester zijn zonder de wereld. Wat voor sommige zogenaamde meesters wel een droeve ontdekking betekent.

Verder is er nog iets bij dit alles betrokken, wat eigenlijk dagen van uitleggingen zou vergen om het geheel duidelijk te maken. Ik vat de hoofdpunten zo kort mogelijk samen. Wanneer ik een wereld leef, omvat deze wereld mede alle werelden en is zij gelijktijdig ook deel van alle werelden. Het betekent, dat geen enkele wereld, bestaans- of mogelijkheidsvoorstelling kan existeren zonder dat gelijktijdig alle andere voorstelbare werelden, mogelijkheden, bestaansvormen daarin mede een rol spelen. Uw mensenwereld wordt niet alleen opgebouwd vanuit de feiten, maar is voor u opgebouwd uit uw veronderstellingen omtrent de feiten. Wij mogen aanvaarden, dat wij altijd – ondanks ons besef en wereldbeeld – leven met het totaal van alle mogelijkheden. Dan kun je verder zeggen: uit het totaal van de rond mij bestaande mogelijkheden kan ik slechts die mogelijkheden concreet beleven, die voor mij werkelijk betekenis hebben. Alles wat voor mij in mijn huidig besef zinloos is, zal nu aan mij voorbijgaan, ik zal het niet opmerken. Daarom zijn begrip en aanvoelen noodzakelijk om uit de bestaande mogelijkheden – onverschillig in welke wereld je meent te existeren – de waarden en krachten van de werkelijkheid, of krachten en waarden, die voor jou tot een andere wereld schijnen te  behoren, werkelijk te maken. Op het ogenblik, dat ik dezen als een reëel deel van mijn wereld heb geconcipieerd, zullen zij dit voor mij ook feitelijk zijn.

Om dit te bereiken blijkt een systeem toch wel van belang. Het systeem, door een geestelijke meester verkondigd, is dan ook niet een reeks van wetten of regels, maar een omschrijving van de wijze, waarop men in relatie kan komen met het andere. Wanneer iemand u veel leert over  chakra en u daarbij vertelt, dat een voorhoofdschakra krachten kan uitstralen, waarmede men vijanden op een afstand kan houden, of zelfs – zoals van een bepaalde meester wordt verteld, die door een legerafdeling werd vervolgd – “de paarden verblind kan doen steigeren en terugrennen, terwijl de mensen verblind en verdoofd achteroversloegen en bleven liggen”. In de betreffende leer is dit alleen mogelijk middels de uitstraling van het voorhoofdschakra. Maar in een andere leer komt deze kracht uit de ogen, of zelfs uit de vingers. Kennelijk is men het, zelfs onder meesters, niet geheel eens over de plaats, waaruit deze kracht kan worden geprojecteerd. Men zou zich dan ook moeten afvragen, of er in dit verband wel noodzakelijkerwijze van een bepaalde plaats, een bepaald deel van een lichaam, gesproken hoeft te worden. Ik meen van niet. Een chakra is weliswaar een meer geestelijk zintuig, maar dit geestelijke zintuig heeft alleen met het voertuig te maken, niet met het werkelijke wezen van het ego. De kracht kan door de voorstelling, die men koestert, als het ware uit elk lichaamsdeel worden geprojecteerd; ‘besef’, niet ‘de plaats’ is hier bepalend.

Het systeem kan in dit verband zeer belangrijk zijn. Wanneer ik eenmaal ben opgevoed in bijvoorbeeld de rozekruisersleer, zal ik niet in staat zijn mij een voorstelling te maken van alle mogelijke relaties tussen verschillende sferen. Ik zal mijn weg door deze sferen altijd weer blijven zien als deel van een kringloop. Het gevolg is, dat ik nooit direct een bepaalde sfeer zal kunnen betreden zonder de tussenliggende sferen eerst te hebben doorlopen. Dit blijft gelden, ook wanneer het gaat om een geestelijke reis, om een zuiver geestelijke beleving. Stel, dat ik een leer heb, waarbij transmutatie een rol speelt. Dan kan ik aannemen, dat elke transmutatievorm mogelijk is, wanneer de omstandigheden juist zijn en stel eenvoudig vast: onder deze omstandigheden kan ik bijvoorbeeld een deel van mijn wezen transmuteren tot de  waarde van deze of gene sfeer. Dan zijn voor het bereiken van het gewenste inderdaad de omstandigheden belangrijk, ook al betekent dit, dat je met de hand aan het oor en de vingers aan de neus moet gaan staan wuiven. Het gebaar, de omstandigheid, doet het immers niet werkelijk. Wat belangrijk is, is de associatie, niet de omstandigheid zelf. Meesters werken met associaties. Het systeem, dat zij aan hun leerlingen nalaten, is veelal niet veel meer, dan een reeks van dergelijke associatieve beginselen, waardoor een mens het hogere voor zich kan leren aanvoelen, beleven en uiteindelijk ook daarmede zal kunnen leren werken.

U kunt de conclusie trekken, dat de leer, die een meester brengt, niet zonder meer een concrete lering is, maar een benaderingsmethode, waardoor men het ik op de juiste wijze kan oriënteren.

Waaruit dan weer volgt, dat geen enkele methode de enig juiste kan zijn. Het is alleen het resultaat, dat telt, niet de methode zelf. Sommige dingen blijken vrijwel essentieel te zijn. Voor een meester bijvoorbeeld telt zijn betekenis zeer zwaar. Het gaat hier niet om de betekenis, die anderen hem toekennen, maar om de betekenis, die hij vindt in zijn relatie met anderen. Hoe meer men deel is van zijn gekende wereld of sfeer, hoe meer men daardoor verbonden is met het totaal van alle werelden, die daarin zijn gemanifesteerd. Dit betekent – zeer eenvoudig gesteld, anders zou je hierover uren en dagen kunnen spreken – wanneer ik in mijn denken in staat ben een verbinding te leggen met een punt, een mens, een denkbeeld, dat in mijn wereld concreet heet te zijn en ik op basis daarvan mij iets voorstel, dat in mijn eigen wereld niet aanwezig blijkt te zijn, ben ik in contact met een andere wereld, waarin het voorgestelde als werkelijkheid bestaat. Het is voor mij dan alleen nog zaak deze werkelijkheid ook in mijn eigen gekende wereld tot openbaring te brengen. Een meester doet dit heel eenvoudig. Hij beheerst zichzelf en stelt: ik ontvang de waarde op het hogere vlak; “ik ben”, “ik wil”, wordt de uiting van dit besefte op mijn eigen vlak, in mijn eigen wereld.

Dit is betrekkelijk eenvoudig voor hem, maar iemand, die zichzelf – en dus ook eigen emoties en denken – niet goed beheerst, zal er heel wat moeite mee hebben. Nu is het natuurlijk niet voldoende om alleen maar te zeggen: alle wereld is één geheel, waarin alle mogelijkheden  voortdurend existent zijn, ook wanneer wij ze op het ogenblik niet beleven, of als zodanig beseffen. Daarnaast zou je moeten stellen: alle wetten, die in mijn wereld bestaan, zijn relatief en afhankelijk van de wereldconceptie, die ik aanhang, en niet van de wereld, waarin ik feitelijk leef. Dit impliceert, dat een meester pas werkelijk meester en vrij is, wanneer hij boven alle wetten staat. Niet omdat er voor hem geen wet zou zijn, maar omdat hij nimmer beperkt kan worden door regels, die voortkomen uit een bepaalde visie op de wereld, maar alleen beperkt kan worden door de werkelijkheid.

Daaruit kun je dan een laatste conclusie trekken: op het ogenblik, dat alle mogelijkheden voor mij geestelijk bereikbaar zijn, zal mijn keuze uit die mogelijkheden voor mij belangrijk worden.

Elke keuze, die ik doe, ofschoon zij niet in volledige overeenstemming met mijn wezen is en strookt met mijn eigen concept van zijn, zal mij verwijderen van een verdere mogelijkheid tot kiezen en een beperking van mijn vermogen tot beheersing betekenen. Het belangrijke voor de meester is niet slechts steeds weer te kiezen uit de vele mogelijkheden, die hij rond zich erkent, maar om zo te kiezen, dat zijn eigen persoonlijkheid hierin steeds bevestigd wordt en niet op enigerlei wijze geschaad of eenzijdig ontkend wordt. Daarom kun je ook niet alle wonderen doen, maar slechts sommige. Er zijn nu eenmaal dingen, die niet stroken met je persoonlijke waarheid. Jezus zegt op meerdere ogenblikken, dat hij de mensen helpen kan en helpt, omdat zij in hem geloven. “Uw gelooft heeft u behouden”. De Boeddha reageert tegenover iemand, die hem om hulp vraagt: “Het is de edelheid van uw hart, dat u voeren zal en genezen”. Hij zegt dit tegen een lichte vrouw, bij wie hij – op haar verzoek – een tijd lang blijft praten, terwijl zijn leerlingen en eerste monniken in staat van verontwaardiging op hem wachten bij het klooster van de Drie Bomen – toen nog een stukje land, dat pas aan de gemeenschap was geschonken.

Wat dit voor gewone mensen betekent, kan ik hier op eenvoudige wijze samenvatten: Meesters kunnen u nooit helpen om meer te zijn. Zij kunnen u slechts de weg tonen, waardoor u zelf meer kunt worden. Een meester, die zegt, dat hij u helpen kan of zal, bewijst hierdoor reeds, dat hij geen werkelijke meester is. De meester, die u zegt, dat hij u voor zal gaan, of u iets voor zal doen, bewijst hierdoor, dat hij althans een werkelijke leraar is. De meester, die niets zegt, maar u voor een ogenblik tot meer maakt dat u zelf wist te zijn, is voor u de ware meester. De meester beroept zich niet op zijn gezag, maar deelt voor een ogenblik zijn Zijn met u en neemt uw Zijn tijdelijk in zich op. Hierdoor maakt hij dingen in u wakker, die er altijd zijn geweest, maar die u nog nooit had beseft.

Vragen.

  • Komt het verschil in lering voort uit gebrek aan onderling contact?

Het komt voort uit het feit, dat men andere leerlingen had. Bovendien had men zelf een andere ontwikkeling doorgemaakt, waardoor een bepaalde benadering en een zekere reeks van beelden gemakkelijker hanteerbaar waren dan andere. Dat de mensen hierdoor van elkaar verwijderd geraken, is eenvoudig genoeg te verklaren: zij gaan niet af op de essentie van hetgeen men bereiken moet volgens de leer, maar beschouwen de leer als een zelfstandig iets, dat niet afhankelijk is van hun praktijk. Hierdoor verdedigen zij de in hun ogen heilige leer, terwijl zij zelf niets tot stand brengen, volgens die leer. Maak niet de vergissing aan te nemen, dat het systeem, dat u te horen krijgt, van belang is. Het is anders: wanneer u door de problemen u gesteld en door hetgeen in u leeft, een bepaalde wijsheid kunt verstaan, voelt u zich daartoe aangetrokken en zult u er mee kunnen werken, er iets uit kunnen leren.

  • Wanneer een meester in het Oosten een leerling heeft, gaat hij mediteren en laat de ander hem hierin volgen. Betekent dit, dat hij invloed uitoefent, of laat hij de leerling aan zichzelf over?

Wanneer een schilder iemand, die schilderen wil leren, laat toekijken bij zijn werken en schetsen, leert hij hem dan iets, stelt hij hem in staat iets te leren, of laat hij hem aan zichzelf over? Misschien zit er wel iets van alles in. Hetzelfde geldt voor de verhouding tussen goeroe en chela. De leermeester, die mediteert, heeft een bepaalde sfeer. Hij brengt zijn leerling altijd tot een grote onderdanigheid om hem te brengen tot een zo groot mogelijke aanvaarding. In feite eist de meester meestal verering, maar hij noemt het aanvaarding. Wanneer hij mediteert en de leerling de uitstraling van zijn leermeester absorbeert, beschouwt de leerling in feite zichzelf, maar volgens de mentaliteit en stemming van de meester. Hij deelt niet in de meditatie van de meester, maar mediteert in eigen begrippen onder invloed van de gerichtheid, die zijn meester hem als sfeer oplegt.

De westerse mensen begrijpen dit veelal niet en begrijpen daarom ook niet, waarom de leerling geheel onderdanig moet zijn aan zijn leermeester. In het Oosten neemt men aan, dat de leerling eerst werkelijk nut kan hebben van zijn contact met zijn meester wanneer hij door het verrichten van diensten als het ware een deel van diens leven en wezen weet te worden. Een denker omschreef dit eens als volgt: de leermeester is het hoofd, de leerlingen zijn de ledematen. Zoals de ledematen zorgen voor het dagelijkse onderhoud, omdat het hoofd hen daartoe inspireert,  zo verzorgen de leerlingen hun meester. Zoals het hoofd bepaalt, hoe de ledematen zich juist moeten bewegen, zo bepaalt de meester door de sfeer, die hij schept, de geestelijke waarden welke in de leerlingen als gevolg van de lichamelijke taken zullen ontstaan. De leerling, die dit begrijpt, leert meedenken, tot hij niet langer een der ledematen is, maar zintuig wordt. Dan is hij het oor of oog van zijn meester. Dan eerst krijgt hij deel aan de kennis van de meester, die in de waarneming en de reactie daarop verwerkt is. De vertaling is zeer vrij, maar mogelijk geeft het citaat een beter inzicht in de werkelijke verhouding.

  • Zou dat geen goed verhaal zijn voor de studenten van het ogenblik?

Geachte vrienden, uw studenten zijn discussianten, geen leerlingen. Zij willen van gedachten wisselen, niet gezagsaanvaarding. Voor hen is leren geen aanvaarding van anderen, maar een vrije en zover mogelijk gaande harde gedachtewisseling, waarbij zij hun eigen belangrijkheid zoveel mogelijk opblazen om de ander daartoe te brengen tot het geven van zojuist mogelijke reacties in verband met hun wezen. Het gevolg is, dat zij niet in staat zijn het bewustzijn en de kennis van hun leraar werkelijk over te nemen, aangenomen althans, dat hun leraar deze in geestelijke zin zou bezitten.

  • Is het niet zo, dat de leraar de leerling alleen maar de weg mag wijzen, waarop de leerling zelf moet volbrengen?

Wanneer je schoon wilt zijn, moet je je niet alleen wassen, maar daarna in de spiegel kijken om te zien, of je geslaagd bent. Laat mij uw spiegel zijn, zei de filosoof Tiu Cham. De meester is inderdaad de raadgever en spiegel voor zijn leerling. Zodra hij meer wil zijn, faalt hij. Zodra hij minder is, is hij geen waar leermeester.

  • Wat is dan eigenlijk meer? De meester of de leerling?

 De meester is meester, omdat hij zijn leerlingen in staat stelt langs eigen weg tot meester van hun meester te worden.

  • Komen meesters in het Westen voor?

De westerse mens beschikt over het algemeen nog niet over een voldoende begrip van zijn eigen wezen en werkelijkheid om met dergelijke krachten en mogelijkheden, die een meester hem zou kunnen geven, iets te doen. In het Westen zijn wel meesters, maar zij vinden weinigen die rijp genoeg zijn om hen als leerling te aanvaarden. Wanneer iemand vandaag helderziende wordt en controle daarover heeft, probeert hij morgen de kost te verdienen, als een soort geestelijke James Bond. Wanneer iemand in het Westen vandaag absoluut genezende krachten verwerft, wordt hij morgen de twistappel voor alle medische faculteiten. Wanneer iemand vandaag leert te leviteren, krijgt hij morgen een belastingaanslag wegens verschuldigde landingsrechten. Ik spot misschien, maar hoop u zo duidelijk te maken, dat de dingen van de innerlijke kracht, die je zelf kunt leren, wel in het Westen eveneens onderwezen worden, maar dat de gaven, waar u tegen op ziet en die voor u de reden voor een leerlingschap zouden kunnen zijn, niet geleerd mogen en kunnen worden aan mensen, die ze belangrijk achten, daar het gevolg dan slechts een chaos zou worden. Vergeet niet: op het ogenblik, dat de mens het geheim van het atoom ontcijferde, begon hij er een bom van te maken. De mens, die morgen de bronnen van geestelijke kracht leert aanboren, zonder dat hij eerst innerlijk heeft leren ervaren wat hijzelf is en wat zijn wereld is, zal trachten daarvan een dodende straal, te maken om macht te winnen over anderen.

Degene, die vandaag leert, hoe de mogelijkheden en voorstellingen van de wereld aan eigen behoeven aan te passen, zal waarschijnlijk reeds morgen trachten de gehele wereld te hypnotiseren om als een welwillende dictator de wereld de vrede te brengen. Daarbij vergeet hij natuurlijk dat ook voor hem geldt dat macht perverteert en dat absolute macht absoluut perverteert. De meesters in het Westen kiezen daarom niet de weg van scholing tot directe resultaten, omdat zij beseffen hoe gevaarlijk die weg is. Zij zullen de mensen wel proberen te leren zichzelf beter te zien en hen duidelijk proberen te maken, hoeveel meer er bestaat dan mensen onmiddellijk en redelijk kunnen constateren en verklaren, hoeveel verder de werkelijkheid kan reiken dan de menselijke logica strekt. Daarnaast zullen zij trachten de mensen te leren zich in te stellen en te zoeken naar een vrede en harmonie, die innerlijk bestaat en niet bepaald wordt door wetten van buitenaf. Zij weten dat iemand, die als leerling deze dingen heeft ervaren en deze aanvaardt, reeds morgen misschien ook in de westerse beschaving zijn meesters meester kan zijn.

Vergeef mij mijn commentaar. Ik heb niets tegen het Westen, maar meen dat het verkeerd is een houthakker te vragen even een fijn uurwerk te repareren. Wat geestelijke krachten betreft, wemelt het Westen van uitstekende houthakkers en kolenbranders, maar het fijne uurwerk van de geest is voor de meesten van u nog een ondoorgrondelijk raadsel, dat u – indien u zich er mee zou bemoeien – hoogstens zou kunnen bederven en tot tijdelijke stilstand brengen, maar nog niet tot een grotere precisie weet aan te sporen.

  • Heeft Krishnamurti de ware wezenskracht in zich?

Aangezien elk wezen dat leeft de ware wezenskracht in zich heeft, zal de vraag hoogstens kunnen zijn, of Krishnamurti deze beter uit dan velen. Daarop luidt mijn antwoord: ja!

  • Heeft de meester een groot bewustzijn van zijn zelf’?

Een moeilijke vraag. Ik antwoord met een citaat: “De meester kent zichzelf zo goed, dat hij eigen onbelangrijkheid geheel beseft in de totaliteit, die hij mede representeert en die hij voelt in wezen mede van te zijn”.

Ik neem aan, dat ik uw vragen redelijk heb beantwoord en besluit nu mijn onderwerp als volgt: Er zijn wonderen in deze tijd, er zijn meesters overal. Maar zij moeten terugtreden achter de harde mentaliteit van veroveren, domineren, beheersen, die de werelden, zeker uw deel, daarvan overspoelt. De geestelijke werkelijkheid kan niet concurreren in een machtsstrijd. Zij kan slechts bestaan ondanks een machtsstrijd.

De geestelijke meester, juist wanneer hij beantwoordt aan alle eisen, die ik getracht heb u enigszins duidelijk te maken, kan alleen bestaan als een nederig dienaar, die, onopgemerkt in het geheel, tracht helderheid te brengen, en sommige mensen verder te doen grijpen dan zij anders zouden doen, dit dan in waarheid en getrouw aan zichzelf.

Om meester te zijn, moet je dienaar zijn, want hij, die beseft, hoezeer hij deel is van de totaliteit, die ook in zijn ogenblikkelijke wereld geheel mede aanwezig is, zal zich gevoelen als dienaar van allen, omdat hij weet, dat zijn krachten slechts kunnen bestaan krachtens de anderen en dat zijn besef slechts mogelijk is door het zijnde. Daarom heeft hij het zijnde lief, wetende, dat het deel is van zijn wezen. Daarom heeft hij ook zichzelf lief, wetende dat hij deel is van het zijnde.

De meester is nimmer hoogmoedig. Hij is nederig en zwijgzaam, want hij is slechts deel van het geheel en de waarheid zetelt in alle dingen, waaruit het geheel bestaat. Dat hij die waarheid heeft ontdekt, is misschien een voorrecht, maar geen verdienste. Het is een benadering waardoor je pas leert om te leven.

Ik eindig met een laatste citaat: Wanneer gij het pad hebt gevonden en alles achter u hebt gelaten, leeft gij eerst werkelijk, omdat gij zijt wat is, en niet meer zijt uzelf vluchtende voor uzelf, begerende uzelf.

Logica.

Het is tamelijk moeilijk na een betoog als dat van mijn voorganger nog eens op pakkende wijze over iets van geestelijke aard te zeggen. Daarom zou ik iets over logica willen zeggen.

De logica is datgene waarmede je kunt bewijzen dat het onmogelijke mogelijk zou moeten zijn, terwijl zij gelijktijdig veel van het mogelijke onmogelijk maakt. Het is een methode van redeneren waarvoor bepaalde regels en wetten bestaan. Het is alleen maar de vraag, of die wetten en regels nu werkelijk stroken met de regels en wetten, die elders in het Al bestaan.

Bovendien meen ik dat een mens, die zogenaamde logisch is, dit in werkelijkheid niet geheel is.

Voor de meeste mensen is de logica alleen maar een vorm van aankleding van gevoelens, die men zonder deze omkleding maar liever niet tot uiting brengt. Ik vraag mij wel eens af waarom zoveel mensen zich er graag op beroemen, dat zij bovenal logisch zijn. Zoals ik ook niet altijd begrijp waarom mensen zich zo graag consequent noemen. Zij zijn dit overigens wel, maar dan veelal alleen voor zover het anderen betreft.

Voor mij is de grootste vraag altijd weer of je de mens moet beschouwen als een individu, of alleen als onderdeel van het geheel, een radertje in het grote werk als het ware. Wanneer je de mens alleen maar beschouwt als een onderdeel van de gemeenschap, is het logisch te stellen dat die mens zich dan maar moet aanpassen aan die gemeenschap en leeft voor die gemeenschap. De gemeenschap stelt daartegenover dan natuurlijk de instandhouding van de eenlingen, haar onderdelen, omdat zij alleen daardoor zelf verder kan bestaan. De zorgen, die zij voor de eenling treft, zijn dus slechts een vorm van eigenbelang. Ook dit laatste is een logische conclusie. Niet dat dit absoluut en altijd gelden zal. Toch vrees ik dat een groot deel van de maatschappij op een dergelijk soort logica is gebaseerd.

Indien ik aanneem dat de mens in de eerste plaats een individu is, dan moet ik ook veronderstellen dat hij als eenling aan zichzelf zal moeten beantwoorden. Indien dit juist is, zal niemand, ook de gemeenschap niet, het hem onmogelijk mogen maken dit te bereiken of te doen. Vindt u ook deze redenering – gezien het punt van uitgang – logisch, dan volgt hieruit onmiddellijk, dat de gemeenschap in feite alleen maar blijkt te kunnen bestaan krachtens een steeds toenemend onrecht, door haar gepleegd tegenover de individuen waaruit zij bestaat.

Misschien klinkt u dit in de oren als een staaltje van gewrongen logica, maar ik meen niet dat er zoveel verwrongens bij te pas komt. Want in de logica baseert men zich op oorzaak en gevolg, op vaste waarden. Zowel in het eerste als in het tweede beeld aangaande het individu baseerde ik mij op dezelfde regels.

Je zou je eens af moeten vragen wat dan eigenlijk de vaste waarden wel zijn waarop men zich in die logica wil baseren. Zijn bijvoorbeeld de morele waarden van de mens vast? Ik weet het niet zeker. Er is een tijd geweest, dat een harem “in” was, dat Salomo 365 vrouwen had en een invalster voor schrikkeljaren. Tegenwoordig bepleit men de monogamie. Er was een tijd in de Cyprische beschaving, waarin de voorname dames zowel van onderen als van boven tamelijk bloot rondliepen. Tegenwoordig beweert men vaak dat een dergelijke mode tegen alle goede zeden indruist. Waarmee ik maar wil zeggen dat voor dit soort dingen geen vaste maatstaven schijnen te bestaan, onafhankelijk van de op een bepaald ogenblik toevallig geldende opvattingen.

Zou men misschien vaste maatstaven kunnen ontlenen aan een geloof? Dat zou betekenen dat een geloof hetzelfde blijft in zijn regels, praktijk enzovoort. Dan zouden de christenen vandaag nog net zo moeten geloven en leven als de christenen van het begin. Jezus sprak tot de rijke jongeling, die vroeg wat hij moest doen om de meester te volgen: “geef al uw bezit aan de armen, laat eenieder achter, vader, moeder en de hele familie en volg mij”. Het Vaticaan, dat een groot deel van de christenen vertegenwoordigt, is op het ogenblik druk bezig een belangrijk deel van zijn kapitalen elders te plaatsen uit angst daarover anders te veel belasting te moeten betalen. Wat mij niet erg consequent lijkt, zodat ik de regels en leringen van de opperhoofden van de christenen niet als een vaste maatstaf, als een vaste waarde, wil aanvaarden. Wanneer men wil stellen, dat een godsdienst een absolute waarde bezit, zal men ook toe moeten geven dat er van een voortdurende verandering in de gehanteerde maatstaven sprake is.

Wanneer het met de mensen niet zo erg lukt, kun je misschien stellen dat dan tenminste de dimensies, de afmetingen, een gelijkblijvende waarde hebben. Een meter blijft altijd een meter.

Dat zal wel zo zijn, maar de redeneringen, die men daarop baseert, zijn niet altijd houdbaar, omdat men met andere dingen dan maten alleen te maken krijgt. Denk maar aan het verhaal van de wedloop tussen paard en slak. De slak kreeg een voorsprong van zoveel meter. Het paard legde met elke stap de helft van de afstand af, die het van de slak scheidde. Het resultaat was dan ook dat de slak voorbleef en de race won. Een schijnbaar logische conclusie, die niet klopt, omdat op de duur de afstand zo klein wordt, dat het paard wanneer het slechts de helft van de afstand mag afleggen, eenvoudig langere tijd niet meer zich bewegen kan en stil zal moeten blijven staan, tot de afstand weer groot genoeg is geworden. Stel nu, dat iemand u zegt: “mijn systeem is volkomen juist”. Dan kan hij voor zich zeker geheel gelijk hebben. Zodra hij beweert, dat dit systeem daarom voor eenieder en overal even juist zal zijn, maakt hij kennelijk een soortgelijke fout. Hij houdt geen rekening met verschillen.

Natuurlijk is het wel gemakkelijk te stellen, dat voor alles een en dezelfde maatstaf geldt. Maar dan krijg je redeneringen als: wat de Amerikanen in Vietnam doen, deugt niet, dus deugen de Amerikanen niet. “Dus”…, op deze manier gebruikt, is een van de meest gevaarlijke woorden, die er bestaan. Het is de basis van een schijnlogica, die berust op een gelijkstelling van waarden, die niet noodzakelijk gelijk zijn. Men moet met heel veel dingen rekening houden. Zo zegt men bijvoorbeeld, dat voorzitter Mao de man is, die de wijsheid van het moderne China tot stand heeft gebracht. Degenen, die dit beweren, zijn er zich namelijk niet van bewust, hoeveel Mao aan de klassieken van zijn land heeft ontleend, het parafraserende, of aanpassende aan de termen van zijn oorspronkelijke revolutionaire beweging. Je moet alles in samenhangen en verhoudingen zien. Maar in dat geval blijft er maar heel weinig over, wat nog een consequente logica genoemd mag worden.

Zo zou men kunnen stellen, dat de theologie de stelling van de logica aangaande de Theios is.

Maar evengoed kun je beweren, dat het een logische reeks van beweringen is, die slechts steunt op reeksen van onbewezen niet-logische stellingen, welke weer ontleend worden aan het bestaan van een niet bewezen godheid. Met de laatste formulering kom je mijns inziens dichter bij de waarheid. Indien je zou stellen dat de theologie daarom nu als geheel onzin is, dan ben je weer niet juist, niet consequent. Veel van hetgeen de theologie beweert, is mede gebaseerd op menselijke ervaringen en belevingen, zodat er zeker iets van waar kan zijn. Mogelijk zelfs alles!

Alleen de zekerheid, die de theologie pretendeert te bezitten op vele punten, bestaat zeer zeker niet.

Denken wij bijvoorbeeld aan de staatkunde, dan kan men, met enige logische gronden als basis, beweren dat het voor de staat belangrijk is over de middelen te kunnen beschikken om voor haar onderdanen te kunnen zorgen. Aan de andere kant kun je met evenveel recht stellen dat het niet logisch is de onderdanen tegen hun wil gelden te onttrekken om op deze wijze voor hen te kunnen zorgen op een wijze, die zij zeker niet kunnen waarderen. Ik kan mij voorstellen dat iemand die belasting betaalt en daarvoor als dank een pak slaag van wetshandhavers krijgt, wanneer hij eens ergens voor demonstreert, het met deze besteding van zijn geld – want ook hij heeft eraan betaald – het niet erg eens zal zijn. Is het nu logisch om de stellingen van de staat omtrent haar noodzaken en rechten te aanvaarden of niet? Er spreekt veel voor, maar minstens evenveel spreekt daartegen.

Ik geloof, dat de enige voor ons – maar dan ook in beginsel alleen voor ons – geldende logica voor ons gebaseerd moet zijn op ons eigen gedrag en onze eigen reactie op de wereld. Voor onszelf is een logisch systeem nog wel denkbaar, maar niet meer voor het geheel van de wereld, waarin wij leven, omdat wij nu eenmaal het geheel van die wereld en wat daarin gebeurt niet kennen. Er zijn mensen, die het logisch vinden, dat God een goede man is. Mogelijk hebben zij gelijk, ofschoon het mij onlogisch schijnt het geslacht van God als mannelijk te bepalen. Het lijkt mij moeilijk daaromtrent iets reëel te constateren. Overigens zou dit ook voor de meeste steden gelden, behalve dan voor Amsterdam, dat ondanks zijn stedemaagd zeer duidelijk mannelijk is, wanneer wij afgaan op een zeker monument. Wanneer God werkelijk een goede man zou zijn, impliceert dit ook, dat de duivel machtiger is dan God, want als God zo goed is, kan hij alle ellende niet willen, die op aarde bestaat. De mensen zelf wensen haar kennelijk ook niet, dus zij zullen haar ook niet bewust en willens veroorzaken. Wie blijft dan over als instigator? De duivel.

Maar bestaat de duivel dan? De logica zegt ons dat – zo God goed is volgens onze opvattingen van goed – de duivel eveneens moet bestaan. Maar als God niet goed is, of onze opvatting omtrent goed, niet klopt, hoeft er geen duivel te bestaan.

Misschien voelt u, wat ik met al deze argumenten duidelijk probeer te maken. Je kunt eigenlijk niet zeggen: zo is het wel en zó is het niet. Je kunt wel logisch iets betogen, maar daarmede maak je het lang niet altijd ook tot waarheid. Het zijn de feiten, die waar zijn, niet de beredeneringen. Ik meen dan ook dat de logica, hoe belangrijk zij ook moge zijn in sommige gevallen en hoe vaak zij ook de mens een mogelijkheid tot benadering en omschrijving zal geven, eigenlijk achter zou moeten worden gesteld bij het menselijke gevoel. Ik meen dat de mens zich niet door zijn denken van alle andere dieren onderscheidt. De meeste dieren denken eveneens. En God weet wat zij van mensen denken. Maar de mens heeft een gevoelsleven, dat kennelijk de begrenzingen van het dierlijke gevoelsleven overschrijdt, doordat de mens zowel het verdere verleden als de verdere toekomst mede betrekt in zijn gevoelsleven. Ik meen dan ook, dat het zijn gevoelswereld is, die de mens waarlijk tot mens maakt en niet zijn redelijke vermogens.

Natuurlijk zou men kunnen vragen: welke dieren hebben bijvoorbeeld ingenieurs? Wel, de beste dammenbouwers zijn de bevers en ik meen, dat de constructie van de honingraat iets is, wat vele moderne architecten zich als voorbeeld hebben gesteld en nog eens hopen te bereiken. Zij hebben het wel nog niet zover gekregen dat zij elke mens in een kamertje kunnen steken en het dan dicht metselen, maar wie weet wat de toekomst nog brengt op dit terrein. Kortom: ik ben geneigd te stellen dat het gevoelsleven van de mens voor hem zo belangrijk is, dat het absurde vaak van meer belang voor zijn wezen, begrip en ontwikkelingen is dan het logische.

Zeker zal de logica, die de mens hanteert, nooit werkelijk geheel bepalend kunnen zijn voor hetgeen hij is en hetgeen hij doet. Zijn daden zijn niet logisch, zelfs wanneer zijn argumenten dit wel zijn.

Nu behoort u misschien tot de mensen, die menen dat het niet zo belangrijk is wat je doet,

Dan wel wat je zegt. Regeringspersonen, politici en dergelijke denken kennelijk dat het belangrijker is wat zij zeggen, dan wat zij doen, tot het ogenblik natuurlijk dat iemand erachter komt dat hetgeen zij zeggen niet werkelijk belangrijk is. Dan lijken de eisen op een strijdkreet van Feijenoord – geen woorden maar daden -, maar voeren zij lijnrecht naar een politieke nederlaag. Wat dan weer logisch is, maar alleen wanneer wij toegeven dat de kern van onze logica steeds weer gebaseerd is op onze gevoelsreacties. Ik ben ervan overtuigd (maar mijn overtuiging hoeft de uwe niet te zijn) dat je uit zou moeten gaan van het volgende standpunt: Het belangrijkste in de menselijke samenleving is de menselijke gevoelswereld. Hoe zij tot stand komt, bepaald of bewerkt wordt…, zij is er. In wezen kan men haar niet veranderen en zij is uiteindelijk bepalend voor hetgeen een mens zal bereiken of tot stand brengen.

Het is het gevoelsleven van de mens, dat hem er toe brengt uit de vele mogelijke logische argumenten een bepaald argument als belangrijk en het meest juiste te kiezen. Het gevoelsleven van de mens is bepalend voor de wijze, waarop hij dergelijke argumenten dan hanteert om aan anderen iets duidelijk te maken, ofwel zijn inzichten voor anderen te verhullen. Het menselijke gevoel is het belangrijkste punt, wanneer het om het nemen van beslissingen, of zelfs maar het doen van ontdekkingen gaat. Maar kun je logisch blijven, wanneer je de logica een plaats wilt toekennen, of haar voorop wilt stellen?

Dan moet je stellen: aangezien het menselijke gevoel de reacties van de mens bepaalt en ook zijn handelwijzen, denkwijze, moeten wij uitgaan van de gevoelswereld en moeten wij de mens en zijn gevoelswereld altijd weer op de eerste plaats stellen en het belangrijkste achten. Het is veel erger, wanneer je iemand kwetst in zijn gevoelens, dan hem een gat in het hoofd te slaan.

Dat klinkt krankzinnig en zal in deze tijd zeker niet als een redelijke verklaring worden aanvaardt.

Een gat in het hoofd geneest waarschijnlijk wel weer snel. Wanneer je als mens werkelijk ernstig in je gevoelens bent getroffen, dan is hier iets wat je zelden of nooit vergeten zult. Dan zal bij elke nieuwe emotie deze krenking mede een rol blijven spelen. Een psychisch trauma geneest zelden snel, een lichamelijk trauma meestal wel.

Als het menselijke gevoel zo belangrijk is, zal men ook uit moeten gaan van het standpunt, dat elk denigrerend beschouwen terzijde schuiven, – of zelfs pogen andermans gevoelens te beheersen, – uit den boze is. Dan zal geluk worden gezien als een leven in een wereld, waarin je werkelijk gevoelt, dat je er thuishoort; niet een leven in een wereld, waarin je een plaats hebt volgens een bepaald systeem en alles wat je volgens anderen maar moogt wensen. Dan is een godsdienst niet meer van belang, omdat zij de mens een weg tot God kan bieden, waarbij het de vraag is, of zij dit ook werkelijk doet, want een kerk bevat meestal wel een weg, maar die is weggemoffeld achter een groot front, zodat je niet kunt zien waar zij kerkelijk heen voert. Het enige waarvan je zeker bent, is, dat men bij de entree met een collectezakje staat om entree te vragen. Van belang is alleen, of je je in die kerkelijke gemeenschap thuis voelt. Het is niet zo belangrijk of je de argumenten van de leer nu werkelijk alleen aanvaardt of niet, het gaat erom dat je je er thuis voelt, dat de kerk voor jou een rustpunt is, een deel van je gelukkig zijn op aarde.

Vrienden, mijn betoog moge volgens u niet erg logisch zijn geweest, de stellingen daarin zult u grotendeels bij nader onderzoek doeltreffend genoeg vinden.

image_pdf