Mens en geloof

image_pdf

7 februari 1958

Aan het begin van deze avond zou ik u er allereerst op willen wijzen, dat wij niet alwetend of onfeilbaar zijn. U wordt verzocht om zelfstandig na te denken en uw eigen conclusies te trekken over wat hier wordt besproken.  Mijn onderwerp voor heden zal zijn: Mens en geloof.

Geloof is een innerlijk weten, dat niet bewijsbaar is. Deze stelling herhalen wij steeds weer. Het zal u duidelijk zijn, dat wij geloof dan ook nooit kunnen stellen als iets, wat voor iedereen gelijkelijk toegankelijk of toepasselijk is. Het geloof van de vroegste tijden en de opbouw ervan is meerdere malen belicht. Ik kan er dus mee volstaan u zeggen, dat geloof groeit uit een innerlijke toestand, die in praktisch elke mens bestaat. Het geloof heeft zich op de duur in verschillende richtingen gesplitst. Deze richtingen beginnen een steeds groter gedeelte van de wereldbevolking te beroeren en het lijkt mij dus dienstig, dat iedereen de inhoud hiervan althans begrijpen kan.

Boeddhisme.  Allereerst zou ik met u willen spreken over het boeddhisme, als een van de minst actieve, maar gelijktijdig een van de grootste geloofsgroepen op deze wereld. Wanneer ik zeg “niet zeer actief”, dan is dat in de eerste plaats wel te wijten aan het feit, dat het boeddhisme niet agressief is. Agressiviteit, zelfs t.o.v. een andere geestelijke vrijheid is de boeddhist volkomen vreemd. Zijn levensbeschouwing is opgebouwd uit een reeks afzonderlijke stellingen, die in feite er op neerkomen, dat wij allen ons bewegen in een voortdurende kringloop van leven tot leven, van wereld tot wereld. In de kern van deze kringloop ligt de werkelijke bestemming.  Het is het doel van de mens om dus aan de uiterlijke omstandigheden te ontkomen en zo op te gaan in de Grote Werkelijkheid. Daarbij kent men de verwerping van begeerten en de verwerping van angst. Het is een theoretische stelling, die slechts door weinig mensen in de praktijk wordt gebracht. Ook in het boeddhisme is de ware leer enigszins veranderd onder de invloed van het menselijk denken. De doorsnee boeddhist hunkert naar een afzondering van de wereld, waarin hij onaantastbaar is voor alle zorgen en alle leed en gelijktijdig de innerlijke vrede vindt, die hem aan zijn noodlot, de eeuwigdurende kringloop, doet ontsnappen. Dit neemt niet weg, dat hij buiten dit geloof en deze innerlijke honger een normaal mens blijft en dus over het algemeen angsten en begeerten tracht over te dragen aan een zeker soort fatalisme, waarin angst en begeren wel degelijk werkzaam zijn, maar waarin de gevolgen ervan worden aanvaard als onontkomelijk.  De grootste wijsheid, die het boeddhisme heeft gebracht, is ongetwijfeld het zonder agressie accepteren van alle stellingen op politiek en religieus terrein zonder zich daarbij beroerd te gevoelen. In de tweede plaats het vermogen om alles in de wereld steeds weer te zien als deel van een groot geheel en een groot samenspel van krachten en daardoor binnen dit deel voortdurend een zekere vrede, een zeker geluk en noodzakelijke berusting ook te vinden.

Hindoeleer.  Hierbij is de relatie tussen Goden en mens, waarschijnlijk door de primitievere bron, veel vaster uitgedrukt, zodat, waar bij de boeddhist wel een verering voor heiligen bestaat en natuurlijk een zeer grote verering voor de leraar zelf, de Gautama, in het hindoeïsme goden in velerlei gestalte voortdurend hun invloed doen gelden op het menselijk leven. Het is begrijpelijk, dat de zin van het zelfstandig leven daardoor anders wordt. Men kan geen rekening houden alleen met eigen voornemens. Men hoeft ook geen rekening te houden met de gevolgen van eigen daden.  Men impliceert in zijn leven steeds, dat men tracht de Wil van de Goden te accepteren en de Wet van de Goden te vervullen. Doet men dit, dan kan men praktisch optreden, zoals men wil, mits men rekening houdt met de scheiding van de stoffen, waarbij dus niemand grijpt naar krachten of vermogens, die boven zijn eigen geboortepositie en eigen toestand liggen, terwijl men in de tweede plaats de heiligheid van het leven toch ook steeds mede in ogenschouw neemt.  In het hindoeïsme is geen sprake van een fatalisme, maar eerder van een poging om langs de magische weg in een voortdurend contact te komen met de Goden en ook hier zo het lot ten goede te beïnvloeden. De Hindoeleer heeft niet de strenge reglementering, die het boeddhisme brengt voor het geestelijk leven, maar stelt er voor in de plaats een zeer scherpe scheiding in stoffelijke bevoegdheden en in stoffelijk leven en het wordt als zodanig een keurig op maat gemaakt keurslijf, waarin de hindoeïstische maatschappij past.

Taoïstisch geloof. Meer in het noorden van Azië vinden wij de filosofische invloed, die de Chinezen, vooral in de oudheid, groot heeft gemaakt. Ondanks het feit, dat politieke opvattingen in de laatste tijd enige wijzigingen hierin schijnen te willen aanbrengen, kan worden gezegd, dat het filosofische, ten dele ook taoïstisch geloof, dat bij de Chinees bestaat in de ruimste zin – in het noorden en zuiden tezamen – kan worden gezegd te zijn: Er bestaat een vast patroon van leven.  Niemand kan aan dit patroon ontkomen. Het patroon is getekend volgens de Wet van de Grootste Goden. Slechts door zich aan te passen bij de eisen, die zij stellen, is men in staat in het leven aanmerkelijk vooruit te komen en zal men, juist door zijn wijze van leven, de steun van bovennatuurlijke krachten ook kunnen verwerven. De geboorte van de mens is het product van een zeer lange reeks van ontwikkelingen. Om deze totale ontwikkeling de nodige eer te bewijzen, blijft ook nog in dit rijk van communisten, de ouderdomsverering en de voorouderverering wel degelijk in tel. Wie oud is, heeft veel geleefd en is wijs. Hij weet beter hoe hij zich in de maatschappij in moet passen dan een ander. De opstandigheid van de jeugd heeft dat schijnbaar wel enigszins gewijzigd, maar in de praktijk komt het erop neer, dat zij hun ouderen nu zoeken in boeken, zoals eens de keizerlijke regering wijsheid zocht in de verzen van de oude dichters en filosofen.  Deze Chinese filosofie echter kan tot een agressief wapen worden omgebogen, daar men hierdoor gaat geloven in een zending t.o.v. de wereld. Een zending, die betekent het opleggen van een vast patroon aan alle wereld, aan alle mensen. In zoverre is de vatbaarheid voor het communisme en communistische tendensen dus groter dan in een van de vorige genoemde gebieden.

Islam. Dit is een zeer agressieve levensbeschouwing, een geloof, dat niet het geweld verwerpt. Dit komt dus meer overeen met de hindoeïstische leringen, dan met bijvoorbeeld de boeddhistische levensbeschouwingen. De islam stelt: elke mens is door God op de wereld geplaatst en heeft tegenover God een taak te vervullen. Deze taak is in de eerste plaats gelegen in het juist erkennen van die God en het juist erkennen van allen, die Zijn Wil volbrengen, of spreken.  In de tweede plaats: er bestaat een vaste verhouding tussen de mensen. Deze is door God gedecreteerd. Een ieder moet zich dus gelijk achten aan alle anderen, daar hij niet aan zichzelf, maar slechts aan de Goddelijke Wil heeft te danken, dat hij een bepaalde positie inneemt. Als zodanig is een bedelaar er niet om te bedelen, maar als een object, dat voor anderen de mogelijkheid geeft tot plichtsvervulling, n.l. het geven aan de armen. Dit geldt voor praktisch alle religieuze sekten, die in de islam bestaan.  Het feit, dat de islam slechts één God en één profeet erkent, maakt verder deze beweging tot een enigszins agressieve beweging. Ook wanneer zij zich de laatste tijd tracht aan te passen aan de moderne maatschappij door missies uit te zenden naar alle beschaafde landen, is zij toch in de eerste plaats een godsdienst van de “Heilige Oorlog”. D.w.z., dat de Wil van God te vuur en te zwaard mag worden uitgedragen, dat het recht van de islamitische maatschappij moet worden verdedigd ton koste van alles. Er is ook verandering gekomen in de verhouding tussen de man en de vrouw binnen deze maatschappij. Ik wil erop wijzen, dat dit niet het geloof aantast en niet de werkelijke levensbeschouwing, zoals die in de islamitische leer voorkomt. De vrouw wordt niet gesteld als minderwaardig, maar wel verschillend van de man.  De conclusie, die men er uit getrokken heeft, kan men geheel laten voor een maatschappij waarin men de vrouw een zeer beperkte en tot eigen huis beperkte functie toekent. Dit houdt in, dat ook met het mondig worden van de vrouw de islamitische beweging steeds meer aan kracht gaat toenemen en zo haar eigen visie omtrent het Goddelijke ongetwijfeld sterker tot uiting zal doen komen over de gehele wereld. Dit is een van de factoren, die het christendom tot grotere agressiviteit aanspoort.

Christendom.  Het christendom in zichzelf is gebaseerd op naastenliefde, nederigheid, op volledige overgave aan Gods Wil. Toch wordt deze basis niet helemaal gevolgd. Hen stelt, ofschoon dit niet juist is volgens de eigenlijke leer, dat men Jezus leerstellingen en het geloof van degenen, die hen volgen, moet verdedigen tegen de buitenwereld. Verder stelt men, dat het noodzakelijk is de maatschappij, die gebaseerd is op een christelijk geloof, aan te passen, niet aan de leer van Jezus, maar aan de eisen, die de mensheid stelt.  Als zodanig is een tweeslachtigheid in het christendom ontstaan, die uitermate verwarrend werkt. Deze verwarring is m.i. veel groter dan in een van de andere genoemde richtingen. Door deze verwarring mag verder worden gezegd, dat het christendom in veel gevallen een terugkeer betekent tot het judaïsme. De oude joodse leer heeft in de christelijke leer over het algemeen meer gezag dan de modernere leer van de evangeliën.  Ondanks dat: de christelijke leer betekent voor de wereld op het ogenblik de mogelijkheid door middel van aanpassing zich met een groot gedeelte van het oosten te verenigen. In het oosten is n.l., indien de agressiviteit wegvalt, wel degelijk een aanvaarding en respect te bereiken. Dit respect dringt zelfs door bij de islamitische leer, waar Jezus als een profeet wordt geëerd en aanvaard.

Tempelbouwers.  Dit is bij u misschien beter bekend als de vrijmetselarij. Het wezen van de vrijmetselarij omvat niet het geheel van deze richting, vandaar dat ik de term “tempelbouwer” prefereer boven die van vrijmetselaar. Hier wordt het heelal gezien als een structuur, die uit het Goddelijke voortkomt, door het Goddelijke wordt in stand gehouden en als zodanig eens de volmaaktheid van de Goddelijke Wil zal weerkaatsen. Het is de taak van een ieder op aarde en, bij een voortbestaan in andere sferen, zichzelf voor te bereiden om op de juiste in te passen binnen deze grote structuur en als zodanig de Goddelijke Volmaaktheid te weerkaatsen in zijn eigen bescheiden wezen. Alle streven dient daartoe gericht te zijn.

Esoterische-wedergeboorte-richtingen.  Wedergeboorte, of reïncarnatie, maakt ook in het westen, naast het oosten, een zeer groot deel uit van de esoterische levensbeschouwingen. Hierbij gaat men uit van het standpunt, dat men door de beleving op de juiste wijze te richten, zichzelf zo snel mogelijk kan bevrijden van de noodzaak tot stoffelijke weerkeer en daarbij in de geest komt tot een volmaaktheid en een geluk, die elders niet te bereiken zijn. Het is duidelijk, dat een dergelijke leer onvolledig is.  Er zou moeten worden toegevoegd, dat het uiteindelijke doel is het terugkeren in de stof in volkomen volmaaktheid om zo de bekroning te zetten op het werk van de Schepping. Daar dit meestal niet wordt gestipuleerd – voorgeschreven;  moeten wij echter rekening houden met een algemeen streven binnen deze groeperingen om op grond van vroegere incarnaties, zover herinnerd of door anderen beschreven, te komen tot een aanpassing van het huidige leven aan een systeem van persoonlijke ontwikkeling. Dit in tegenstelling met de omschreven religies, die dus zoeken naar een algemene ontwikkeling. De laatste twee richtingen zijn dan ook veel vrijer in hun denken en in levensbeschouwing dan de andere.

Spiritisme en spiritualisme.  Deze richtingen kunnen worden beschreven als het verkeren met geesten. Hierin komen zeer veel verschillende groeperingen voor; het is dus onmogelijk om de levensbeschouwing geheel vast te leggen. Enige punten ervan worden algemeen aanvaard. Te weten een persoonlijk voortbestaan na de dood, gebaseerd op al wat in het huidig leven bereikt werd, de mogelijkheid om met degenen, die na de dood voortbestaan, in contact te treden, een mogelijkheid van samenwerking tussen de sferen en over het algemeen het streven om het Goddelijk Licht, de volledige bewustwording te bereiken, zowel voor het eigen “ik” als voor al diegenen, die in het duister verkeren, ongeacht hun toestand of voortbestaan.

Al deze voor u misschien wat oppervlakkige gegevens zijn voor mij aanleiding om de houding van de Orde ook even te definiëren, zoals zij staat t.o.v. al deze verschillende meningen, richtingen en levensbeschouwingen. Wij van de Orde, eigenlijk behorende onder het hoofd spiritisme en spiritualisme, ook al vermijden wij meestal deze termen te gebruiken, zijn van mening, dat geen enkel geloof een volledige waarheid kan betekenen, behalve voor de gelovigen. Wij menen, dat geen enkele levensbeschouwing juist kan zijn dan voor degene, die juist daarin de vervulling van zijn eigen wezen gevoelt. Wij menen, dat alle mogelijkheden van wereld en sfeer niet zijn gegeven om ze voorbij te gaan, maar om ze te begrijpen, te verwerken en zo te komen tot een algemeen erkennen omtrent het totaal van het heelal. Wij menen, dat elke mens, die zich bewust is van zijn eigen menselijkheid, daarbij ongetwijfeld een volgende punt in meerdere of mindere mate voor zichzelf zou kunnen accepteren.

In de eerste plaats: Een ieder, die leeft, heeft alleen al door dit leven, een zekere verantwoordelijkheid tegenover alle leven.  In de tweede plaats: zo lang de mens vrij is in zijn denken en ten dele vrij is in zijn handelen, kan worden gezegd, dat hij door deze beperkte vrijheden verantwoordelijk kan worden gesteld voor alle persoonlijke beleving en kan niet verantwoordelijk wordt gesteld voor de invloed van deze belevingen voor zoverre zij grote kosmische samenhangen betreft, daar deze door andere Krachten worden geregeerd.  Wij menen, dat mens en geest door het bestaan en weten a.h.w. verplicht zijn om met elkaar samen te werken en in deze samenwerking het grootste goed voor allen te willen bereiken. Dit grootste goed zal niet bestaan in een bepaalde leer; het zal niet bestaan in een reeks van dogma’s en als zodanig zal elke stelling onder voorbehoud worden geponeerd. Wel mag worden gezegd, dat voor alle mensen het noodzakelijk is zoveel mogelijk geluk, vervulling van wensen – zover redelijk en aanvaardbaar – te helpen vervullen en bewerkstelligen.  Wij achten het voornaamste doel van onze groep, dat men in de eerste plaats moet trachten alle anderen te begrijpen: dat men moet trachten voortdurend alle anderen in de eerste plaats te aanvaarden, zoals zij zijn om door het verdragen van de verschillen, die tussen anderen bestaan, te kunnen komen tot een beter begrip van de wereld, een juistere waardering van uzelf en een mogelijkheid tot grotere harmonie van alle bestaan. Dat zijn eigenlijk zo een paar geloofsartikelen, zover wij over geloof mogen spreken. Ik heb u dat niet allemaal zo maar voorgeschoteld. Het is de gewoonte, dat wij deze dingen zo nu en dan eens herhalen

In de tweede plaats: het is voor u en voor ons zo buitengewoon belangrijk, dat wij ons nooit scherp stellen tegen onverschillig welke richting, welke denkwijze of levensbeschouwing. Het is belangrijk, dat wij leren in alle dingen het goede te vinden en het goede te wekken. Mijne vrienden, zoals wij hier allemaal zijn geest en stof, leven wij uiteindelijk toch maar een beperkt leven. Nu spreek ik maar even uit het geloof; u hoeft het niet aan te nemen, maar luistert u even.

Wij zijn zo beperkt, maar die beperkingen samen vormen de uiting van onze grote Schepper, onze grote God. Wij kunnen wel elk vanuit onszelf trachten om een band met die grote God te wekken, maar dat is vaak heel erg moeilijk, wanneer wij niet geholpen worden door een aanvoelen van alle Krachten, die rond ons zijn, wanneer wij niet geholpen worden door een zuiver begrip van de grote Kracht, die wij trachten te bereiken.  Ons doel in het leven is toch in de eerste plaats wel gelukkig te zijn. Dat is iets, waaraan menige godsdienst voorbijgaat. Iets, wat menige leer verwerpt als onwaar, of onjuist. Het eerste doel van de mens is gelukkig te zijn. God heeft de mensheid geschapen, niet om ondergang en ellende door te maken. Hij heeft de geest geen wereld van duister gegeven, opdat zij daarin zouden lijden. Hij heeft ons al die werelden, al die mogelijkheden gegeven alleen maar als middel om groot geluk te vinden. Geluk echter, dat in overeenstemming is met God, met de Goddelijke Krachten. Dat geluk kunnen wij alleen vinden, wanneer wij streven naar het geluk van allen. Wanneer wij werken, niet alleen voor onszelf, maar voor al, wat er geschapen is.  Wanneer wij ons streven niet alleen beperken tot de kleingeestigheid van het eigen “ik”, maar trachten overal zo goed mogelijk geluk te vinden en geluk te geven. Een mens die geluk kent, een mens, die vrede heeft in zijn hart, staat zo dicht bij God. Een mens die in leed en ongeluk zijn wereld verwerpt, wordt juist daardoor verdreven uit het contact met de wereld, dat voor hem noodzakelijk is om te kunnen bestaan. Er zijn innerlijke wegen om tot God te komen, maar die wegen hebben geen enkel recht van bestaan, geen enkele reden in werkelijkheid en verwerkelijking, als zij niet berusten op het totale geluk van de wereld. Het totale geluk van alle werelden.

Wij zijn hier in een christelijk land en onverschillig, hoe u het beschouwt, zult u met mij eens zijn, dat Jezus, Die Christus wordt genoemd, de Allergrootste is van hen, die ons zijn voorgegaan op dit pad van geluk geven.  Hij heeft nooit gevraagd: “Wat krijg Ik terug van de wereld?” Hij heeft nooit gevraagd. “Wat geeft gij Mij?” Hij heeft geholpen, waar Hij helpen kon, zeggende: “Waar gij het Mij mogelijk maakt u te helpen en geluk te geven, daar geef ik”. In de dagen, dat Hij leefde en over het land ging, was Hij een Geestelijk Licht, dat overal vrede en geluk bracht, dat de harten lichter maakte. De vrede, die Hij heeft willen brengen, de vrede, die ook zo veel anderen aan een deel van de wereld hebben gebracht, of getracht hebben te brengen, is hetgeen, waar wij werkelijk naar streven. Niet, omdat wij christenen zijn, niet omdat wij groot zijn of sterk, niet alleen omdat de anderen alleen maar klein of zwakkelingen zijn; onze reden ligt in het feit, dat wij leven, dat wij door God geschapen zijn.

U hebt misschien opgemerkt, dat er zo weinig grote en werkelijke directe tegenstellingen waren tussen de richtingen, die ik even voor u aanstipte. Al deze geloofsrichtingen hadden uiteindelijk hetzelfde doel. De meesters daarvan werden gedragen door hetzelfde zoeken en hetzelfde verlangen. Daarom meen ik, dat ik u ook deze avond mag zeggen: Het is het doel van de mens in de wereld gelukkig te zijn; niet in een zelfzuchtig en besloten geluk, maar in een geluk, dat hij deelt met de wereld. Een geluk, dat juist daardoor ook steeds meer het zijne wordt. Het is de taak van mens en geest niet te vernietigen wat duister is, maar om uit zich het Licht geboren te doen worden, dat uiteindelijk ook het duister zal verdrijven, en de inhoud, die eens daarin verborgen was, in een fel en waar Licht, het daardoor deel makende van het goede. Zo mogen wij nooit veroordelen. Wij moeten in de eerste plaats verdragen.  In de tweede plaats echter is het onze taak zonder enig vooroordeel te streven naar het geluk van elke mens, van alle leven. Het geluk van elke mens nu impliceert een redelijke en persoonlijke vrijheid om te leven volgens eigen wens. Een mogelijkheid op zijn eigen wijze te zoeken naar en te denken aan God, of op andere wijze zijn eenheid met het zijnde in de natuur te beleven. De vrijheid om zichzelf te zijn, een eigen mening te verwerkelijken, maar dit laatste slechts voor zich. Dit laatste is een belangrijke uitzondering. Men heeft geen recht om voor anderen iets te verwerkelijken, wanneer men niet zeker weet, dat zij dit ook begeren. Wij hebben geen recht in te gaan tegen de vrijheid van wil in de medemens.  Dit ervaart de geest en geldt ook voor de stof, ofschoon deze laatste in een grotere mate hiertegen kan ingaan. De vrijheid om gelukkig te zijn, geluk te vinden op onze wijze, de vrijheid om ons geluk zo te beleven, dat het ook voor de wereld geluk en vrede betekent. Dat is, naar ik meen, de grootste gave van ons leven. Het moet dan ook m.i. de basis zijn van elke levensbeschouwing, die u op tracht te bouwen, onverschillig hoe of waar u dit doet.

Daarmede ben ik aan het einde van mijn betoog gekomen. Ik dank u, dat u hebt willen luisteren, maar hoop, dat u niet slechts veel mooie woorden, of aangenaam klinkende volzinnen hebt gehoord, doch iets hebt gevoeld van de idee. Het gaat immers om de gedachte, die de kern van dit alles is. Ik wil deze dan nog eenmaal onder woorden brengen:  Mens, wees gelukkig! Geest, wees gelukkig! Wees nooit gelukkig ten koste van anderen. Wees gelukkig door het geluk, dat je aan anderen kunt geven. Hiermede heb ik dan voldaan aan het verlangen van onze Orde zo nu en dan haar gedachten en verlangens uit te spreken.

  • Is spiritisme voor een aan God gelovend mens aanvaardbaar? Is het niet zo, dat het spiritualisme geen plaats laat aan het gestorte bloed van Christus, dat alleen vergeving van zonden kan schenken? Is het niet zo, dat het spiritualisme tracht mensenharten te verwoesten?

Het is niet zonder een – misschien niet geheel verdraagzame – vreugde, dat ik dit onderwerp voor u ga behandelen. In de eerste plaats: kan het spiritisme, of het spiritualisme, in strijd zijn met God, of een geloof aan God? Ik meen deze vraag te kunnen beantwoorden door te stellen dat alle spiritisme en spiritualisme in de eerste plaats is gebaseerd op een geloof aan God, Die alles in stand houdt. Een God, Die door Zijn Liefdekracht alles ten goede leidt en een ieder, zelfs de meest verworpene, een mogelijkheid geeft om te komen tot Hem in leven en bewustzijn. Een God, Die niet in wraak of kinderachtige toorn zielen verdoemt of afwijst, Die geen condities stelt voor deze bereiking, gebonden aan tijd, of aantal; doch al, wat leeft, al wat Hij gecreëerd heeft, eens tot Zich terug zal nemen in het volledig Licht van Zijn Persoonlijkheid, terwijl Hij aan ieder de mogelijkheid geeft dit Licht reeds lang voordien te bereiken door eigen streven en werken. Ik geloof dus, dat het stellen van een strijdig zijn met het geloof aan God al direct verworpen kan worden.

In de tweede plaats laat het spiritisme en het spiritualisme plaats voor een geloof aan het gestorte bloed van Jezus, dat een vergeving van zonden schenkt. Ook daarvoor laat het plaats. Spiritisme, of spiritualisme, is in zichzelf geen werkelijk geloof. Het is slechts naar mijn inzien een redelijke aanvulling van elk geloof. Als zodanig impliceert het, dat Gods Goedheid groter is dan vele mensen durven toegeven, zodat God niet scheidt wie elkaar na staan. Zodat God niet een grens van dood stelt, van hen die aan elkaar gebonden zijn door een werkelijke band van oprechte liefde. Jezus heeft in het spiritisme en het spiritualisme zeker een even grote plaats als in elk christelijk geloof, in elke christelijke godsdienst. Het kan zelfs zijn, dat in bepaalde takken van spiritisme en spiritualisme Jezus volgens zuiver christelijk geloof wordt geëerd als God en Zoon van God. Dit neemt niet weg, dat een dergelijke wijze van denken -als de doorsnee spiritist en spiritualist kent- niet slechts ruimte laat voor één formulering. Om enkele punten aan te halen uit onze eigen zienswijze: wij geloven niet, dat het gestorte bloed van Jezus noodzakelijk is voor de verlossing van de mens.

Dit is vanuit een christelijk standpunt ongetwijfeld ketterij. Daar ben ik mij volledig van bewust. Toch is het beter deze dingen uit te spreken en duidelijk te stellen, hoe volgens onze ervaring de toestand werkelijk is. Het geloof in Jezus en het leven naar Jezus Wetten is de beste weg voor de mensen, zelfs van deze tijd nog, om te komen tot een volledige bewustwording en een ontwaken in het hoogste Licht. Het bloed van Jezus heeft hier o.i. niets mee van doen. Het is Jezus leer, Jezus leven en de wijze, waarop Jezus ten koste van alles de juistheid van Zijn leer, Zijn verdraagzaamheid, Zijn nederigheid en Zijn geloof in God heeft bewezen, die belangrijk zijn.  Belangrijker dan elke symboliek van verlossend bloed, bekers met bloed, of doorstoken bloedende harten. Het bloed van Jezus heeft plaats in het spiritisme. Inderdaad. Het heeft m.i. echter geen plaats daar, waar de werkelijk en ruim denkende mens Jezus leer overweegt. Jezus leer is geen leer van genade alleen en verlossing door anderen. Het is een leer van zelfstandig streven, waarbij men door in harmonie te zijn met Jezus a.h.w. één wordt met Zijn Wezen en zo door en met Hem op kan gaan tot Hogere Krachten. De leer van de harmonie met Hogere Krachten, zoals die door ons meermalen uiteen werd gezet – ook voor dit gezelschap – geeft een duidelijke bevestiging hiervan.  Dat wij Jezus niet zien als de enige weg, wordt begrijpelijk, wanneer u denkt aan ons geloof en de rechtvaardigheid Gods. Wij kunnen niet geloven aan een God, Die een bepaalde conditie willekeurig stelt om alleen daardoor de mensheid in te doen gaan tot Zijn Rijk, terwijl Hij elders de mens verwerpt, ofschoon deze mens hieraan zelf geen schuld hoeft te hebben. Een van de eerste principes, die wij in het Goddelijke erkennen, is een grote Liefde, gepaard gaande met Lankmoedigheid en Verdraagzaamheid. Zijn Liefde is Rechtvaardigheid, een al omhullend groot Licht, waarin een ieder bevat wordt.

Ik geloof dan ook, dat de laatste opmerking: “dood het spiritisme niet de harten van de mensen” – en nu moet ik verdraagzaam blijven, al valt het mij moeilijk – dwaas is voor degenen, die inderdaad op de hoogte zijn van hetgeen het spiritisme tracht te bewerkstelligen, evenals het spiritualisme, wat ten grondslag ligt aan het streven van al degenen, die oprecht spiritist of spiritualist zijn. Op het ogenblik, dat men een absolute scheiding stelt, zodat men, zoals feitelijk gebeurd is, geestelijken hoort spreken tot stervenden over hun aanstaande verdoeming, op het ogenblik, dat mensen, die zich dan toch beroepen op hun weten omtrent God, een oordeel durven spreken over degenen, die wel zeker “in de hel zullen branden”, meen ik, dat hier de harten van de mensen worden vertreden en vernietigd.  Vrienden, niet bij het spiritisme, of het spiritualisme, dat toegeeft, dat een geest in het duister kan vertoeven, dat toegeeft, dat inderdaad een verwerping in het duister kan bestaan, maar geen eeuwige verwerping. Een spiritisme en spiritualisme, dat de mens in de eerste plaats opnieuw biedt steeds een Goddelijke Liefde, die telkenmale weer een ieder zal kunnen doen komen tot het Licht, die de mensen op aarde en de geesten in de sferen in staat stelt mee te werken aan de bewustwording en bevrijding uit eigen waan, van een ieder, die Hem lief is en die gevangen zou zijn in het duister. Ik geloof, dat geen enkele verwerping, die men in sommige religieuze kringen maakt tegen spiritisten en spiritualisten, ongeacht de fouten, die ook daarin vaak schuilen, geheel gerechtvaardigd is.

Wanneer wij, sprekende vanuit ons standpunt, onverdraagzaam zouden willen zijn en over het christendom zouden willen oordelen aan de hand van de praktijken, die daarin werden gepleegd tijdens een bestaan van bijna 2.000 jaar, dan meen ik, dat dit oordeel vernietigender zou moeten zijn, dan het oordeel, dat men kan uitspreken over hetgeen spiritisten en spiritualisten tot stand hebben gebracht. Wanneer ik een oordeel zou moeten vellen over de dwaze praktijken en grove bijgelovigheden, die uit het christendom zijn voortgekomen, dan meen ik, dat de ongetwijfeld bestaande dwaasheid en bijgelovigheid van sommige spiritisten en spiritualisten daarbij in het niet zou verzinken. Nu spreek ik echter alleen van het christendom. Ik meen, dat ik omtrent elk geloof denigrerende beschouwingen op zou kunnen bouwen. En wel op grond van historisch bewezen materiaal.

Om bij het christendom te blijven, wat denkt u bv. van de verkoop van aflaten, zoals dit tot in de middeleeuwen gebruikelijk was? Wat te denken van een geloof, heden nog bestaand, dat door een overdracht van verdienste vermindering van schuld of straf kan worden bewerkstelligd?  Wat te denken van de overtuiging, dat slechts uitverkorenen, wier uitverkiezing reeds bij het begin van hun bestaan op aarde is vastgesteld, in de hemel kunnen komen? Terwijl anderen, ondanks alle proberen, zouden verdoemd zijn. En wat dies meer zij. Wat te denken van het soms wel wat vreemd vereren van heiligen? Het goochelen met Bijbelspreuken? Het prikken in de Bijbel om zo Gods uitspraak over bepaalde zaken te vernemen? Het lijkt mij nog dwazer dan de meest dwaze zitting met kruis en bord. Vrienden, ik zou lang voort kunnen gaan, maar dit heeft geen zin. Zeker hebben spiritisten en spiritualisten geen reden zich op de borst te slaan en zich te verheffen boven anderen. Want ook bij hen komen veel fouten en misbruiken voort. Ook hier is soms bedrog schering en inslag. Ook hierin speelt het bijgeloof vaak een zeer grote rol. Maar ditzelfde komt in elke religie voor.

De grondslag van een geloof kan goed zijn.  Ik wil verder gaan dan dit: er heeft geen enkel geloof bestaan door alle eeuwen heen, uitgezonderd het satanisme en vormen daarvan, waarin niet een werkelijk goede en juiste kern schuil ging. Er kan immers geen enkel pogen bestaan om tot het Licht, om tot God te komen, dat in Gods ogen verwerpelijk kan zijn. Het is de praktijk, die uitmaakt, of er daardoor harten gedood worden. Het is de praktijk, die uitmaakt, of de mens zich waardig toont tegenover zijn God, of hernieuwd zal worden veroordeeld tot een zoeken naar die God. Spaar mij nu alstublieft uw woorden over de bijbelse waarden en het alleen zaligmakende bloed van Jezus. Spaar mij uw woorden over eeuwigdurende verdoemenis en hel. Spaar mij woorden, die in feite ook niets anders dan bijgeloof zijn. Ik weet, dat ik u ook hier weer onverdraagzaam lijk. Neemt u mij dit niet kwalijk, want mij kwetst het probleem immers. Hoe kan iemand, die gelooft in een God van Liefde, ook geloven in een eeuwige verdoemenis? Hoe kan een mens geloven in een God, Die alle werelden heeft geschapen en toch slechts één Verlosser schiep, slechts één nauwe weg tot Zijn Wezen liet? Hoe kan een mens geloven, ziende de veelheid van de levende Krachten in de Schepping, in een slechts éénmalige noodzaak of mogelijkheid tot bestaan?

Een mensenleven is te kort om daarin een mens rechtvaardig te kunnen beoordelen en op grond daarvan te bestemmen tot een eeuwig geluk, of tot eeuwig leed. God is al Rechtvaardig. God is al Liefde. God geeft ons allen de hulp, die wij nodig hebben, indien wij slechts daarom vragen. God staat ons toe elkaar bij te staan. God staat ons soms toe lichamelijk tot de aarde te gaan. Indien het Zijn Wil is, kunnen wij teruggaan, belichaamd, tot deze aarde in veel verschillende levens. God is de Alkracht, groter dan een mens zich voor kan stellen.  Zeker niet belast met dwaze eenzijdigheden, met wraakzucht, met toorn, kortom, met al datgene, wat zozeer zuiver menselijk is. God is meer dan een mens. Zelfs méér dan een almachtig mens. Maar wij weten, dat Hij ons geschapen heeft. Wij weten, dat wij slechts uit Hem leven en bestaan. Wij weten als spiritisten en spiritualisten, dat Zijn Liefde, Zijn Kracht ons in staat zal stellen allen te verheffen tot Hem. Wij weten, dat het Zijn Wil is, dat al terug zal keren tot de Bron, waarvan het is uit gegaan. Dit laatste moet een vreugde zijn voor alle harten, geen vernietiging. De volheid van het geloof, dat hieraan ten grondslag ligt, ongeacht de praktijk, mag m.i. gelijkwaardig worden gesteld aan elk ander geloof. Nu ik in deze mijn gemoed heb gelucht, hoop ik, dat al degenen, die ik mogelijkerwijze beledigd zou hebben, mij zullen willen vergeven, dat ik genoopt was iets te zeggen, dat hen pijnlijk was. Mijn pogen was de waarheid te zeggen, zoals ik deze gevoel en ken. Niet om een ander in zijn beeld van waarheid, of zijn waardigheid te kwetsen.

  • Is het niet mogelijk, dat iemand, die in het bloed van Christus gelooft, gelijk heeft, wanneer hij dit voor zich de enige weg acht om tot de zaligheid te komen?

De stelling op zichzelf zal mijnerzijds geen bezwaren ontmoeten, mits deze mens leeft volgens Jezus leer, want dit alleen is voldoende. Aan de andere kant is het begrijpelijk dat ik vanuit mijn standpunt en met mijn ervaring verder reik dan het leven van de meesten het mogelijk maakt, dat ik de bijgelovigheid, de geloofshysterie, de neurotische vlucht voor eigen verantwoording door het geloof, die voor velen hierin tevens besloten ligt, enigszins laakbaar vind. Ik zal dus zeker niet terwille van de eenzijdigheid, waarin een enkele mens de bewustwording vindt, deze waarden als geheel reëel bevestigen, terwijl ze voor mij niet volledig juist zijn. Zoals bij de inleiding reeds gezegd: het is aan u te oordelen over hetgeen hier gesproken wordt. Ik kan slechts nogmaals bevestigen, dat – al is men nog zo beperkt en bekrompen – wanneer men leeft volgens het geloof van alle spiritisten en alle spiritualisten, het geloof in de Liefde Gods, men zal komen tot het Grote Geluk, onverschillig of men dit nu hemel noemt, hoogste sfeer, of het opgaan in God. Ik ben ervan overtuigd, dat degene, die in zijn eenvoud, of misschien eenzijdige beperking, het bloed van Jezus wil zien als een middel, en steun om Jezus weg te volgen, het Licht zeer zeker zal vinden. Hieraan wil ik toevoegen, dat ongeacht de wijze, waarop men komt tot het Licht, het ons steeds een vreugde, ja, een zeer grote vreugde is, wanneer wederom een ziel de werelden en het lagere verlaat voor Hogere Sferen.

  • Was volgens u de kruisdood van Christus noodzakelijk, of had dit vermeden kunnen worden?

 Neen. De kruisdood van Jezus was noodzakelijk voor Jezus Zelf en voor Zijn leer. Eerst door volledig consequent te blijven kon Jezus Zijn leer maken tot iets dat de eeuwen zou overleven. Een Jezus, die Vorst was geworden – een mogelijkheid, die zelfs nog bestond vier à vijf dagen voor Zijn kruisdood – had ongetwijfeld Jezus voor de kruisiging behoed, maar had gelijktijdig Jezus’ leer onder doen gaan in politieke en krijgskundige strubbelingen, die het gevolg waren geweest van dit optreden.  Jezus leerde aan allen op de wereld algehele zelfverloochening, een volledig Godsvertrouwen, algehele overgave aan de Goddelijke Wil. Daarnaast een naastenliefde, die waarlijk de naaste gelijk stelt aan het “Ik”. Indien Jezus, door Zich te verheffen boven de mensheid, geworden was tot de Messias, die het joodse volk verlangde, had Hij daarmede verraad gepleegd aan de velen die Hij Zijn leer had gegeven, n.l. van ieder te geven wat hem toekwam, ieder te respecteren in zijn eigen waarde, ieder te benaderen in een oprecht zoeken naar de Goddelijke wil.  Had Jezus Zich door de vlucht onttrokken aan de kruisdood, wat Hem evenzeer mogelijk was, dan had Hij hierdoor Zijn leerlingen verlaten en Zijn leer doen ondergaan, Zijn werk op aarde zou hiermede vergeefs geweest zijn. Jezus moest tot het bittere einde toe leven en lijden volgens de leer, die Hij de mensheid gaf. Eerst zo kon Hij volledig Zijn Liefde voor de mensheid en Zijn geloof aan een Liefdevolle Schepper openbaren. Zijn herrijzenis is ons getuige, dat dit geloof niet werd beschaamd. Dat Jezus’ kruisdood niet was de ondergang van een Mens, maar het herrijzen van de Verheerlijkte Mens, Die in het groot bewustzijn van het Goddelijke een bevestiging kon betekenen voor hen, die op aarde zouden trachten Zijn lessen voor het nageslacht te bewaren en vooral ook Zijn leer van naastenliefde te stellen boven al het andere. Ook wanneer wij nu moeten toegeven, dat zij daarin slechts zeer ten dele zijn geslaagd.

  • Er staat toch van God geschreven: Hij weet dus van tevoren van welk maaksel wij zijn. Wanneer Hij van tevoren, dus vóór ons bestaan weet, wat wij zullen zijn, dan kan er van verzoening of verantwoording geen sprake zijn.

 Zeer betrekkelijk. God heeft ongetwijfeld aan Zijn schepselen de mogelijkheid gegeven om tot een vrij bewustzijn en denken te komen, ook wanneer hun daden en mogelijkheden daarbij beperkt blijven. Wanneer ik bv. als boswachter op een toren boven het woud sta, kan ik de mensen zien, die binnentreden, welke richting zij inslaan en zelfs weten, hoe zij in het bos langs deze weg zullen varen. Zonder in hun leven onmiddellijk in te grijpen, kan ik echter niet voorkomen dat zij in het water vallen, struikelen over boomwortel of tak, etc. Ik meen, dat wij zo Gods Weten omtrent ons maaksel zullen moeten beschouwen.  God heeft geschapen, Hij heeft ons dus de grondwaarde gegeven. God is het, die het geheel in stand houdt. Maar God laat ons een zekere vrijheid van wil, ook al kan Hij, in Zijn Volmaakt Bewustzijn, Zijn Weten omtrent ons, ons volgen en doorvoeren tot het einde zelfs van de oneindigheid. Dit impliceert echter niet, dat Hij te allen tijde de Bewust Leidende blijft, Die ons elke zelfstandigheid ontneemt. Dientengevolge moet ook de mogelijkheid tot een althans tijdelijk duister blijven bestaan. Zou dit niet bestaan, dan zou er geen sprake zijn van een vrije wil. Indien wij echter aanvaarden, dat God alles geschapen heeft en in stand houdt en daarmede ook een zekere aansprakelijkheid heeft voor en tegenover al het zijnde, is het logisch aan te nemen, dat hij iedereen en elk wezen de mogelijkheid zal geven om te ontkomen aan de consequenties van eigen misvattingen en misstappen door deze zelfstandig te verbeteren.

Logischerwijze kan dit ook niet beperkt blijven tot één kort moment van bestaan, maar moet zich uitstrekken van het ogenblik, dat wij uitgingen van God tot het ogenblik, dat wij tot Hem terugkeren. Op grond hiervan meen ik dus, dat een blijvende verdoemenis niet in overeenstemming is met hetgeen wij weten en geloven omtrent het Goddelijke. Wij weten echter, dat de duisternis, de duistere sferen wel degelijk bestaan en menen, dat dit geheel past in een rechtvaardig en Goddelijk liefdevol schema, dat het Zelf zich bewustzijn van de delen van de Schepping veroorzaakt, wenst, of tracht te bewerkstelligen.  Om het anders te zeggen: Indien God de uiting van Zijn volmaaktheid heeft gewild en deze in en voor Zich heeft vastgelegd. U ziet hieruit, dat, ofschoon uw opmerking, onvolledig en dus niet geheel juist was, wij het omtrent de eindconclusie geheel met elkaar eens zijn.

Volgens mijn denken zou een eeuwige verdoemenis een onrechtvaardigheid inhouden van God, zowel tegenover Zijn schepselen als tegenover Zichzelf. Dit impliceert dan een verdeeld zijn van God tegenover Zichzelf, zo een einde van de Goddelijke Volmaaktheid en als zodanig de onmogelijkheid van een Schepping met een volmaakte Schepper. M.i. betekent dit, dat vanaf het ogenblik, dat er een eeuwige verdoemenis bestaat door Wil en Kracht van een God, boven deze God grotere en volmaaktere krachten zouden moeten bestaan. Ik kan dit echter niet accepteren. Voor mij is God niet slechts Licht, maar dat ons Licht en duister schijnt, versmolten tot één eenheid. Zelfs indien er een baarlijke duivel zou zijn, is ook deze nog uit God geschapen, wordt hij door God in stand gehouden, zal als zodanig deel uitmaken van God en de Goddelijke Wil. De vrije wil van zo een wezen zal strijdig kunnen zijn met onze weg tot het Licht, maar het zal niet kunnen worden gezegd, dat dit wezen nooit of te nimmer zal kunnen keren tot een eenheid met God. Wanneer alle dingen tot hun punt van uitgang terugkeren, worden licht en duister één, maar is nog in de Schepping de mogelijkheid tot alle dingen aanwezig. Zo is het altijd geweest, zo zal het altijd blijven.

  • Bij bestudering van het boeddhisme valt op, dat Boeddha, wanneer over God werd gevraagd, zei: “Dat is niet terzake dienende.” Dit geeft geen grotere verlichting. In plaats van ons godsbegrip stelde hij de leegte.

 In het boeddhisme is de terugkeer tot de Schepper de uitblussing van het thans gekende “ik”; het is dus logisch, dat thans voor persoonlijke vorming en bewustwording het Goddelijke als zodanig een ongrijpbaar, een onbevatbaar iets blijft, waar wij tot een eigenschapsbepaling van het Goddelijke overgaan; volgens een positief geloof aan God kan worden gezegd, dat het Godsgeloof in het boeddhisme negatief is, terwijl de wegen die leiden tot vrede en geluk het positieve hierin zijn. Bij de christenen is het geloof aan de weg juist vaak negatief, zie de genadeleer. De doorsnee boeddhist ziet echter wel degelijk zijn God als een werkelijkheid. Alleen: deze God is hem onvatbaar in Zijn Werkelijke Gestalte. Hij projecteert Hem dan ook in boeddhistische heiligen, levende reïncarnaties van de Allergrootsten, e.d. In deze projectie treedt echter t.o.v. het christendom het verschil op, dat Dezen niet worden gezien als zijnde Zelf God, maar als een openbaring van een Deel van het Goddelijke. Wanneer alle delen van het geheel worden samengevoegd, dan treedt het absolute evenwicht op, dat de kern uitmaakt van de leer van de Gautama Siddharta. Het resultaat is, dat het volmaakte evenwicht is de oplossing van alle tegenstellingen. De oplossing van tegenstelling in de leegte, waarin al kan zijn, maar niets is, wat werkelijk evolueert, of evenwichtig bestaat.

Het zoeken van de boeddhist is dan ook niet gericht op een positieve hemel, onverschillig of deze doet denken aan een mohammedaans paradijs, of een christelijke hemel vol harpgeruis, bazuingeschal en heerlijkheid, maar op een wereld, die leeg en daadloos is; waarin het “ik”, het Zijn nog kent en gadeslaat, om langzaam uit deze daadloosheid op te gaan in het geheel.  Dit uitblussingsprincipe is in feite voor ons wel aanvaardbaar, daar hier geen sprake is van een absolute ondergang, maar van het opgaan in een wereld, die niet meer kenbaar is binnen de beperkingen, die wij thans nog gebruiken om ons leven te omschrijven. Als zodanig is zelfs het boeddhistisch geloof een geloof in een liefdevolle God. Het wordt slechts niet religieus uitgedrukt, omdat, zoals de laatste Boeddha meende te mogen stellen, het belangrijker is voor de mens in zich een bewustzijn van God te verwerven, dan met anderen een gemiddelde te bereiken, waarmede men God kan definiëren en zo over die God kan spreken. God is – en dit geldt niet alleen voor het boeddhisme – voor ons in de eerste plaats een ervaring in jezelf. Als zodanig zal deze God nimmer vergelijkbaar zijn met de ervaringen, die een ander omtrent deze God in zich kent. Voor de Boeddha zou het dwaasheid zijn om te spreken over God, daar hij ín zich het ervaren van het Goddelijke kent en zo zich tevens bewust was, dat deze ervaring niet met menselijke woorden aan te duiden, of te omschrijven is. Het zou dus slechts verwarrend werken op hen, die zouden menen uit een dergelijke beschrijving zich een beeld van het Goddelijke te kunnen vormen.

ENKELE ESOTERISCHE GEDACHTEN.

Er wordt gesproken over de deur van de waarheid, die ligt in het hart van elke mens. Er bestaan ogenblikken, dat wij geen volle werkelijkheid, geen grote waarheid kunnen verdragen; wie de waarheid in zich bevat, moet zich eerst hebben voorbereid om deze waarheid te ontvangen. Zonder dit is het niet mogelijk de volledige waarheid in je te dragen zonder hieraan ten onder te gaan, en het gehele bewustzijn te verliezen. Nu heeft de mens veel eigenaardige gewoonten. Sommige hiervan zijn zeer schoon, andere daarentegen doen ons glimlachen, wanneer wij ze beschouwen. Een van de meest lovenswaardige gewoonten van de mens is, dat hij – ondanks alles – steeds weer durft te zoeken naar een uitweg, steeds weer streeft naar het ogenblik, dat hij inzicht krijgt in zichzelf en de wereld. Maar dit zoeken moet gepaard gaan met een voortdurend je voorbereiden op een grotere waarheid.

Vergelijking: Er was eens een man, die een wagen maakte van papier. Een ieder nu verwonderde zich zeer over dit kunstwerk, want wagens waren niet zeer bekend. Zo begeerde men erin te rijden. Het kwam ook ter ore van de keizer, die persoonlijk tot de uitvinder ging en sprak: “Deze wagen wens ik te bezitten voor mijzelf”. De kunstenaar, aan zijn gezag onderworpen, kon niet veel anders doen dan nederig buigen. De keizer stapte dus in het papieren vehikel en zich neerzettende, bezeerde hij ten zeerste zijn eerbiedwaardig achterwerk. Vertoornd sprak de keizer over de ondeugdelijkheid van het voertuig. De kunstenaar echter sprak: “Grootmachtige Heer, dit was slechts een model, een eerste ontwerp, gemaakt uit papier. Het papier is een beeld, dat men kan aanschouwen, doch heeft geen kracht om ons te dragen”. De keizer sprak onmiddellijk: “Vervaardig mij dan dit voertuig zo snel mogelijk en uit het lichtste hout”. Toen hij opnieuw kwam, nadat ook dit werk voltooid was, zette hij zich wederom, waarop het eerbiedwaardig achterdeel zich na een onzachte daling bovendien nog vulde met restanten hout, die des keizers zeer doorluchtige huid door priemden. De keizer was ten zeerste vertoornd en sprak: “Kunstenaar, je hebt mij bespot. Er is geen waarheid in het beeld, dat je schiep” en hij liet hem onthoofden. Zo gaat het menig mens als de keizer, wanneer hij zoekt naar waarheid. Hij ziet een licht voertuig van vluchtige gedachten, meent zich rustig daarin neer te zetten om zo door de kracht van deze gedachten gedragen, voort te kunnen snellen naar hemelse velden. Helaas, ook een mens bezeert zich dan, bezeert belangrijker delen dan de keizer, want zijn geloof wordt soms beschaamd. Wanneer men hem dan zegt: je hebt alleen gedacht, maar niets in de praktijk gebracht, dan probeert hij vluchtig een of twee maal een gedachte in de praktijk te brengen. Zo bouwt hij dan voor zichzelf een ietwat sterker beeld. Hij wil zich dan daardoor laten dragen. Maar de weinige praktijk is ook niet voldoende.

Wanneer deze keizer nu eens de kunstenaar niet had onthoofd, maar had gesproken: “Bouw mij het sterkste voertuig wat in uw vermogen ligt”, dan zou dat in zijn tijd een voertuig van het sterkste hout geweest zijn, dat veel mensen had kunnen dragen, i.p.v. slechts één keizer. Dan zou China een goed personenvoertuig bezeten hebben, en zo de tijd was voortgesneld tot uw dagen, zou het voertuig misschien van ijzer gemaakt zijn, krachtiger, sterker en schoner dan ooit tevoren. Het had het lot van een heel volk misschien kunnen veranderen. Hoe verder de tijd voort zou gaan, hoe beter en sterker ook het voertuig steeds zou herrijzen. Zo nu is het met het geestelijk streven naar inzicht en waarheid door de mens. In zijn streven brengt hij eerst voor zichzelf een beeld tot stand, maar het beeld alleen is niet voldoende. Het beeld is a.h.w. de tekening, die kan dienen om het werk van de bewustwording uit te voeren en de kracht van eigen leven op te bouwen op de juiste wijze. Dan begint men dus dit voertuig van begrip en weten telkenmale sterker voor zich te vormen, door groter geloof, door groter intensiteit van streven. Dan komt er een ogenblik, dat het voertuig van bewustzijn ook u kan dragen. Eerst dan kunt u de waarheid ook in uzelf bevatten. Dan kunt u gaan boven de menselijke gebieden. Dan kunt u de waarheid vinden, die in het Licht schuilt. Wanneer wij dus de deur willen openen, die verborgen is in ons wezen, de poort die de enige waarheid, het ware Licht in ons binnen laat, moeten wij voorzichtig zijn en ons voorbereiden met gedachten en daden, opdat wij niet gedood worden door ons eigen onbegrip en hernieuwd de weg moeten gaan, die voert door stof en geest.

DE BETEKENIS VAN DE BIJBEL ALS OPENBARING.

Wanneer er gesproken wordt, over de waarheden omtrent God, omtrent de menselijkheid, omtrent de werkelijkheid van een geestenwereld, dan voel ik mij genoopt, ook reeds door in u gerezen gedachten en gevoelens, een ogenblik nog hierover uit te wijden. Alle menselijke geloof is gebaseerd op een openbaring, die voor de mens heilig is. Een openbaring, die passende in de tijd, gericht op de mens, ongetwijfeld vruchten draagt en de mens doet ontwaken tot beter streven en leven. Er komt een tijd, dat de mensheid verder is gegroeid. Er komt een tijd, dat men niet meer weet, wat de werkelijke betekenis is van al wat eens in die openbaring werd uitgesproken. Wanneer ik dan bemerk, hoe een reactie als de uwe ons enerzijds toont, dat een lezing hierover wordt beschouwd als een aanval op het christendom en op de christelijke openbaring, terwijl anderzijds met een zekere genoegdoening wordt geconstateerd, dat “de vromen weer eens flink op hun falie hebben gehad” – ik citeer hier letterlijk een door ons opgevangen gedachte – dan is het toch zaaks u duidelijk te maken, wat de ware toestand is.

De vraag werd gesteld, gebaseerd op de heiligheid van de Bijbel, zoals deze wordt aangenomen door het merendeel van de christenen. Wat men vergeet is, dat deze Bijbel niet in feite Gods Woord is, doch slechts een voortdurend vastleggen van een volksgeschiedenis, inspiratie, gelijkenis en dichtwerk, waarin inderdaad ook de Hogere Geest zich aan de mens openbaart. Daardoor wordt als eenheid gezien, wat toch in feite gedeeld is. Daardoor wordt tot basis gemaakt en van geloof en van denken, een lang verbleekt beeld uit sinds lang vergane dagen. Niemand kan het een christen kwalijk nemen, dat hij de Bijbel wil zien als Gods Woord. Indien hij zich echter vastklampt aan de letterlijkheid hiervan, neemt hij tevens aan, dat elk woord a.h.w. door God Zelf werd geschreven, en neergelegd in het bewustzijn van de mensen.  Dit laatste nu is niet geheel aanvaardbaar te maken. Wij kunnen in veel oude boeken aanduiden vinden, zeker ook in de boeken van de Bijbel, dat opvattingen en toestanden van die tijd aanleiding zijn geweest tot beelden, waarvan de betekenis teloor is gegaan, of nu geheel verkeerd wordt begrepen. Naar ik meen, kan men zelfs wel aantonen, dat, indien de Schepper Zelf een boek zou schrijven als bv. de Bijbel, of wat dat betreft, als een Koran, of andere geheiligde of geopenbaarde geschriften, Hij Zich daarmede volgens bestaande teksten schuldig zou maken aan veel fouten, en te zeer tijdgebonden begrippen om een volmaakt wezen een dergelijke reeks van onvolmaaktheden toe te meten.

Wij, van onze zijde, menen af te mogen gaan op wat voor ons de ervaren werkelijkheid is. Wij zijn noch demonen, noch goden, noch gevallen engelen, noch vol bewust geworden delen van de Allerhoogste. Wij zijn slechts delen van de Schepping. Als delen van de Schepping is voor ons het bewijs historisch geleverd omtrent de waarheid van sommige clausules in  de Bijbel, een bewijs, dat veel feiten daarin, juist werden vermeld. Uit deze feiten durf ik echter niet zonder meer te besluiten over de juistheid van daarin geïmpliceerde leringen. Evenmin als ik dit bv. zou durven doen bij de lezing van een geschiedkundig werk.  Vandaar dat onze mening betreffende dit geschrift noodzakelijkerwijze een andere moet zijn dan voor degenen, die in hun geloof menen een letterlijke bijbel aanvaarding als noodzaak te moeten aanvaarden. Ik wil niet zeggen, dat wij beter zijn, of zij beter zijn. Het wil m.i. slechts zeggen, dat ons inzicht, onze blik, verder reikt dan de hunne. Of dit een voordeel is, zal een ieder voor zichzelf moeten beslissen. Het heeft geen zin om bijbel vastheid, bijbel geloof, aanvaarding van letterlijke interpretatie van de Bijbel, dan wel de uitverkiezingsgedachte voor de gemeenschap te verwerpen of te accepteren. De weg van iedere mens is door God bestemd. Niet in de kleine gebeurtenissen, niet in de vrijheid van keuze van de weg, maar wel als deel van een volmaakte Schepping die Hij heeft geschapen. Ongetwijfeld zijn de anderen, in uw gedachten als “de vromen” aangeduid, evenzeer deel van deze volmaaktheid als wij allen hier aanwezig zelf. Ongetwijfeld is hun waarheid, een aanvulling van de onze en omgekeerd. Laat ons daarom niet oordelen, laat ons vooral niet trachten ons te verheffen boven anderen, ongeacht op welke grond. De mens, die weet te dienen, ervaart in zichzelf de kracht, die hem steeds verder voert tot Lichtend bereiken, tot Lichtende Werelden, tot de geestes verrukking, die ook bereikbaar is voor hen, die letterlijk in de Bijbel geloven. Evenzeer is dit mogelijk voor hen, die de Bijbel zelfs niet kennen. De beleving is: de ware openbaring van het Goddelijk Leven en het Goddelijk Licht. Het is onze taak slechts onszelf hierop voor te bereiden, niet een oordeel te spreken over anderen. Het is niet onze taak te vechten over het al of niet redelijke. Het is slechts onze taak ons eigen geloof vast te stellen, te beleven en er naar te leven. Meer kunnen en mogen wij niet doen. Indien wij leven naar ons geloof, streven naar het erkennen van de Kracht, die ook in ons bestaat, zal ons het werkelijk Lichtende Zijn worden geopenbaard en zullen wij in ons ervaren, wat ook in de Bijbel en evangeliën meerdere malen wordt aangeduid: God, Die Zich in ons openbaart, het Koninkrijk Gods, dat in ons tot werkelijkheid wordt, de Eeuwigheid, die zelfs in de tijdelijkheid van een stoffelijk bestaan zich plotseling aan ons kan tonen. Het zoeken naar de oneindigheid in onszelf is belangrijker dan een honend oordelen over anderen.  Wanneer echter anderen ons aanvallen, mogen wij onze eigen argumenten daartegenover stellen. Laat ons niet ons verheffen hierop, of ons verheugen, omdat onze woorden zuiverder lijken dan de hunne. Er is slechts één Kracht, die tussen ons kan beslissen. De God, Die leeft in hen, zowel als in ons. Indien zij deze God bereiken langs hun eigen weg, wat zouden wij hen dan kunnen verwijten? Indien wij die God vinden langs onze weg, wat zal hun oordeel ons dan kunnen schaden? Ik meen er goed aan te doen, gezien ook de gedachten, die wij zo hier en daar opvingen, u kort hieraan te herinneren.

image_pdf