Mens en natuur

image_pdf

28 november 1958

Aan het begin van deze bijeenkomst zou ik u er allereerst op willen wijzen, dat wij niet alwetend, of onfeilbaar zijn. Wij hopen, dat u zelfstandig na wilt denken. Heden zou ik met u willen spreken over: Mens en natuur.

Wanneer wij in de Oudheid gaan kijken, dan vinden wij het dier – maar ook de plant – in een bijzonder daglicht geplaatst. Religieus hebben zij klaarblijkelijk een heel grote betekenis. Een van de Romeinse toeristen meende dan ook in zijn dagboek te moeten schrijven: “Wanneer je de schitterende tempels van Egypte binnen gaat en de priesters onthullen je het laatste geheim, dan sta je niet – zoals je verwacht – voor een grote God, maar voor een dier.” Dat deze toerist, zoals alle toeristen heel veel heeft misverstaan, neemt niet weg, dat hij hier gelijk had. Er zijn altijd dieren in de verering geweest. Ook wanneer wij gaan kijken bij de Hindoe, vinden wij hetzelfde dierenmotief terug. Bij vele primitieve volkeren hetzelfde.

Toch is één iets opvallend. Dierverering heeft vooral rond de Middellandse Zee – daarnaast ook in Azië, in het Zuiden – een grotere rol gespeeld dan ooit in Europa het geval is geweest.

Ongetwijfeld is het verschil van mentaliteit hiervoor altijd aansprakelijk geweest. Maar ook het verschil van ontwikkeling. Laat ons niet vergeten dat het Oosten langzaam maar zeker de weg van stof-ontvreemding is gegaan, men heeft zich de stof a.h.w. ontnomen als belangrijk deel van het bestaan en beschouwt haar als een soort toegift op een geestelijke ontwikkeling; tenminste, volgens het geloof. Het Westen daarentegen heeft het materialisme steeds sterker op de voorgrond gebracht. Laat ons niet vergeten, dat men over Bab-el-bon – de stad van de demon – Babylon, en Jé-roe-salom, Jeruzalem, spreekt, niet als twee toestanden, maar als steden. Dat men een hemel uitbeeldt met een ontstellende realiteit en daarachter niets meer vermoedt. In het Oosten is het anders gegaan. Het verschil in ontwikkeling heeft ook het verschil in natuurbinding bepaald. Vinden wij bv. in het Westen heilige planten, heilige wouden en bossen, zo vinden wij datzelfde ook wel in het Oosten, maar daarnaast vooral de heilige dieren.

Hoe komt men eraan? Hoe komt men er bv. toe in Egypte om een slang te vereren? Waarom draagt farao de ureus, maar ook de kunstmatige koeienstaart, die aan de achterzijde is bevestigd? Het is heel eenvoudig te begrijpen, wanneer je door kunt dringen in het denken. De mens, zoekend naar het onbekende, heeft behoefte aan een vergelijking. Wanneer hij de sterren zonder voeten aan de hemel ziet staan, dan denkt hij onwillekeurig aan het serpent. Hij denkt aan de slang en waar de ruimte zo onmetelijk groot is, stelt hij zich voor, dat de slang een symbool is van de beweging van de sterren, de kracht van de oneindigheid. Hij vereert de stier.

Maar vereert hij die stier nu werkelijk als stier, of als een symbool? Is de stier misschien het symbool van de voortbrengende krachten van de aarde? Is hij tevens niet het symbool van de altijd weer levengevende zon tevens? De stier met zijn kracht, zijn vruchtbaarheid, is voor die primitieve mens een beeld van Goddelijke werkingen. Hij is niet God, maar een beeld ervan. Hij ziet de krachten van de natuur in die gestalte. Altijd weer probeert hij om die natuurkrachten zo reëel mogelijk te benaderen. Mozes bv., geeft aan het volk de wetten na de uittocht van Egypte en zegt met heel veel plechtigheid: “Het is verboden voor vrouwen zich met dieren af te geven”.

Als hij dat zo uitdrukkelijk zegt, moet er een reden voor zijn. Men zocht in het primitieve, in het barbaarse, de essence van de natuur terug te vinden.

Hetzelfde vinden wij in Indië. Ook in Griekenland. Zelfs tot in het zuidelijk deel van China toe.

Ook de vroege Christenen zijn er zeker niet helemaal vreemd aan. Als u de crypten ziet van de vroeg Griekse Christenen……….. typisch, dat hier ook weer een Egyptisch-Oosterse invloed meespreekt…… dan vinden wij lampen, die gevormd zijn in de vorm van een kikker. Later vinden wij boven op het deksel van die tuitlampjes een pad afgebeeld. Heel vaak staat er bij: “Want ik ben het leven”. Het is ook weer heel begrijpelijk. Zij wisten niet waar de kikkers vandaan kwamen. Van metamorfose van die dieren hadden zij nog nooit gehoord. Zij dachten, dat zij uit de vette modder vanzelf ontstonden. In hun manier van denken betekende dat: het herrijzen van het schijnbaar dode tot leven. Een symbool van de wederopstanding. Het is niet zo vreemd, als u denkt, dat men met een symboliek werkt, die aan de natuur gebonden is.

Integendeel, het is haast verwonderlijk, dat zo snel – vooral in het Westen – de natuursymbolen vervangen werden door kunstmatige symbolen, dat men heeft getracht alles te vervormen tot een nieuwe, uit mensen – z.g. openbaringen – ontstane reeks van geloofswaarden.

De oosterse mens is verbonden met de natuur. De jaargetijden, vocht, droogte, regeren zijn leven. De dieren rond hem zijn een directe uiting van alle toestanden, de wolf komt, dan is er kou te verwachten. Dat kent men zelfs in Rusland, in Polen en Oost-Duitsland. In Egypte, wanneer de wolf kwam, betekende het dat er droogte was, dat er rampen op komst waren. Hij was niet direct een gewenste bode. Wanneer op een gegeven ogenblik de apen spottend wegtrokken over de plantages, die de mensen met veel moeite hadden aangelegd, om te roven en ook daar te plunderen, dan konden zij zich niet voorstellen, dat hier alleen maar sprake was van een toevallig gebeuren van een onredelijk dier. Daar moest een redelijk intellect achter zitten. Die aap moest klaarblijkelijk heel goed weten te overleggen, hoe hij de mens kon schaden en er zelf toch redelijk van af kon komen. Ook in Egypte trouwens, want daar hebben wij de God met de baviaankop. Er wordt zelfs gezegd, dat, indien hij die de apenkop heeft, schrifttekens schrijft, hij daarmede de mensen het graan steelt. Het idee is er al weer: een eigenschap, die natuurlijk was, wordt met een dier vereenzelvigd.

Er is niet meer sprake van een zo algemeen bezielde wereld als bij de vroegere mensheid. Die wereld is een wereld, die hen van buitenaf regeert. Wanneer er een vreemd wezen, of dier, komt, dan vlucht hij weg. Hij gaat uit ter jacht, natuurlijk. Maar met enige voorzichtigheid en enige uitzondering. Naar gelang de plaatselijke omstandigheden komt men tot het doden van dieren, dan wel tot het vereren van deze dieren. Nu nog kunt u in Indië gebieden vinden, waar sommige tijgers eenvoudig schotvrij gaan, want daar schuilt de geest in van een belangrijk wezen, of mens, dat gelooft men daar. Zelfs denkt men dat de tijger de beschermer is van een buurt. In andere gevallen zal men hem als een demon beschouwen en najagen met alle kracht waarover een mens maar beschikken kan, en dat is heel wat.

Het verschil tussen mens en dier is niet zo groot, in de ogen van de mensen. De dieren en de planten hebben evenveel, meer misschien nog, invloed op het leven van de mensen. Wat het laatste betreft, kunnen wij onmiddellijk overstappen naar de noordelijke mythologie, waar wij bv. Loki vinden, die door middel van een boom de God des Lichts kan doden, waar de Goden een verbond aangaan met alle planten en alle voorwerpen. U moet zich dat eens goed voorstellen. Een wereld, waarin de Goden soms zelf onderdanig zijn aan krachten in de natuur. Een wereld, waarin zij heengaan door het leven wanneer zij gestorven zijn, soms ook in een dierlijke gestalte. Wij vinden in een van de Egyptische graven een opmerking over de eigenlijke ziel, waarvan wordt gezegd: “Eet en drink, vier feest in uw eeuwig thuis. Vlieg uit als de reiger en zoek uwe wegen als de zwaluw. Rust met hen die u lief waren, in de schaduw der bomen”. Het zuiverste symbool van het natuurwezen, dat uit de mens herboren, maar nu met eeuwigheidswaarden, nu wederom over de wereld waart.

Die manier van denken is aan het Westen vreemd. Wanneer je tegen een westers mens zegt: “Denk erom, daar staat een hond, daar vliegt een vogel, die een ziel heeft van een mens”, dan zeg je : “Nu ja, zou dat nu wel waar zijn?” Je zegt hem: “Hak die boom niet om, die is heilig”. “Nu ja, als wij dat nu nodig hebben, vanwege het snelverkeer. Hak om dat ding”. In het Oosten was het – althans tot voor zeer kort – wanneer een dier heilig was, dan mocht het hele verkeer in de war lopen, dan mocht het dier desnoods de hele stad op stelten zetten. Dan zou men eerbiedig proberen het dier te verdrijven, maar nooit gaan twisten met de eeuwige krachten van de natuur, gesymboliseerd in het dier. Het is nog niet zo lang geleden dat men in India besloot, om heilige koeien te deporteren. Doden durfde men ze niet. Dat deed men door ze in wagens te laden en ergens naar onbewoonde gebieden te voeren. Dat heeft zelfs veel voeten in de aarde gehad. “Want hierin heeft een God gestalte gevonden”.

Laat ons niet vergeten, dat dit niet iets is van één land, of één volk. Men spreekt bv. over Juno als de Koeogige. Wordt Pallas-Athene in sommige gevallen niet de Uilogige genoemd? Horen wij niet over Godinnen, die koehorens dragen? Overal zijn de bovennatuurlijke krachten gesymboliseerd in het leven van de natuur. Zolang als het leven van de mens met de natuur verbonden blijft, overheerst de natuur hem. Wanneer de natuur je blijft overheersen, dan is er geen uiterlijk middel. Kan een eenvoudig mens tegen Goden vechten? Neen, nietwaar?

Integendeel. Hij moet juist proberen die Goden tot vriend te houden, om een weg te zoeken, waardoor hij als mens zich redden kan zonder die Goden, zonder deze demonische krachten van de aarde desnoods tot zijn vijanden te maken. Daarom gaat hij de innerlijke weg zoeken. De weg, waardoor hij gelijk wordt aan de Goden. Heeft hij dat eenmaal bereikt, dan is hij klaar. Wanneer ik u daarbij zeg, dat dit vergeestelijkt leven niet is, zoals u misschien denkt, alleen maar het opgaan in de kosmos. Er zit nog iets anders bij, dan wordt het duidelijker. In vele gevallen meent men dat Goden hun eigen wereld hebben, die het spiegelbeeld is van deze wereld, of misschien zelfs deze wereld zelf. Wanneer men zich nu verinnerlijkt, steeds meer krachten wint, komt men op een ogenblik zover, dat men gelijk is aan die Goden. Dan is men meester over de natuur. Dan kan het dier u niets meer doen. Dan kunnen ook de donder en bliksem u niets meer doen. U bent meester over het water, het vuur, over de wind. Dit meesterschap, dit veilig-zijn, dit gelukkig-zijn door te heersen, is eigenlijk het begin geweest van alles wat het Oosten gezocht heeft.

De westerse mens heeft het anders gedaan. Hij heeft de natuur als een vijand gezien, die je moet overwinnen. In het Oosten heeft men haar gezien als een vijand, waar je je bij moet voelen, om zo kracht te winnen. In het ene geval de helden van het Westen, vaak ontzettend ruw en barbaars, zeker niet met de verfijningen en decadentie, die men in het Oosten vaak vindt. Zij laten zich wel door Goden geleiden en zij roepen die Goden wel aan, zij kijken wel naar de symptomen van de Goddelijke wil, maar alleen om zo het wapen van de God te kunnen pareren, om sterker te zijn dan die God is en toch hun doel te bereiken. Wanneer de wind blaast, kijken zij naar de tekenen en zeggen: “De wind zal ons over een paar uur overvallen. Laat de drakenschepen maar naar buiten”. Daar gaan de roeiers, de gestreepte zeilen. Want de wind mag machtig zijn, maar sterker is de Noorman.

In het Oosten is het anders. De wind dreigt, laten wij beginnen met een bezwering. Laten wij zorgen, dat wij met die wind bevriend zijn. Maak alles zo zeker mogelijk, maar ga er niet tegen in. Vaar niet uit. Een zeer eigenaardig verschil in mentaliteit. Het is dan ook opvallend bv. dat, ondanks het feit, dat het gebied rond de Middellandse Zee en het zuiden van Azië tot de oudste beschavingsgebieden behoren, wij daar ruwere steentijd wapens vinden, dan meer westelijk en meer vooral noordwestelijk. De meest verfijnde schraapmessen ten tijde van het neolithicum worden uit het noorden ingevoerd. Zij bestaan er niet uit plaatselijke steen. Dat is op heel veel plaatsen te constateren.

Dat wijst toch wel ergens op. Een verschil in mentaliteit. Een verschil in denken. Het verschil van denken komt tot uiting in de symboliek die men gebruikt in de wijze waarop men staat tegenover de dood. Laten wij maar weer tegenover elkaar zetten: Indië, Egypte en de Noormannenbeschaving. Op het ogenblik, dat de Noorman sterft, wil hij niet een natuurlijke dood sterven. De vorst, op zijn sterfbed, wordt aan boord gebracht van een klein schip, volledig uitgerust, met een zeil dat meestal rood geverfd is. Daarop is een brandstapel. Men steekt het schip in brand en hij zeilt weg, de zinkende zon tegemoet. Dat is zijn weg. In de laatste momenten van zijn leven begint hij de strijd reeds tegen de Goddelijke krachten, terwijl hij vervluchtigt in het vuur, overwint hij de zon en gaat zo als een strijder het Nibelungenheim binnen.

Een mens in Indië sterft. Rond hem klinken de dreunende trommen, rond hem worden de bezweringen reeds tijdens het stervensuur uitgeroepen. Overal is men bezig hem een geestelijk vrijgeleide te bezorgen. Soms brengt men heilige dieren in zijn nabijheid, opdat dezen, zo zij hem al niet de gezondheid en het leven zullen hergeven, hem zullen beschermen. Wanneer dat dan eindelijk gebeurd is, dan moet eerst gekeken worden, op welk moment de Goden de tocht van de ziel zullen toestaan. Daarna wordt het lichaam meestal verbrandt, of op een andere wijze vernietigd.

Een mens sterft in Egypte. Klaagzangen, natuurlijk, maar gelijktijdig de voorbereidselen voor een feestmaal. Laten wij aannemen dat het een rijke is, van wie men een nieuwe Osiris maakt, de mummies, die u tegenwoordig nog kent. Hij wordt weggebracht. Maar, wanneer in die rouwtijd de anderen heengaan, dan is er, naast de klaagvrouwen, altijd een priester of een soort zanger, die hem voorhoudt: “Ziet, hij, die heenging, kent nu eerst de vreugden des levens, want hij zal herrijzen”. Wanneer hij eindelijk ten grave wordt gedragen en men brengt hem in het graf, dan is dat een feest. Vandaag aan de dag kunt u de overblijfselen ervan vinden in sommige graven. Daar liggen nog de bloembladen. Daar zijn nog tekenen, hoe men zorgzaam en liefdevol, daar het laatste feestmaal heeft gebruikt met hem, hoe men schotels heeft gebracht met kostbare zalfoliën, maar ook met spijzen, opdat de dode, met de levenden, een laatste keer zou feesten. Men heeft getracht van de dood een leven te maken. Daar is een heel andere opvatting. Toch hebben het Oosten en Egypte één ding gemeen. De dood is voor hen iets waaraan je je onderwerpt. Voor het Westen iets dat men uitdaagt.

Ofschoon het Oosten zeer grote beschavingen heeft gekend, was het aan het Westen voorbehouden om tot een technische beschaving te komen. Zoals ook eigenaardig genoeg de eerste grote beschaving van de wereld in het Westen, in het westelijk halfrond, heeft gelegen.

Het is misschien zo, dat een deel van de wereld voor een bepaalde mentaliteit is geschikt, het andere deel van de wereld voor een andere mentaliteit. U zegt wel eens, dat de mensen de kinderen van de planeten zijn, van de sterren. Misschien is het waar. Dan hebben zij klaarblijkelijk hun rijk onderling verdeeld. Of misschien is het een school, zoals wij menen. Dan zijn er op die school verschillende klassen, die gelijktijdig als een harmonisch geheel samen de wereld vormen. Wanneer wij de beschouwingen over het boeddhisme hebben gevolgd, oppervlakkig als zij waren, dan is men onwillekeurig, naast alle overeenkomsten, ook weer tot een tegenstelling gekomen. De gelatenheid waarmee het leven gedragen wordt, de onthechting, het loslaten van de wereld. Wanneer wij daar tegenover bv. het christendom plaatsen, dan valt ons op, hoe men haast bezitzuchtig probeert die wereld te overwinnen. De oosterling verlaat het leven. Hij zal misschien 100 keer terugkeren, of 1.000 keer, maar zijn doel is het leven te verlaten. De westerling is het er om te doen zijn boven- en natuurlijke wereld tot een zo hechte eenheid te smeden, dat er geen verschil meer is onbewust.

De natuur is voor de westerling een kracht die je moet overwinnen, die je moet trachten te beheersen. Iets, waaraan je je slechts onderwerpt, wanneer het niet anders kan. En waar je elke keer, toch weer tegen worstelt. Voor het oosten zijn de natuur, het dier, planten, delen van de schepping, zo harmonisch met jezelf, dat een verzet geen zin heeft. Je kunt je niet verzetten tegen de Scheppende Wil, uitgedrukt in al deze dingen. Het is dit verschil van mentaliteit, dat een lange tijd de boventoon heeft gevoerd. En pas heel laat is dat verbroken. Ik denk hier namelijk allereerst aan het optreden van het veelgodendom in het tegenwoordige Arabië, indelen van Turkije. Verder denk ik aan sommige, ietwat pessimistische opvattingen omtrent goeden kwaad, die langzaam maar zeker in het oude Perzië en omgeving hun weg hebben gevonden.

Maar wat het pessimistische denken over de strijd tussen goed en kwaad niet tot stand kon brengen, wat de verering van koning Pauw eigenlijk nog niets aan kon doen, dat heeft de Islam gedaan. Men heeft de mens gemaakt tot een strijder voor God.

Het is een vreemde God. Wat doet die God? Hij introduceert de mensen in een nieuw paradijs, dat van de wereld is, dat pas veel later symbolisch wordt uitgelegd. Hij toont de mens een reeks hemelen die in feite paleizen zijn, de forten, waarin de krachten Gods zijn opgesloten en van waaruit, als een uitvallend leger, de krachten van de natuur uitgaan om de wereld te overheersen. De natuurlijke strijdlust van de mensen, het natuurlijk temperament van de mensen uit die dagen, zal ongetwijfeld aan de vormgeving van de Islam hebben bijgedragen. Het belangrijkste is wel, dat de mentaliteit die daarvoor nodig was, op dat ogenblik bestond.

Het vreemde is dit. Hoe meer het Oosten wordt gedwongen materialistisch te gaan denken, hoe meer het uitgrijpt – niet naar het christendom – maar naar de Islam.

Wanneer wij op het ogenblik de wereldgodsdiensten moeten afwegen, gezien de belangrijkheid, die zij hebben in het wereldbestel, dan geloof ik dat wij de boeddhisten op een hoge plaats moeten zetten, alleen vanuit geestelijk standpunt. De Hindoes verliezen langzaam maar zeker meer en meer hun invloed. Daar tegenover komt een overstelpende golf van strijdlustige Islamieten opzetten. Dat is geen toeval. De Islam is een trap, die ligt tussen westen en westers christendom en de oosterse bezinning op de oneindigheid. De gebondenheid aan de natuur, langzaam maar zeker gerealiseerd als niet voldoende, moet worden tot een overwinning van de natuur. Maar ook in de Islam is dit niet volledig gebeurd.

Een westerling kijkt naar de hemel. Hollanders: “Br… wat een wereld, regen! Het kan ook nooit anders. Altijd datzelfde klimaat”. De Islamiet kijkt naar boven, misschien in een brandende zon die de hersens haast uit de schedels vreet. Of, wanneer hij hier eens in het noorden komt, in een koude regen die hem in het merg dring, maar de westerling die er woont, alleen maar de huid beroert. Wat doet hij? Hij kijkt op en gaat verder. Als je hem vraagt, wat hij van het weer denkt: “Dat weer is Allah’s weer, dat is goed”. Een typisch verschil. Is het misschien het verschil van Oost en West, uitgedrukt in een nieuwe term, in een nieuwe vorm. Het verschil van de aanvaarding van de natuur, de eenheid, de innerlijke harmonie ermee en de veroveringsdrang van anderen.

Als ik u was, zou ik er eens over na denken. Hoe kunnen wij onze medemensen begrijpen? Hoe kunnen wij een werkelijke naastenliefde bereiken en komen tot een reële verdraagzaamheid t.o.v. het denken en leven van anderen, wanneer wij niet begrijpen, hoe zij denken en voelen? De oude schimmen van Egypte, de oude dromen van Atlantis, de lang vergane filosofieën van een eens groot China, van de verlaten rijken van Gobi, leven vandaag aan de dag nog. De splitsing van de mens in twee delen, degenen die één trachten te zijn met de natuur en alle krachten ervan, en degenen die trachten meester te zijn over de natuur en alle krachten ervan, bestaat voort. Juist omdat zij voort bestaat, is er vaak een hele diepe kloof tussen de gedachten van die twee werelden. Een haast onoverbrugbaar iets, dat alleen overbrugd kan worden, wanneer de westerling gaat beseffen, dat zijn doel hetzelfde is als dat van de oosterling, en de oosterling gaat begrijpen, dat de strijd van de westerling precies hetzelfde inhoudt als de gelaten aanvaarding van de wil Gods.

In alle godsdiensten en in alle tijden heeft de mens gezocht naar de overwinning op de dood. Niet alleen op de dood van een stoffelijk lichaam, maar de dood die ligt in een beperking en gebondenheid, die voortdurend dwingt om alleen maar in een wereld te leven, te denken, of te dromen. Alle mensen hongeren naar vrijheid. Het Oosten wil deel worden van de kosmos en van vorm tot vorm flitsen desnoods; opgaan tot eenmaal het besef van alles is geworden: deel van het ik. De westerling streeft om alles te overwinnen, om meester te zijn en zo vrijelijk te kunnen gaan, waar hij wil. In feite willen zij beiden zijn: de scheppers van de microkosmos, de scheppers in het kleine, de weerkaatsing van de grote God, Die alle dingen heeft geschapen. Wanneer u dit dan wilt beschouwen als een inleiding op datgene wat wij waarschijnlijk eerst na de kerstdagen zullen gaan zeggen over de verschillende exotische godsdiensten en ook het christendom, dan zal ik u daarvoor erg dankbaar zijn.

  • Ik meen dat in de lezing “Achter de Sluier van Isis” gezegd is, dat de zogenaamde horens in feite een uitstraling zijn.

Wij kunnen overal een uitleg voor vinden en men heeft bv. gezegd, dat Isis de horens draagt, omdat zij de maan is. Zij is maan en aarde tegelijk. Als zodanig is het wel degelijk haar uitstraling en invloed, die daarmede wordt aangeduid. Dat is pas later gekomen. De maan is gekomen, nadat men eerst de gehoornde Godinnen heeft gehad. Er waren er meer. Zelfs Moet heeft nog horens gehad in sommige voorstellingen. Wanneer wij nu Isis gaan bezien als een symboliek, als een symbolische figuur, als de aarde, de vruchtbaarheid en eindelijk het leven zelf, dan komen wij ergens anders terecht. Laten wij niet vergeten, dat “Achter de Sluier van Isis” een werk is, dat in feite niets te maken heeft met Egypte; dat Isis hier als symbool is genomen van de wereld van de verschijnselen. De persoonlijkheid zelfs van de verschijnselen; dat men zelfs getracht heeft aan de hand van vele oude werken een inzicht te geven in de werkelijkheid, die achter de waan schuilt van het beleven.

Als u dat nu op deze manier ziet, dan zult u begrijpen, dat er helemaal geen bezwaar is te zeggen: “De hoornen van Isis zijn een uitstraling. Want wanneer de aarde harmonisch is met de Schepper, weerkaatst zij Zijn contact”. Dan grijpen wij terug naar het Judaïsme. Daar zeggen  zij: “Mozes komt van de berg. Het licht straalt van hem uit, allen verblindend, als twee horens, uitgaande van het voorhoofd”. Die voorstelling vinden wij bij velen terug, o.a. bij Michelangelo.

Wij kunnen meer dergelijke voorbeelden aanhalen. Maar hier dus is de straal eigenlijk, als je het heel goed bekijkt, een symbool van het één worden met het Goddelijke, met de kosmos. Als wij dat terugbrengen op de leer van de chakra, kunnen wij zeggen: “Het ontplooide chakra, dat, uitgaande tot de God, zich realiseert in een vorm, waardoor niet meer geheel stoffelijk wordt geloofd”. U zult begrijpen, dat dit heel ver staat buiten de primitiviteit, waarin de doorsnee mens in de oudheid zijn Goden beleefde als delen en krachten van de natuur. De gehoornde Isis is een symbool geworden in sommige inwijdingsscholen, daarnaast ook in latere symboliek, die teruggreep op de wijsheid van Egypte, zonder de primitiviteit van Egypte te begrijpen. Iets, dat in de tijden, waarover ik sprak, geen algemeen aanvaarde stelling was.

Kunstenaarschap

Kunstenaarschap is zozeer jezelf te verzinken in datgene wat je waarneemt, dat je het uit kunt drukken zonder er kunsten bij te maken, zodat je zonder kunstenmakerij de kunst kunt dienen en zo in een waar kunstenaarschap kunst kunt scheppen, die de eeuwen overleeft.

Om een werkelijk kunstenaar te zijn heb je drie dingen nodig. Eén ding ervan bezitten velen; het tweede verwerven sommigen; het derde gebruiken weinigen. Eerst heb je nodig de inspiratie, dus het denkbeeld, plus de drang tot uitbeelden, onverschillig met welk middel. In de tweede plaats heb je nodig: Een goed en gedegen vakmanschap. Want wie niet beschikt over de middelen om zijn gedachten uit te drukken, zal ze niet uit kunnen drukken. In de derde plaats moet je beschikken over het vermogen jezelf te verliezen in je onderwerp, zodat je als het ware schept uit je eigen kracht, je eigen bloed en eigen denken.

Wanneer iemand schept voor de eeuwigheid, dan doet hij dat, omdat hij zijn eigen wezen erin legt. Elke mens is verwant met de eeuwigheid. Een kunstenaar, die de eeuwigheid voor een ogenblik in zich voelt branden, terwijl hij een kunstwerk schept, die over de middelen beschikt ook om uitdrukking te geven aan hetgeen, wat in hem leeft, is onsterfelijk. Tegenwoordig kijkt men niet alleen naar Rembrandt. Er zijn kunstenaars, die vergeten zijn, niemand weet meer hoe zij heten. En dan wordt er ergens een beeldje van ze gevonden, opgegraven. De hele wereld zegt: “Wat een zuiverheid van lijn, wat een uitdrukking, wat een edelheid van vorm, wat een diepte van gedachten”. Waarom? Er zit een menselijke ziel in, die tot de menselijke ziel spreekt.

Een waar kunstenaar kan alleen hij zijn, die spreekt vanuit zijn eigen ziel tot de zielen van de mensheid. De wereld van het bewuste is niet in staat dat uit te drukken. Het is ook niet alleen aan vormen gebonden, of aan voorstellingen, of aan woorden, of aan de geijkte reeksen van klanken. Het kunstenaarschap kan even goed uitgedrukt worden in het maken van een gebruiksvoorwerp, of in het scheppen van een nieuw woord, als in een beeldhouwwerk of een roman. Het is het aanvoelen van de dingen.

Ik neem aan dat u de drang heeft u te uiten. Ik neem aan dat u hier naar buiten bent gegaan, u hebt de zonsondergang gezien; die heeft u beroerd. U wilt dat uit gaan drukken, maar u kunt niet met verf omgaan. Probeert u maar eens een zonsondergang op het doek te gooien, zo, dat een ander het herkent, of dat de stemming, althans van dat ogenblik, door een ander herbeleefd kan worden. U zult merken, dat dit niet zo gemakkelijk gaat. Probeert u het dan eens in woorden. Als u de sonoriteit van klank niet beheerst, die juist dat rustgevende ritme kan scheppen, wanneer u niet kunt komen tot de intense doordringing van zeggingschap, die in de juiste combinatie van zinsdelen met elkaar is gelegen zegt men: “Ja, het is net een kinderopstel” en wat u beleefd hebt, gaat aan ze voorbij. Probeer het vast te leggen in muziek. Als u geen piano kunt spelen, dan zal het je erg moeilijk vallen om bewust de zonsondergang er in neer te leggen. Misschien, dat je een beetje de piano kan hanteren. Dan zet je een stel akkoorden neer.

Het klinkt wel, maar het zegt niets. U kunt natuurlijk ook komen tot een zekere klaarheid, eenvoud, waarbij enkele tonen alleen door hun pauzen een indruk hebben. Denk eens aan de zachte passages bv. van een Mondscheinsonate… Denk eens aan Solveig’s lied van Grieg……. Die zijn niet ingewikkeld, maar zij zijn een uiting van een gevoel. Onwillekeurig beroeren zij je. De ware kunstenaar beheerst dus zijn instrument – of dat de taal is, de beeldhouwkunst, schilderkunst, muziek – zo, dat hij in staat is wat hem beweegt, daar in vast te leggen, op een wijze die het a.h.w. reproduceerbaar maakt. Alle kunst moet gereproduceerd kunnen worden.

Dat moet de kunstenaar begrijpen, voordat hij werkelijk kunstenaar wordt. Het is niet voldoende je eigen ziel op een doek te kladderen en te zeggen: “Hier heb je mijn wezen”. Er moet iemand zijn die dat kan reproduceren in zichzelf, die uit de gegevens, die u verschaft, herscheppen kan in zichzelf, deze stemming, en zegt: “Ja, zo is het”. Wanneer u muziek schrijft, dan moet u niet alleen een reeks noten neer kunnen krabbelen op een paar balken, of ze desnoods spelen, of fluiten, neen, u zult meer moeten kunnen doen. U moet die reeks zodanig weten te vormen, dat een ander, door het ondergaan van deze klankenreeks, voor zich herschept het beeld, wat in u was. Een waar kunstenaarschap is een je verheffen boven de taal. Kunst is het meedelen van de gevoelens van de ziel, die geen uitdrukking kunnen vinden in normale menselijke woorden, maar slechts in complexe begrippen, die je weer moet geven, of door vale beelden door elkaar te weven, een roman, dichtwerk, enz., door klankvorming, door kleurstellingen, lijngeving. Een kunstenaar is alleen degene, die zo schept, of zo leeft in zijn kunst, dat hij ook de anderen tot beleving brengt. Dat kun je misschien het beste zeggen door heel eenvoudige schoolvoorbeelden aan te halen.

Een stemming, weergeven door een dichter: “Waar groeien de eiken te Amsterdam, o, kommerijke beurs………. Als je dat zo hoort, dan denk je: “Nu, dat zal niet veel soeps zijn daar.” Gezelle: “Langzaam rijdt de witte wagen, door de stille straten heen……. Stilte, droevig. Als je nu een goede voordrachtskunstenaar hebt, neemt hij dat en doordenkt dat. Hij zegt: “Ik moet dat zonder vrede van die beurs te pakken hebben”, of “Ik moet in mijn dictie leggen het haast geslagen verder gaan van die begrafenisstoet”. Als hij dat kan, dan hoeft dat woord nog niet eens zo perfect te zijn. Vandaar, dat je ook wel degelijk over groot kunstenaarschap kunt spreken bij acteurs, herscheppende kunstenaars, ook musici.

Er zijn namelijk mensen, die een fragment van gedachten van anderen, onvolledig uitgedrukt, soms nog begrijpen. Dan gaan zij met hun wezen daarin werken. Dan krijgt die aanslag op de piano, die toon van die viool net dat ene, wat een ander door de ziel snijdt. Dan krijgt het op zichzelf eigenlijk wat zinneloze van de dichter ineens een betekenis, waardoor je even je adem inhoudt en je zegt: “Oh wat ligt daar voor weidsheid achter?” Dan wordt dat banale geklep plotseling tot een flitsende monoloog, die je geboeid doet luisteren: “Waar gaat het heen?”

De ziel en de voorstelling van de ziel spreken tot de ziel. De rede volgt wel, de rede registreert en kijkt na, maar de ziel spreekt tot de ziel, de kern van de mens spreekt tot de kern van de mens. Alle waarden van het onderbewustzijn samen worden gewekt en gedirigeerd, totdat zij zelfs de stoffelijke grenzen overschrijden, de kern van de menselijke emotie aanstippen.

Iemand, die dat kan doen, is een kunstenaar. Wanneer wij in ernst de vraag stellen, wat kunstenaarschap is, dan moeten wij eigenlijk zeggen: De taal van onze eigen ziel zo goed spreken, dat anderen ze kunnen verstaan….. Als je dan zeggen wilt, hoe je komt tot dit kunstenaarschap: Door in jezelf te leven zo goed als het kan, zo intens als je kan, opdat je iets te zeggen zult hebben. Door de middelen waarmee je werkt steeds meer te leren beheersen, totdat je in een volledig meesterschap, alles wat in je leeft, ook buiten je kunt neerstellen en er uitdrukking kunt aan geven.

Ten derde: Je moet leren, dat, wanneer je de taal van je ziel neerschrijft, de wereld voor jou gestorven moet zijn. Je moet van binnen uit werken. Te leven en uit te drukken betekent dat de hele wereld mag sterven, wat jou betreft, want je spreekt met de oneindigheid en dat is belangrijk, verder niets. Als je daaraan voldoet, dan is er sprake van kunstenaarschap. Dat is misschien voor sommigen een teleurstellende openbaring. Er zijn wel eens mensen die denken, dat kunstenaarschap groeit met de baard en zichzelf vergroot met de verenging van de spijkerbroek, om zijn voltooiing te vinden in de verfklodders, die men i.p.v. aan de pantalon, of van palet, aan een stuk linnen toevoegt. Dat is kolder. Anderen denken, dat kunstenaarschap ligt in een bepaalde vocabulaire. Wat dat betreft kunt u zich misschien het best wenden tot Huizinga, die in een van zijn Adrianen en Olivieren een zeer zuivere uitdrukking heeft gevonden daarvoor. “Ziet, hoe de innerlijke gespletenheid wordt geopenbaard. Hoe zie je daar dat teruggrijpen naar die vroeg-incarnale mogelijkheden. Het is zeer belangrijk, jeugdig, maar zeer belangrijk”. Wanneer ik op aarde iets dergelijks zou horen – vooral na al wat ik geleerd heb in mijn wereld – dan zou ik opmerken: “die weet zelf niet, waarover hij kletst”. Dat zou dan in 9 van de 10 gevallen waar zijn.

Nu heb ik nog één soort van kunstenaarschap niet aangeroerd: misschien wel de grootste uiting van kunstenaarschap. De kritiek! Want – let wel – de ware criticus luistert naar de taal van een anders ziel. Hij tracht niet, alleen volgens eigen smaak te bepalen, of het voor hem deugt, of niet. De ware criticus probeert vooral ook de ware uiting, wat achter de schepping verborgen ligt, te begrijpen en te verstaan. Hij controleert dan bovendien hoe de bedoeling is uitgedrukt, of de grondidee a.h.w. uit de verf is gekomen. Hij analyseert de wijze, waarop het geheel vorm heeft gekregen. Daarna bespreekt hij de door hem opgemerkte feilen. Maar ook somt hij op, wat de goede punten zijn. Hierdoor verbetert hij de mogelijkheid voor anderen, tot werkelijke uitdrukking te komen, door hun werk niet slechts te herscheppen, maar te verbeteren zonder de persoonlijkheid van een ander door zijn eigen persoonlijkheid te willen vervangen.

Vandaar, dat dit de grootste vorm van kunstenaarschap is die kan bestaan: in staat zijn door eigen innerlijk beleven aan anderen een opbouwende kritiek te geven. Om dit te kunnen moet je immers kunstenaar zijn als de kunstenaar. Eerst dan kun je zijn kunst verstaan. Je moet echter meer kunstenaar zijn dan de kunstenaar om zijn fouten te kunnen beseffen, zuiverder kunnen denken, om in staat te zijn, een aanduiding te geven waardoor het mogelijk wordt, ze ook te verbeteren. Je zou het zo kunnen zeggen: eerst een kunstenaar, die tot de grootste rijpheid is gekomen, is misschien de beste criticus. Wanneer ten minste hij als mens even rijp is.

Men vertelt, dat eens een jonge kunstenaar bij Ferenc Molnár kwam om zijn werk te laten beoordelen. Molnár las het. Op de angstige vraag van de jonge man of hij hier iets mee zou kunnen doen, antwoordde hij: “Dit kan een heel nuttig werk zijn, wanneer je een kachel aan moet maken.” De kritiek zelf was niet heel juist. Toch geeft deze anekdote ons iets te overdenken: er zijn mensen die in hun bitterheid het werk van allen, of zelfs de wereld – die hen immers niet voldoende schijnt te waarderen – het liefste maar weg zouden gooien. Soms noemen ook dezen zichzelf “critici”. Maar daar zijn zij dan toch niet juist, niet aanvaardbaar. Want op het ogenblik dat zij oordelen, zijn zij teveel ego.

Een kunstenaar mag op het ogenblik van zijn scheppen egomaan zijn. Hij heeft niet dan immers niets anders te doen dan hetgeen in hem leeft te uiten, er bestaat zelfs niets anders dan deze uiting op het ogenblik. Maar daarna moet hij zijn evenwicht terug vinden. Hij moet a.h.w. met het Al in contact komen, weer gebonden zijn met heel de wereld. Eerst dan krijgt hij als mens weer betekenis. Eerst dan kan hij kritiek uitoefenen. In deze eenheid met de wereld leert hij niet alleen een kritiek te geven, maar ook de kritiek van anderen te verdragen. Voor alles zal hij leren, in alle fasen van het bestaan de kunst te maken tot een zuiverder scheppen, in plaats van vooral te rekenen, hoe hij er beter mee kan verdienen.

  • U stelt: kunstenaarschap is het overbrengen van een emotie. Nu zullen de schilderstukken van Piet van der Lek, de vierkantjes van Mondriaan door het publiek niet worden begrepen. Waar ligt nu het criterium?

Indien men wil weten of er waarde schuilt in een dergelijk kunstwerk, moet men eens een 100 kinderen er naar laten kijken. Als 10 van hen er iets van ondergaan, er iets in zien, is het wel degelijk grote kunst. Laat er geen criticus naar kijken, want zij maken elkaar wijs, dat zij het begrijpen, omdat zij de moed niet hebben toe te geven, dat het voor hen kolder is. Ik bedoel hier de beroepscritici. Er zijn grote kunstenaars die met hun werk – ook al wordt het misschien niet direct begrepen – toch kunnen spreken tot duizenden. Ook van Mondriaan zijn er wel bepaalde dingen, die in hun tijd zeker tot duizenden kunnen spreken. Het wil niet zeggen dat al zijn werken zo zijn. Hetzelfde kun je zeggen van Van der Lek, over Ouborg en over wie je maar wilt. Ook over bv. Rembrandt. Onze Rembrandt van Rhijn heeft ook wel een paar dingen gemaakt die meer kitsch waren, dan wat anders. Goede techniek en voor de rest…… Maar als het volk achter de naam kijkt, niet op de naam alleen let, dan merkt het dat ook wel degelijk. Zolang als je het idee, wat in je leeft, kunt overdragen zonder verdere middelen, door middel van je kunstwerk, aan 10 mensen gedurende 200 jaar, dan spreek ik al over kunst. Maar ik spreek zeker niet over kunst met een hele grote K in een dergelijk geval. Want kunst is niet een je verheffen boven de massa, maar het edelste van je zozeer uiten op een zodanige wijze, dat je de massa veredelt. Dat betekent dus, dat elke kunstenaar in zekere zin, een begrip zal moeten openbaren, dat voor anderen nog aanvaardbaar, ontvankelijk is.

  • Meent u niet, dat door zich aan -ismen te binden, men de ziel bindt aan een uitdrukkingsmiddel, dat niet noodzakelijkerwijze het hare is?

Wanneer een kunstenaar begint met kubisme, abstractisme, enz., is dat dan niet eigenlijk heel vaak het stamelen van een kind, dat nog probeert om de enkele woorden van de ziel tot vloeiende volzinnen aaneen te rijen? Een kunstenaar die blijft steken in het voor anderen onbegrijpelijke, die zal m.i. geen grote kunstenaar zijn. Maar de kunstenaar die kans ziet om via vele trappen van ontwikkeling, waarbij een hele hoop abstracte en voor mijn part idiote vormen mogen zijn, kan komen tot een uitdrukking, die een ander iets zegt, die is een groot kunstenaar. “-Ismen” zijn een fase van ontwikkeling. Geen kunst, maar lettergrepen, die toegevoegd worden aan de uitdrukkingsmogelijkheid van de kunstenaar. Als wij het zo bekijken, geloof ik, dat het weer anders wordt. Dan kan dit dus een uitdrukking zijn van een kunstenaar, maar of het kunst is, dat kunnen wij alleen bepalen wanneer wij de reactie zien, die anderen daarop kunnen vertonen, of niet alleen de idee, of wat mij betreft de constructie, vanuit de kunstenaar interessant is, maar of zij ook voor anderen een zekere herscheppings mogelijkheid inhoudt. Is dat het geval, dan is het kunst.

  • Opmerking: Voor geld……

Neen, de kunst om geld te verdienen verstaan een hele hoop mensen, ook in de lichte muziek. Maar zij zijn niet allemaal in staat om het een of ander op te wekken. Ik heb mij laten vertellen, dat Lionel Hampton een heel groot musicus is. Die noemen ze de “showman”.

De man die speelt met de hartstochten van de massa. Maar om dat te kunnen doen, eerlijk te kunnen doen, zou hij zichzelf toch ook enigszins aan die muziek moeten verliezen. Dat zult u met mij eens zijn. Er moet iets van hem uitgaan, moet iets in hem leven, anders krijgt hij het niet voor elkaar. Dus is die man een kunstenaar. Als Elvis Presley op een gegeven ogenblik, buiten de hysterie van reclame om, een liedje kan zingen, waarmee hij mensen opzweept, of mensen ontroert, dan kan hij wat mij betreft net zoveel met zijn benen spelen, als met zijn gitaar, dan is hij een kunstenaar. Hij drukt iets uit. De andere vraag is: vinden wij het mooi, wat hij uitdrukt? Dan kunnen wij zeggen, dat het wel primitief is. Dat neemt niet weg, dat het primitieve ook kunst is.

Laten wij wat anders daartegenover stellen. Een neger maakt een beeldje, bijvoorbeeld sterk fallisch. Dan kun je zeggen, dat het ordinair is. Je kunt ook zeggen, dat het in zijn vorm een beetje recht toe, recht aan is. Het gekke is, dat er van die beeldjes bij zijn, als je er naar kijkt, brengen zij een idee over, soms een beklemming, soms een zeer primitieve idee, soms een idee van een vaag godsbegrip, of van een gevreesde demon; dan heeft die man kunst geschapen, ook al past het helemaal niet in de concepten van deze tijd. Laten wij niet vergeten, dat toen de eerste wals werd gedanst, men sprak over ontuchtigheden en een absoluut onkunstzinnig gekras van violen. Dat deden de critici, die een theorie hadden over wat wel en wat niet mocht.

Kunst kent geen beperkingen, zij het de beperking van het uitdrukkingsvermogen van de menselijke ziel. De roerselen van de mens is de beperking van de kunst en verder niets. Er kan net zo goed kunst liggen in een “Marie, die vrijt met een huzaar”, wanneer het met gevoel wordt gebracht en anderen mee opzweept, ook al noemt u dat keukenmeidenmentaliteit. Er kan evenveel kunstwaarde schuilen in een “Jan Klaassen” spel, als in een “Parcival”. Hetgeen uitgedrukt wordt, hetgeen die zielen te zeggen hebben, dat kan verschillen. Maar wanneer wat zij te zeggen hebben, wordt overgebracht op anderen, is er sprake van kunst. Wat dat betreft, meen ik, dat een groter kunstenaar is hij, die velen kan bereiken, dan hij, die slechts in staat is door enkelen verstaan te worden.

Dat mogen wij, wat tijd betreft, niet beschouwen over één geslacht. De doorsnee mens is zo een slaaf van de geldende mode, dat hij eigenlijk niet mooi durft te vinden, wat hij wel mooi vindt. Op het ogenblik zegt u, dat “Faust” een van de meesterwerken is van Goethe. Weet u, dat het in zijn tijd als een machinestuk werd beschouwd. Alleen om de mensen een beetje te verbazen met allerhande toneeltechnieken? Het was kunst, maar in die tijd meende men wel, dat het als vermaaksstuk enigszins vervelend was en teveel berustte op machinale effecten.

Daarom zou ik willen zeggen: geld verdienen of niet, kunst heeft er weinig mee te maken. Zolang als de kunst niet gebracht wordt ter wille van het geld, maar gebracht wordt ter wille van de uitdrukking die men zoekt te geven, is zij goed. En dan is een schizofrene van Gogh, een geesteszieke, evenzeer een kunstenaar als de meest verstandige mens.

Wanneer u dan zegt, de rock-‘n-roll-jeugd met zijn helden als Elvis Presley, dan ben ik bang dat in deze kunst iets van de innerlijke verdeeldheid en gespletenheid van die wereld naar buiten komt. Die wereld, die zo doodsbang is, dat zij vandaag of morgen uit elkaar ploft, maar die ook zo bang is om op te houden met ontploffingsmiddelen te maken, dat zij de jeugd geen uitzicht laat, de mensheid geen hoop, en, uit verdediging van de vrijheid, op den duur overal komt tot een totalitarisme, wat onaanvaardbaar is voor elke mens, die het individueel besef nog behoudt en als heilig beschouwt. Dan is het helemaal geen wonder, dat het verzet tegen deze angsten, deze gebondenheid – die men….. als de muren uit het verhaaltje van Pop, de muren die men op zich toe zag komen, tot men in de put van het atoomgeweld valt – dat men dit zinloze zoeken naar vrijheid, het bandeloze, ook in de kunst vindt. Maar kunst blijft het. Het spreekt een taal van de wereld. Een taal, die leeft in de harten van de mensen. Een wanhoop, die heel wat verder gaat, dan het bewuste denken van de menigte. Ik wilde er alleen maar even op wijzen, dat je kunst niet kunt bepalen naar normen van tijd, mode, van maniërisme. U kunt ze alleen bepalen in de termen van een ziel, die spreekt tot een ziel, anders niet.

  • Spelen hypnose en begaafdheid ook nog een rol bij de kunst?

Hypnose, ja. Is dat eigenlijk ook niet het uitdrukken van de eigen persoonlijkheid op zo’n manier, dat de persoonlijkheid van een ander daarin tijdelijk ondergaat? In elke kunst, die ons boeit, of aantrekt, zit iets hypnotisch. Onverschillig, of dat nu de Negende van van Beethoven is, een stuk van Wagner, of dat het Rembrandt is, waarvoor je in bewondering blijft staan, of misschien een laatste schepping van Rodin. Het boeit ons. Het beperkt onze wereld voor een ogenblik tot het kunststuk, zozeer roert het ons. Is dat eigenlijk geen hypnose?

En de kunstenaar die schept, ook dat is hypnose, zelfhypnose, een autohypnose. Want hij wordt zozeer bezeten door zijn denkbeeld, dat hij de tijd, en zichzelf, erbij vergeet. In de drang van het scheppen het denkbeeld als suprême stelt en de werkelijkheid uit het oog verliest. Pas wanneer hij klaar is met zijn schepping, komt hij daarvan terug.

Iedereen is even begaafd. De een is meer geremd dan de ander, meer gebonden aan een conventie, aan een voorstelling van beperking. Als zij mij vroeger hadden gezegd, dat ik kon dichten, had ik dat nooit geloofd. Toevallig was ik eens een keer op een seance, waar ik gedichtjes hoorde, die mij iets zeiden. Dat kan ik ook, dacht ik. Sindsdien maak ik wel eens een gedichtje. Als dat op aarde was gebeurd, was ik dichter geworden, zonder het zelf te weten. Ik heb het altijd in mij gehad, maar ik kon het nooit uiten. Ik moest iets hebben om het vrij te maken. Als u het in deze zin bedoelt, kunt u wel stellen dat het mogelijk is, wanneer men door hypnose de remmen van het bewustzijn tijdelijk buiten werking stelt, een persoonlijkheidsuiting te krijgen, dus het primaire doel van de kunst, namelijk het spreken met het innerlijk, met de ziel.

Dan is de vraag nog natuurlijk, of men over de andere voorwaarden, zoals gesteld, kan beschikken. Nu geloof ik niet, dat je iemand onder hypnose zover kunt krijgen, dat, als hij nooit een noot piano heeft gespeeld, hij onmiddellijk de “Pathétique” speelt. Dat gaat niet. Je kunt hem wel misschien zover krijgen, wanneer je zelf goed piano kunt spelen, dat hij een langzamer stuk goed speelt, maar dan moet het niet te ingewikkeld worden. Dan ga je onder hypnose de ander geheel regeren, dan schept hij zelf niet. Laat je het aan hem over, dan moet hij eerst de aanleg hebben, voordat hij kunst kan creëren.

Vragen.

  • De Rozenkruisers geloven, dat de reïncarnatie geschiedt na een bepaald aantal jaren na de geboorte op aarde. Ook zijn er velen die niet geloven aan reïncarnatie.

Ik zou u willen verwijzen naar de daarover verschenen brochure. Verder naar de antwoorden daarover gegeven in de nummers drie en vier van de lopende jaargang en verder een aantal nummers van de vorige jaargangen. U kunt dit opzoeken aan de hand van de inhoud.

Kort gezegd, reïncarnatie is geen noodzaak. Zij wordt niet bepaald door een bepaalde cyclus, maar door het bewustzijn van de mens. Wel kan het zijn, dat bepaalde cyclische beïnvloedingen vanuit de kosmos, mede de bewustwording van de mens en diens drang tot incarnatie beïnvloeden. Elke reïncarnatie blijft een vrije keuze en is het gevolg van een noodzaak, ontstaan door een niet hoger kunnen stijgen, zonder een terugkeer in de stof.

  • Welke betekenis hebben de handhoudingen van de Boeddha?

Zij kunnen meditatiehoudingen zijn, waarbij dus de lichaamsstromen worden gesloten op een bepaalde manier. Dit behoort onder yoga. Verder is het mogelijk, dat symboolhouding van aandacht worden gegeven. Wij zien soms ook de Boeddha met gevouwen handen. Wij kennen verder de ontslotenheid, aangegeven in een slaaphouding, waarbij de hand tegen de slaap wordt geplaatst, meestal de linkerslaap. Wij kennen ook de houding, waarin de Boeddha de handen open geplooid heeft, daarbij a.h.w. met een moedra zijn ontvankelijkheid voor het hogere en zijn verbondenheid ermee tot uitdrukking te brengen. Vooral de oosterse beelden van Boeddha zijn gebaseerd, in hun houding, niet alleen op wat de kunstenaar mooi vindt, maar wel degelijk op datgene, wat men van de Boeddha in het beeld tot uitdrukking wil brengen: Zijn zorg voor de wereld, zijn ontslapenheid aan het stoffelijke, zijn als middelaar optreden tussen het hoog-bewustzijn en de gebondenheid aan de mens, zijn optreden als bevrijder, gever van de weg, zijn in zichzelf bezonken zijn als degene, die mediteert en door meditatie tot ontwaken komt.

  • Was er bij het ontstaan van de mensheid terstond een rassenverschil te constateren, of hebben zich later rassen gevormd, al naar gelang van leefwijze en klimaat? Hoe denkt u over rasvermenging in de huidige tijd?

De mensheid is ontstaan uit de ontwikkeling van het dierenrijk. Ik wil toegeven, dat het menselijk bewustzijn op een bepaald ogenblik ontstond, doordat toen eerst een bewustere geest een dergelijk lichaam kon nemen en gebruiken. Daarbij waren er zeer vele verschillende rassen, meer dan nu. Bij deze rassen zijn de minder doelmatige grotendeels geëlimineerd. Soms bleven zij voortbestaan, daar, waar zij minder vijanden hadden, zodat wij bv. in Australië en in sommige delen van Afrika, ook de Polynesische archipel, typen vinden, die meer primair zijn – dus overgebleven van deze oudere rassen, terwijl wij daarnaast secundaire rassen vinden en zelfs tegenwoordig al tertiaire rassen, d.w.z. rassen, die drie ontwikkelingsfasen hebben doorgemaakt en wier vorm zeer sterk verschilt van de oorspronkelijke mensenrassen.

Het is duidelijk, dat leefwijze en klimaat verder hebben bijgedragen tot de aanpassing van de mens aan een milieu en daardoor een uiterlijk kenbaar verschil, als bv. pigmentatie, huidporiën, en ook wel gestalte, skeletveranderingen en schedelveranderingen zijn te herleiden tot vroegere vormen, dan wel tot mutaties daarvan. Rassenvermenging hoeft niet uit den boze te zijn. Zij heeft één groot bezwaar. Degenen die uit rassenvermenging geboren worden, zullen over het algemeen – en ook later – onder sterke psychische druk staan van de buitenwereld. Dit is het, wat in hen het slechtste naar voren brengt en hen vaak tot ongewenste burgers maakt. Worden zij door hun omgeving geaccepteerd, dan zullen zij in vele gevallen de eigenschappen van twee rassen in zichzelf verenigen, nieuwe mogelijkheden en wegen vinden, die voor elk van de rassen afzonderlijk nog niet open stonden. Rassenvermenging zou dus aanbevelenswaardig zijn op het ogenblik, dat deze met overleg kon gebeuren in een omgeving die zich daartegen niet uitdrukkelijk verzet en geen minachting kent voor de kleurling. Zolang dit op aarde wel het geval is, is het beter, dat men zich ervan onthoudt.

  • Tegenstrijdigheid: een spreker zei dat Jezus opzettelijk Zijn dood heeft uitgelokt. Enige maanden later, een andere spreker, dat hem een lot beschoren is geworden, dat Hij zeker niet had begeerd.

Ik weet niet, of dat zo vreemd is. Bent u wel eens naar een ontvanger van belasting gegaan om te betalen? Het was een lot, wat u ongetwijfeld niet erg beviel. Een lot, wat u uzelf niet toewenst. Maar u weet, dat u het moet doen, wilt u een openbare verkoping en erger voorkomen. Jezus heeft zeker niet gewenst zo te lijden, maar Hij had nu eenmaal de houding Mens-God, zoals die in Hem werd gerealiseerd, aanvaard. Hij moest de consequenties daaruit trekken en heeft dus in zekere zin vrijwillig, zover het de mensen betrof, een lot aanvaard, wat Hij voelde als een geestelijke noodzaak, als de wil Zijns Vaders. Daardoor was het lot nog niet door Hem gewenst. Daarvoor kan ik het gebed aanhalen in de Hof van Gethsemane: “Vader, geef, dat deze kelk Mij voorbij gaat”. De wil des Vaders was Hem belangrijker dan al het andere. Daardoor heeft Hij vrijwillig een lot aanvaard, waar Hij aan had kunnen ontkomen.

  • Is een dergelijke tegenstrijdigheid niet in vele mensen?

Soms. Een tegenstrijdigheid, die wij meer in mensen vinden, is dat zij het goede wensen, maar het verkeerde doen. Dit komt voort uit hun gebrek aan consequentie. De meeste mensen zijn ten opzichte van zichzelf niet consequent, en volbrengen zo niet hetgeen wat goed is, maar wat hen aangenaam, of gemakkelijk is. Jezus heeft dit niet gedaan. Tussen deze gevallen bestaat er toch wel een redelijk verschil.

  • Waarom genas Christus ook met dierlijk magnetisme? Als het langs geestelijke weg gaat, staat het toch hoger?

Als genezen gebeurt vanuit de harmonie van het eigen wezen, het volbrengen van een Goddelijke wil, zo goed als je kunt, ten bate van de mensheid en ten bate van het lenigen van het lijden van de mensheid, is geen sprake van een hoger, of een lager. Als Jezus mens wilde zijn, als mens leefde – dat heeft Hij gedaan – moest Hij ook de menselijke middelen gebruiken; anders kunnen wij met evenveel reden vragen, waarom Jezus moe was, waarom Hij Zich spijzigde, waarom Hij dus at, enz. Jezus was mens. Hij maakte gebruik van de menselijke middelen en de middelen die vanuit het menselijke bereikt kunnen worden, omdat Hij slechts zo voor Zijn apostelen en Zijn navolgers een werkelijk voorbeeld kon zijn. Een Jezus, Die God is, heeft geen betekenis voor de mensheid, omdat Hij, verheven boven het menselijke, hoogstens bewonderd, maar niet nagevolgd kan worden. Jezus wenste uitdrukkelijk en heeft dat ook meerdere malen gezegd, dat men Hem zou volgen. Het was alleen mogelijk, wanneer Hij gebruik maakte, van slechts die capaciteiten, krachten en mogelijkheden, die voor elke mens bestaan. Wat Hij dan ook gedaan heeft. Vandaar, dat Hij ook dierlijk magnetisme gebruikt heeft.

  • Welke zijn de kosmische hoofdwetten?

Evenwichtigheid. Behoud. Oorzaak en gevolg. Een compensatiewet, die ons zegt: al datgene, wat schijnbaar verloren gaat, treedt elders in andere betekenis met dezelfde waarde hernieuwd op. Dat zijn de hoofwetten.

  • Er gaat in werkelijkheid niets verloren?

Neen. Dat betekent, dat in de kosmos nooit iets verloren gaat. ƒ 100 = 100 gulden, ofschoon het lijkt, dat er soms een cent verloren gaat, omdat hij verdwijnt, zonder dat je hem terug kan vinden. Dat is een omzetting van waarden, omdat het geziene en door de mens gekende heelal, niet het hele heelal is. Het resultaat is, dat als er hier ƒ 100 zijn en nu ligt er slechts ƒ 99.99, maar daar ligt dan ƒ 100,01. Er vindt een verschuiving plaats, er hoeft niet dezelfde cent terug te komen, maar er zal wel een andere cent terugkomen, zodat het evenwicht hersteld wordt. Er kan bv. hier kracht teloor gaan. Die kan ongetelde lichtjaren verder weer tot uiting komen, nu niet als directe energie, maar als bv. een vorm van magnetisme, elektriciteit e.d. Een schijnbaar statisch verschijnsel zelfs, dat pas kracht wordt, wanneer het met iets anders in beroering komt.

  • U noemt evenwicht, maar bij compensatie spreekt u weer over evenwicht. Is dat niet tweemaal hetzelfde?

De ene wet houdt de andere in. Als wij spreken over kosmische wetten, dan hebben wij het over de eigenschappen van God. Gods eigenschappen zijn uitgedrukt in de Schepping. Dat betekent dat al hetgeen, wat wij als wet noemen, in feite een facet is van het Goddelijk wezen. Dan kun je zeggen: God is eenheid. Die twee dingen komen ook ongeveer overeen. Elke wet is dus gebaseerd op de andere wetten. Dat is wederkerig. Dat betekent dus, dat je over het algemeen de ene waarde het best demonstreert door haar met twee van de andere waarden bv. te vergelijken. U zult misschien ontdekt hebben dat ik niet slechts over het evenwicht heb gesproken, maar ook over de verplaatsing, over behoud. Beide vormen. Ik geloof dus niet dat ik hier tweemaal op dezelfde wet ben teruggekomen. Wel, dat ik de ene wet duidelijk heb gemaakt door de ander. Het is een klein verschil.

  • Had u het niet duidelijk kunnen maken als tegendelen?

De wet van de tegendelen zegt dit: waar licht is, moet duister zijn, waar ik spreek van links, moet ik van rechts spreken, waar een boven is, moet ook een beneden zijn. Dus geen enkele waarde kan ervaren worden, zonder de kennis van die waarde, plus haar tegendeel, waardoor een beoordeling mogelijk wordt. Daaruit vloeit voort, dat de wet van tegendelen de wet van bewustwording is en alle bewustwording slechts door de wet van tegendelen verklaard kan worden.

  • Kosmische wetten houden dus in, dat alles op zijn punt van uitgang terugkomt?

Daar ziet het, van ons uit gezien, inderdaad wel naar uit. Ik weet, dat er ook nog gesteld wordt, dat niets van zijn plaats komt, dat alles dus blijft wat het is en waar het is. Maar dat een verschuiving van verschillende waarden door het Goddelijk bewustzijn, dat zich verplaatst, een reeks van ervaringen mogelijk maakt door alle delen, zonder dat zij in het Goddelijke feitelijk van waarde, of van plaats, veranderen. Het is een heel ingewikkelde stelling, maar wij nemen in ieder geval aan, dat er eens een ogenblik komt, waarop wij bv. door bewustzijn, weer daar zijn, waar wij eens begonnen zijn, namelijk in God. Wij weten zelfs niet eens, of ons bewustzijn dan volledig blijft bestaan, of dat dit opgaat in het Goddelijke.

image_pdf