12 november 1973
Wij hebben vanavond een gastspreker voor u, die lange tijd niet op aarde is terug geweest en daaraan zitten enkele bezwaren. Aan de andere kant is het een zeer uitzonderlijke persoonlijkheid. Iemand, die een groot “licht” is aan onze kant en er zijn nogal wat lichtjes, zodat het heus wel iets betekent. De moeilijkheid is, dat er gebruik zal moeten worden gemaakt van een groot gedeelte van de eigen middelen van het medium. Het weergeven van de persoonlijkheid kan er misschien inkomen, dat weten wij niet.
De boodschap komt in ieder geval door en we dachten dat de uitstraling van de persoon zelf belangrijker was dan een juiste intonatie. Er zijn namelijk in het verleden heel wat mensen geweest die hun eigen confrontatie in het bovennatuurlijke hebben doorgemaakt met God. Ieder heeft dat op zijn manier gedaan.
Misschien zou je zover kunnen gaan dat je zegt: “God is een beeld dat de mens in zichzelf draagt. Zover het die belevingen betreft, is dat in ieder geval waar. Maar sommige mensen vinden daarbij een zeer bijzondere diepgang. Hun hele manier van leven en denken verandert na een innerlijke beleving en alles is dan plotseling aanspreekbaar geworden. Dat is een heel wonderlijke ervaring. Je lijkt een idioot te zijn wanneer je spreekt tegen een vogel, een vis, tegen de bloemen of tegen de wolken in de lucht. Voor een normaal mens is dat eerder een teken van waanzin dan een uitdrukking van een beleving. Aan de andere kant is in al deze dingen de bezielende kracht aanwezig. En eenieder zou daarin iets kunnen zien wat gelieerd is met zijn Godsbeeld.
Het zijn deze facetten van het leven, waarbij wij ons altijd weer afvragen: wat is er eigenlijk aan de hand? Want dat je preekt tegen een vis is begrijpelijk, maar dat die vis ook luistert, althans een enorme aandacht vertoont, is weer iets, dat ongeloofwaardig is. Het is heel geloofwaardig dat iemand een slang op een bepaalde manier kan hanteren, maar het wordt ongeloofwaardig wanneer die slang zich als een soort broeder en gezel met iemand meebeweegt. Voor een normaal mens is een dier een wezen dat een beperkte rede heeft, maar in het totaal van een kosmisch bestel is het dier bezield. Het spreekt aan op dezelfde oerkracht, op dezelfde oertonen, waarop alle leven zal aanspreken.
De gast van vanavond is een van degenen geweest die in een periode van zijn leven dit contact met de dieren, met de natuur, heeft gekend. De grote vraag die daarbij gesteld moet worden is: In hoeverre heeft een bepaalde vorm van magie daarin een rol gespeeld? Want naast het innerlijke proces krijgen wij ook automatisch de relatie naar buiten toe. In het dier is het een wonderlijke relatie. Wanneer ik met een dier kan spreken en het kan mij verstaan, dan is dat voor een mens onbegrijpelijk, maar het kan. Maar wanneer ik dieren vanaf een grote afstand kan samenroepen dan wordt het unheimlich, griezelig. En wanneer ik dan bovendien nog een dier dingen kan laten doen die één van zijn soortgenoten nog nooit heeft gedaan – zonder enige dressuur – dan gaat men zich afvragen of hier ergens een dubbele bodem zit of dat er tovenarij bij te pas komt.
De stelling die onze gast van vanavond huldigt, is eigenlijk een heel eenvoudige. Hij zegt: “Alles wat ik in mijzelf heb, komt vanzelf naar buiten. Ik heb geen magie nodig. Want als ik licht in mijzelf heb, is dat licht buiten mij ook aanwezig en wanneer ik mij dat licht realiseer en op een bepaald punt erken als gelijk zijnde aan wat in mij is, dan kan alles wat ik zelf persoonlijk ervaar en beleef t.a.v. dat licht worden overgedragen in dat dier. Houdt dat een taak in die in mij bestaat, dan zal het dier die ook volvoeren.” Hij maakt het dus erg eenvoudig.
Hij was een man die in het begin van zijn leven nogal veel met werkelijke tovenarij en met magie te maken heeft gehad. Hij is zeker niet iemand van wie wij kunnen zeggen dat hij onbekend is met het occultisme. Integendeel. Hij heeft geesten opgeroepen en had de reputatie dat hij bepaalde bezweringen met zeer wonderlijke resultaten wist te lezen. Hij zocht naar goud en hij heeft in ieder geval enkele chemische ontdekkingen gedaan. Het is dus echt iemand van wie je zegt: occult gezien van alle markten thuis. Zijn tweede periode is er een geweest van zeg maar teleurstelling.
In deze tweede periode was het bereikte zinloos en op dat moment heeft hij – voor zover ik weet – zijn innerlijke weg ingeslagen. Dat is wat wij noemen esoterie. Een zelfonderzoek dat vanuit het gekende ik verdergaat naar het onbekende en in dit onbekende toch weer herkenbare punten ontdekt. De stellingen uit die periode zijn betrekkelijk vaag. Ze zijn nooit vastgelegd. Wanneer ik ze zou willen citeren dan zou ik moeten afgaan op wat onze vriend ons in de sferen weleens heeft verteld.
Een van zijn wonderlijkste verklaringen voor mij is de volgende: “Ik ben in mijzelf alleen, maar wanneer ik mijn eenzaamheid besef, wil ik mijn eenzaamheid verbreken. Naar buiten toe kan ik die eenzaamheid niet verbreken omdat ze in mij bestaat. Op het ogenblik dat ik God zoek als een gezel, vind ik iets dat ik God noem. En zo ontstaat in mijzelf een dialoog in wezen met mijzelf. In deze dialoog maak ik mijzelf duidelijk wat ik ben. Maar beseffende wat ik ben, voel ik mijn reële verbondenheid met al het bestaande. En zie, in al het bestaande vind ik de doorbreking van eenzaamheid die ik begeer en in mijzelf het geheel erkennende, zie ik het geheel en de levende delen daarvan. Misschien een tamelijk ingewikkelde verklaring, maar het heeft een verbluffend aspect. In de eerste plaats is God hier kennelijk een dialoog met het eigen ik. Dat zal voor veel mensen moeilijk te aanvaarden zijn. Maar wanneer hij door die dialoog heen breekt en gekomen is tot een volledige zelferkenning en zelfaanvaarding, ziet hij in zichzelf a.h.w. de schepping. Zou esoterie misschien een methode zijn om van een uiterlijk heelal te komen tot een in het ik bestaand heelal?
Ik kan u hier natuurlijk maar een enkele gedachte voorleggen, want dit is een onderwerp, waarover je jaren zou moeten doordenken en doorpraten. Laat mij dan maar beginnen met een paar van mijn eigen denkbeelden te geven.
De wereld die buiten mij bestaat, bestaat omdat ik haar zo zie. Maar hoe kan ik een wereld zien wanneer er niets in mijzelf is dat antwoord kan geven op hetgeen ik constateer? Ik kan alleen datgene zien wat in mij bestaat. Gezien de stelling die ik zo-even aanhaalde van onze vriend, lijkt mij dat op zichzelf niet eens zo onredelijk. Maar als ik toegeef dat ik alleen datgene kan erkennen wat in mij bestaat, dan is mijn hele wereld eigenlijk in mijzelf gevat. Ik heb mijn dromen en mijn verwachtingen en ook mijn onzekerheden. Mijn onzekerheden maken mijn bereiking onmogelijk. Niet omdat ze in de wereld onmogelijk zouden zijn, maar eenvoudig omdat ik het in mijzelf niet als mogelijk beschouw. Daar, waar ik een gebrek aan zekerheid heb of een verkeerde voorstelling, daar heb ik geen contact met de werkelijkheid en faal ik t.a.v. mijzelf.
Het omgekeerde is natuurlijk ook waar. Overal waar ik in mijzelf een voorstelling draag en deze in mijzelf erken, zal de wereld buiten mij zich daaraan kunnen conformeren. En wat meer is: die conformatie zal volledig zijn indien het beeld in mij volledig is. Ik heb deze stelling gegeven zoals ze in mij leeft. Dat niet eens in absolute zin, maar als een reactie op hetgeen ik van onze gast vanavond geleerd heb en probeer te leren.
Filosofeer ik verder, dan stel ik: Dat is allemaal wel leuk en goed, maar dan moeten er in mij dingen zijn die ik nu althans niet in mijzelf ken of kan bevatten. Er moet in mijzelf een onbekende wereld zijn naast de bekende. Zo ik alleen werk met de bekende wereld, is het mij mogelijk buiten mij waar te maken wat er in mij bestaat. Maar zou ik de onbekende wereld in mij kunnen ontdekken en tot een mij bekende maken, dan zouden alle vraagstukken en twijfels, alle dubbele bodems uit het leven wegvallen. Er ontstaat beheersing.
In dat geval zou ik zelfs een stap verder moeten gaan, want aangezien ik degene ben die dirigerend optreedt in dat interne heelal, ben ik eigenlijk de god van dat heelal. Ik ben de creator, de instandhouder. Dat ik zelf geschapen ben doet niet ter zake, maar t.a.v. de wereld in mijzelf ben ik een godheid. Dan ben ik dat ook naar buiten toe.
Onze vriend heeft eens een keer gezegd: “Alle zielen zijn leerling-goden.” In dit verband begrijpelijk. Zijn overigens vaak wat dichterlijke uitingen kunnen je weleens verwarren, dat geef ik graag toe. Maar het idee, dat wij allen eigenlijk leerling-goden zijn, dat wij scheppers zijn die eerst nog moeten leren om dat wat in ons bestaat waar te maken, dat trekt mij ergens enorm aan. Niet omdat ik gelijk wil zijn met God, dat kan ik niet. Ik kan niet gelijk zijn aan de Scheppende Kracht, maar omdat ik het begrip van scheppen in mijzelf wel degelijk ken en voortdurend herken, zal ik steeds meer scheppend kunnen optreden.
Er zijn veel punten die daarop wijzen. Laten wij b.v. eens het geval van inspiratie nemen. Inspiratie kan vanuit de geest komen, maar ze kan net zo goed uit het onderbewuste komen. Er is een impuls waarvan wij de bron niet kennen. Op deze impuls reageren we en wij presteren meer dan wij redelijk gezien zelf op dat moment dachten te kunnen presteren.
Hoezeer is het begrip inspiratie niet beperkt door de verwachting die wij koesteren t.a.v. onszelf. Als dat het enige is wat inspiratie uitmaakt, dan zou het weleens waar kunnen zijn dat alle inspiratie alleen kan bestaan uit waarden die eveneens in onszelf aanwezig zijn. En dan is het alleen maar zaak dat wij die inspiraties vaak vertroebelen. Wij maken er iets van omdat wij het willen aanpassen aan onze manier van denken en onze beperktheid, niet begrijpende dat de inspiratie juist een verruiming moet zijn van datgene wat onze norm van denken en handelen en leven is. De inspiratie is een toevoeging van gegevens; waar ze vandaan komt weten we niet. We kunnen het veronderstellen, maar wij weten het niet.
Op dezelfde manier kunnen wij dat zeggen van geestelijke kracht bijvoorbeeld. Je hebt geestelijke kracht en sommige mensen kunnen genezen wanneer ze God aanroepen, anderen doen dat op een heel andere manier. Zij magnetiseren, doen een beroep op geesten. Wie zegt mij dat die kracht naar buiten kan bestaan als niet eerst en volledig in mijzelf het creatief concept van kracht aanwezig is? Zeker, ik zal misschien krachten kunnen ontvangen, maar zelfs dat ontvangen van krachten is gebaseerd op mijn denkbeeld, dat ik kan ontvangen. Ik kan genezen, zeker. Maar wanneer ik genezen kan, dan is dat voor een deel het besef dat ik nu bezit, maar daarnaast een vertrouwen in iets, dat ik nog niet helemaal omschrijven kan, maar dat in mijzelf dan toch aanwezig moet zijn.
Misschien zou je hier de bekende telefooncentrale kunnen nemen als vergelijking. Een mens – zo zegt men – heeft hersenen als een telefooncentrale. Als er ergens in een vinger geknepen wordt, dan gaat dat via de lijn; de centrale sluit aan op de hersenen, de hersenen constateren: er wordt geknepen, de impuls gaat terug: trek je terug of knijp terug. Maar stel nu eens dat die centrale veel uitgebreider is. Stel eens, dat de telefooncentrale wordt opgebouwd uit ons besef. Niet uit ons dagelijks, ons redelijk toegankelijk besef, maar uit het geheel van alle gegevens die wij beseffen. Dan zullen wij elke kracht die wij erkennen, kunnen inschakelen en ook kunnen uitschakelen. Wij maken eenvoudig een aansluiting omdat in ons het concept is waardoor de aansluiting gemaakt kan worden. Dan is het dus heel logisch, dat eerst in mij de begrippen genezing en kracht aanwezig zijn en wanneer ik in mijzelf het concept van deze krachten heb en t.a.v. de kosmos buiten mij, dan kan ik een eenheid bewerkstelligen tussen de kosmos buiten mij en mijzelf. En daardoor krachten gebruiken die ver, de bij mijzelf als ik erkende krachten, te boven gaan.
Nu hebt u in de gaten dat het hier erg moeilijk wordt, want er zijn geesten. Want wat is nu een geest? Die geest kan je alleen maar beroeren wanneer in jezelf een concept bestaat t.a.v. die geest. Die geest kan alleen werkelijkheid worden wanneer in jezelf het beeld of de mogelijkheid van het beeld aanwezig is. Begrijpt u nu waarom onze vriend mij tot deze beschouwingen voert? Wij zijn elk voor onszelf een kosmos. Een heelal. En wanneer wij eenmaal verder komen dan de idee, de bron van het licht te ontmoeten, maar in plaats daarvan dat wij een identificatie vinden met die bron van licht zoals ze in ons bestaat, dan zijn wij schepper in onze eigen kosmos, in ons eigen heelal. En we uiten die kosmos. Dan komen onmiddellijk de tegenwerpingen als: “Maar als wij allemaal god zijn, dan zouden wij allemaal kunnen doen wat wij willen. Maar wat wij willen dat strookt niet, dat botst altijd.” Meningen, idealen botsen.
Dan is hier misschien ook weer een verklaring te vinden namelijk in het denkbeeld dat alleen hij die een volledig besef heeft van zichzelf, harmonisch kan reageren t.a.v. het totaal van het Zijnde.
Dus dan kom je niet alleen in moeilijkheden, maar je komt te staan voor de wonderlijke vraag: bestaat de wereld?
Voor onze vriend die zo dadelijk komt, was de wereld een werkelijkheid. Maar ze was alleen een werkelijkheid omdat hij in zich ook die wereld droeg. “Ik ben in werkelijkheid datgene wat ik in mij als werkelijkheid besef.” Ik citeer maar. Met zo’n gast is dat veel te moeilijk wanneer ik dat helemaal in eigen woorden moet vatten. Dit impliceert weer dat je iets als werkelijkheid hanteert omdat het in je bestaat, ook als je het buiten je ziet en beleeft.
Mijn eigen commentaar daarop is misschien wat wonderlijker: Een pessimist creëert in zichzelf een beeld van de hel die hij vreest en die hij daardoor voor zichzelf waarmaakt, want hij maakt waar wat hij in zichzelf erkent en creëert. Een optimist zal op den duur voor zichzelf zijn vreugdige verwachtingen steeds meer vervuld zien omdat hij in zichzelf voortdurend een kosmos schept, waarin die vreugde en harmonie dominant zijn en daar moet de wereld op antwoorden. De wereld is hier niet meer datgene wat ons domineert. Het is wel een scholing, maar het is geen school. Een school is iets waarin je gebonden bent aan bepaalde regels, lesuren en bepaalde vakken. Een scholing is datgene waarin je meer leert. Wij leren meer door wat wij zijn in de wereld en door wat wij verder zoeken in de kosmos, Maar wij kunnen alleen leren wat in onszelf mede aanwezig is en dientengevolge worden wij ons bewust van onze werkelijkheid in onszelf.
Ligt hier niet de sleutel van alle esoterie en magie? Ik vraag het u. Ik weet het zelf niet. Wij komen er misschien nog wel een keer achter. Want ik voor mij zie het zo: wij begrenzen voortdurend onszelf. Dat is iets waarover wij het meer hebben gehad en dat zullen wij wel met elkaar eens zijn. Wanneer die begrenzing wordt doorbroken in mijzelf door mijn besef, dan bestaat er geen reden meer om die begrenzing buiten mij nog te aanvaarden.
Zolang ik mijzelf afhankelijk maak van bepaalde concepten, van bepaalde angsten en begeerten, bepaalde denkbeelden t.a.v. wat hoort en niet hoort, of: dat is Gods wil en dat is Gods wil niet, dan ben ik een gevangene van mijzelf, van mijn concept. Maar als ik in mijzelf die vrijheid leer, dan zal ik die vrijheid naar buiten toe bezitten, alleen zie ik net iets meer.
Dat is iets, wat een automobilist misschien weleens heeft meegemaakt. Je komt aan bij een onoverzichtelijke hoek. Normalerwijze houd je niet in, maar nu wel. Je weet eigenlijk niet eens waarom. Ineens komt er met een razende vaart een auto – misschien tegen alle regels in – over die weg geschoten. Was je normaal doorgereden, dan was je ertegenop gebotst. Nu zeggen we: dat is toeval of de geest heeft ons gewaarschuwd. Maar zouden wij misschien onszelf en die andere automobilist gezien hebben in een relatie, die wijzelf kunnen beïnvloeden? Het feit dat ons inhouden en dat passeren samengaan, betekent nog niet dat er noodzakelijkerwijze een botsing moet zijn. Maar wij hebben een gevaar gevisualiseerd, wij hebben ons ertegen verzet. Het gevaar heeft zich gemanifesteerd en wij zijn eraan ontkomen.
In mijzelf zie ik de kosmos. Dan moet ik wel – wanneer die kosmos in mijzelf bestaat – haar in mijzelf kunnen overzien. Maar dan kan ik ook overzien wat er in wezen gebeurt. Dan ben ik niet aan kleinigheden gebonden. Dan ben ik niet gebonden aan beperkingen. Zolang ik harmonie kan hanteren en bewaren – hoe dan ook – dan is dit hele spel iets waarbij elk concept voor mij waar wordt, maar waarbij ik ook de macht heb om dit concept dermate te wijzigen door een eigen actie, dat de harmonie bewaard blijft. Dus geen botsing maar een net veilig verkeer.
Wat denkt u? Vindt u het aanvaardbaar? Ik kom met die stellingen niet om u alleen maar een leuk ideetje te geven, maar omdat de gastspreker van vanavond voor mij iemand is die mij enorm biologeert. Het is een persoonlijkheid die voor mij in de sferen een openbaring is, omdat ik in hem mijzelf anders zie. Het is net of de gedachten van zo iemand je niet brengen naar nieuwe gegevens, maar je confronteren met de dingen in jezelf die je nog niet had opgemerkt. En dan is dat denkbeeld hanteerbaar binnen de beperking. Ik ben door die persoonlijkheid beïnvloed.
Mijn reactie op die persoonlijkheid moet ook ergens een rol spelen. Is dit een harmonie waarin kosmische waarden waar worden of is het een harmonie waarin ik tijdelijk in de denkwereld van een ander word opgenomen? Dat kan ik nog niet definiëren. Maar ik kan wel zeggen dat voor mij steeds meer de mogelijkheid ontstaat om a.h.w. vooruit te zien, gevaren vooruit te erkennen. Bepaalde mogelijkheden van tevoren te zien aankomen. In mijn wereld en ook vaak in mijn relatie tot uw wereld. Het is persoonlijk. En juist daarom is dat concept van: “In mijzelf overzie ik alles omdat ik er harmonisch mee ben en het dus in mij draag” of “omdat ik het in mij draag ben ik harmonisch”, voor mij volledig aanvaardbaar geworden. Als het niet alleen met mijzelf in verband stond, dan zou ik kunnen zeggen: “Dat zijn gebeurtenissen die ik voorzie. Dat ligt buiten mij. Dat is denkbaar. Maar op het ogenblik dat het direct in relatie met mijzelf is, moet het in mij bestaan.
En we kennen voorspellende dromen, ook op aarde. Maar de voorspellende dromen die het beste uitkomen, zijn altijd dromen waarin de persoon zelf mede een rol speelt. Wanneer die dromen uitkomen, speelt de persoon in kwestie dus ook een rol. Verder blijkt in die dromen vaak een gevaar aangekondigd te worden, waardoor de reactie van de persoon in de werkelijkheid zich wijzigt en het gevaar voorbijgaat. Maar is daar dan niet in wezen een kwestie van overzien van mogelijkheden, het postuleren van de gevaarlijke mogelijkheid en het daardoor voor je zelf vaststellen van de harmonische mogelijkheid?
Er zijn mensen die dromen allemaal in symbolen. Als je die symbolen kunt lezen dan hebben die ook een betekenis, ook een taal. Dromen zijn voorstellingen waarbij je veel dingen die je eigenlijk niet helemaal wilt aanvaarden, een aardig jasje aantrekt. Maar als we die dromen in hun tendens, hun teneur ontleden dan herkennen wij zelf er wel iets in. Dan hebben wij het gevoel dat het dit of dat gaat betekenen.
En dan kunnen wij stellen: Wanneer ik droom dan uit ik iets wat in mijzelf bestaat. Wanneer ik het gevoel heb dat er iets gaat gebeuren en ik stel voor mijzelf dat dat voor mij een bepaalde werking of invloed heeft, dan zal het die ongetwijfeld hebben. Geen kwestie meer van zelfsuggestie, neen, een kwestie van erkenning van mogelijkheden, maar het ontbreken van de wil of het inzicht waardoor het geheel kan worden omgebogen in een harmonische richting.
“Diep in mijzelf” sprak onze vriend eens, “ben ik een bos en een nachtegaal en de maan, en als die drie in de juiste verhouding staan, dan zingt mijn nachtegaal tegen de maan en het woud luistert.” Een leuk beeld. Ik ben eigenlijk alle dingen, maar de combinatie ervan, de onderlinge inwerking daarvan, bepaal ik. Dat zit er op de achtergrond.
Ik maak een trip diep in mijzelf. Zelferkenning via LSD voor mijn part. De psychedelische trip in mijzelf confronteert mij met alles wat ik in mijzelf verwacht. Niet met alles wat ik ben. Je wordt je bewust van allerlei factoren die in jezelf bestaan, maar je wordt je daar niet harmonisch van bewust. En daar zit nu juist het addertje onder het gras. Bij een trip in jezelf word je met allerlei delen van jezelf geconfronteerd, maar niet met de eenheid van die delen. En het is juist de eenheid die je bent. Het samen functioneren van alle factoren waardoor je bepaald wordt en waardoor je grotendeels je bestaan en je wereld zult bepalen. Het is de kunst van het samenvoegen die ook een rol speelt.
Je zou het misschien praktischer moeten zeggen. Onze vriend zal zo dadelijk wel niet erg praktisch zijn, maar ik kan mij vergissen. Hij heeft mij al heel vaak verbaasd. Laat ik dan praktisch zijn en een paar punten stipuleren:
Wanneer ik in mijzelf een beeld heb van een gebeuren of een mogelijkheid, dan moet ik proberen alle andere beelden daaraan toe te voegen. Ik mag niet volstaan met een opname, maar ik moet een film maken waarin alle mogelijkheden gelijkwaardig vertegenwoordigd zijn. Wanneer ik op die manier in mijzelf een angst of een begeerte, een denkbeeld onder de loep neem en ik zie het in al zijn relaties en al zijn verhoudingen, dan erken ik wat het in wezen voor mij is. Maar dan herken ik ook wat ik ben in die situatie, in deze verhouding. In deze relatie met een wereld, met een heelal, met God.
Wanneer ik in mijzelf al die dingen weet samen te voegen, dan beschik ik over mijn kracht. Ik kan wel zeggen: die vinger is sterk, maar als ik mijn hele gewicht er achter leg, kan ik veel harder doorduwen. Weet ik bovendien daar een effect van beweging te geven, dan wordt de kracht die ik kan uitoefenen nog veel sterker – aangenomen dat de vinger dat uithoudt. – Het is dus de samenwerking die het effect bepaald.
Als ik aan magie kan doen, dan moet ik begrijpen dat ik niet kan werken met een deel van mijn wezen. Je moet altijd je hele persoonlijkheid inzetten. Wanneer ik esoterisch wil streven dan kan ik niet een deel van mijzelf uitschakelen, want dan bereik ik hoogstens illusies of onevenwichtigheden. Neen, ik moet een stap verdergaan. Ik moet trachten zover te komen dat ik niet alleen maar of positieve of negatieve effecten zie, maar dat ik de mogelijkheden overzie en zodra ik die mogelijkheden overzie, beschik ik over het nodige inzicht.
Als je zegt dat de esoterie in wezen het veranderen van je eigen persoonlijkheid is, dan neem je aan dat het verleden veranderd kan worden. De betekenis van het verleden. Wanneer je zegt dat je door de erkenning het verleden en de toekomst zodanig kunt samenbinden dat je daarin zelf een volledige harmonie of een volledige kracht krijgt, dan ga je dacht ik een andere kant uit. Misschien zou ik hier een voorbeeld moeten geven:
Iemand kan in de omstandigheden komen waarbij hij geen uitweg meer ziet. Nu kan zo iemand zeggen: “Nu moet ik er een eind aan maken.” Hij kan ook zeggen: “Ik zie geen uitweg meer, dus heb ik niet voldoende factoren in mijzelf onderzocht en gezien.” Hij kan gaan combineren totdat er een uitweg ontstaat. En wat meer is: wanneer die uitweg eenmaal gevonden is, dan blijft hij daar niet bij stilstaan, maar dan gaat hij verder kijken welke mogelijkheden er nog meer zijn. En dan komt er een ogenblik dat hij i.p.v. die negatieve levensaanvaarding komt tot een positieve levensaanvaarding waarbij hij creatief werkzaam is, waarbij hij buiten zich krachten voortbrengt.
Wanneer ik in mijzelf een bepaald probleem of een bepaalde ergernis, een teleurstelling, een hinder of b.v. een bepaalde vreugde heb en ik weet niet precies wat het betekent, dan moet ik niet alleen daarnaar kijken, ik moet naar alle samenhangen kijken. Ik moet proberen alles wat in mijn eigen denken en wezen samenhangt met dit bepaalde probleem, dit bepaalde punt, te overzien. Hierdoor ontstaat in mij een totaalbeeld. Dit totaalbeeld betekent niet alleen een juistere mogelijkheid om tot een harmonische oplossing en het vinden van een kracht – waardoor die harmonische oplossing zonder meer doorvoerbaar is – te komen.
Wanneer wij dit proces aannemen als een proces van lange duur, zal het er zo een zijn. Maar als we nu eens aannemen dat licht ervaren kan worden zonder meer, dan zal dat licht zonder meer ervaarbaar zijn. Wanneer wij dat licht – om welke reden dan ook – niet wensen, dan moeten wij eerst trachten die reden te vinden en dan een oplossing vinden voor dit verwerpen van licht. Meestal zijn wij bang voor iets dat wij in onszelf vinden. Wij moeten dan begrijpen, dat dat deel is van onze persoonlijkheid. Wij kunnen dan verdergaan, maar dan kun je wel snel dat licht in jezelf vinden en bewust worden.
In de magie is het precies eender. Magie is in feite een state of mind. Het is een manier van denken, van existeren. Magie is doodgewoon de erkenning van mogelijkheden op een wijze die voor de persoonlijkheid harmonisch is en in de wereld voorstelbaar. En zolang aan die factoren tegemoet wordt gekomen, is de verwezenlijking in de eigen wereld mogelijk.
En dan hebben we de zelf erkenning nog. U kent het verhaal van de mens die voor een spiegel ging staan en zei: “Wie is die lelijkerd, die ik daar zie?” want hij wist niet dat het een spiegel was. Toen zeiden ze: “Het is een spiegel.” Hij trok toen zijn das eens recht en zei: “Ach, ik zie er eigenlijk nog heel passabel uit.”
Zo reageren wij naar ik meen ook op de waarheid van ons wezen. We kunnen wel in de spiegel kijken, maar wij willen niet zien wie wij werkelijk zijn. Wij willen ons niet zien alsof wij een ander waren. Ik geloof dat elke mens die de waarheid omtrent zichzelf snel wil leren kennen, moet leren zichzelf, zijn daden en al wat erbij komt, te bezien met de ogen van een vreemdeling. Het is soms moeilijk om zoveel afstand te nemen van jezelf. Argumenteer niet, neem waar, alsof het een vreemde ware. En wanneer je dan je constatering hebt gedaan, kun je later zeggen dat het eigenlijk wel een beetje hard was. Maar zo je voor een ander bent, zo moet je ook voor jezelf zijn.
Er zijn vormen van zelfbedrog, die volledig aanvaardbaar zijn totdat we zeggen: “Wat is de waarheid van mijn persoon?” Dan zeggen we: “Ja, maar het is bedrog.” En zodra wij zeggen: “Het is bedrog”, dan moeten wij ons afvragen: hoe past dit in het geheel van onze wereld en onze persoonlijkheid? Wat is de functie daarvan? En dan blijkt vaak dat hetgeen afzichtelijk leek, opeens een eigen schoonheid en een eigen kracht en betekenis heeft. Wat namaak, bedrog of imitatie leek, is in wezen echt, omdat wij erkend hebben dat het imitatie was, maar dat wij ook hebben gezien dat het reëel functioneert.
Er was eens iemand die een lamp tekende, althans een batterij. Hij zei: “Die batterij is niet echt.” Toen tekende hij twee draadjes en nam een echt lampje en legde het er tegenaan en het lampje begon te branden. Iedereen zegt: “Dat is onmogelijk” maar wanneer de kracht, die elektriciteit, overeenkomt met een kracht die in mij bestaat en ik breng buiten mij de voorstelling van een krachtbron voort, dan moet die kracht afgegeven kunnen worden. Dan moet het lampje branden, ook dat is misschien een beetje magie. Wanneer ik kijk en zeg: “Het is een tekening en het is dus niet echt”, dan ga ik mij afvragen waarom. Waarom heb ik het getekend en als ik het dan getekend heb omdat ik een krachtbron wens, dan zeg ik: “Dus is het voor mij een krachtbron.” Zodra ik dat uit mijzelf zeg, functioneert de zaak.
Ik heb nog een punt. Je kunt conflicten in jezelf hebben. Dat is altijd een vervelende zaak, want dan ben je tegen jezelf verdeeld. Een conflict wordt door een mens meestal niet beleefd als een confrontatie van twee tegenstellingen, maar als een werking tussen twee tegenstellingen. Wanneer wij met een conflict in ons te maken hebben of zelfs buiten onszelf, moeten wij niet uitgaan van de actie, maar moeten wij uitgaan van de definitie van beide zijde. Zodra wij die definitie hebben, hebben we ook een gemeenschappelijke factor. Door die gemeenschappelijke factor kan de interactie i.p.v. botsing van conflict ook worden een overvloeien van krachten. Een egalisatie van vermogens, waardoor het geheel plotseling als eenheid bestaat en is geworden tot potentie, tot mogelijkheid en niet meer tot kracht verterend conflict.
Als u dat eens in uzelf probeert, ook wanneer u teleurgesteld bent in iets. Wanneer u zegt: “Dit gaat niet of dat zou anders moeten zijn”, probeer eerst de zijden van de tegenstellingen te definiëren, te omschrijven. Goed en zo onpartijdig mogelijk en vraag je dan af wat de factor is, die deze beide dingen gemeen hebben. Het duurt soms even voor je erop komt, maar er is er altijd een. Als je dan van die factor uitgaat in je actie, in je denken, in je concentratie en in je streven, dan blijkt dat wat een hinderpaal scheen te zijn, opeens een kracht is geworden, waarop je een beroep kunt doen, een zekerheid is geworden vanwaar je kunt uitgaan en zo gezonder en prettiger kunt leven. Dit is zowel esoterisch als magisch.
Ik wil nog even de aandacht vestigen op het feit dat onze gastspreker – die naar ik meen voor het laatst in 1917 is doorgekomen -geen ervaring heeft met een medium. Hij moet dus geassisteerd worden en er moet voor een groot gedeelte een beroep worden gedaan op de eigen middelen en mogelijkheden van het medium. Voor hem, zegt hij, bestaat uiterlijk deze gebrekkige kennis en mogelijk gebrekkige beheersing. Maar zegt hij: “In mijzelf los ik deze op en zo zal ik – wanneer het conflict bestaat – het conflict omzetten in kracht.” Ik hoop dat hij het bewijzen kan. Hij kan dan daarmee demonstreren, dat geen enkele moeilijkheid onoverkomelijk is en dat de kracht die in het ego bestaat – wanneer het de innerlijke wereld als harmonische eenheid beseft – alle uiterlijke verschijnselen kan domineren.
De gastspreker.
U vergeeft mij, dat ik even probeer de juiste greep te krijgen. Want het is altijd zo geweest, dat de geest sterker is dan de materie, al gelooft een mens dat niet.
Ik heb nu op dit ogenblik, dacht ik, voldoende beheersing om redelijk met u te spreken. Redelijk vanuit mijn standpunt wel te verstaan.
Wanneer de zon ondergaat kleurt ze de wolken, maar de wolken vertellen hoe het weer is en zal zijn. De mensen reageren op het licht, de dieren reageren op het wegtrekken van de zon. Het is één geheel. Wij zijn één geheel met alle dingen. Het is moeilijk voorstelbaar voor een mens, dat hij één en dezelfde is als de mestkever, die daar zijn balletje op de grond rolt. En toch is de mens ook daarmee identiek. De waterjuffer, die residerend stilstaat in de lucht boven het riet, is een beeld dat de mens ziet, maar hij is ook de mens. De mens is al wat hij ziet en al wat hij beseft. Er is geen reële scheiding tussen wat je ziet, aanschouwt, erkent en wat je bent.
Het hele leven is opgebouwd uit krachten. Gedachten zijn kracht en krachten vloeien tot je en vloeien uit je. Maar het is één en dezelfde kracht: dat wat tot je komt en dat wat van je uitgaat. En als je zegt: ik heb kracht, dan is het de kracht die buiten je is, die in je is en die van je uit kan gaan. Alle dingen zijn met elkaar verweven.
Wanneer je wandelt tussen de bomen en het loofhout ritselend spreekt, dan kun je de bladeren in hun taal verstaan. Dat is geen fantasie. U moet niet denken dat ze mensenwoorden fluisteren, maar ze reageren op de wind en ze maken duidelijk of een boom gezond is of dat hij ziek is. Ze ritselen de koelte en de hitte. Ze maken iets duidelijk wat is en wat de boom ervaart. Wanneer de sapdrift in de lente in de stam omhooggaat, dan is er een licht geruis alsof de kleinste twijgen zwiepen, zelfs als er geen wind is. Het zwellen van de knoppen hoor je niet en wel omdat het in de beweging van de takken is uitgedrukt. En als de lente komt en de bomen het sap zuigen, verandert de kleur en de hele textuur van de aarde. En de dieren reageren erop, de mens ondergaat het zonder te weten waarom en hij zegt opeens: “Ik voel mij anders. Het is lente.”
De mens is deel van deze dingen. Maar als hij weet dat hij er deel van is, dan is hij net één ding anders. Hij is de schepper, de voorsteller. Hij kan het beeld in zich dragen van lente in de winter. Want als hij lente denkt en zijn gedachten reiken tot de boom, dan beginnen de twijgen hun vreemd weefpatroon, dan stuwt het sap omhoog, dan komen er knoppen en kan de boom zelfs in bloei komen. Want de mens is één met de natuur en de natuur is één met de mens.
Wanneer ik naar een ster kijk terwijl ik op aarde sta, dan brengt haar licht mij boodschappen. Want het licht is de energie van de ster, maar de energie die in de ster is, is de energie die in mij is. En ik lees haar af van haar geboorte tot het verre ogenblik van uitblussing of exploderen. Ik weet dat zij planeten heeft of dat zij eenzaam door de ruimte zweeft. Het klinkt dwaas wanneer je dit als mens zegt, maar alle dingen zijn vervlochten en verweven. Het leven is geen afzondering van het bestaan.
Als je leeft, dan stel je jezelf tegenover het levende en het dode. Je stelt je tegenover de krachten van de kosmos met je eigen beperkte kracht. Je droomt en je weeft voor jezelf een bestaan dat niet gebonden is aan al het andere. Maar het is een droom, begrijp dat wel, want het bestaan is het werkelijke. De vormen verdwijnen, de vormen veranderen, uw gedachten veranderen en de woorden in uw mond krijgen een andere betekenis. Maar de kracht blijft hetzelfde. Wat u geweest bent en wat u zult zijn, het is alles samengegroeid in een en dezelfde werkelijkheid. En als je die werkelijkheid in jezelf erkent, dan kan het moment je niet beheersen. Dan kom je tot een bestaan waarin het geheel leeft en waarin niet jijzelf leeft tegenover het andere.
Ik heb het glas geheven tezamen met mensen die zich gewichtig noemden. Het sap van de druiven zei mij soms meer dan de mensen. Ik heb in eenzaamheid door de wouden gelopen; ik heb gesproken met de dieren en ze zeiden mij meer dan een mens mij kon zeggen. Ik heb mensen gelezen alsof het boeken waren. Ik heb ze uitgerold en regel voor regel hun bestaan getoetst aan mijn begrip. En ze spraken tot mij zoals de bomen en de dieren, zoals de aarde en de sterren. Want wie de mens leest, leest zijn werkelijkheid. Wie zijn woorden hoort, hoort zijn dromen die geen werkelijkheid kunnen zijn, omdat hij ze niet herkent als deel van een totaliteit.
Men heeft mij gezegd: leven is liefde. Ik heb liefde gekend in vele vormen. Maar in de liefde ben ik alleen gebleven. Ik had de aarde lief en alle mensen, alle dieren en alle schepselen en liefde was het antwoord van de zandadder, de schorpioen, maar ook van de leeuw, de tijger en van de mens, van de bomen en de struiken, van de aarde en de luchten. Ze waren mijn vrienden, want ik had ze lief en ze hadden mij lief. Liefde is aanvaarding van eenheid. Niet bepaald door Zijn of Wezen. Niet afhankelijk van een woord of een gebaar, maar een aanvaarding van eenheid zonder grens.
Ik ben die ander, ik spreek en ik luister op dit moment, want u luistert en ik luister. Ik spreek en daarom spreekt ook u, want uw gedachten en uw harmonie maken mede uit wat ik zeggen kan en zeggen moet.
Er is een medium en dat medium schijnt niet aanwezig te zijn. De geest is weg, die zoekt zijn eigen wegen. Maar ik ben die geest die weggaat en ik ben dit lichaam dat hier zit. Hoe kan ik mijzelf haten? Ik heb lief, omdat ik een ben met anderen.
Mensen kennen hun geschillen.
Zolang ik de aarde ken, dreunen de stappen van soldaten, branden er huizen in de nacht, bewenen nabestaanden hun doden. Want ze leven in een droom. Zij die marcheren, zijn niet elkaars vijanden, ze zijn elkaars evenbeeld. De vuren in de nacht zijn slechts het proces van vernietiging en opbouw, die de hele aarde en het hele bestaan kenmerkt in alle materie en in alle werelden. En zij die bewenen, bewenen niet waarlijk doden, maar levenden. Het besef gaat voort als de vorm achterblijft. Wie dit beseft, weet dat er geen leven is en geen dood, maar een bestaan. Hij weet dat er geen vijand is buiten de vijand die je jezelf bent. Hij weet dat er geen vernietiging is die niet opbouw betekent en geen opbouw die niet vernietiging in zich draagt. Een zijn de dingen, één zijn de krachten, één is het leven. Een is de werkelijkheid, die in ons bestaat en die in ons weerkaatst wordt uit alle bestaan en uit alle vorm.
Een mens zoekt zijn weg. Een weg die gaat langs stoffige wegen, koele boomgaarden, volle taveernen, lege huizen, volle zalen. Een weg, die hem voert langs alle dingen. Soms is de mens op die weg groot en met rang en waardigheid bekleed en een ogenblik later is hij een bedelaar die verder trekt, zoekend naar iemand die zijn nap wil vullen. Soms verdroomt hij in de hete namiddag in de koelte, soms gaat hij voort in de kilte van een nacht waarin alleen de sterren nog duidelijk maken, dat het leven niet wordt uitgedoofd door de duisternis. De mens gaat zijn weg en beseft niet dat hij de weg is, de dag en de nacht, de hitte en koude, de weg en de rust, de taveerne en de tempel, het verlaten huis, de gevulde zalen vol vreugde. Je bent wat je beseft en eerst wanneer je dit aanvaardt, besef je wat je bent.
Je leeft omdat je beweegt, maar je beweging is alleen maar uiting van bestaan, dat onveranderd is. Diep in mij draag ik de kosmos. Sterrennevels wervelen in mij en vormen sterren. Uitdovend, verstuivend de laatste resten van sterren tot donkere wolken van stof, die vreemd dreigend door de leegte gaan en het licht van zonnen absorberen.
Ik ben alle werelden met alle bestaan, en toch ben ik mijzelf. Want al wat is, is deel van mij en ik erken mijzelf als deel van Al. Er is een kracht. Wij noemen hem God. Er is een Kracht en wij noemen hem Schepper. Maar ik ben macht en kracht uit de Macht en de Kracht en door de Macht en Kracht. Wanneer ik zeg: “Het zij licht”, wat van mijn wezen zal weigeren het licht te erkennen? Als ik zeg: “Het zij duister en rustig”, wat zal in staat zijn, zijn licht te behouden?
Want ik ben in Al en Al is in mij. Ik droom niet mijzelf en ik droom niet de wereld. Ik ben geen vreemde, teruggetrokken dromer, die ver verscholen ligt achter alle Zijn en zich in een speels moment een ogenblik een kosmos bouwt. Ik ben bestaan, deel van bestaan, één met bestaan.
U bent mens. Gewoon mens. Er is een prikkel en u hoest. Er is een vermoeidheid en u draait op uw stoel. Er is een glimlach in u en u snuift onwillekeurig. U bent mens, maar u bent meer dan dat. U bent deel van wat ik besef en deel van mij, maar ik ben deel van wat u beseft op dit moment en daardoor ben ik deel van u. Er is geen grens. Vervuld van alle leven en vervuld van alle dood, ben ik bestaan. Vervuld van leven en vervuld van dood zijt gij bestaan.
Mensen gaan heen en mensen worden geboren en in een eeuwige werveling schijnt het leven zichzelf in vorm te hernieuwen. Maar het leven blijft hetzelfde. Wie vandaag hier zit, liep misschien gisteren nog langs de grote weg van Bombay naar Calcutta. Hij, die nu hier droomt, stond misschien gisteren nog op de top van een berg te roepen naar een Manitou. En deze vormen zijn gelijk aan de jager die lag op de hoogte achter de rots en zocht naar de prooi die hij kon verschalken en de stam riep, omdat er weer vlees kon komen. Waar is het verschil?
Het leven schijnt een werveling. Maar het bestaan daarin is steeds hetzelfde. Hoeveel incarnaties hebt ge niet op deze aarde betreden? In hoeveel vormen hebt ge het leven en bestaan niet beseft voor ge voor de eerste keer als mens uzelf op deze wereld beseffen kon als deel van uw wereld? Vraag het u af. Hoever gaat niet uw bestaan terug? Het leven is maar de uiting van het bestaan.
Het licht schijnt en de veelheid van vormen zijn maar een projectie, een schim van gedachten en besef, voorbijschietend aan de werkelijkheid en de illusie van leven creërend op uw wereld.
En toch heb ik geleefd. Geleefd op uw wereld. Ik heb van schoonheid gedroomd. Gevlucht ben ik voor geweld en dreiging. Ik heb gelopen in de verstikkende sfeer van heilige wouden, doordrenkt van bloed. En ik ben gegaan over de heuvelen, waar flauw nog de natuurgod de mensen riep om zich te verheugen en het denken terzijde te stellen. En toch ben ik alle dingen. En zo ook u.
Het is moeilijk voor een mens om te weten, dat dit allemaal maar een deel is, een klein vertoon. Een spel met een paar poppen en wat schaduwen tegen een witte wand, terwijl de werkelijkheid anders is omdat de werkelijkheid alles omvat. Maar er zijn krachten die werkelijk kracht zijn en die krachten berusten in u. Er zijn machten en werkelijkheden, maar die machten en werkelijkheden zijn deel van u, want anders zou u niet bestaan.
Er is geen grens. Geen grens van tijd, geen grens van vermogen, macht of besef. Want alle dingen zijn hetzelfde en alle krachten zijn hetzelfde. Een is de kracht en deze kracht in je erkennend, ben je die kracht en deel van die kracht. Er is een verwarrende, wonderlijke werking, waarbij je niet bent de Schepper van alles en toch deel van die God en deel van Zijn herinnering.
Er is leven, er is bestaan. Bestaan is uw werkelijkheid. Het leven is het vluchtige besef waarin men zich een deel van het bestaan uittekent, zoals iemand op een muur een detail grift van een veldslag die hij nooit gezien heeft.
Treedt als mens in de tempels der goden. Kniel voor de goden die u verrukking schenken en vlucht voor de goden die met hun dreiging uw offers afpersen. Maar besef wel dat de goden uw wezen zijn.
Denk aan een draaikolk die je dreigt te verslinden. Maar besef dat jij de draaikolk bent en haar draaiingen zullen je bekend worden. Je zult het patroon zien van de wateren en als je boven wilt komen, dan zal je boven komen. Alleen hij die niet weet wat gebeurt, dreigt ten onder te gaan.
Maar wat u leven noemt, is wieling en warring. Het is de voortdurende stroming van het bestaan zelf waarin hij, die het bestaan niet kent, dreigt ten onder te gaan. Of wordt gesmeten van links naar rechts, zonder te beseffen waarom. Maar wie weet: ik ben bestaan, ik leef, ik ben kracht, die wordt niet ondergetrokken door een gebeuren. Die wordt niet uitgewist door de gang van de tijd, want hij is, hij bestaat.
Ik voel mij als een mens die een kosmische melodie moet spelen op een rinkelbom. Klanken en woorden en zelfs de krachten die ik kan uitstralen, zijn niet meer dan de flauwe schemering van een licht dat ik leef. En dat wat u bereikt, is niet meer dan een lichte beroering door de adem van de wind, aanduidende de kracht die er is en die in u bestaat.
Twijfel je aan jezelf, twijfel niet aan het bestaan en weet dat je deel bent van het bestaan. Ben je zo zeker van jezelf? Vergeet dat nu maar. Er is geen zekerheid buiten bestaan en bestaan ligt niet in tijd en ligt niet in gebeuren. Bestaan ligt in jezelf en in je verbondenheid met alle dingen.
Mensen scheppen zich goden en geesten. Mensen scheppen zich wat ze nodig hebben om te vereren en om zich aan vast te klampen. Ze zeggen: “Ik heb steun nodig.” De linkerhand grijpt de rechter en zegt: “Nu word ik geleid.” Alles wat er is aan goden, krachten en machten bestaat in uzelf. Waarom zou u dan aarzelen? Heb je kracht nodig? Denk de kracht in jezelf en weet dat ze werkt. Heb je besef nodig? Laat je wezen deel van de totaliteit beseffen en er zal dat weten zijn dat je nodig hebt en wanneer je het nodig hebt.
Probeer niet alle dingen tegelijk te zijn, want daarvoor is een mens nog niet rijp. Maar laat uit je wezen, dat ook totaliteit en deel van totaliteit is, opwellen wat dit moment nodig heeft.
Je kunt bezweren. Je kunt de gehoornde oproepen of de gekruisigde, maar kun je iets tot stand brengen dat niet in jezelf ligt? Waarom twijfel je dan aan jezelf, mens? Waarom, deel van mijn wezen, besef je je totaliteit niet? Waarom besef je niet dat ik deel ben van u en dat alle dingen deel zijn van u. Zoals u deel bent van mij en alle dingen deel zijn van mij.
Waarom stelt u grenzen? Grenzen tussen u en de werkelijkheid die u licht noemt? Want licht is er. Licht is geen gebaar en geen zegening. Licht is een besef. Licht is de erkenning van wat je bent. Deel van licht. Licht. Zeg niet: “Het is mijn tijd nog niet.” Zeg niet: “Ik ben niet rijp.” Zeg niet: “Ik ben niet sterk.” Zeg: “Ik ben één met Al” en je tekortkomingen verdwijnen. En weet dat ik terecht spreek. In een lichaam – oh, iets beter dan dit, maar een lichaam en verheug u hierover, want ook voor u zal hetzelfde eens gelden – ben ik door de wereld gegaan.
Ik ben geweest in wat toen steden waren. Ik heb gerust in eenzame grotten. Ik heb gezworven en ik heb lange tijd op een plaats gezeten. Ik ben teruggegaan naar de mensen en ik ben zelfs met schepen meegevaren tot bijna buiten het gezicht van de kust, verder en verder tot onbekende landen. En ik heb alleen mijzelf gevonden.
Ik weet wat het is om als mens te leven. Maar ik weet ook dat achter de droom van het mens-zijn, de werkelijkheid van het bestaan ligt.
Mij werd gezegd: “Meester – want zo noemen zij mij, die mij nog niet kennen en zichzelf nog niet kennen als eenheid – spreek tot de mensen.” En ik heb geantwoord dat ze zichzelf nog niet konden verstaan. Ik zal spreken tot mijzelf en ik heb gesproken. Hebt u mij begrepen? Ik heb mijzelf begrepen. Dus in u moet het begrip zijn. Ik zou een dwaas zijn om te spreken wanneer ik mijzelf niet kon begrijpen.
Wees blij, want ik ben blij en zoals mijn blijdschap is, is de uwe. Laat de totaliteit naar buiten komen. Dan zijn verdere boodschappen van deze aard overbodig. Want wie het totaal erkent, kent alles. Wie het totaal beseft, leeft alles. Wie het totaal is en deel van het totaal is zelf en niet zelf. Want hij is uiting van het totaal, deel van het totaal en beleving van de totaliteit.
Ik heb genoeg gezegd. Ik heb geprobeerd over te dragen wat ik ben en wat ik voel, weet en besef, opdat gij deel zijt van mij. Ik heb uw gedachten voor een deel weerkaatst en zelfs uw onrust en uw gevoelens van beperktheid en van niet begrijpen, omdat ik deel ben van u.
Laat nu de weerkaatsing verdwijnen, opdat de werkelijkheid in ons allen zijn recht moge hernemen.