10 januari 1961
Ik zou u op deze bijeenkomst gaarne allereerst een reeks van gegevens willen voorleggen die in verband staan met de betrekkingen: mens-natuur. Daarnaast zou ik graag enkele magische aspecten met u willen behandelen. U zult ongetwijfeld tijd genoeg vinden om nadien de bij u gerezen vragen en problemen verder af te wikkelen.
Het geheel van de kosmische werkingen, waaraan ook de esotericus dus onderworpen is, kan worden gesplitst in twee hoofdkrachten. De ene kracht noemen wij natuur of ook wel stoffelijke uiting; de tweede kracht noemen wij licht of ook wel geestelijke uiting. Tussen deze beide beweegt de mens zich zolang hij op aarde leeft. De verhouding geestelijke uiting – stoffelijke uiting kan niet worden uitgedrukt in een direct verhoudingsgetal. Zij varieert nl. steeds. Zij gehoorzaamt echter wel aan een vaste wet. De vaste wet die bepalend is voor elk contact met een stoffelijke uiting, ongeacht op welk vlak men zelf leeft of bewust is, luidt als volgt: het kwadraat van stoffelijk gebeuren is gelijk aan de vermeerderingsfactor van geestelijke inhoud. Omgekeerd geldt dus ook: elke geestelijke kracht of uiting is gelijk aan haar kwadraat in stoffelijke zin en betekenis. Ik breng u dit in een korte formule naar voren om u de verhouding duidelijk te maken. Wanneer wij laat ons zeggen 144 belevingen hebben in de materie, dan zal het resultaat aan bewustwording uitgedrukt in geest ongeveer 12 zijn. Wanneer wij te maken hebben met de kracht 12 in de geest en deze zich ontplooit in de richting van de stof, zal het aantal gebeurtenissen dat zij kan veroorzaken of stoffelijke wijzigingen eveneens 144 zijn. Ik heb hierbij een verhoudingsgetal genomen waarin de factor 12 een grote rol speelt. Ik zal u dadelijk duidelijk maken waarom.
Alles wat wij zien als geestelijke kracht of geestelijke uiting, in meer goddelijk aspect genoemd “licht”, is niet directe openbaring van het Goddelijke. Het is slechts een indirecte weergave daarvan. Het Goddelijke nl. omvat alle factoren, zodat wij eveneens zouden moeten kunnen onderscheiden in materieel licht, dat je dan zou kunnen noemen ‘natuurwet’, en in geestelijk licht of geestelijke wet. Aan het hoofd van elke geestelijke ontwikkeling en als bron van elk geestelijk licht staat de hoogst bewuste geestelijke factor in een bepaalde scheppingsfase. Deze hoogst bewuste geestelijke factor komt overeen met het begrip Brahma uit de Hindoeleer; hij kan verder worden vergeleken met de beperkte begrippen van een alleen geestelijk heersende God, zoals wij die bij sommige andere volkeren vinden. De uitdrukking van dit geestelijk werken, dit geestelijk licht, kunnen wij vanuit een menselijk standpunt het best omschrijven met: innerlijke openbaring”; of christelijk genoemd: het koninkrijk Gods.
Daarnaast hebben wij te maken met de hoogst heersende factor – wij spreken hier dus niet over hoogst bewuste maar hoogst heersende factor – in de materiële vorming. Deze is niet identiek met Brahma, maar is zijn gelijke. Hij is aan gelijke wetten onderhevig. In vele gevallen spreekt men hier van Shiva wanneer men de vergelijking opbouwt. Hier is nl. sprake van de wet van voortdurende verandering en ondergang. Al het materiële dat ontstaat kan echter slechts tot een werkelijke inhoud van vorm geraken indien er de geestelijke impuls is. Vandaar dat de overmacht-verhouding 12, die ik u reeds noemde, inderdaad kan bestaan.
De formule, door mij gesteld, is juist voor elke mens. Kosmisch gezien geldt echter dat er sprake is van een drie-eenheid (het getal 3 dat wij uit 12 kunnen trekken), en wel geopenbaard in de ene werkelijke kracht en de twee gezichten die deze kracht draagt voor het aanzien der Schepping. Een zeer belangrijke factor in ons leven is deze verhouding vooral wanneer wij in onszelf bewust zijn geworden op de minder vormkennende gebieden.
Wij onderscheiden verder aan de hand van deze deling, in a.h.w. een stoffelijk en een geestelijk heelal, de verschillende z.g. magische of wetmatige contacten. Hierbij geldt altijd weer: geest is superieur aan stof; maar geest zonder stof is niet bewust en dus daadloos. De wetten die geest en stof met elkaar verbinden kunnen worden omschreven als: evenwicht, wet van tegenstellingen; en verder de groei die gepaard gaat met ruimte, dus evenredigheid. Wanneer de geest groeit en haar bewustzijn groter wordt zal zij automatisch een groter stoffelijke werking nodig hebben; en wel naarmate de geestelijke groei één punt groter wordt, nemen wij aan dat bij een normale persoonlijkheid ongeveer een twaalfvoudig werkzaam zijn in de stof noodzakelijk is.
Ik kan begrijpen dat deze stellingen u zo op het eerste gezicht minder interesseren. Wanneer wij echter van de esoterie en dus ook van het hanteren van de meer magische krachten, die in de mens en ook in de geest schuilen, willen uitgaan, dan zullen wij hiermee wel degelijk rekening moeten houden. Wij hebben een sterkere inspanning van de materie nodig om tot een geestelijk resultaat te komen. Wij mogen dus nooit verwachten dat een zuiver stoffelijk-mentaal streven een onmiddellijk kenbare reactie vanuit de geest zal veroorzaken. Over dit verschil spreekt men ook nog wel eens, maar dan hoofdzakelijk vanuit stoffelijk standpunt, als vertragingsfactor.
De grootste eenheid die bereikbaar is tussen geest en stof komt tot uiting in wat men noemt de magie der 7 stralen. De magie der 7 stralen is gebaseerd op 7 hemelkrachten, ontleend aan de oude astrologische concepten. De 7 stralen vertegenwoordigen tevens 7 kleuren. Elk van die kleuren draagt in zich een aantal heren, heersers of krachten. Het geheel van deze magie is gebaseerd op het aanwezig zijn van alle krachten in de ene lichtende, geestelijke kracht. Zo kan elke specifieke kracht hieraan worden ontleend en zal door de juiste concentratie actief kunnen worden gemaakt in de stof. Een betrekkelijk kleine geestelijke oorzaak heeft zeer grote stoffelijke gevolgen; grote stoffelijke gevolgen kunnen soms geestelijk praktisch geen invloed hebben.
De magiërs die zich hiermee bezighouden (de laatste tak daarvan is op het ogenblik wel de z.g. zonnemagiërs, die wij vinden rond Benares in India), redeneren als volgt: het is ons als mensen niet mogelijk geheel afstand te doen van een stoffelijk concept, een stoffelijke wereld. Eveneens is het ons niet mogelijk om ons geheel te wijden aan de natuur en een terugkeren tot de natuur gepaard te doen gaan met een behoud van ons bewustzijn, het deelgenootschap dus dat wij hebben met de geest. Vandaar dat wij door ons te concentreren op een zeer bepaald deel van de geestelijke werking en kracht de grootste resultaten zullen kunnen verkrijgen. Indien wij aannemen dat de deling in 7 niet slechts in het geestelijk licht voorkomt maar in al datgene wat als voorstelling van het geestelijk licht wordt gebruikt (ook bv. het zonlicht), zo zal het ons – indien wij de werking der kleuren erkennen – mogelijk zijn vanuit en door onszelf zeer grote stoffelijke veranderingen tot stand te brengen, die blijvender zullen zijn naarmate zij een groter aantal van die 7 factoren in zich bevatten.
Het optreden van het getal 7, dat bij u ook bekend is als heilig getal, is eveneens geen toeval. Het getal 7 wordt hier nl. gebruikt als openbaring op menselijk vlak, iets waarvoor het tevens symbool is. Het vormt ons verder in zijn kwadraatverheffing het getal 49 dat herleid kan worden tot 13 en 4. 13 zou zijn de nieuwe openbaring die ligt achter de sluier der bewustwording; of zo u wilt het bewuste leven met God in het Koninkrijk Gods. (Vandaar dat het in de materie als ongeluksnummer pleegt te gelden.) Maar verder herleid blijkt het het getal 4 te zijn. En dat is het getal van het leven zonder meer. Wij noemen 4 dan ook vaak een dierlijk element. Het is zelfs dit niet, omdat het een volledige wilsuiting niet impliceert. Zo kun je dus hieruit al afleiden dat deze oude magiërs meenden dat de totale stoffelijke natuur willoos is, zodra een volledige geestelijke uiting optreedt.
Vragen.
Dus de stoffelijke natuur schikt zich dan naar de invloed van de geest?
Ja, dat is dus de these die men heeft opgebouwd. Ik heb nog niet gezegd dat het feitelijk zo is.
Deze magie, die zich dus op die relaties baseert, mag op zichzelf zeer interessant zijn. Zij kan ons echter tezamen met al het voorgaande voeren tot innerlijk begrip omtrent ons eigen wezen en hetgeen zich daarin kan afspelen. Ik wil trachten u duidelijk te maken in hoeverre er sprake kan zijn van een directe binding tussen materie en geest vanuit een menselijk standpunt. Ik wil trachten u daarnaast te doen zien hoe wij wijziging in deze relaties eventueel kunnen scheppen.
Dan gaan wij uit van de eerste kennis die elke esotericus moet hebben: stoffelijke vorm is vergankelijk. Stoffelijke vorm blijft slechts dan bestaan, wordt slechts dan gehandhaafd, wanneer het geestelijk concept dat haar veroorzaakte haar blijft vormen. De materie zelf en alle krachten daarin behouden zijn echter onverwoestbaar en zullen nooit tenietgaan.
De tweede stelling is: in de geest bestaat geen tijd. Het licht staat buiten tijdsruimtelijke verhoudingen en kan als zodanig oneindig of eeuwig (vanuit stoffelijk standpunt) een bepaalde vorm of toestand fixeren en handhaven. Stoffelijke wisselingen hebben geen invloed daarop. Zelfs wanneer de relatie met de stof tijdelijk onderbroken wordt zal hetzelfde geestelijke concept hernieuwd worden uitgedrukt. Is dit voor u begrijpelijk?
Nu, dan beginnen wij maar eens heel eenvoudig. Wanneer u esotericus bent dan heeft u ongetwijfeld ook nagedacht over een voorleven en een nabestaan. Alle voorleven kan worden uitgedrukt als een vorm die ontstaan is uit het geestelijk bewustzijn van datgene dat uw geest is, die deel is van de lichtende kracht. Zolang een geestelijk bewustzijn een gelijke vorm behoudt, zal de stoffelijke uitdrukking van dit geestelijk bewustzijn altijd gelijk zijn. Bij het wegvallen van de bewustzijnsbinding geest-stof, gaat de stoffelijke vorm teniet. Bij een heropnemen van het contact zonder verandering in de geest zal dezelfde vorm herontstaan. Deze stelling is tevens de achtergrond (voor degenen die zich bezighouden met het christelijk geloof) van de z.g. herrijzenis der doden aan het einde der tijden. Het geestelijk concept zal dan namelijk door het samenvloeien van alle scheppingsfactoren automatisch ook weer in de materie worden uitgedrukt.
Gezien het feit dat een mens in de stof leeft en daarin een bepaalde vorm, een bepaalde taak en een bepaalde reeks mogelijkheden bezit, mag op grond van het voorgaande worden gesteld: al hetgeen u op het ogenblik bezit is uitdrukking van uw geestelijk bewustzijn. Al hetgeen u overkomt, al hetgeen u lijdt, alle vreugden die u wint, zijn uitdrukking van uw geestelijk bewustzijn. Indien in uw eigen bewustzijn (en dus in de reeks van geestelijke of lichtende krachten) geen oervorm of matrix hiervoor aanwezig zou zijn, zou dit nimmer tot een stoffelijke werkelijkheid kunnen worden,
Wordt die matrix dan geprojecteerd in de stof?
Neen, die matrix is aanwezig. Zij wordt dus niet op de stof geprojecteerd, zij is; en op het ogenblik dat contact met de stof ontstaat vult de stof automatisch deze matrix.
Nu gaat men verder van het volgende standpunt uit: alle materie is onderhevig aan enkele wetten. Deze wetten luiden als volgt: elke verandering van vorm der materie vergt energie. Elke kracht van buiten, die tot verandering noopt, vindt een weerstand die gelijk is aan de samenhoudende kracht. Elke verandering in de stof kan alleen ontstaan door een overwinning op het oude, het reeds nu bestaande. Slechts het wegvallen van elke bindende invloed maakt een totale verandering mogelijk, zonder dat dus die weerstand overwonnen moet worden.
Is dat laatste de dood?
Dat is niet de dood. Het is zuiver theoretisch en heeft dus niets met de praktijk te maken voorlopig. Het is alleen een wet die in de natuur nu eenmaal werkt. Die heeft niet met de mens alleen te maken. Die heeft net zo goed te maken met een ster of onverschillig wat.
Hieruit volgt dat elke poging om het bestaande te wijzigen in de materie een zeer grote hoeveelheid kracht vereist. Het is redelijk aan te nemen dat een stoffelijk bewustzijn en een stoffelijk denken niet in staat zullen zijn de kracht voor een dergelijke wijziging volledig aan te voeren. De mens, die in zijn bewustzijn en weg aan de materie gebonden blijft, kan slechts door de ondergang – en hier komt uw dood ter sprake – waarbij zijn wezen geheel los komt van de materie (dus ook geen geestelijk-stofgebonden zijn), komen tot een hervorming of reconstructie. Degene echter die uitgaat van het geestelijk licht beschikt – gezien het feit dat elke geestelijke factor het kwadraat van haar waarde krijgt in de materie – over vermogen naarmate het verschil tussen de oorspronkelijke matrix en het bewustzijn dat deze heeft gevormd en het nieuwe bewustzijn groter wordt.
Het heeft voor de esotericus weinig nut om onbelangrijke stoffelijke eigenschappen en kwaliteiten voortdurend te wijzigen. Belangrijk is steeds weer tot een totaal nieuw begrip of inzicht te komen, een totaal nieuw geestelijk bereiken, waarbij de krachten des lichts in het ik dus sterker dan voordien en zo mogelijk ook duidelijker en scherper geformuleerd tot uiting komen. Op het ogenblik dat dit geestelijk plaatsvindt zal de mens die nog in de stof vertoeft, automatisch de beschikking hebben over de kracht die hem een totale wijziging mogelijk maakt. Ik heb dit naar voren gebracht en ik wil trachten hieruit ook de praktische regels te trekken.
Indien gij streeft naar hoger geestelijk bewustzijn zult ge niet mogen trachten dit zuiver mentaal te omschrijven. Dit betekent een stofgebondenheid. En slechts indien innerlijk aanvoelen, geloofswaarden en wat men noemt openbaring of innerlijke verlichting hierbij de hoofdrol spelen, zal het een werkelijke betekenis hebben. Voor de esotericus is het onbelangrijk om kleine veranderingen aan te brengen in zijn leven. Hij zal zoveel mogelijk de bestaande toestanden aanvaarden en slechts daar, waar een zeer groot verschil tussen deze toestanden, vormen enz. en zijn geestelijk bewustzijn ontstaat, met zijn volle kracht, uitgaande van een innerlijke concentratie, dit wijzigen. Hij zal slechts dan over voldoende energie kunnen beschikken om dit inderdaad tot stand te brengen.
Verder blijkt dat de binding geest-stof niet gebonden is aan een vaste norm of maatstaf. Deze kan nl. van mens tot mens en van ogenblik tot ogenblik zich wijzigen. Onze persoonlijke verhouding stof-geest zal altijd bepalend zijn voor de plaats die wij innemen in het Al. Indien wij de stof te zeer onderdanig willen maken aan de geest, zo zal blijken dat wij in feite trachten de geest te verstoffelijken. Kunt u dit volgen? Op het ogenblik nl. dat ik de stof, die wij hier eenvoudigheidshalve gezien haar wetten en uitingen de natuur zullen noemen, geheel onderdanig wil maken aan een geestelijk concept in een stoffelijke vorm, tracht ik niet de stof te verbeteren, maar de geest te verstoffelijken. D.w.z. dat ik mij – bewust of onbewust – afsnijd van werkelijke geestelijke inhoud en vermogen, voor zover die in mijn wezen bestaan. Het is daarom voor de mens zinrijk zoveel mogelijk de natuur en de natuurlijke verhoudingen te aanvaarden; zover het hem mogelijk is natuurlijke evenwichten ongestoord te laten bestaan; zo weinig mogelijk in uit de natuur voorkomende verhoudingen in te grijpen. Slechts indien hij het wezen der materie volgens de natuurlijke wetten en normen aanvaardt, zal hij in staat zijn vanuit de geest daarop werkelijk invloed uit te oefenen. Anders niet.
Dit is nog steeds één van de grondstellingen van deze magie van de 7 kleuren waarover ik u sprak. Dit wil zeggen dat wij hier niet alleen te maken hebben met een esoterische lering, maar tevens met iets wat tot direct bereiken van resultaten in de materie bruikbaar is gebleken. Nu lijkt het mij voor u niet zo belangrijk hierop door te gaan, maar ik wil dit toch even onderstrepen. Deze laatste stelregels zijn niet alleen een theorie; zij zijn door magie (dus het gebruik van z.g. bovennatuurlijke waarden, het gebruik van verborgen wetten) wel degelijk bruikbaar en hanteerbaar gebleken voor degenen die zich daarin geschoold hebben. Dit onderstreept m.i. hun belangrijkheid op uw wereld.
Bij het zoeken naar jezelf, naar de innerlijke bewustwording, zul je dus steeds weer getroffen worden door die verschillen: het verschil tussen de natuur en de geestelijke impuls. De mens die tracht deze twee samen te voegen, wordt over het algemeen iemand die zeer scherp denkt, een zeer grote hoeveelheid kennis in zichzelf kan vergaren, maar niet in staat is zijn gedachten en kennis om te zetten in praktisch bruikbare, praktisch hanteerbare energie, wetten en wat dies meer zij. Begrijp dus goed dat in de esoterie alle lering, alle weten en alle kennis alleen kan worden beschouwd als iets dat aardig is, maar niet volledig bruikbaar. Kennis, weten, wordt dan ook – esoterisch gezien – slechts dan belangrijk, wanneer het ons in staat stelt in de materie onze eigen houding, ons aanvoelen en ons denken nauwkeuriger te rationaliseren of te omschrijven. Buitendien is het voor ons niet belangrijk, tenzij wij veel verder in de levenswaarden doordringen dan normalerwijze geschiedt.
U leeft hier als mens. U bent materie en u bent geest. U hebt stoffelijk bepaalde emoties, gedachten, gevoelens. U hebt stoffelijk uw ergernissen, uw begeerten, uw angsten en alles wat erbij hoort. U wordt omgeven door dingen die u zelf vorm geeft, waarvan uzelf de geaardheid bepaalt. Besef dat deze dingen altijd aan de materiële normen moeten blijven beantwoorden. 0p het ogenblik dat wij een geestelijke norm willen gaan gebruiken lopen wij vast. Dan krijgen wij niets meer, ook voor onszelf niet. Datgene wat wij putten uit het gebeuren is nimmer te zien als een directe bewustwording. Hetgeen wij stoffelijk ondergaan, beleven, voortbrengen en al wat dies meer zij volgens de normale maatstaven van het stoffelijk en natuurlijk leven, zal gezamenlijk en op den duur voor ons een innerlijke verlichting (dus een vergroting van bewustzijn) kunnen vormen. Maar de belangrijkheid, die stoffelijk wordt gemeten, kan nimmer gelijk zijn aan de geestelijke belangrijkheid.
Hier heb ik dan de grondschets gegeven. Nu wil ik graag met u verder gaan denken over die krachten. In de eerste plaats: wanneer wij spreken over de materie en de daarin heersende wetten, gezamenlijk verder te noemen: de natuur, dan zal de mens over die natuur oordelen vanuit zijn eigen standpunt. Hij zal de natuur voorhouden dat zij wreed is; want leven leeft alleen door het doden van een ander leven. Hij zal de natuur voorhouden dat zij redeloos is, want zij beantwoordt niet aan zijn eigen voorstellingen van een ideale wereld. Hij zal kortom alle verschijnselen in de stof vanuit een menselijk standpunt, dat geen realiteit in de stof volledig erkent, gaan hanteren. Zolang wij uitgaan van de denkbeelden in onszelf, uitgedrukt op zuiver stoffelijk vlak, zullen wij altijd in strijd komen zowel met onze geestelijke inhoud als met onze stoffelijke mogelijkheden. Het is voor esoterie niet voldoende om in een zoete dromerij en doezelarij op te gaan in beelden van volmaakte werelden en van mensen die volmaaktheid bereiken. Wij moeten erkennen wat wereld en wat natuur is, ook in onszelf. De mens die niet in staat is zonder allerhande mooie verhullingen achter idealen of achter zeer edele gevoelens of modebegrippen te weten: de impulsen die in mij leven komen voort hieruit en daaruit, zal niet in staat zijn uit dat leven voldoende te putten. Dit houdt – gezien het voorgaand gezegde – in dat geen voldoende wijziging van geestelijk bewustzijn optreedt en dus een reïncarnatie volgens dezelfde matrix (dus met de gelijke eigenschappen en mogelijkheden en praktisch daarmede ook hetzelfde leven) tot stand komt.
Elke ontwikkeling die de matrix wijzigt houdt nog niet in dat de mens ontkomt aan dit contact met het stoffelijke. Wanneer nl. uw geestelijk bewustzijn een volmaakter uitdrukking vindt, maar deze nog past binnen een menselijk concept, is voortdurend incarnatie binnen het menselijk wezen mogelijk.
Nu de geest. De geest heeft zich niet op dromen opgebouwd, begrijp dat wel! Ook wanneer bepaalde sferen en werelden door droomleven kunnen worden beheerst, zo is die geest op zichzelf reëel. Elk bewustzijn dat geestelijk wordt verworven is volkomen reëel, niet te wijzigen, blijvend en gelijk voor alle sferen, alle tijden, gelijk tot in het hoogst-Goddelijke toe. Is deze norm van blijvend-zijn niet aanwezig, dan kan een bepaalde factor niet worden gezien als bewustzijn waarmee de stof kan worden beïnvloed.
U zult begrijpen dat iemand die aan esoterie doet, die in zichzelf tracht te groeien ook al heel vlug komt tot het eenheidsbegrip. Hij zegt: “Wij mensen behoren tezamen tot één mensheid; ik moet in die mensheid betekenis verkrijgen en wel door dienend in die mensheid zo goed mogelijk niet slechts mijn eigen wezen, maar vooral de geestelijke krachten en het bewustzijn uit te dragen.” Gaat men uit van deze stelling dan geldt dezelfde reeks van normen en wetten die ik vanavond al heb aangeduid. Het is voor de dagen waarin u leeft buitengewoon belangrijk dit te beseffen. Al het genoemde geldt niet alleen voor de relatie van uw eigen geest met uw eigen stof, maar voor de relatie van uw geest met het totaal van de stof en de relatie van het totaal van de stof met uw eigen geest. Hier is dus niet alleen meer sprake van een matrix waarin een geestelijk bewustzijn stoffelijk gegoten wordt, maar van een invloed die – ver buiten deze matrix uitgaande – het totaal stoffelijke kan omvatten, zover dit binnen het centrum, binnen deze matrix verwerkt kan worden. Dit houdt in dat al wat wij stoffelijk ervaren, al wat wij ondergaan, kan worden opgenomen in onze geest. Het gaat hier niet alleen om onze eigen houding en daden, maar vooral ook om onze relatie met het totaal van de wereld. Elke bewustwording die voortvloeit uit een zo intens mogelijk kennen en beleven van de gehele wereld, zonder dat hierbij een oordeel of veroordeling te pas komt, betekent een sterke en ogenblikkelijke stijging van geestelijke waarden, waardoor totale veranderingen voor het ik en – indien de kracht groot genoeg is – voor een deel van de omgeving kan worden bereikt.
Elke wijziging die ik tot stand tracht te brengen in de stof, kan ik als mens alleen baseren op mijn geestelijke en lichtende inhoud. Zodra ik mij te sterk ga baseren op geestelijke helpers, op geestelijke leiders en al wat erbij hoort, zal ik steeds weer trachten mijn eigen aansprakelijkheid over te dragen aan anderen. Maar dit impliceert dat het totaal van de werkingen die uit de geest ontstaan niet in overeenstemming is met mijn wil, mijn bewustzijn of mijn denken en dat in sommige gevallen hetgeen ik – dankzij de krachten uit de geest – tot stand breng, zelfs niet eens gunstig is of aanvaardbaar voor mijn eigen stoffelijk beleven.
Dus dan kan het wel in het belang van de mensheid zijn, maar individueel minder gelukkig?
Juist. Ik zal het nog eenmaal herhalen opdat u dat vooral niet vergeet. Alles wat in de geest is en in het licht werkt naar de stof toe vanuit zijn eigen bewustzijn, niet vanuit het uwe. Wanneer uw bewustzijn A is en het bewustzijn van uw geestelijke leider B, zal een ingrijpen van uw geestelijke geleider nimmer zijn op het niveau A, maar altijd op het niveau B. Hij kan slechts vanuit zijn eigen geestelijk wezen en de daarin aanwezige krachten ingrijpen op stoffelijk niveau en de daar bestaande condities wijzigen. Waar echter zijn maatstaf een andere is dan de uwe, kan het u voorkomen dat het werken van deze geestelijke krachten of leider volledig strijdig is met uw eigen wil, streven en werken. Dat vloeit hier automatisch uit voort. Zo zal de esotericus dan ook een zeer sterke splitsing maken in de kosmische werkingen waaraan hij meewerkt en het gebruik van persoonlijke geestelijke krachten, waarbij zijn eigen geestelijk bewustzijn en vermogen aansprakelijk is voor het gepresteerde. Dat vloeit hieruit voort. Zo geef ik u de raad –en juist in deze dagen – om een zeer sterk onderscheid in uzelf tot stand te brengen tussen datgene wat uw werken voor de wereld is en uw werken volgens eigen bewustzijn. Indien u wilt kunt u in zeer veel gevallen door innerlijk langzaam te stijgen en open te staan voor de kracht, die zich vanuit het licht in u openbaart, zeer veel doen aan een wijziging van de huidige vormverhoudingen in de stof. U kunt dus a.h.w. het geheel van de materiële wereld, voor zover door u gekend, opheffen naar een peil dat beantwoordt aan een hoger geestelijk bewustzijn. Maar datgene wat u in déze zin doet, mag nimmer betrokken worden op eigen leven en denken. Het mag nimmer vanuit eigen standpunt beoordeeld worden. Ja, zelfs is het beter wanneer men zich daarmede zo weinig mogelijk emotioneel of anderszins gebonden acht. Het is onmogelijk om te beseffen wat er gebeurt. Voelt men zich met het gebeuren te sterk één en blijkt dat het zich ontwikkelt op een andere wijze dan men dit zich voorstelt of wenst, dan ontstaat een innerlijk verzet. Dit veroorzaakt een reeks van stoffelijke reacties die zelfs een geestelijke terugslag kunnen veroorzaken.
Wat betreft het eigen ik en het eigen bewustzijn zullen wij ons hoofdzakelijk bepalen tot al datgene wat ons onmiddellijk ik betreft. Dit lijkt misschien egoïstisch, maar is het in feite niet. Want indien ik een mens wil helpen door hem te genezen, door hem te begrijpen, door hem gedachten toe te zenden, door deel te nemen aan een kosmische gedachtegang die de wereld misschien verbetert, dan kan ik dit, zolang ik uitga van mijn eigen wezen en de God die in mijzelf leeft, niet anders doen dan door mijn eigen bewustzijn tot openbaring te brengen. Ik kan daarmede voor datgene wat op gelijke norm van bewustzijn staat als ikzelf, zeer veel bereiken en ik kan dit ook bepalen. Ik zal echter nimmer in staat zijn om grote werkingen, waarin ik geen volledig inzicht of overzicht heb, te bepalen of te wijzigen vanuit mijn eigen standpunt.
Hier ligt een grondregel die niet alleen esoterisch, maar ook magisch is in algemene zin. In mijn streven bewust te worden van mijzelf, op te gaan tot groter en innerlijke kennis, mag het nimmer mijn doel zijn om daardoor mijzelf op aarde groter of nuttiger te maken. Dit is iets dat volledig buiten de innerlijke bewustwording staat. Daarnaast mag ik als geheel, niet rekenend met mijn stoffelijke en geestelijke waarde, trachten intenser deel van het geheel, van de kosmos te zijn. Zodra ik die twee met elkaar verwar kom ik tot waanvoorstellingen, die noch stof noch geest zijn en in het ik uiteindelijk i.p.v. verlossing en redding slechts een terugdringen in het duister brengen, omdat het bewustzijn weigert hetgeen in het ik bestaat geestelijk te erkennen.
Als wij als voornaamste functie van ons bestaan in het heelal een dienende functie zien, hoe kunnen wij dan begrijpen dat een ontwikkeling in geestelijke zin hiermee niet gecombineerd mag worden?
Om de doodeenvoudige reden dat degene die gaat spreken over dienen, dan zichzelf uit het oog verliest en vergeet dat hij- of zijzelf met zijn eigen stoffelijke plus geestelijke functies en emoties ook nog een eigen ik, een eigen persoonlijkheid is met een eigen beperking. Zo zal door dit vergeten het begrip “dienen” niet worden gebonden aan een kosmos, maar uiteindelijk aan het ik en het daarin mogelijk ervaren. Wanneer ik u dan verder verwijzen mag naar hetgeen ik voorgaand gezegd heb, dan zal u duidelijk zijn dat dit schadelijk is. Want dan probeert u te corrigeren volgens uw norm van goed en dan gaat u misschien de Eskimo’s leren zonnebaden en de negertjes pelsjassen te dragen en dat is voor hun gezondheid niet goed. Dit is natuurlijk een overdreven voorbeeld, maar …
Dus bij alles wat ik doe om een ander te helpen moet ik zeggen: “Niet ik maar de Vader, die mij gezonden heeft.” In die zin?
Ja, nog sterker: niet ik, maar de grote Kracht. Niet eens “door mij”. Alleen in een contact met anderen kan het voorkomen dat wij dus de Godheid moeten definiëren als handelende factor. Dat kan voor een leraar soms voorkomen. En deze zal dan bv. als Jezus zeggen: “Niet ik ben het die tot u spreekt, maar het is de Vader die tot u spreekt door mij.” Waarbij het ik als middel wordt gedefinieerd, maar verder Jezus geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid neemt voor hetgeen de Vader zegt, noch zijn eigen verhouding daartoe of zijn eigen mening vastlegt. Hij is absoluut op dat ogenblik als “ik” uitgeschakeld, denkt niet als Jezus, is niet Jezus. Hij is alleen maar middel.
Is dat dan niet zo bij elke genezing, die men doet? De doorstroming?
Dat is niet altijd het geval. U brengt hier genezing ter sprake en daarmee wijken wij wel enigszins af, maar ik meen dat dit de algemene interesse wekt.
Wanneer wij iemand gaan genezen, dan kan het zijn dat wij graag deze patiënt willen beter maken. Kunt u zich dat voorstellen? Wanneer dit ”onze patiënt beter maken” het doel is van ons genezend ingrijpen, dan werken wij – ongeacht de steun die wij misschien krijgen van gelijkgestemde geesten, entiteiten enz. – uiteindelijk vanuit onze eigen bewustzijnsnorm. D.w.z. dat wij niet nagaan of het voor de kosmos en voor het geheel, voor de harmonie van al het zijnde goed is dat dit gebeurt of niet. Maar wij stellen: wij hebben hier een zieke erkend en wij willen dus die zieke gezond maken. Punt, basta. Begrijpt u wat hier het verschil is? Wanneer ik dan ga doorstromen met alleen deze intentie, dan maak ik eigenlijk een fout. Wanneer ik mij echter zover kan brengen dat ik zeg: “Ik wil hier helpen, voor zover het mij gegeven is te helpen, maar vraag zelfs geen resultaat of erkenning”, dan heb ik dus de kans dat de kosmische Kracht zelf intreedt. Dat de genezing niet meer uit eigen geest of uit bepaalde gelijkgestemde geestelijke vermogens voortkomt (die ook veel tot stand kunnen brengen – dat geef ik toe – maar niet alles), maar gaat voortkomen uit het groot-kosmisch Licht. In dit groot-kosmisch Licht bestaat de totale intensiteit die overheerst op het totaal van de vorm, omdat – zoals in het begin reeds gezegd – de verhoudingsfactor van invloed ligt vanuit het groot-geestelijke Licht tot de groot-stoffelijke kracht als 12 ongeveer tot 1. Wanneer u zich dit herinnert, dan zult u begrijpen dat hier niet ons eigen ik en ons eigen verhoudingsgetal een rol speelt. Want daar zijn natuurlijk niveauverschillen mogelijk. Ik kan ingrijpen als iemand met bv. bewustzijn 6 tegen een vorming, een natuurwet, die laten we zeggen 48 heeft. En dan is mijn geestelijke meerderheid maar heel erg klein. Ik kan zelfs tegen iets opkomen dat 96 heeft; en dan word ik geestelijk door die stof beïnvloed i.p.v. zoals ik zelf wilde die stof te beïnvloeden. Kunt u het volgen? De getallen zijn hier dus niet symbolisch, maar volledig willekeurig gekozen. Ik kan mij voorstellen dat u wilt genezen en dan wil ik u daarbij ook weer even wijzen op de betekenis van het voorgaand gesprokene. Wanneer ik volkomen geloof in een grote geestelijke kracht en daarbij geen redelijke elementen te berde breng, dan zal ik alleen daardoor reeds het mogelijk maken mijn eigen geest en het totaal van de kracht van die geest ook stoffelijk te uiten en daarmee wijzigingen aan te brengen zowel in eigen matrix (dus in eigen lichaam enz.) als in het lichaam van degenen die rond mij zijn. Zo kan ik dus genezen. Maar ik kan ook mijzelf niet slechts instellen in vol vertrouwen op de Godheid (dat is voor ons de gemakkelijkste voorstelling) en een emotionele eenheid daarmede a.h.w. gevoelen; maar ik kan verdergaan en zeggen: het resultaat doet er niet toe; alleen het feit dat ik het doen mag is bepalend. Ik aanvaard dus dat uit mijn eigen bewustzijn de mogelijkheid tot deze daad ontstaat. De gevolgen vraag ik niet, bepaal ik niet, daar houd ik mij niet mee bezig. Die zullen vanzelf verschijnen. Op dat ogenblik heb ik de beperking van mijn bewustzijn uitgeschakeld, zodat het ingrijpen van de geestelijke krachten op de stoffelijke krachten voor een wereld niet meer in een bepaald patroon ligt, maar in de zin van de volledigste harmonie tussen stof en geest, die op dit ogenblik op het totaal van een wereld kan ontstaan. Dat houdt dus in dat het in die gevallen soms beter voor u is om een patiënt te verliezen dan een patiënt te behouden, zo wreed als het klinkt. Want op het moment dat die patiënt door u verloren wordt, hebt u toch met al uw krachten zoveel mogelijk voor die patiënt gedaan. U hebt dus uw wezen gegeven zo goed en zo zuiver als het maar mogelijk was. U hebt niet gevraagd of dit of dat zou gebeuren, u hebt niets geforceerd, zodat alle krachten de voor uw patiënt, maar ook voor de rest van de wereld meest gunstige werking tot stand brengt.
Voorbeeld. Stel dat Wilkes Booth, de moordenaar van Lincoln, hier ziek zou zijn en dat u met inzet van uw eigen wezen tegen alles in, wat eigenlijk beter zou zijn voor de wereld, die mens gezond dwingt. Dan bent u eigenlijk indirect aansprakelijk voor de moordaanslag die hij zo dadelijk op Lincoln zal plegen. Begrijpt u wat ik bedoel? Maar wanneer u hebt gezegd: “Niet mijn wil maar Gods wil geschiede,” wanneer u dus in volledige overgave hebt gewerkt, dan kunt u er zeker van zijn dat wanneer die moordaanslag gebeurt, dit ergens past in het kosmisch patroon. Dan behoeft u zichzelf daardoor niet beroerd te voelen. Dat is het grote verschil.
Nu hoop ik dat u mij niet kwalijk neemt dat ik weer even terugga naar de esoterie. U weet dat wij allemaal in onszelf zoeken naar zelfkennis. Dat hebt u al duizend maal gehoord. Bij dit zoeken naar zelfkennis zullen wij zelden of nooit vanuit de stof het eigen geestelijk wezen en bewustzijn geheel kunnen bevatten. Het zal wel mogelijk zijn door dit streven steeds meer harmonie te scheppen tussen stoffelijk wezen en bewustzijn en geestelijk bewustzijn. De ontwikkeling van de esoterie komt dus stoffelijk niet tot uiting in een overgaan in het bewustzijn van een andere sfeer, maar van een veel intensere mogelijkheid van contact en meer directe uiting tussen stoffelijk bewustzijn en de geestelijke sfeer. Houd er altijd rekening mee dat alle streven, dat stoffelijk en mentaal omschreven wordt, alleen in deze zin bewustwording is, dus bevordering van harmonie met uw feitelijk geestelijk wezen en nooit erkenning van de juiste waarheid. Op het ogenblik dat u in staat bent het totaal van stoffelijke waarderingen achter te laten, komt u in een geestelijk bewustzijn terecht. Ook wanneer de daarin ontstane invloeden kunnen worden vertaald in stoffelijke beelden (denkt u aan de z.g. inwijdingsdromen van de oudheid, waarbij het lichaam is uitgeschakeld, maar het totaal der beproevingen toch stoffelijk wordt geschetst), zo sta ik in de wereld waarin mijn werkelijke mogelijkheden worden geuit. Wanneer ik ooit contact zou kunnen krijgen in de stof met mijn werkelijk geestelijk wezen, is het alleen mogelijk het volgende te definiëren:
- Ik kan – gezien de angsten en de begeerten, die zonder directe werking van de stof moeten worden doorgemaakt – zien waar mijn tekortkomingen liggen. Elke angst nl. duidt aan een begrip van onvolledigheid, terwijl evenzeer de begeerte ook een begrip van onvolledigheid of onvervuldheid aangeeft. Zodra wij begeren of vrezen, dienen wij dus te neutraliseren. Hoe meer wij neutraal kunnen zijn in geestelijk opzicht, hoe vitaler het totale wezen is; ook de stof, die daarvan geen kennis draagt. Droomsymbolen die uit het geestelijk beleven soms worden geprojecteerd in de stof, behoeven dan ook niet te worden bezien op hun werkelijke waarde of inhoud volgens psychologie. Het is voor ons voldoende na te gaan of zij uitdrukking geven aan een angst, een begeren of alleen een toestand van eenheid of rust aanduiden.
- Al datgene wat in verband staat met rust geeft aan: een bereikt punt in de geestelijke ontwikkeling. Al hetgeen een angst aangeeft duidt aan: een terugvallen in, een teruggrijpen naar lagere bewustzijnswaarden in de geest. Elke begeerte duidt aan: een verder willen grijpen, een verder willen reiken in de geest dan u in feite kunt. Nu is het op deze manier soms mogelijk althans een redelijk begrip te krijgen van uw eigen toestand. Voor de mens in de stof kunnen wij – gezien de invloed van de geest op het bewustzijn – verder nog stellen:
- Al hetgeen in mij stoffelijk een zeer grote en felle emotie veroorzaakt – ongeacht op welk materieel terrein de emotie in mij tot uiting komt – geeft voor mij aan: een onvolledigheid van eigen harmonie met het kosmische. Elke bewogenheid die voortvloeit uit een identificatie met anderen, kan worden gezien als een poging om te groeien tot een werkelijk deel van het kosmisch geheel. Zij moet beheerst worden, maar mag wel getolereerd zijn.
- Het totaal van mijn streven en handelen zal, zolang ik in de materie leef, op de materie gebaseerd blijven. Ik dien mij te realiseren dat de samenvoeging van kleine en schijnbaar onbelangrijke gebeurtenissen en feiten gezamenlijk dus een totaal geestelijk bewustzijn kan vormen en een verhoging van het bewustzijnsniveau in de geest kan veroorzaken. Niets van hetgeen stoffelijk gebeurt mogelijk is en u overkomt plus al datgene wat het voor u stoffelijk betekent, is zinloos. Het totaal van al deze waarden zal een uitbreiding van het geestelijk bewustzijn veroorzaken. (Voor degenen die het interesseert: deze vergroting van geestelijk bewustzijn is niet onmiddellijk na de dood te realiseren. Men groeit dan met zijn laagste voertuig dat dan bestaat, langzaam maar zeker naar dit niveau toe. De krachten echter, die in het geestelijk bereikte niveau gelegen zijn, zijn onmiddellijk en te allen tijde bruikbaar op elk niveau. Een zeer belangrijk punt!)
- Ten laatste wil ik u nog het vierde punt geven dat voor dit deel van mijn lezing de finale vormt. De mens beseft zeer goed over het algemeen dat hij een samenvoeging is van twee op zichzelf schijnbaar strijdige waarden, nl. geest, het volledig vrije en stof, het in feite volledig gebondene. Elke mens is in zichzelf krachtens zijn leven en denken een compromis tussen deze beide waarden. Een dergelijk compromis kan echter geen uitdrukking vormen van een kosmische harmonie. De mens die een compromis als handelwijze aanvaardt, zal daarbij misschien wel passen in de menselijke maatschappij, maar voortdurend zondigen zowel tegen de natuur als tegen het geestelijke bewustzijn dat hij bezit. Het is daarom verstandig en vaak zelfs noodzakelijk uit de compromis-situatie, die voor de doorsnee-mens geldt, die elementen weg te cijferen, die niet voor het contact met de mensheid en het leven in de maatschappij absoluut noodzakelijk blijken. Tracht steeds minder conventies, steeds minder een aanvaarden van hetgeen “men” beweert of zegt in uzelf te bereiken. Tracht steeds meer open te staan voor elke nieuwe mogelijkheid of ontwikkeling, zowel op geestelijk als stoffelijk terrein. Probeer te zien waar anderen door hun conventionaliteit en gebondenheid falen en voorkom dat gij hetzelfde herhaalt. Op deze wijze kunt u groeien naar een juister gebruik van en een juister evenwicht tussen stof en geest.
Wij nemen dus aan dat u inderdaad van plan bent esoterisch te leven en te denken.
Kracht is gelijk aan vorm. Geestelijke kracht is eveneens gelijk aan vorm. Vorm is slechts uitdrukking van bewustzijn of idee.
Als zodanig is het totaal van de kosmos een vaste uitdrukking, een vaste vorm en is het geheel van de kosmos stoffelijk zowel als geestelijk gedefinieerd.
Het is echter duidelijk dat deze definitie voor ons niet realiseerbaar is, althans niet onmiddellijk. Daarom stellen wij; de kosmische openbaring – volledig, eeuwig, tijdloos, onveranderlijk – ligt onmiddellijk grenzend aan onze eigen wereld. Als esotericus is het ons soms mogelijk voor een kort ogenblik iets uit die andere wereld te ervaren. Hoe meer wij in staat zijn deze ervaringen te verveelvoudigen, ook dus in het stoffelijke, hoe meer wij kleine kijkgaten naar die andere wereld voor onszelf krijgen. Stelt u zich maar een hele wand vol luikjes voor. Elke keer dat dit beleven er is gaat er zo’n luikje op een kier. Tracht het open te zetten, opdat u een werkelijk begrip krijgt van de kosmos. Indien wij die werkelijke kosmos zo realiseren zal alles, wat wij daarvan kennen, tezamen een definitie zijn van onze taak en plaats in deze kosmische werkelijkheid. Deze concepten zijn grotendeels stoffelijk te verwerken. Het stoffelijk verwerkte valt – op dit terrein althans – volkomen gelijk (parallel) of is misschien zelfs congruent met het geestelijk bewustzijn.
Al hetgeen wij in de esoterie zoeken als kosmische werkelijkheid te beleven, al hetgeen voor ons stoffelijk en ook in innerlijk, in gevoelsrealisatie als mens, in het erkennen van eigen bewustzijn als geest, volledig gelijkblijvend is, ongeacht de omstandigheden en condities, is een binding met de goddelijke werkelijkheid, die voor ons thans nog naast onze wereld schijnt te liggen. Hoe groter het aantal kosmische werkelijkheden dat erkend wordt tijdens een stoffelijk bestaan, tijdens een fase van geestelijk leven, hoe sterker de eenheid met de werkelijkheid optreedt en wij het ogenblik bereiken dat de verhoudingsgetallen, door mij gegeven omtrent geestelijke kracht en stof, in ons niet meer gelden; waar in een harmonie geen krachten t.o.v. elkaar werkzaam kunnen of zullen zijn, maar alle krachten gezamenlijk een rustend, in zich evenwichtig beeld zullen geven.
Het is voor elk mens en zeker voor degene die naar esoterie zoekt daarom belangrijk, ongeacht de al of niet magische mogelijkheden die hij daarin vinden kan, te zoeken naar de voor zijn leven – en zo mogelijk van de jeugd af eigenlijk – onveranderlijke maatstaven en drijfveren die niet door mode, door tijd, door omstandigheden veranderd worden. Datgene wat u als blijvend in uw leven erkent is meestal de eerste reet in het gordijn tussen werkelijkheid en uw wezen en maakt het u mogelijk een aarzelende blik te werpen op de werkelijkheid van eigen bestaan en zo de functie van dit eigen bestaan in de kosmos nader te definiëren. U kunt dan zowel door stoffelijk als geestelijk streven trachten die werkelijkheid te vergroten en zo het contact met de werkelijkheid tot eigen leven te maken.
De nachtrust.
Er wordt gesteld: u zegt altijd “een gezegende nachtrust” en dat zal wel niet alleen een beleefdheidsfrase zijn. Natuurlijk niet. Het is een heilwens; en een heilwens die belangrijker is dan menigeen zal beseffen.
Wanneer nl. de mens in de nacht rust, dus slaapt, is hij blootgesteld aan zeer vele onderbewuste factoren en drijfveren, die in zijn bewustzijn een heksendans kunnen opvoeren. Hij kan dus alleen reeds door eigen complexen, schuldbewustzijn, gevoel van onvolledigheid en angsten een nachtrust hebben die zeer uitputtend is, waarbij de levenskracht wordt afgetapt i.p.v. gegeven; waarin geen oplossing van problemen wordt gegeven, maar eerder de problemen onoverzichtelijker en grootser worden dan tevoren. Het is duidelijk dat een dergelijk soort nachtrust niet direct begerenswaardig is. Zou dit het enige zijn, dan zouden we nog kunnen zeggen: nu ja, het ligt alleen in het menselijk leven. Maar wanneer die nachtrust wérkelijk goed is voor het lichaam, dan kan de geest zich daarvan losmaken.
De geest die zich losmaakt van het lichaam, ook al blijft het erboven zweven, is in haar voertuigen ontvankelijk voor impulsen van alle andere soort geest die rond haar is. En dat kunnen dus ook de zware jongens zijn. Wanneer een mens in zich mogelijkheden heeft, waardoor hij contact maakt met duistere sferen, dan kan die nachtrust zich soms tot zeer ellendige ervaringen ontwikkelen, ofschoon u daar geen droom van overhoudt. U zult contact krijgen met geesten die in een duistere sfeer leven of in een nevelsfeer en die het nu niet direct goed met u menen. Ze beschouwen u zo’n beetje als een soort afleiding of een bron van krachten. Ze zullen proberen u te begoochelen, u mee te nemen en in vele gevallen aan hun eigen sfeer te binden. Wanneer u op de een of andere manier deel hebt aan hun sfeer bent u daarmede gebonden. Het gevolg is dat u – en vaak niet alleen voor één dag, maar voor meerdere dagen – krachteloos bent, het gevoel hebt of er lood zit in uw ledematen en of uw hart moeite heeft om te blijven kloppen. Wanneer dit het gevolg is van een nachtrust, dan heb je niet direct een gezegende nachtrust gehad. En het is duidelijk dat we bij het uitspreken van een wens u in de eerste plaats mogen toewensen dat u beschermd zult zijn tegen uw eigen problemen en complexen, zowel als tegen het contact met krachten die u niet voldoende duidelijk erkent en die duister zijn en misbruik van u zouden willen maken.
De mens die wat thuis is in de esoterie weet verder dat het innerlijk soms, juist bij het wegvallen van stoffelijke prikkels, gemakkelijker kan worden verkend. Een mens die goed sluimert en niet buiten zichzelf treedt (dus niet geestelijk op avontuur uitgaat, ongeacht in welke sfeer), zal in vele gevallen doordringen in zichzelf. En dan zou je dit kunnen vergelijken met een soort stadje waar je doorheen gaat. Je loopt langs de kruidenierswinkel van menselijk oordeel, de slagerij van wat men noemt mensenliefde, de school die men noemt weten en wetenschap, om uiteindelijk terecht te komen in de kathedraal waarin een gering Gods-erkennen aanwezig is. Een mens, die diep in zichzelf doordringt en in de slaap het eigen Godsconcept realiseert, krijgt daarmede een eigenaardige verlichting. Het is alsof zijn hele wezen tot rust wordt gebracht; of er antwoord komt op vragen die niet eens gesteld zijn; kortom, of de slaap niet alleen rust heeft geschonken en het lichaam veerkracht heeft gebracht, maar ook innerlijk de mogelijkheid gaf het leven, opnieuw en frisser dan ooit, beter gewapend dan ooit tegemoet te treden.
Een dergelijke nachtrust, zeer gezegend zijnde door de kracht, is toch wel hetgeen wij voor u begeerlijk achten en u ook werkelijk toewensen.
Zou u esoterisch-magisch verder zijn gekomen dan dit, dan is het heel goed mogelijk dat – of u daar stoffelijk nu van bewust bent of niet – uw geest ook kan uittreden naar wat noemt lichtere werelden. Je zou het misschien zo kunnen uitdrukken: je treedt binnen in een innerlijke realiteit. Je kunt daarin met anderen samenleven en werken. Je kunt daarin voor jezelf veel scheppen en opbouwen. Een deel hebben aan deze lichtende wereld kan soms wel een vermoeidheid brengen, maar zij is eerder een loomheid, een traagheid, die niet geheel zonder bevrediging is en gaat zeker niet gepaard met hoofdpijn bij het opstaan e.d. De activiteit geeft dan toch ergens een krachtreserve, waardoor u, nadat het lichaam zich hersteld heeft (wat vaak enkele uren vergt), toch met een zeker geluk en tevredenheid kunt leven en werken, het beste uit de gebeurtenissen van de dag kunt puren en uw eigen bewustwording aanmerkelijk kunt bevorderen. Duidelijk zal zijn, dat dit nog begerenswaardiger is dan de vorige fase.
En de meest gezegende nachtrust, die wij ons kunnen voorstellen voor de mens, is wel de mogelijkheid voor hem om bepaalde geestelijke voertuigen eveneens in de buurt van het lichaam achterlatend het lichaam tot een absolute rust te laten komen, zijn geestelijke voertuigen zich te laten opladen met nieuwe geestelijke energie en persoonlijk deel te nemen aan bv. lering en arbeid met de hoogste sferen tezamen. Hier ontstaat een geestelijke groei die buitengewoon belangrijk is. Er ontstaat een veerkracht in de lagere geestelijke voertuigen, die ze bruikbaar maakt voor het hanteren van allerhande krachten. Ik denk hierbij bv. aan de genezende kracht en werking, maar ook aan een soort telepathisch opvatten van ideeën, versnelling van begrip en waarnemingsvermogen en al wat erbij hoort; terwijl ook het lichaam zelf, volledig uitgerust, deze impulsen van de lage geestelijke voertuigen gemakkelijk overneemt en zo de mens een dag schenkt met een maximum aan prestatie, een maximum aan begrip en de mogelijkheid om voor zich niet alleen bewustzijn te verwerven, maar ook voor het totaal van de mensheid iets goeds te doen. De wens: “een gezegende nachtrust”, die zovelen gebruiken bij ons, is eigenlijk niets anders dan een zeggen: “Vrienden, wij hopen dat wanneer uw lichaam gaat rusten en uw hersenen, die alles op deze avond zo moeizaam hebben moeten verwerken, voor een ogenblik bijna stilstaan, u geestelijk het contact zult kunnen opnemen met onze of hogere krachten en daaruit het voor u noodzakelijke, het voor u prettige en bruikbare zult kunnen gewinnen. Ik geloof dat ik hiermee een antwoord heb gegeven op uw vraag en een voldoende definitie van onze gebruikelijke wens.
Wordt de mens daar nog bij geholpen of moet dit helemaal van hemzelf uitgaan? Ik bedoel: die gunstige uitwerking, die u als derde punt schetste.
Slechts wanneer een mens zelf in staat is een totaal van stoffelijke zorgen en bemoeiingen, oordelen en gedachten terzijde te stellen en zo de mogelijkheid tot geestelijke vrijheid te scheppen, kan die mens hetgeen ik schetste bereiken. En dan zal hij ongetwijfeld automatisch haast contact opnemen met de sferen, waarin zijn bewustzijn hem nog toestaat te vertoeven. In die sferen vindt hij dan vaak helpers of geleiders, die hem verder brengen dan hij alleen zou kunnen komen.
Is daartoe een bewuste wilsuiting in het ik voldoende?
Dat geloof ik niet. Want er zijn heel veel mensen, die geestelijk van alles en nog wat willen, maar die niet in staat zijn voor zichzelf de harmonie tussen stof en geestelijk willen zozeer tot stand te brengen, dat het voor hen tot een geestelijke mogelijkheid wordt. Wilsuiting is niet voldoende. Belangrijk vóór alles is harmonie met jezelf. Niet voortdurend in jezelf verdeeld zijn. Niet voortdurend aan het zwoegen zijn om nog even iets verder te komen. Pas wanneer alle krampachtigheid is weggevallen, is deze vlucht naar deze hoogst voor u bereikbare sferen inderdaad voor bepaalde voertuigen van de geest mogelijk geworden, En wanneer u als mens daarvoor een bewuste wilsuiting in de stof gaat gebruiken, zo vrees ik dat u tot een stoffelijke definitie komt die u afbuigt van het hoogste bereiken en u er toe brengt u met lagere sferen tevreden te stellen dan noodzakelijk is.
Ik zou dus willen zeggen: het is geen kwestie van wilsuiting, maar het bereiken van innerlijke harmonie. Indien u innerlijk een volledige vrede met uzelf, de wereld en God kunt vinden, wanneer u a.h.w. waar kunt maken: “Heer, vergeef ons onze zonden, gelijk ook wij vergeven allen, die ons schuldig zijn”, dan geloof ik dat wij de ware uitdrukking hebben gevonden, “Ik heb tegen niemand of niets in de wereld wrok. Ik stel aan niemand of niets in de wereld eisen. Waar ik tekort ben geschoten erken ik dit en in dit erkennen weet ik dat de Schepper mij dit vergeeft. Want ik heb het mij gerealiseerd, het behoort tot het verleden. In de toekomst zal ik trachten het niet meer te doen.” Dan ben je innerlijk zo harmonisch dat je daardoor haast vanzelf je aangetrokken voelt tot een hogere sfeer. En uit die harmonie komt de wilsuiting, waarover u spreekt, eigenlijk vanzelfsprekend voort en die behoeft dan niet eens mentaal bewust te geschieden.
Positiviteit.
Wanneer er geen tweede onderwerp meer is, dan wil ik wel iets uit mezelf zeggen.
Ik zie zoveel mensen die aan geestelijk werk doen ofwel een absoluut irreëel, vreugdig begrip van een volmaaktheid willen hebben, die niet bestaat en die ze nooit verwerkelijken kunnen, dan wel – wanneer ze de feiten zien – met een neerslachtig gemompel door de wereld gaan, voortdurend bewerend dat ofschoon zij natuurlijk de engelen nastreven, de meeste mensen toch wel ten ondergang gedoemd zijn. Een pessimisme dat zich uitstrekt over de gebeurtenissen op aarde en de geestelijke bewustwording van velen. En m.i. komt dat allemaal eigenlijk voort uit een misverstand.
Alles wat op deze wereld gebeurt heeft zin. Er is niets wat zinloos is, er is niets wat tenslotte voor de mens een negatief resultaat heeft. Want de mens als geheel zoekt naar stoffelijke vervolmaking, stoffelijk geluk, stoffelijke bereiking, maar tevens ook naar geestelijke bevrediging, geestelijke bereiking en geestelijk geluk. En wanneer hij nu maar alles, wat op de wereld gebeurt, in zijn meest positieve zin wil aanvaarden, komt hij ook tot dit geluk, zowel stoffelijk als geestelijk. Voor mij is de grote vraag hier: waarom enerzijds beweren geestelijk te streven, anderzijds stoffelijk zo vaak daartegen zondigen en jezelf dan schuldbeladen te voelen en je terugtrekken in de holen van het diepste pessimisme?
Voor mij zou de toestand zo moeten zijn: ik doe aan geestelijk werk. Ik verzoek God eigenlijk mij te helpen en bij te staan. Ik beroep mij op de geest, waar dit nodig is. Ik wil in mijzelf licht vinden. Dus – dat is de logische conclusie – ik wil in de wereld al het lichte zien. Ik kijk niet naar het duister; dat is er toch wel. Ik kijk naar het licht. Ik zoek het licht, omdat alle licht dat ik zie, zelfs in de meest duistere tijden, mij stoffelijk zowel als geestelijk zal tonen, hoe ik moet streven, waarheen ik moet gaan, wat ik moet bevorderen. En wanneer er dan wordt gesproken over schuld en zonde, dan geloof ik dat wel een klein beetje. Ik zal nooit iets doen waarvan ik voel: dit is niet zuiver, dit is slecht. En wanneer ik het gedaan heb, dan zal ik trachten het te herstellen en het niet meer te doen. Maar daarmede is de zaak af.
Ik zoek naar datgene, wat voor mij, voor elke mens, betekenis heeft, licht heeft, vreugde heeft. Want, de geest reageert op het positieve in uw wezen, stoffelijk. Wat stoffelijk positief is, heeft als reactie een positieve geestelijke actie. Op het ogenblik dat u innerlijk vrij bent, dat u innerlijk gelukkig bent in het leven, dat u de lichte dingen zoekt en tot deel maakt van uw vezen, zal uw geest het licht van bovenaf verwerken en ontvangen en nog eens even extra de nadruk leggen op alle geluk, op alle vreugden, op al het plezier en op alle bewustwording tevens, die er stoffelijk maar mogelijk zijn.
Wanneer je in de materie bent, dan kun je natuurlijk niet zeggen: ik ben bandeloos. Want bandeloosheid en vrijheid zijn twee verschillende dingen. Maar je kunt zeggen: ik voel mij vrij. Er is in die wereld zon, er is licht, er zijn mogelijkheden te over om mijzelf te uiten. Ik zal van die gelegenheden zo positief als mij mogelijk is gebruikmaken. Ik wil elke vreugde hebben en daarbij zal ik niets – maar dan ook niets – opzij zetten, tenzij ik voel: dit is voor mij niet lichtend.
Dat klinkt misschien weer een beetje vreemd: ik zal niets opzij zetten. Dan gaan de mensen beginnen zo’n lijst van associaties te maken en die loopt bij wijze van spreken van diefstal om gelukkig te zijn tot andere dingen, die nog veel minder te noemen zijn. Geloof mij: wanneer je werkelijk je houdt aan datgene, wat je wérkelijk ziet als licht en werkelijk als vreugde, dan zul je dergelijke dingen heus niet doen. Dan weet je heus wel in jezelf: dat kan mij geen werkelijk geluk geven, dat is geen licht voor mij. Dat is maar een ogenblik van voorbijgaande aard. Maar wanneer je werkelijk dat licht in het oog houdt, dan handel je automatisch juist voor jezelf, maar ook juist tegenover je medemens, want onjuist handelen tegenover je medemens schept een bedreiging van het licht en dat wil je immers niet?
Een mens, die optimistisch leeft, – niet onverantwoord optimistisch, maar werkelijk de vreugde purend uit elk moment van de dag, steeds weer dat ene zoekend dat betekenis heeft, dat goed is – die schept voor zichzelf geestelijk de grootste bewustwordingsmogelijkheid die er is. Want onze God is op ons pad; het Licht. Wij gaan op naar het Licht Gods, het koninkrijk Gods. Wanneer wij dit Licht in onszelf wekken, wekken wij een harmonie met dit Koninkrijk.
Een mens die voortdurend kijkt naar al het slechte, al het pessimistische van zijn eigen persoonlijkheid en van anderen, de mens die zich voortdurend gebogen wil zien onder lasten van medelijden, de zonden der mensheid en al wat erbij hoort, die zal altijd in harmonie zijn met het duistere. En dat is voor ons pad het demonische.
Je bepaalt zelf, ook in je stoffelijk leven, wat zal regeren. Je verwerpen, je prikkelbaarheid, je voortdurend erover nazeuren dat dit en dat toch wel erg en gevaarlijk is, maakt kwaad.
U moet de dingen natuurlijk erkennen. Ik neem een heel eenvoudig voorbeeld. We mogen zeggen: we zoeken in alle mensen het goede. Maar nu moeten wij naar iemand toe, bv. een visite maken en wij weten: het is een erge kletstante. Nu moeten we niet zeggen dat ze niet kletst. Daaraan verhelp je niets, ze doet het. Maar zeg nu: dat geklets kan ik nog wel een beetje over mij heen laten gaan. Het lichtpuntje is, dat ik in de eerste plaats een afspraak heb, waardoor ik redelijk vroeg weg kan. In de tweede plaats: het is een goed mens, dus is er toch nog ergens iets wat voor mij prettig is. En u gelooft vast dat er in die mens ook wel licht zal zijn. Richt u zich op dat lichte, dan slaagt niet alleen uw bezoek beter, u bent er zelf minder geprikkeld onder, u voelt zich prettiger, maar u hebt ook de ander een veel prettiger indruk van uzelf gegeven. U hebt de harmonie weer bevorderd. Bij zo’n klein voorbeeld zelfs gaat het.
Wij behoeven niet te zeggen: die wereld zal het werkelijk wel goed gaan. Want iedereen die zijn hersens gebruikt weet: het is op het ogenblik op de wereld aardig donderen. Maar zeg nu ook: al de dingen, die op het ogenblik gebeuren, helderen de toestand op. De verwarring, de onderlinge machtsstrijd, waar je geen uitweg meer in wist, het zoeken naar een nieuw levensdoel, een nieuwe levensrichting enz. van de gehele mensheid, wordt daardoor opgehelderd. Elke keer wanneer er iets gebeurt zal dat zeker ook een goede kant hebben. Laat ik vooral die goede kant zoeken en laat ik steeds met die goede kant me harmonisch verklaren. Laat ik alles wat in het leven is – of het nu een film is of een politieke bijeenkomst, een stakingsprotest of een kleine oorlog – steeds mijzelf afvragen: is er niet ergens een lichtpunt? Kan ik mij daar niet op richten? Kan ik daar niet harmonisch mee zijn?
En dan – ik weet het – is het vaak erg moeilijk, omdat er heel slechte dingen in zitten. Maar laat ik u nu vertellen hoe ik kort geleden een gedachte opving van iemand in een bioscoop. Het was iemand die kwam om er zich te ontspannen. Gezien de reacties van de andere mensen, die daar aanwezig waren, was het inderdaad een zeer ontspannende film, want wij zagen er allemaal prettige en blije gedachten, grinnikjes en lachjes uitkomen. Maar die ene persoon had te veel gekeken naar een beetje te veel bloot dat er op enkele plaatjes voorkwam en had daardoor helemaal geen plezier. Is dat geen onzin?
Wanneer ik dat zo zeg, dan zegt u: daaraan kun je wel gelijk hebben. Maar wanneer er een oorlog is en er zijn veel wreedheden en alles wat er verder bij komt en wij voelen toch: hier wordt tenslotte voor de mensen een weg gebaand, waardoor ze kunnen leven zoals het voor hen goed is, moeten wij dan alleen maar naar die wreedheden blijven kijken? Het is jammer dat het zo is, natuurlijk. Maar laten wij ons richten op het positieve dat erin zit en dat steeds weer, op elk ogenblik van je leven, overal. Of dat nu het persoonlijk bestaan is of dat het de politiek van de wereld is, of dat het de kosmische bewustwording is of wat dan ook, zoek het licht, wees harmonisch met het lichtende, met het goede. Verwerkelijk het zo voor jezelf in je eigen leven, maar bovenal: verwerkelijk het als een harmonie, waardoor je geestelijk sterk kunt worden, geestelijk meer licht in je kunt ontvangen en dragen. Dat lijkt voor mij wel het meest belangrijk.
En ten besluite van dit kleine betoog: vrienden, er is zoveel licht in de wereld, er zijn zoveel goede dingen, wanneer u er maar naar zoekt. Wanneer u zich de moeite geeft om te kijken of er ergens nog iets goeds is, dan vindt u vaak juwelen van licht verborgen in de modder. Heel vaak is dat licht net als een edelsteen: het zit ingekapseld in de klei en de rommel. Je moet het er eerst uithalen. Maar als je het hebt, dan heb je ook iets wat fonkelt en straalt of het een ster is. Zoek in de wereld naar het goede en lichte en u zult merken, vrienden, dat u niet alleen als mens prettiger en gelukkiger leeft, dat u geestelijk gelukkiger leeft, maar dat u geestelijk steeds sterker wordt, wat zeker ook in de stof tot uiting kan worden gebracht.
Bouwstenen.
Wanneer je bouwt en steen na steen tezamen rijt, zie je het bouwwerk zelf nog niet, of het moet bestaan in je gedachten. Maar een mens, die in zich het beeld draagt van een kathedraal, voegt stenen samen tot zij een uit steen geboren loflied worden op de Schepper, de schoonheid van de schepping en de inhoud van de mens.
Menig mens kan zichzelf beschouwen als een bouwsteen, want God zelf heeft de volmaaktheid van Zijn schepping voortgebracht. En wij, die uit de nacht van onbegrip verder worstelen naar de uiteindelijke volmaking, wij zullen gerijd worden zoals de stenen, elk op zijn eigen plaats, opdat het evenbeeld van de Schepper eens volledig geuit zij in stof en geest.
Elk mens kan zich dit beeld van een bouwen aan de volmaaktheid wel voorstellen. Maar is het niet zo dat wij ook in onszelf naar een vorm zoeken? Want om te passen op zijn plaats, dient de bouwsteen juist gevormd te zijn, juist behouwen. En wij voelen zelf wel dat wij nog niet passen daar waar wij behoren. Dat wij nog niet klaar zijn voor een werkelijk deelgenootschap met een kosmische volmaaktheid.
In ons zijn de gebeurtenissen, de verpachtingen, de kleine daden, die alle tezamen ook mogen worden gezien als bouwstenen. Wij bouwen nl. in onszelf een tempel voor de God waarvan wij dromen. Dat is niet de ware God. Maar de tempel, die wij bouwen in onszelf, maakt het ons mogelijk aan het beeld van die God onze juiste vorm te erkennen. De mens die in zich zijn God zoekt, erkent allereerst zichzelf, maar dan zoals hij moet zijn in de volmaaktheid. En pas wanneer hij zo zichzelf kent, het wezen van nu en dat wat moet zijn, kan hij zichzelf vormen tot een bewust doel van Gods volledige openbaring.
In de oudheid heeft men daarover vele liederen gezongen. Zo roept een farao (ik meen dat het Seti III was) in de taal van zijn hofdichter uit:
“Gij, machtig Licht, Rê, gij vorst der lichte krachten, ik heb u mijn legioenen gezonden en zij hebben gehouwen uit de steen de vormen van uw tempels. Ik heb mijn slaven doen gaan over de rivier met hun schepen, met hun sleden over de wegen, en wij hebben gebracht de stenen pijlers, die zijn teken van uw grootheid. Vervul nu gij, lichte kracht, de tempel die ik u gebouwd heb.”
De dichter gaat verder. Maar zouden ook wij niet ditzelfde mogen zeggen? Wij die willen zoeken naar de waarheid? Wij die bouwstenen willen zijn van Gods tempel? Wij die de volmaaktheid willen kennen en bereiken, niet voor onszelf alleen, maar om de eenheid met het Al? Mogen wij dan niet zeggen:
Gij God, die ons geschapen hebt,
tot u gaat onze roep.
Geef ons het werktuig, geef ons kracht
en laat Uw licht ons leiden,
opdat wij vinden wezensmacht
en leren te vermijden
het onbewustzijn en de dood.
Maar stervend in het stoffelijk wezen
en gaand tot U, nu zonder vrezen
onszelf erkennend en zijnde dat,
wat gij, o God, uit ons reeds hebt gebouwd.
Ik meen dat wij het recht hebben zo te spreken. Ja, dat wij roepend tot de Elohim mogen zeggen:
Lichtende broeders, geef ons de spiegel, opdat ons wezen zich erkenne. Gij strijdende broeders, geef ons het zwaard, opdat wij onszelf overwinnen.
Gij meesters, de structuur van het Al kennende, toon ons de weg onszelf te zijn volgens alle wet der schepping.
Zo sprekend en roepend tot de hoogste krachten zelf zullen wij in ons de kracht kennen tot bewustwording, tot ervaring, tot het vormen van het ik in zijn laatste en enig juiste fase.
En dan, vrienden, blijft ons alleen nog het laatste woord. Eén in U, gij Grote, één in u mét Al, gij Ziende, vereend in Al door U, o Schepper, is mijn wezen door alle tijden in Uw wil, die is mijn vreugde en bestaan.
Zo zullen wij allen, bouwstenen van de schepping, eens onze plaats vinden. Zo zullen wij, werkend aan onszelf, geleid door de hogere krachten en de wetenden, de plaats vinden waarop stof en geest één worden, stoffelijk kunnen en weten en geestelijke macht zich verenen en de schepping zelf uitbeelding is van God, het eeuwig loflied, dat Hem klinkt uit het geschapene en tevens de Zelferkenning, waartoe Hij eens geschapen heeft.