Menselijk ideaal

image_pdf

17 mei 1963

Alwetend of onfeilbaar zijn wij niet, daarom gelieve u zelfstandig na te denken over alles, wat door ons gebracht wordt. Wat mijn onderwerp betreft: ik wil u nogmaals spreken over het: menselijk ideaal

Een idee is een gedachte, een ideaal is een droom. Een droom is onvatbaar. Zodra je een droom probeert beet te pakken, springt hij uiteen als een zeepbel. Zo gaat het ook met menselijke idealen. Alles wat de mens zich bijeen droomt over de ideale menselijke verhoudingen, de ideale godsdienst enz., blijft daarom alleen aanvaardbaar en goed, zolang het bij de theorie blijft. Hoe mooi en praktisch een droom ook moge schijnen, in de werkelijkheid speelt de menselijke reactie echter mee. Dan komen wij voor de meest verbluffende ontwikkelingen te staan. Om u een klein voorbeeld te geven van de factoren die men in de droom vergeet:

Het menselijke weten heeft zich in de afgelopen 30 jaar verdubbeld. Wanneer de lopende ontwikkelingen zich verder voortzetten als nu te voorzien lijkt, zal het menselijke weten zich over rond 15 jaar wederom verdubbeld hebben.

In de afgelopen 30 jaren heeft de mens zich een geheel nieuw beeld omtrent de kosmos en haar wezen eigen gemaakt, nieuwe eigenschappen van de materie ontdekt en eigen wijze van leven en denken op geheel nieuwe wijze leren bezien. Dit was een zeer belangrijke ontwikkeling. De mens beschikt nu dus over weten. Maar beschikt hij ook over de middelen, om dit weten op de juiste wijze te gebruiken? Iemand die een ideaal huldigt, zal al snel stellen, dat dit natuurlijk het geval is. Wanneer de mens weten heeft, zal men dit natuurlijk ten goede van de mensheid gebruiken en er door het weten zorg voor dragen, dat geheel de wereld beter en gezonder, dat geheel de wereld gelukkiger wordt. De praktijk is helaas anders. De mens vergt altijd voor zich iets meer dan voor anderen. Al is het maar het recht om gelijk te hebben of tot een elite te behoren. En daarmee begint de ellende.

Wanneer er op aarde een geestelijk weten wordt geopenbaard, is er sprake van een godsdienst. In wezen is dit een wijze van leven, waardoor je in jezelf God beleeft, innerlijk een inwijding doormaakt en a.h.w. innerlijk herboren, tot een nieuwe mens wordt. Al heel snel is de wetenschap alleen echter niet meer voldoende. Er komen mensen, die gaan vertellen, hoe men dit nu eigenlijk wel allemaal doen moet. Deze mensen zijn natuurlijk de meerdere van de anderen. Dus is het prettig een van degenen te zijn, die anderen lering geeft. Men zal dit voor zich niet toegeven en misschien zeggen, dat men Gods woord aan anderen wil brengen e.d., maar in werkelijkheid speelt het begrip van meerwaardigheid, van macht, wel degelijk een rol. Op de duur wordt de verkondiging een kwestie, die niet meer alleen berust op de leefwijze en oorspronkelijke leer, maar voornamelijk afhankelijk wordt van de mening, die de heer A en de heer B zich daarover hebben gemaakt.

In de politiek zien wij een soortgelijk verschijnsel: Een politiek systeem als bv. het Marxisme, kan heel goed zijn. Het streeft naar gelijkheid en geluk voor allen. Maar men houdt er geen rekening mee, dat alle mensen van elkaar verschillen en rekent er niet mee, dat de eisen, die de mensen aan het leven stellen, niet altijd dezelfde zijn. Vooral vergeet men met dergelijke idealistische systemen maar al te snel, dat menselijke inzichten en menselijk verantwoordelijkheidsbewustzijn veelal ver afwijken van de gemiddelde norm, die voor een juist volvoeren van het ideaal in de materie noodzakelijk is.
Zo ontstaat een vorm van zelfbedrog, die men politiek noemt. U weet misschien wel, dat een politicus eens werd omschreven als een mens, die, staande voor een scheiding van wegen, zich uitspreekt voor het gelijktijdig volgen van alle wegen: hij ziet zijn invloed en de verwerkelijking van zijn ideaal afhankelijk van de goedkeuring, die zijn inzichten bij anderen zullen vinden.
Dit is het zere punt: de man, die de godsdienst leiding wil geven, zoekt vaak in de eerste plaats naar de invloed, die dit geloof kan uitoefenen en beschouwt de werkelijke waarde ervan als secundair. De politicus vraagt niet naar de zuiverheid van zijn strevingen i.v.m. het ideaal, dat hij zegt te dienen, maar in de eerste plaats naar een invloed op anderen, waardoor het hem misschien eens mogelijk zal zijn een deel van zijn ideaal te verwerkelijken. Ofschoon zij dit niet toe geven, is hiermede de grondidee, het ideaal, verlaten. De gedachte is verbrijzeld door de daad, de droom wordt door de werkelijkheid vernield.

Het is mogelijk hierop nog verder door te gaan. Belangrijker is echter, dat men dit verloop van idealen moet kunnen doorzien, om nog de weg te kunnen vinden in de ontwikkelingen van uw tijd. Vergeet daarbij niet, dat dit een periode is, waarbij de vernieuwingen van alle kanten op u afstormen. Vernieuwingen, die in de ogen van de hedendaagse mens misschien wel verschrikkelijk zijn, doch waarvan hij zich – gelukkig – op het ogenblik nog geen enkel, beeld kan maken.

Van de verschrikkelijke ontwikkelingen van deze tijd kan ik u een voorbeeld geven:

In een Amerikaans ‘kamp’ werden smetstoffen ontwikkeld, ten dele bacterie- en schimmelculturen, waarmede het mogelijk is binnen enkele weken de oogst van een geheel continent onbruikbaar te maken. Men heeft virussen uitgevonden, die in de praktijk alleen kunnen worden bestreden, wanneer men reeds over de immunisator beschikt: de aantasting verloopt zo snel, de kunstmatige structuur is zo ongewoon, dat door het meest intensieve onderzoek geen tegengif gevonden kan worden, vóór het te laat is.
Er bestaat eveneens een gifgas, waarvan een enkele druppel vele mensen kan vernietigen, door beroering, inademing en overdracht. De kleinste hoeveelheid is dodelijk. Eén liter van dit vocht is voldoende om een stad als Amsterdam geheel uit te roeien, drie liter zou voldoende zijn voor het uitroeien van het stadsgebied van New York of Groot Londen.
Dat zijn uitvindingen van deze tijd. Wij hebben natuurlijk het recht hoera te roepen over al het goede, wat in deze dagen tot stand wordt gebracht. Maar wanneer wij zien, hoe de mens op het ogenblik zijn kennis, zijn weten, misbruikt, moeten wij ons toch ook realiseren, dat de mens in vele gevallen in directe strijd met de natuur komt, ook al zal de mens zelf dit niet inzien, of in willen zien.

Hoe wonderlijk de mens werkt met zijn ideeën en idealen wordt duidelijk uit het voorbeeld van de man, die naar Zwitserland schreef om vandaar de smetstof van de konijnenziekte te krijgen. Dit was een dokter in Frankrijk, wiens ideaal een tuin vol heesters en bloemen was. Zijn fraaie tuin werd echter steeds weer aangetast door knagende konijnen, die hij daarom niet uit kon staan. Toen deze man hoorde, dat er een ziekte was, waardoor alle konijnen uit zouden sterven, gaf hij zich alle moeite, om de smetstof te pakken te krijgen, ving twee konijnen, besmette deze en liet ze los. Meer niet. De gevolgen waren groot, maar zijn tuin bleef voortaan netjes. Daardoor achtte deze man zich gerechtvaardigd.

Laat ons nu zien, welke schade hieruit voortkwam voor Frankrijk, andere landen laten wij maar buiten beschouwing.

Er werd daar te lande zeer veel konijnenvlees gegeten. Rekenend de vleeswaarde alleen van de gemiddelde jaarlijkse jachtbuit, betekent dit voor het Franse volk een schade van rond  1.500.000 gulden. Bepaalde takken van industrie werden eveneens aangetast. Het eerste jaar liep de vraag naar patronen terug met ongeveer 30%, in enkele volgende jaren tot rond 90%. Dit betekende schade voor de handel, faillissement voor kleinere bedrijven, ontslagen of grote schade voor grotere bedrijven. Gemiddelde schade per jaar: rond 2.000.000 gulden.

De vilthoeden en bontindustrieën, die veel konijnenbont verwerken, moeten nu van buitenaf konijnenbont importeren. Dit bracht een heroriëntatie met zich, die eveneens sluiting van zaken, vermindering van werkgelegenheid e.d. met zich brachten. Schade voor de Franse economie van meer dan 10.000.000 gulden per jaar. De schade in sommige gebieden door het verstoren van een natuurlijk evenwicht laat ik buiten beschouwing.

En dit alles, omdat een man kennis had, eigen ideaal boven alles stelde en niet besefte, wat hij feitelijk deed. Konijnen waren voor hem alleen schadelijk, dus moesten zij verdwijnen. Punt.

Zo denken de mensen op aarde steeds weer, wanneer het om hun belangen of idealen gaat. Het ideaal is heilig. Niemand mag dit aantasten, de mens niet, de natuur niet. Het moet onaantastbaar blijven. Wordt het toch bedreigd of aangetast, dan is men bereid naar alle middelen te grijpen, zelfs wanneer men zich de gevolgen daarvan niet realiseert en praat alle gevolgen goed met een: het is nu eenmaal nodig voor ons ideaal.

Het is deze mentaliteit, die de mens er toe brengt bij een bedreiging van zijn ideeën niet meer na te denken, maar naar de dichtst voor de hand liggende middelen te grijpen. Dat kan politieke moord, verkrachting van alle recht zijn, maar ook gifgas, atoombommen enz. Of het uitzaaien van de door mij, genoemde smetstoffen bv. De resultaten van een dergelijk eenzijdig denken, terwijl men over grote kennis beschikt, kunnen ontstellend zijn.
Zo kan de zgn. welvaart in geheel de westelijke wereld door een enkel dergelijk ingrijpen geheel weggevaagd worden. Een wegvallen van de oogsten in een groot deel van de wereld zou bv. bij de huidige bevolkingsdichtheid een zodanige nood kunnen veroorzaken, dat er weer kannibalisme voor zou gaan komen. Degenen, die dit veroorzaakt hebben, zullen ook dan nog volhouden, dat zij iets goeds hebben gedaan en desnoods hun kannibalistische kiezers in de naam van het ideaal elke zondag een zendeling in de pot beloven.

U zult met mij eens zijn, dat dit niet reëel is. Gelukkig misschien. Maar u zult ook met mij eens zijn, dat idealen steeds verder buiten de werkelijkheid worden geplaatst, voorzien van fraaie stellingen en wetenschappelijk gefundeerde moties, die echter met de werkelijkheid weinig of geen samenhang meer tonen. Hierbij gaat men zover, dat men eigen systeem alleen volgens eigen inzichten en wil zal trachten te verwerkelijken, alle afwijkingen daarvan, hoe gering ook, beschouwend als een vijand, die men met alle middelen om moet brengen, eerlijk als het kan, oneerlijk en met alle middelen, wanneer er geen andere mogelijkheid bestaat. Dit betekent, dat, door het verwijderen van de idealen uit de werkelijkheid en de pogingen deze werkelijkheid door dwang aan te passen aan de droom, het evenwicht in de wereld steeds meer gestoord wordt.

Binnen deze onwerkelijke toestanden moet de mens van heden echter ergens een houvast in de werkelijkheid vinden. Hij kan natuurlijk zelf voor een ideaal gaan strijden. Maar in de meeste gevallen grijpt hij daarmee naar iets, dat even onwerkelijk is als de andere invloeden. Een voorbeeld hiervan is bv. het pacifisme. Op zich is dit streven juist. Maar een voortzetten van het pacifisme, zoals sommige idealisten zich dit voorstellen, zal nooit feitelijk mogelijk zijn door de consequenties, die daaraan verbonden zijn. Iedereen is geneigd om pacifist te zijn, zolang het niets kost. Maar wanneer het betekent dat men zich heeft te onderwerpen aan de wil en wetten van de eerste de beste, die wel voor wapens voelt, vecht de mens en vergeet geheel, dat hij pacifist is.

Een ireëel ideaal is natuurlijk niet zonder meer aanvaardbaar. Zo wij de grondstelling al als juist erkennen, zullen wij toch de praktijk in overeenstemming moeten brengen met de wereld waarin wij leven en ons afvragen, of wij de gevolgen van ons streven ook werkelijk en zonder enig voorbehoud wensen te aanvaarden. Men moet gebruik maken van de kennis, die men bezit, om het ideaal bij de wereld waarin men leeft, aan te passen. Het omgekeerde is nu eenmaal niet werkelijk en blijvend mogelijk. Toch zijn er altijd wel methoden te vinden, waardoor men zijn streven kan bevorderen. Zoals u wel gehoord zult hebben, hebben de pacifisten in Engeland een soort spionage bedreven en vele z.g. geheime gegevens bekend gemaakt. Dit zou een ideale methode zijn, om de krijgsvoering te bemoeilijken en op de duur onmogelijk te maken. Tenminste… wanneer het mogelijk zou zijn, dit overal te doen. Dus ook in Rusland en China. Dit eenzijdig te doen is echter dwaas. Men zou meer resultaten behalen, wanneer men de mensen duidelijk zou kunnen maken, hoeveel gelden verkeerdelijk, onnuttig, op onverantwoorde wijze, besteed worden aan bewapening, verdediging enz.

Misschien meent u, dat ik nu spreek over politiek. Neen. Ik spreek over mensen. Het voorgaande is een demonstratie van de wijze, waarop het menselijk denken pleegt te reageren.

Wij willen geen oorlog. Daarom zullen wij eenieder trachten te ontwapenen. De gevolgen gaan ons niet aan.

Wij kennen maar één God, één godsdienst. Zo is de wet, zo moet het zijn. Wat daaruit voort- komt, wat dit inhoudt, wordt meestal maar verwaarloosd.

Ik zal u hiervan een voorbeeld geven:

De Sabbat is heilig. Voor ons de zondag. Dit is Gods wet. Dus mag niemand werken. Goed, dat is heel mooi. Een waar ideaal. Maar dan ook werkelijk niemand laten werken, vrienden. Geen licht, geen gas, geen water, geen openbaar vervoer, geen verkeer, geen geneeskundige hulp. Niets. Helemaal niets. Ga nu eens na, wat de kosten van een volvoeren van dit door vele christenen nog steeds gehuldigd ideaal wel zouden zijn.

Ik meen, dat een moderne maatschappij zich die kosten niet kan permitteren. Ga verder de psychologische factoren eens na. Zelfs een dwangmatig doorvoeren van dit alles zou niet garanderen, dat de zondag ook werkelijk vroom beleefd zou worden. De vorm van vroomheid, die geheel de zondag met zingen en bidden door wil brengen, bestaat op het ogenblik niet meer in belangrijke mate. Vooral de jeugd zou daarvoor niets voelen, met het gevolg, dat de jongens en meisjes in sterke mate terug zouden grijpen naar de oudste sport voor twee personen, die onder de jeugd tegenwoordig toch al meer en meer in zwang komt, terwijl de nozems nog veel meer af zouden gaan breken dan zij nu al doen, zonder politietoezicht, want ook de politie mag immers niet werken. Het gevolg zou waanzinnig zijn. Deze gevolgen zouden niet uitblijven.

Maar denkt u, dat de mensen, die ook nu nog vochten voor een alles omvattende heiliging van de zondag, dit in willen zien? Neen. Zij nemen er genoegen mee achter een harmonium te zitten en gezangen te zingen. Hoe kan dan een ander de treurige moed hebben naar een juk-box te willen luisteren of aan sport te willen doen? De mens bouwt zich idealen. Maar die zijn vaak levensgevaarlijk, omdat men bij de pogingen deze te verwerkelijken niet uitgaat van de wereld en de mens, zoals zij zijn, maar van een droom. Een droom, die door de feiten vanzelf verpletterd wordt. Want wanneer de mensen, die een geheel arbeidsloze zondag wensen, hun zin door kunnen drijven, zullen zij zelf op zondag moeten gaan patrouilleren om zeker te zijn dat anderen zich aan deze wet houden en zullen zo harder werken, dan zij misschien ooit op een weekdag gedaan hebben.

Ook met dergelijke voorbeelden kan ik nog een tijdlang doorgaan, mij zowel bezighoudende met voorbeelden zoals het voorgaande, als met feitelijke toestanden. Ik meen echter duidelijk gemaakt te hebben dat, ondanks de vele kennis, waarover men in deze tijd beschikken kan, een ideaal, dat voor geheel de maatschappij bedoeld is, in wezen onbruikbaar is. Men zal er dus toe over moeten gaan, zijn idealen en dromen als alleen voor het Ik bepalend te beschouwen. Dan zal men namelijk zijn ideaal althans gedeeltelijk voor anderen, maar zeker voor zichzelf tot werkelijkheid kunnen maken, indien men bereid is, daaraan alles op te offeren.
Dit is natuurlijk moeilijker dan voor allen te streven en de consequenties van kosten van dit streven grotendeels op anderen af te wentelen. De kennis en daarmee de mogelijkheden van de mensheid nemen echter steeds toe. Wat vandaag niet mogelijk is, kan morgen misschien wel tot de mogelijkheden behoren. Het ideaal, dat vandaag alleen nog een droom lijkt, zal misschien morgen tot werkelijkheid kunnen worden, wanneer men zich op de werkelijke mogelijkheden en eisen van de hedendaagse wereld blijft baseren, tot de noodzakelijke kennis verworven is. Zelfs dan zijn er echter moeilijkheden te verwachten.

Er zijn op het ogenblik landen, waar meer dan de helft van de bevolking gebruik maakt van tranquillizers. Ofschoon men wel gemeenschappelijke idealen heeft en tracht daaraan te beantwoorden, zoekt men een soort halve verdoving, om aan de spanningen te ontlopen, die hieruit voortkomen. Misschien zal men stellen, dat op deze wijze dan toch maar grote productie en verwezenlijking van vele idealen mogelijk werd in dit land. Maar wanneer de mens een verdoving moet zoeken, om aan de zo gestelde eisen te kunnen beantwoorden, dient men er aan toe te voegen: klaarblijkelijk kunnen deze idealen alleen bereikt worden door de mens in zijn wezenlijke waarden aan te tasten.

Elders verwerkelijkt men een ideaal misschien ten dele, maar alleen door de mens steeds verder zijn persoonlijke vrijheid, ja, zijn vrijheid van denken en geloven zelfs, te ontnemen. Dan klopt de rekening van het ideaal voor geheel de wereld ook niet. Dan hebben wij te maken met de idealistische karrenvoerders, die de door hen gekozen weg vreugdig gaan en de ezels met de zweep dwingen hen te brengen, waar zij wezen willen. Dan ontstaat er een slavenmaatschappij, ondanks alle mooie leuzen van vrijheid en zekerheid voor allen.
In de tijd van Stalin was dit bv. kennelijk het geval. Het feit, dat Rusland op het ogenblik kennelijk aarzelt om dergelijke situaties weer tot stand te brengen, het feit, dat rood China steeds grotere moeilijkheden ondervindt op elk terrein, waar men een dergelijke wijze van werken tot stand wilde brengen, is overigens veelzeggend. Kennelijk staat men voor de keuze: de mensen alle menselijke vrijheid en waardigheid geheel te ontnemen – en met geweld – dan wel dient men hen een zekere vrijheid te laten.

In dit verband wil ik wijzen op de grote kracht, die de wereld bereikt. Wanneer men daarvan hoort, begint men onmiddellijk te dromen over alles, wat deze kracht of bepaalde Meesters wel voor de mens zouden kunnen doen. Hoeveel schoner en beter zal het leven nu wel gaan worden, zegt men tot zichzelf. Maar daarbij vergeet men één ding: men maakt van die kracht, van die Meester wel een ideaal, maar niet een ideaal dat aan de feiten van de werkelijkheid beantwoorden kan. Velen dromen in dit verband niet van een innerlijke omwenteling – waarvan men naar mijn mening wél mag dromen, omdat men zelf daaraan wel zal kunnen beantwoorden – maar van een verandering van geheel de wereld.
En de wereld kan niet veranderen, tenzij de mens rijper wordt, dan wel aan de mens de werkelijke vrijheid van denken en handelen wordt ontnomen. Het eerste vergt meer tijd dan men dromen wil. Het tweede is voor de krachten van het Licht onaanvaardbaar. Het gevolg is dan ook, dat tegen alle vormen van niet op de werkelijke waarden en mogelijkheden gebaseerd idealisme in steeds sterkere mate verzet zal rijzen, niet alleen in de stof, maar ook vanuit de geest.

Misschien lijkt het u wat belachelijk, dat wij ons in onze sferen druk zouden gaan maken over uw idealen. Maar de mens is nu eenmaal niet geestelijk meegegroeid met de middelen, die hij stoffelijk kan hanteren. Daarom is het een eerste vereiste, dat de mens als individu volwassen wordt. De mens zal eerst moeten groeien tot een zuiverder begrip van eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheden, voor hij verder kan gaan naar een Utopia.
Nu wil ik graag aannemen, dat er onder u reeds velen geestelijk volwassen of bijna volwassen zijn. Maar dan nog zijn er op de wereld zeer velen, die dit zekerlijk niet zijn. Menige mens is als een kind, dat graag bereid is een pistool op een ander af te schieten, wanneer het daarvan maar enige voldoening heeft, of een snoepje voor terug krijgt.
Wanneer de onrijpe mens in jaren wat ouder is geworden, krijgt hij voor hetzelfde feit misschien een lintje. Maar in wezen komt het op hetzelfde neer. Het zal u duidelijk zijn, dat een dergelijke mentaliteit eerst zal moeten veranderen, voor de mens in staat zal zijn de idee, de ideale gedachten, in werkelijkheid om te zetten. Daarom zal alles in de komende tijd allereerst gericht moeten worden op het vernietigen van alle niet op werkelijkheid gebaseerde idealen en alle niet op werkelijke mogelijkheden gebaseerd idealisme.

Dit klinkt niet zo mooi, maar is helaas noodzakelijk. Alleen wanneer de té zelfbewuste mens geconfronteerd wordt met het falen van zijn systeem, het falen van zijn ideaal, zal men mis- schien meer volwassen worden en vooral ruimer gaan denken. Want idealen kunnen eerst tot werkelijkheid worden, wanneer de mens beseft, dat er geen ideaal buiten de mentaliteit van de mensheid om verwezenlijkt kan worden. Allereerst zal men moeten beseffen, dat men tot een bewust beleven moet komen van de gemeenschap van de mensen. Verder zal men moeten begrijpen, dat de waarde van die gemeenschap nimmer kan worden bepaald door de idealen van een enkel individu en zijn inzichten, maar alleen door de wijze, waarop allen ten opzichten van elkaar reageren. Alleen dan komt de wereld een stapje verder.

In deze dagen begint een omwenteling, die ongetwijfeld nog vele jaren aan zal blijven houden. Natuurlijk gaat het in het begin langzaam. Maar het is net als bij het ontstaan van een lawine: het begint met schijnbaar onschuldige steentjes, die de helling afspringen. Dan komen er wat grotere stenen bij en voor je het weet, is het een overstelpende vloed geworden. Voor de wereld betekent dit overigens geen vloed van geweld, maar een vloed van feiten, waardoor de mensen meer en meer genoodzaakt worden afstand te doen van hun droom, om daarvoor in de plaats de werkelijkheid van eigen wezen en het wezen van anderen te aanvaarden.
Dit betekent een afstand doen van het alles zaligmakend stelsel, afstand ook van de toch theoretisch zo schitterende planologische voorstellen, een afstand nemen van alle berekeningen, die sociaal wetenschappelijk op verleden gebaseerd blijken te zijn, maar in de werkelijkheid steeds weer tot misvattingen voeren. Bovenal betekent die lawine, dat men in toenemende mate afstand zal moeten doen van het denkbeeld, dat, aan de hand van wetenschap en theorieën, de mensheid zonder meer op verantwoorde wijze geleid kan worden, waarbij men met de menselijke eigenschappen slechts beperkt rekening zal moeten houden. En dat zal velen zwaar vallen, ook al dwingen de feiten hen uiteindelijk dit in te zien.

Dit zijn natuurlijk moeilijke zaken voor een wereld, die juist de laatste jaren haar vertrouwen in deze dingen is gaan stellen en meent daaruit de verlossing te kunnen verwerven. Maar men zal moeten beseffen, dat ook cijfers niet alle waarheid kunnen bevatten. Natuurlijk, de mensen zullen wel vol blijven houden, dat twee en twee altijd vier is. Maar of dit nu werkelijk altijd juist is, weet ik werkelijk nog niet. Wanneer ik twee emmers water uitstort op de grond en daar dan nog eens twee emmers bijstort, wat heb ik dan? Vier emmers water? Neen. Een poel, een plas. Daar haal je nooit meer dezelfde vier emmers water uit.

Een ander voorbeeld? Iets, waarvan men afneemt, weggeeft, wordt altijd minder, maar is dit dan geheel waar? Wanneer ik een idee heb en ik geef dit aan een ander, die op zijn beurt mij een van zijn denkbeelden geeft, zo zijn wij niet armer, maar rijker geworden; wij hebben nu beiden twee ideeën in plaats van één.

Met deze beelden wil ik alleen maar duidelijk maken dat al die berekeningen, ‘volgens Bartjens’, voor de mens lang niet altijd passen. In de mens bestaan vele waarden, die zeer relatief zijn en nooit kunnen worden uitgedrukt in stoffelijke getallen. Neem bv. het idee: welvaart. Deze welvaart is niet, zoals men verkeerdelijk wel eens meent, een soort rijkdom in stoffelijke waarden. Wanneer men zich daaraan bindt, zal niemand ooit volgens eigen denken werkelijk welvarend genoeg zijn, terwijl men anderen welvarend zal noemen, zonder dat dezen het daarmede eens hoeven te zijn.
Welvaart is in feite een tevredenheid, waarbij men de mogelijkheid heeft om te leven en in staat is de oorzaak van die tevredenheid ook verder te handhaven. Want in dat geval alleen zult u overtuigd zijn, dat u wel vaart, dat het u goed gaat. Alle luxe, loonsverhoging kan u niet aan een blijvende welvaart helpen.

Het is goed de belangrijkheid van dit menselijke en vaak wisselvallige element te overwegen. Het betekent dus, dat men een stad kan bouwen volgens ideale normen, die toch niet ideaal zal zijn, omdat het ideaal zijn van de stad nu eenmaal niet uit stedenbouwkundige normen alleen af te leiden valt, maar grotendeels afhankelijk is van de mensen, die daarin wonen. Omgekeerd kan een stad, die vanzelf is gegroeid, niet aan stedenbouwkundige normen beantwoorden, maar een eigen karakter bezitten, waardoor zij voor de mensen, die er wonen een zeer grote betekenis krijgt en voor hen een ideale omgeving blijkt te zijn. De mensen van heden menen, dat de mens zich bij de plannen zal leren aanpassen.
Wij weten, dat dit niet mogelijk is, zonder de mens een groot deel van zijn waardevolle menselijke eigenschappen te ontnemen. Daarom zullen wij vanuit de sferen in moeten grijpen. Wij zullen de mensen duidelijk moeten maken, dat de beste plannen en de mooiste idealen waardeloos zijn, tenzij zij in de mensen leven en door de mensen zelf zonder enige dwang geheel vrijwillig worden verwezenlijkt, zodat alle dwang beperkt zal moeten blijven tot hetgeen voor een handhaven van een samenleving onontbeerlijk is.

De (verslechtering) (? Red.) van evenwicht in deze dagen zal vele idealisten ertoe brengen, steeds feller en harder voor hun idealen te gaan vechten. Naarmate men zich de mogelijkheid, eigen ideeën en idealen te verwerkelijken, meer ziet ontglippen, zal men feller strijden om zijn droom te mogen behouden, omdat de mens nu eenmaal alleen meent in zijn ideaal de waarde van zijn leven, zijn verlossing te kunnen vinden. Hij meent te vechten voor zijn eigen ziel en weet daarom niet van ophouden, zelfs wanneer hij daaraan zelf ten gronde gaat. Wanneer deze mens echter een ogenblik wordt gedwongen op te houden met vechten, een ogenblik rust moet nemen in zijn strijd, is er een mogelijkheid, dat hij de werkelijke situatie gaat overzien en zo tot andere denkbeelden komt. Daarom moet er een pauze in de strijd komen. Deze pauze kan echter nooit alleen via godsdienst, politiek of economie worden bereikt, waar deze immers voor de doorsnee mens deel uitmaken van zijn idealen.

Bovendien is het bij deze gebieden steeds weer mogelijk de verschijnselen weg te verklaren of theorieën op de bouwen, waardoor men in eigen meningen nog maar verder gestijfd wordt. Daarom zullen in vele gevallen de grote krachten van de natuur optreden: een aardbeving, een uitbarsting, een overstroming, een storm. Hier valt het theoretisch ideaal tijdelijk weg onder de druk van natuurlijk geweld, terwijl daarvoor in de plaats de improvisatie, het praktische werken en ook het praktisch idealisme optreden.
Zo zal, waar noodzakelijk, de natuur de pauze moeten scheppen, waardoor de mens de gelegenheid krijgt te beseffen, dat zijn leuzen geen zin hebben, dat zijn theoretisch zo mooie ideaal in de werkelijkheid niet te hanteren blijkt. De natuur zal er ongetwijfeld ook veel toe bij kunnen dragen de mens te doen beseffen, dat zijn naasten evenveel waard zijn als hij, ja, dat hij zonder deze naasten niets kan betekenen.

Ik heb nu in mijn betoog twee belangrijke punten gesteld; allereerst stelde ik dat de meeste idealen niet houdbaar blijken, wanneer zij met de werkelijkheid in contact komen, terwijl ik in de tweede plaats stelde, dat het ingrijpen van de natuur of andere krachten, die buiten de beheersing en misschien zelfs buiten het besef van de mens liggen, noodzakelijk zal zijn om hem dit te doen inzien. Het is echter niet mogelijk, de mens te dwingen de waarheid te zien. Hij moet zelf willen en kunnen aanvaarden.

Men had eens een walvis gevangen. Dit bleek overigens een aardig, intelligent dier te zijn. Toen het overgebracht werd in een bassin, wilde dit dier echter niet eten. Ofschoon men het van het beste en lekkerste voedsel voorzag, weigerde het te eten. Niemand kon het tot eten dwingen. Wanneer dit dier dus in zijn houding was blijven volharden, zou het zeker zijn gestorven. Wanneer een mens weigert bepaalde inzichten en waarden te aanvaarden, is het niet mogelijk hem in een milieu te brengen, waarin hij deze inzichten en waarden moet aanvaarden om in leven te blijven: dan zou hij zijn eigen wezen verliezen. Het ene noodzakelijke, dat de mens waarlijk tot mens maakt, zou hij missen: zijn geloof, de stuwing in hem, waardoor hij waarlijk als mens kan leven. De walvis, waarover ik sprak, heeft wel enige weken honger geleden en lusteloos in een hoekje gelegen, daarna echter onderzocht het zijn omgeving, begon te eten en werd zelfs erg vrolijk. Op het ogenblik is het dier de trots van Marineland in Californië.

Deze vergelijking kan ook voor de mens opgaan, dat is waar. Maar noodzakelijk is dit niet. Er kan een ogenblik komen, waarop wij in moeten zien, dat het niet meer mogelijk is de mens aan nog verdere spanningen te onderwerpen, zonder dat de mens lusteloos wordt en weigert nog iets verder te doen. Want dan is de waarde van het mens-zijn geheel teloor gegaan. Wij kunnen dus alleen de mens een pauze verschaffen. De mens zelf zal deze pauze moeten gebruiken. Hij kan in deze pauze alle dingen beter overzien en beter in verband met de werkelijkheid beschouwen, zowel zijn idealen als de uitslagen van de laatste verkiezingen, of het voorkomen van veelvuldige vulkaanrampen op een bepaald deel van de wereld.
Naar wij hopen, zullen de mensen dan een ogenblik nadenken en zeggen: Hé, er gaat dus iets boven ons denken en onze idealen uit. Misschien zullen zij dan ook stellen: er gaat iets boven ons begrip en onze beheersing uit.
Daarom moeten wij in onszelf naar het hoogste grijpen, maar in de wereld moeten wij voor alles, alle anderen erkennen voor wat zij in eigen recht en wezen zijn, zonder hen ónze inzichten op te dringen. Bernhard Shaw was een tamelijk spits mens. Hij heeft een uitspraak gedaan, die ik in dit verband zou willen aanhalen. “Een mens, die waarlijk in zijn God gelooft en beseft, dat anderen op hun eigen wijze dit evenzeer kunnen doen, zal pas waarlijk zijn God kunnen dienen en zijn medemensen begrijpen.” Hij voegde er aan toe: “alleen zou dit voor velen alle attractie aan het geloof ontnemen”.

Sprekende over de essentiële waarden van het leven ontdekken wij nu, dat ons geloof in de meeste gevallen ook een ideaal is. Een droom, die ten dele met de werkelijkheid in overeen- stemming kan zijn en ten dele door de feiten bevestigd kan worden – wat wel met meer dromen het geval kan zijn – maar niet een onveranderlijke en onverbreekbare waarheid is. Het geloof is eenvoudig een voor ons noodzakelijke droom, die echter eens van ideaal of droom zal moeten worden tot een waar en geheel reëel bestanddeel van ons bestaan. Ons. Want dit geldt zowel voor de geest als voor de stof.

De hieruit volgende conclusie zou als derde punt van mijn betoog gelden:

Eerst wanneer ons geloof tot een praktijk is geworden, die geheel ons leven zonder uitzondering regeert en gelijktijdig een respect inhoudt voor een ieder, die op gelijke wijze, zij het ook in een andere vorm, gelooft, zullen wij onze medemens waarlijk kunnen benaderen en zal het geloof in ons leven ook feitelijk waarde hebben. Het is natuurlijk gemakkelijker om nu te zeggen: “Maar Jezus is de Verlosser, of Mohammed is de enige ware profeet”, of: “alleen de Boeddha heeft ons het ware pad gewezen”.
Maar in feite hebben wij daarmee weinig of niets te maken. Wat voor ons belangrijk is, is de vraag, of Jezus dan ook in ons leeft, of de Profeet werkelijk en volledig de wet en de weg van het leven betekent, of het Pad van Boeddha voor ons werkelijk het pad is naar innerlijke harmonie, vrede en harmonisch zijn met alle dingen. Zolang dit niet het geval niet is, is ons geloof een droom, een illusie, die op ons werkelijk bestaan in deze wereld geen ware invloed heeft, maar hoogstens dient als rationalisatie van ons gedrag en onze dromen.

Misschien vraagt u zich nu af, waarom wij ons opeens tegen idealen keren, terwijl wij zelf toch ook bepaalde idealen hebben verkondigd en u daarover vele malen hebben gesproken. Ook dit zal ik trachten u uiteen te zetten.

Op het ogenblik, dat wij een ideaal hebben, een droom, al is dit maar een droom van de geest waarmee wij samen mogen werken, of van het Licht, dat ook voor ons een kracht is, kunnen wij daaruit voor onszelf kracht putten. Maar wanneer het Licht van deze dagen beroert op een bepaalde manier, dan is het nog lang niet zeker, dat uw buurman daardoor op dezelfde wijze beroerd wordt. Wij kunnen dit verschil wel het gemakkelijkst waarnemen, wanneer hier bepaalde leraren doorkomen. Wanneer een leraar doorkomt en tot u spreekt, is zijn persoonlijkheid anders dan de onze. Er zit een soort achtergrond achter, een hoger gezag. Sommigen onder u ondergaan dit gezag direct. Voor anderen is het eerder een emotie, terwijl nog anderen het geheel zien als een verschijnsel, dat zij met enige verwondering ondergaan, maar wat hen in wezen toch niet beroert.
Let wel, dit zegt niets over de mens en niets over de leraar. Dat maakt alleen maar duidelijk, dat voor sommigen de weg van de Heer te gaan is, maar voor anderen niet. Daarnaast blijkt dat voor sommigen de lering van een Meester directe waarde heeft, terwijl dit voor anderen niet het geval schijnt te zijn.

Wij geven u ons ideaal. Want ook wij hebben onze dromen. Maar wij geven die dromen nimmer als een waarheid, die voor allen geldt en ook voor u zonder meer vast moet staan. Wij geven onze ideeën en verwachtingen weer als dingen, die mogelijk zijn en brengen deze vooral naar voren, wanneer zij op feiten zijn gebaseerd. Daarbij zullen wij steeds weer proberen terug te grijpen op menselijke logica – zelfs al weten wij, dat zij ontoereikend is – en proberen rekening te houden met de waarden van het menselijk denken en begrip, al beseffen wij, dat een spreken binnen deze beperkingen onvoldoende is. Wij proberen u duidelijk te maken, hoe wij denken en hoe wij zijn, maar trachten nooit u te dwingen ons zo te aanvaarden. Nooit zullen wij tot u zeggen: dit is de enige waarheid.

Wat wij hopen – en daarin ligt dus een zeker idealisme – is dit: Dat degenen onder u, die innerlijk en zelfstandig in staat zijn om de geestelijke vernieuwing door te maken en voor zich tot deel van de dagelijkse werkelijkheid te maken, voor en vanuit zich, de krachten van deze tijd op aarde kenbaar zullen weten te maken, terwijl wij hen daarbij kunnen helpen. Daarom bevatten onze leringen vele idealistische gedachten.

Gelijktijdig houden wij er van u zo nu en dan eens te choqueren. Waarom? Het was, naar ik meen Oscar Wilde, die eens zei: “De middeleeuwen hebben ons de twee grootste vervloekingen van de moderne tijd bezorgd: het buskruit en de romantische liefde”. Hij bedoelde daarmede, dat het buskruit een afwijking is van de natuurlijke mogelijkheden en kracht van de mens. Vanaf dat ogenblik kwam de mens zelf er steeds minder op aan en gingen de chemie en de strijdmiddelen in een verhouding steeds belangrijker rol spelen, daarbij de plaats innemende van persoonlijke moed, daadkracht en zelfs het besef van eigen daden verminderende: men doodt gemakkelijker op een afstand dan in een persoonlijk gevecht. Door de romantiek, die de liefde onttrok aan haar werkelijke betekenis, werd de verhouding tussen de mensen geheel vervalst, waardoor onoprechte idealen de plaats innamen van de werkelijke feiten.

Met deze uitspraak had hij zeker niet helemaal ongelijk. Want wat zien wij? De romantische liefde maakt van de beminde een ideaal. Toch kan ik mij niet voorstellen, dat er vrouwen zijn, die werkelijk gelukkig zijn, wanneer zij geheel hun leven in een edele houding op een voetstuk moeten staan om zich te laten aanbidden. Zo kan ik mij ook geen man voorstellen, die er genoegen in schept op een voetstuk te staan als een waar romantische held, aanbeden en vereerd door de vrouwen rond hem, zonder daarbij te denken: verdorie, kon ik nu maar eens met goed fatsoen van mijn voetstuk afstappen.
Misschien vindt u deze opmerkingen wat ondeugend. Maar is het dan geen feit, dat de mens door zijn valse waarden, zijn romantiek, zijn zoeken naar heldendom enz. de werkelijke waarden van het leven grotendeels vervalst? Men aanvaardt iets, omdat het op zich mooi lijkt, zonder na te gaan, wat er verder aan verbonden is.

Men vond het mooi steeds meer ziektevrij vee te fokken. Heel mooi. Maar men legde zich geen beperkingen op, omdat niemand overwoog in hoeverre ziektevrij vee rendabel kon zijn. Nu heeft men zijn ideaal gerealiseerd en zit met een overproductie aan melk, kaas enz. Dat daaraan iets gedaan moet worden, is duidelijk. Zorgen dat het vee minder rendabel wordt, dat de veestapel vanzelf afneemt, was echter niet aanvaardbaar. Daarom greep men onmiddellijk naar een nieuw ideaal: wij moeten in deze naast elkaar staan, om de bereikte waarden te behouden. Het gevolg is de eigenaardige situatie, dat de staat een toeslag moet geven aan degenen, die de veestapel hebben opgebouwd, terwijl daarnaast maatregelen moeten worden getroffen om de prijzen van het product hoog te houden. De staat doet dit met gelden, die verkregen werden door heffingen op de belastingbetaler, zodat in feite de belastingbetaler meer belasting moet betalen om de zekerheid te scheppen, dat de prijzen van bepaalde producten hoger blijven, dan werkelijk noodzakelijk is. Klinkt dit spitsvondig? Toch is het een feit, vrienden. Dat komt nu allemaal voort uit de vervalsing van de werkelijkheid, waardoor men weigert aan te nemen, dat er een andere oplossing te vinden zou zijn, deze zou immers strijden met de gestelde idealen?

Vreemder wordt het nog, wanneer oude idealen trachten zich aan te passen aan nieuwe gebruiken. Vroeger was een vrouw, die iets teveel van haar enkel liet zien, zondig. Want geheel het lichaam is zondig. Nu mag men praktisch alles tentoonstellen, zolang het daar bij blijft. Maar zodra dit lichaam beroerd wordt, spreekt men in vele kringen nog steeds wel over zondigheid. Wat was het gevolg hiervan? Dat bv. in het moreel besef een zeer grote hiaat is ontstaan tussen vorige generaties en de huidige generatie, zonder dat men dit maar durft beseffen. Men hanteert nog steeds oude en in wezen niet meer aanvaardbare maatstaven, zo de oneerlijkheid bevorderende. Grote conflicten, die niet alleen op het gebied van de moraal hun invloed doen gelden, maar daarnaast de godsdienst en zelfs de wetten van een volk beïnvloeden, treden op als gevolg hiervan.

Natuurlijk men zoekt steeds naar de juiste weg. Maar wat is die juiste weg eigenlijk? Men weet het niet. Wanneer je bv. zegt tegen de mens: je bent een dier, wordt hij woedend. Waarom zou men echter niet erkennen, wie en wat men is? Het lichaam is dierlijk en bv. in vele opzichten te vergelijken met de rat. Waarom deze vaststaande feiten niet openlijk erkennen, met alle daaruit te maken gevolgtrekkingen?
Omdat het niet klopt met de mooie gedachten die men van zich heeft? Omdat het strijdig is met de idealen die men heeft? Neem mij niet kwalijk dat ik stel: indien men alleen af wil gaan op wenselijkheden en niet op feiten, moet men maar niets van het onaangename of minder mooie als werkelijk aanvaarden. Wanneer de straten ook vol vuil en modder liggen, moet u dan stellen: onze straten zijn schoon, want wij zijn een zindelijk volk. Blijf consequent en stel, dat, aangezien de straten nu eenmaal schoon zijn, geen reinigingsdienst, geen opruimen noodzakelijk is. En hou dat dan maar vol, tot je in de modder gestikt bent.

Ofschoon dit voorbeeld natuurlijk absurd is, geeft het een systeem van redeneren weer, dat steeds meer mensen in deze tijd schijnen te willen hanteren. Zij erkennen de werkelijkheid wel, maar willen dit niet toegeven, omdat zij vast willen blijven houden aan hun eigen systeem, aan hun eigen politiek, hun geloof e.d. Zij stellen dan, dat men zich aan deze idee wel vast moet blijven houden, omdat dit de enige redding van de mensheid betekent. Ondertussen is ditzelfde systeem iets, wat hen meer en meer bedreigt, wat hen beheerst en ten onder kan brengen.

Dit geldt voor geheel de wereld, het westen zowel als het oosten. Men weigert eenvoudig eerlijk te zijn, omdat dit nu eenmaal niet strookt met de leuzen, die men huldigt of het ideaal, waaraan men zich gebonden heeft. Waar men de waarheid niet toe wil geven en toch gelijktijdig alleen op grond van de werkelijke feiten en verhoudingen kan handelen, wordt men hiervan zelf het slachtoffer en sleept men anderen in zijn ondergang mee. Dit klinkt aanvaardbaarder? Toch denken de mensen ook hierover niet na en is dit in wezen hetzelfde, als ik stelde over de straatreiniging.

Wij moeten de feiten onder ogen zien, zelfs wanneer zij niet aangenaam zijn. Dan kunnen wij tenminste, reëel denkende, onze maatregelen nemen en onze houding bepalen. Psychologisch lijkt het goed de mens alleen maar te vertellen, wat goed klinkt. Maar om hem werkelijk te helpen, werkelijk geestelijk en stoffelijk te doen rijpen, zal men er toch beter aan doen de mens precies te zeggen, waar hij aan toe is. Dit geldt voor de politiek, de religie, de economie, maar zeker ook wat betreft de geestelijke krachten, die op het ogenblik op deze wereld optreden.

Idealisme zal ons ook hier kunnen voeren tot een vervalsing van waarden. Wanneer wij ons aan willen passen aan de geestelijke krachten, die nog komen en voor een zeer groot deel reeds nu werkzaam zijn, zo zullen wij afstand moeten doen van alle idealen daaromtrent en moeten beseffen, dat zij niet alleen maar alles goed maken zonder meer. De feiten zijn deze:

  1. Er zal in de komende tijd voor zeer vele mensen meer dan normaal strijd en teleurstelling optreden. Velen zullen steeds meer verbeten worden, omdat zij bemerken niet tot werkelijkheid te kunnen maken, waarin zij geloven.
  1. De conflicten op aarde zullen onder deze invloed niet afnemen, maar eerder sterker worden. De verhoudingen worden niet stabieler, maar in tegendeel onstabieler. Van een neergang op velerlei terrein zal in de komende jaren niet een, maar zelfs meerdere malen sprake zijn.
  1. Daarom zullen velen ons in de geest – en u in de stof, zover u met ons meewerkt – aanvallen. Zij zullen zeggen dat al wat wij willen volbrengen en doen niet meer menselijk, zedelijk, aanvaardbaar is, maar laag en verwerpelijk. Dit dient men te begrijpen en te aanvaarden, wetende, dat de mensen niet zo snel tot de werkelijkheid, tot de feiten terug zullen willen keren, omdat zij menen zichzelf en de betekenis van hun leven daarmede prijs te geven.

Als positieve waarden staan hier tegenover:

Een ons baseren op de werkelijkheid geeft ons niet alleen inzicht in de te verwachten ontwikkelingen, maar maakt het ons ook mogelijk, reeds te voren de oplossing te vinden voor de problemen, die zullen rijzen.

Wij weten dus, wat wij mogelijk kunnen verliezen, maar wij weten ook, dat deze geestelijke kracht, deze kosmische kracht er is en kunnen leren hieruit te putten, zolang onze wijze van leven en denken maar past bij de kracht van deze tijd.

Wij weten ook, dat dankzij ons harmonisch zijn, de natuur zelf, het leven zelf, ons zullen helpen om onze moeilijkheden te overwinnen en zullen dus niet in paniek geraken. Wij kunnen bereiken, niet zonder moeite, want vaak zullen wij ons afvragen, of wij de kracht wel hebben om voort te gaan. Maar als het er op aan komt, zullen wij die kracht hebben.

Verder zal men zich niet zo gemakkelijk laten misleiden en zo eigen waarden kunnen blijven  hanteren.

Het zal u duidelijk zijn, dat wij dus idealen moeten zien als persoonlijke waarden, die steeds op de werkelijkheid zijn gebaseerd.

Het zoeken naar innerlijke waarden en innerlijk bewustzijn.

Bij het zoeken naar innerlijke waarden en innerlijk bewustzijn, staat de mens steeds weer tegenover de raadselen van zijn eigen wezen. Het is voor hem belangrijk dat hij deze raadselen althans ten dele op weet te lossen. Bij zijn zoeken naar waarheid grijpt hij echter al te vaak voornamelijk uit naar problemen, waarvan de oplossing, ja, de juiste stelling, geheel buiten zijn bereik liggen. De oplossing, die wij voor alle problemen in onszelf kunnen vinden – zelfs voor de materiële – berust op het vermogen tot vereenvoudigen.

De mens zelf leeft namelijk grotendeels op grond van zijn gevoelens. Wij zijn dan ook als mens steeds weer bereid een woord een zekere inhoud toe te kennen, die zuiver taalkundig daar niet in behoort gezien te worden. Begrippen als geloof, hoop of liefde bv. zijn vaak doordesemd met een gevoelswaarde, die de innerlijke betekenis daarvan ver boven de feitelijke woordbetekenis verheft. Wanneer wij zover kunnen komen, dat wij het antwoord op een probleem in onszelf met een enkel woord kunnen geven, zonder daar nog een verdere verklaring of argumentatie aan toe te voegen, is het ogenblik gekomen, dat wij met dit woord een redelijke uitdrukking aan ons gevoelsleven kunnen geven binnen het redelijk denken.

Voor de geest betekent dit, dat zij zich gemakkelijker kan oriënteren op een bepaalde wereld. Voor de mens als geheel zal het betekenen dat zijn wereld zich enigszins anders aan hem voordoet, a.h.w. een andere kleur krijgt. De verandering van eigen instelling brengt met zich, dat de mens feiten, mogelijkheden, gebeurtenissen, tot zich zal trekken, die normaal voor zijn bewustzijn niet aanwezig zijn of worden opgemerkt. Dit houdt in, dat het eigen leven méér waar en harmonischer wordt. Daarom geldt steeds weer, wanneer wij een probleem in onszelf op moeten lossen als eerste regel: vereenvoudig. Vereenvoudig steeds meer, zelfs wanneer het vereenvoudigen op de duur niet geheel logisch schijnt voor de buitenwereld. Ga hiermee voort, zolang het vereenvoudigde begrip voor jou innerlijk nog enige waarde bezit.

Men dient echter te beseffen, dat, al heeft men ook alle problemen tot hun grondwaarde, tot de eenvoudigst mogelijke stelling teruggebracht, zij nog niet minder probleem geworden zijn. Ofschoon de vereenvoudiging een oplossing gemakkelijker mogelijk zal maken, betekent zij nog niet, dat nu het probleem zelf geheel niet meer bestaat, het betekent slechts, dat er een weg werd gevonden, langs welke men verder kan gaan en uiteindelijk kan komen tot een steeds grotere intensifiëring van eigen beleven.

Bij onze pogingen alle problemen op de lossen, zullen wij steeds weer stranden op het onbekende: aan het einde van elke noodlotsketen, aan het begin en einde van elke oorzaak- en gevolgketen staat steeds weer het onbekende. Dit onbekende is voor ons een wetende, denkende en handelende kracht. Wij zullen daarin vaak, aan de hand van vermeende of werkelijke uitingen en eigenschappen, gaarne een verschil maken tussen God en andere krachten. Maar ook hier moet het denken en uitdrukken vereenvoudigd worden.
Wanneer er een scheppend, en denkend, wezen is, waaruit geheel het Al voortkomt, zo moet ook alles daartoe herleidt worden. Elk onderscheid dat wij op grond van hypothesen hierin trachten te maken, is voor ons bewustzijn schadelijk en maakt ons het innerlijk afstemmen op de hoogste kracht onnodig zwaar.

Hebben wij de voor ons nog aanvaardbare vereenvoudiging van denken en leven gevonden, dan blijft voor de mens nog steeds de complexiteit van zijn eigen bestaan. Het is nu eenmaal niet zo eenvoudig in de wereld van de mensen, de eenvoud te vinden, omdat iedereen daar juist zoekt naar de meest uitvoerige verklaring, naar het meest ingewikkelde patroon van leven. De mens doet dit ten dele uit rechtvaardigheidsgevoel: hij wil onderscheid maken. Hij doet het echter eveneens deels uit een behoefte zichzelf te kunnen verrechtvaardigen, of voor zich mogelijkheden open te laten, die hij dan voor anderen meestal niet als juist of mogelijk zal willen erkennen.
Geeft men als mens aan deze zeer menselijke neiging toe, dan zal men niet alleen in zich verwarder en onzekerder worden, maar men zal tevens aan de in de wereld bestaande verwarringen toevoegen. Het is daarom zowel voor de wereld als voor het Ik noodzakelijk, dat men de grootst mogelijke eenvoud in zich weet te vinden. Wij zullen dit slechts kunnen volbrengen, wanneer wij er toe overgaan één enkel maatstaf te aanvaarden, die zowel voor onszelf als voor al het andere onverminderd geldt. Wanneer wij geen ingewikkelde wetten op trachten te stellen, maar eerder trachten een algemene werkregel op te stellen, die wij overal toe kunnen passen, zal genoemde fout echter vermeden kunnen worden, zelfs in de praktijk van het dagelijkse leven.

Hebben wij zo het probleem tijdens het leven in de materie voor onszelf opgelost, zo volgt hieruit een reeks wonderlijke ontdekkingen in eigen geest: Het feit, dat wij niet meer een meervoudige waardering kennen, die ons tegen onszelf verdeelt, maar alleen eenvoudige verschillen als Licht en duister, zwart en wit, maakt het mogelijk feller te reageren en de werkelijke verhoudingen innerlijk zowel als in de wereld juister en zuiverder te zien. Dat er overal tussen zwart en wit vele tussentonen van grijs zijn, weten wij toch wel. Maar een te zeer rekening houden met deze gradaties is, vooral in deze tijd, gevaarlijk. Iets is goed of iets is verkeerd. Het kan niet minder goed of ‘bijna verkeerd’ zijn. Het is goed of niet goed.

Op deze wijze leef je vanuit jezelf naar een absolute overtuiging toe, die in lichaam en geest als een baken een eigen trilling of straling uitzendt, waardoor alle werelden, waarin het Ik maar ooit bestaan heeft, bestaan kan, of bestaan zal, beroerd worden. Door deze trillingen zal men contact verwerven met alle krachten in de kosmos, die voor het Ik harmonisch zijn. Daarin begint dus reeds een inwijding. Wanneer u eenmaal zover bent, dat u, uit de eenvoud van eigen leven en bestaan, een hogere kracht kunt aanvaarden zonder deze eerst geheel te willen kennen, daarbij een antwoord op deze kracht niet in de wereld, maar in eigen reacties daarop zoekende, zal uw wereld u een soort proefterrein worden, waardoor men via experimenten steeds de t.a.v. de kosmische harmonie meest juiste waarden en mogelijkheden vast kan stellen.

U vindt dan wat de mens Vrede, Geluk of God noemt. In wezen zijn deze drie waarden identiek. Men verkrijgt zo dus niet alleen maar een inzicht in zichzelf, maar eveneens in de wereld, maar verkrijgt een binding met de wereld op een wijze, die voor geen enkele mens aan de hand van materieel denken alleen bereikbaar is en zelfs nog zeer moeilijk bereikt zal kunnen worden via een geestelijk zoeken, dat zich van het verdere Zijn voortdurend afzondert.

Het gevoel van verbondenheid, het weten deel uit te maken van een groot geheel, geeft aan mens en geest de zekerheid die noodzakelijk is, indien men onverpoosd met streven en realisatie verder wil gaan.

In het ik ontstaat een nieuwe kracht als gevolg van de band. Stoffelijk zal deze ten dele van vergrote energie, ten dele ook als een verscherping van denkvermogen naar voren komen. Haar waarde komt deels tot uitdrukking in gemoedsberoeringen, in emotionele belevingen, deels ook in de behoefte daden te stellen.

Uit dit complexe geheel ontstaat nu weer de mogelijkheid, nog hogere waarden en krachten binnen het Ik te erkennen. Tevens houdt dit de mogelijkheid in deze waarden en krachten binnen het Ik tot uiting te brengen. Ter verduidelijking: het is dus niet: innerlijk ben ik gestegen tot de zevende sfeer, maar: door mijzelf kan ik een deel van de zevende sfeer beleven en tot uiting brengen. Zo wordt in het eigen Ik het totaal van alle werelden beleefbaar.

De beleefbaarheid van deze werelden betekent niet alleen, dat men eigen Ik en eigen wereld gemakkelijker kan aanpassen bij de waarheden, die men erkent en de behoeften van een meer kosmisch beleven, maar bovendien dat men over de krachten de wijsheid enz. van de werelden, die in het Ik tot uiting worden gebracht, ook feitelijk kan beschikken.

Op deze wijze ontstaat binnen de mens een waar beeld van God. Het is geen beeld, dat ons voor ogen staat als einddoel van onze weg, als iets, dat nog ver weg ligt, maar eerder een beeld van een kracht, die je reeds nu en voortdurend bij je draagt.

Het is dus niet iets, wat eens werkelijk voor ons zal worden, maar de kern, de grote werkelijkheid van dit ogenblik. Deze God, deze vrede, dit geluk, heeft voor u een eigen naam. Een eigen betekenis ook. Zo wordt in het Ik kenbaar, dat de wisselwerking tussen deze God, waarmee eigen wezen vast verbonden is en het Ik, wordt tot een direct uiten van die God, waarbij men deel heeft aan het totale leven, ongeacht eigen beperkte en misschien nog zeer stoffelijke uiting. Er is dan sprake van een samentrekken van alle tijden, alle levens en mogelijkheden binnen het ene ogenblik dat men zichzelf zegt: Ik ben.

U zult begrijpen, dat deze benadering, die zeker de innerlijke weg betekent, maar tevens een omzetten daarvan in de praktijk eist, een zeer grote rol speelt bij al hetgeen onze Meesters en leraren brengen.

Wanneer ik dan ook heden het woord aan een van hen over mag geven, zo zult u zelf erkennen, dat het hier niet alleen maar gaat om een lesje dat wordt gegeven, of een kracht, die op u wordt afgedrukt. Het gaat om een gevoel van eenheid, dat in u moet ontstaan. Alle esoterie in deze tijd is gebaseerd op dit gevoel van één zijn met de schepping. Alle bewustzijn, alle kracht, die daaruit voortvloeien, zijn het resultaat van een eenvoudig erkennen van verbondenheid met al het zijnde. Wanneer men voor zich daarin te grote verschillen maakt, zal dit voor de volbewuste misschien doelmatig kunnen zijn. Voor hen, die het hoogste bewustzijn echter nog niet in zich mochten erkennen, is het verstandig geen oordeel te spreken en geen verschillen te maken.

Ik meen, dat het nu tijd is geworden om plaats te maken voor de volgende spreker. Ik hoop, dat u wilt luisteren naar de eenvoud en niet naar een les alleen. Ik hoop, dat u niet alleen wacht op een persoonlijk wonder, waardoor u zich met een Meester verbonden gevoelt, maar dat u zult trachten om uit hetgeen een Meester u misschien zegt, een verbondenheid met alle werelden en alle Zijn voor uzelf te beseffen.

Ik dank u voor uw aandacht. Het woord is aan de volgende spreker.

Esoterie.

De woorden, die men soms over ons spreekt, leggen ons vaak een zware taak op. Wie kan immers het geweten zijn van een wereld, de kracht van een wereld zijn? Daarom wil ik in het korte ogenblik, dat wij samen kunnen zijn, trachten u iets van ons wezen en denken voor te leggen.

Waar ik in mijzelf een eenheid met de Schepper erken, ben ik niet mijzelf, maar ben ik slechts Zijn kracht. Waar ik tezamen met anderen werk, werk niet ik, maar werken wij gezamenlijk als één wezen en één kracht. Want slechts daar, waar ik verbonden ben met de kracht, die mij voortbrengt en met de wereld, waaruit ik leef, zal ik werkelijk kunnen werken en leven voor allen en Al.

De intense kracht van een goddelijk Licht, dat je ontmoet, is eerst verblindend. Het is, of geheel de wereld sterft en slechts een rumoer van het Al overblijft. Maar wanneer je eenmaal de schok van die eerste ontmoeting in jezelf hebt kunnen verwerken, komt er een nieuw leven en een nieuwe wereld. Je bent weer jezelf, maar toch ben je voor alles een voertuig van een kracht, die je niet eens geheel beseft.

Zo begint het voor ons, die tot deze wereld komen, altijd. Zo zal het zeker ook eens voor u zijn. Wij kunnen niet vrij zijn, wanneer wij gebonden zijn aan onszelf. Toch moeten wij de vrijheid in onszelf vinden om zo nodig alles af te wijzen, alles, zelfs ons Ik terzijde te stellen.

In de eenheid van het leven zullen wij zo leren onze God te kennen. Onze God is een God van liefde. Toch is Hij niet de tedere en zwakke God, die men zich vaak daaronder voorstelt: als een God, die alle schulden steeds weer zonder meer vergeeft en alle kwaad goed maakt. Voor ons is God de Liefde, die ons in stand houdt, het Vuur, dat ons reinigt, de Kracht, die ons beweegt, de werkelijkheid, waaruit wij de schepping beseffen.

Voor u betekent dit, mijne vrienden, dat alles, wat gij zijt en alles, wat gij doet, slechts zin zal krijgen door de wijze, waarop gij dit doet als deel van het geheel. Indien gij liefhebt omwille van uw God, zo zult gij uw God ontmoeten. Waar gij liefhebt om uzelf, ontmoet gij slechts uzelf.

Waar gij uw kracht zoekt in uw God en u niet afvraagt, hoever Hij gaat met de krachten, die Hij u geeft, zijn alle dingen u mogelijk. Maar waar gij de kracht slechts in uzelf of voor uzelf zoekt, zijt gij krachteloos en kunt gij nimmer slagen.

Waar gij uzelf gevangen wilt geven omwille van uw God, zal uw gevangenschap vrijheid zijn. Maar waar gij vrijheid zoekt, om aan uw God en zijn wetten – zoals deze in u leven – te ontsnappen, zo zijt gij geketend, zekerder dan ooit menselijk iemand gevangen en geketend werd.

Gij zijt kinderen van Licht. Uit het Licht is voor u de bewustwording en de beleving geboren, laat dan dit Licht uw leven beheersen.

God is de vreugde van het zijn, niet de somberheid die het heden verwerpt om een mogelijke toekomst te gewinnen. Leeft vandaag. Maar leef dan ook vandaag met erkenning van de God in u. Leeft vandaag mét uw eigen wezen, maar voor de wereld. Vraagt nimmer aan anderen: waarheen gaat uw weg, of, waarheen voert u uw weg. Tenzij gij een doel hebt daarmee.

Erken, dat het alleen goed is, de fouten van anderen te noemen, zo gij hen kent en weet, dat uw oordeel ook voor hen van waarde is. Maar zelfs dan is het beter te zwijgen, wanneer de kracht in u, u niet tot spreken beweegt.

Zoekt in uzelf altijd weer naar de droom, waarin voor u God leeft. Want in u is een beeld, dat weliswaar niet geheel werkelijk is, maar waarin gij de werkelijkheid vaag kunt beseffen. Laat dit beeld deel zijn van uw wezen en leven.

Wees niet geketend aan uw eigen werkelijkheid. Wanneer uw geest uit wil gaan naar andere werelden en sferen, ga uit en beleef met vreugde deze andere wereld, beseffende, dat zij een beeld is van alles, wat harmonisch ook eens op uw eigen wereld tot uiting zal komen, ook al weet gij niet, wanneer of hoe.

Vraag nimmer of gij gelijk hebt, of een ander misschien gelijk heeft, maar handel slechts naar uw beste weten en gevoelen, dit is de enige maatstaf.

Treur niet over gisteren. Gisteren is voor u gestorven. Wat van gisteren nog leeft, is deel van vandaag. Leef vandaag echter zo volledig, zo intens en zo vreugdig als u mogelijk is, om zo op een uw God waardige wijze door het leven te gaan.

Vrees geen dood en geen geboorte. Vrees niets. Hij, die vreest, wordt hierdoor tot slaaf van alles, wat onwetendheid en duisternis is. Wie echter niet bevreesd is, vindt de ware vreugden van het leven, de kracht, die hem tot zijn voleindiging zal voeren, de voleindiging die voor hem bestemd is.

Gij, die op deze wereld leeft, zult in dit leven vele malen de vraag moeten beantwoorden: Wie zijt gij? Indien gij waarlijk leeft, zoals ik u heb gezegd, zó kunt gij altijd antwoorden: “Ik ben deel Gods”. En dit is voldoende.

Wanneer gij, mijn vrienden, zoeken wilt naar waarheid, vraag u dan niet af: Wat is waar volgens mijn wereld en mijn denken? Maar vraag u af: Wat is waar volgens mijn wezen?

Want waar God in u spreekt, wordt de eeuwige waarheid in u geopenbaard. Daar, waar gij zelf denkt, zult gij de grote waarheid echter niet beleven.

Denk niet voor anderen, denk alleen en allereerst voor uzelf. Leef voor de wereld, maar wees u bewust van uzelf en de God, die in u woont.

Dit is de beste wijze om in het leven het ons gestelde doel te vervullen. In deze dagen worden immers de zeven zwaarden van kracht uitgezonden over de wereld. De zeven tekenen worden geschreven aan de hemelen. Want dit is de tijd van de eerste oproep, van de eerste roeping. In deze dagen wordt beslist, wie waardig is het einde van deze ontwikkeling mee te maken en in te treden in een nieuw bestaan.

Want God wil dat alles, wat Hem erkent en liefheeft, steeds intenser deel weet te zijn van Zijn wezen. Wie niet aanvaarden kan, niet antwoorden kan, zal ervaren, dat het Lichtende zwaard voor hem niet is een kracht, die beschermt en verheft, maar een wapen dat dreigt te doden.

In deze dagen, worden de tekenen voorbereid, die u allen zullen tonen, dat onze woorden niet slechts scherts zijn. Wanneer deze tekenen ook u beroeren, wees één met uw God, opdat zij u worden tot een zegel van de werkelijkheid.

Wanneer gij de krachten, die zijn, vreest, zeg tot uzelf: “In mij is de veiligheid gelegen” en keert terug tot uzelf, levende uit de kracht, die gij erkent.

Leef niet buiten uw wereld, naar leef in alle werelden gelijktijdig, zonder ooit in uw bewustzijn een werkelijke scheiding tussen de verschillende werelden te stellen. Leef zo, opdat elk teken voor u zij: een intenser verbond met de krachten van Licht en Waarheid.

Het is onze taak, er zorg voor te dragen, dat de zwaarden van het Licht niemand treffen, die onschuldig is. Daarnaast moeten wij er zorg voor dragen, dat de tekens, die op deze aarde worden gericht, niet worden tot valselijk aanbeden afgodsbeelden, maar erkend worden als de maantekenen van een eeuwige werkelijkheid. Onze taak is reeds begonnen. Volgens uw tijdrekening duurt het slechts enkele manen voor de stoffelijke werkelijkheid van deze tekens volledig wordt uitgedrukt.

Zo gij deze tekens erkent en bevreesd zijt, zeg nimmer: “Meester, red mij”, maar zeg: “God in mij, wees met mij”. Indien gij zoekt naar lering en kracht, roep niet om een meester, maar roep tot de God in u en luister. Hij zal u antwoorden.

Besef de ernst, die in dit alles is gelegen. Want dit is een, tijd, waarin een oordeel begint. Besef de vreugde, die in dit alles is gelegen, want dit is een tijd, die de bevrijding betekent voor een ieder, die de vernieuwing aanvaarden kan. Bereid u voor om de taak, die voor u is bestemd, te vervullen. Meer heb ik u heden niet te zeggen.

image_pdf