uit de cursus ‘Geheimen van de geest’ – (Hoofdstuk 4) januari 1961
Misvattingen.
In het werken met geestelijke krachten en met de eigen krachten van de mens zien wij vele misvattingen ontstaan, vooral door de onjuiste waardering van het geestelijk verschijnsel en door de vertekende registratie van de geestelijke uiting in de stof. Er zijn daardoor vele sprookjes in omloop gekomen en er is ook in vele mensen een verwarring ontstaan. Wij willen trachten deze avond, voor zover het betreft de verdere ontwikkeling van de geest en het gebruik van geestelijke gaven, kort te omschrijven en daarnaast de juiste wijze van handelen en gedragen vast te stellen.
Dan denk ik in de eerste plaats wel aan een van de minst begrepen waarden op deze wereld, nl. het direct mediumschap en wel in de vormen van vol‑trance en half‑trance; daarnaast onder hypnotische invloed de z.g. clairvoyant en wat ermee samenhangt.
Wij moeten allereerst constateren dat in elke trancetoestand het wilsvermogen van het individu terugvalt tot praktisch nul. Slechts daar, waar grondwaarden van het eigen wezen worden aangetast (b.v. stellingen en condities, die van de jeugd af zijn opgelegd), zal het wat moeilijker zijn deze te verdrijven en ontstaat er een zekere weerstand. De wil is nul; het bewustzijn echter blijft in al deze gevallen volledig zichzelf. Ook wanneer er geen sprake is van een bewuste waarneming van wat gezegd, gesproken of gedaan wordt, zal toch het bewustzijn van de persoon, voor zover het in de stof is verankerd, volledig meewerken in elke mediamieke uiting. Het resultaat is dan dat we, zoals u zich zult herinneren, altijd een vertolking krijgen door middel van het bewustzijn van het medium en de daarin bewust, onderbewust of bovenbewust gelegen mogelijkheden.
Nu zal een medium juist in de tijd, dat de ontwikkeling van de gave optreedt, over het algemeen een instabiele figuur zijn. Dit is logisch, want alleen figuren, die zelf niet te sterk en te fel ontwikkeld zijn, zullen ‑ laat ons zeggen ‑ zich laten beïnvloeden door anderen zonder meer. Zelfs wanneer bv. door een vast geestelijk contact, een bepaalde ontwikkeling van eigen wezen in geestelijke zin op de duur een mate van inzicht en beheersing wordt verkregen, blijft toch deze instabiliteit bestaan. Als zodanig is het praktisch onmogelijk alleen aan het gedrag van een medium, een in trance werkende clairvoyant enz., een oordeel te vellen over hetgeen wordt gebracht. Wel geldt over het algemeen: wanneer goed werk wordt gedaan, zal de eigen persoonlijkheid zich langzaam maar zeker veredelen.
Verdere misvattingen op dit terrein vinden wij in de idee, dat men bv. een vol‑trancetoestand onmiddellijk bereikt en dat in deze vol‑trancetoestand onmiddellijk waardevolle boodschappen zullen doorkomen. De ontwikkeling van een mediumschap ‑ ook wanneer dit onder hypnose geschiedt – houdt toch altijd in dat de belangstelling voor eigen lichaam, enigszins behouden wordt. Het gevolg is dat men bij het doorgeven van de boodschappen over het algemeen in zekere zin zelf tegenwoordig is en, vooral in het begin, daarop enige invloed heeft. Dit geeft aanleiding tot veel twijfel. Een mens gaat zich afvragen: Is dit nu wel de geest, die spreekt, of ben ik het zelf? Een dergelijke vraag mag niet worden gesteld tijdens het werken met de geest. Eerst na afloop kan men voor zichzelf nagaan in hoeverre hier bepaalde waarden van het bewustzijn een rol hebben gespeeld. Zelfs dan is het vaak heel moeilijk om een scherpe grens te trekken. Want het kan bv. geschieden dat een medium door een bepaald onderwerp sterk wordt gegrepen; of een bepaald onderwerp kort voor een seance bv. met anderen diepgaand bespreekt. Dan is dit dus in het bewustzijn en onderbewustzijn sterk verankerd. In vele gevallen zal de geest van deze mogelijkheid gebruik maken en dus aanhaken bij hetgeen reeds aanwezig is. Hetzelfde kan geschieden wanneer een van de andere aanwezigen op dezelfde wijze door een onderwerp zeer sterk wordt geboeid, zich daarin zeer heeft ingeleefd en deze gedachtegang dus sterk uitstraalt.
Wij nemen nu een ogenblik aan dat er sprake is van vol‑trance en de geest dus de mogelijkheid heeft tot op zekere hoogte het gedachteleven van de aanwezigen te peilen. In een dergelijk geval maakt de geest dus ook gebruik van de gedachten, die in de mensen leven, als een springplank. Dit is op zichzelf niet kwaad en niet te veroordelen, onthoudt u dat goed. Het is slechts gebruik maken van de weg van de minste weerstand, waardoor over het algemeen een groter resultaat verwacht kan worden, dan zonder dit het geval zou zijn.
Wij zien dan verder bij zeer veel mensen een z.g. contact met de geest optreden, dat zij niet geheel bewust kunnen verwerken. Dit kan zich uiten in lichamelijke of in geestelijke gebeurtenissen, als het horen van dingen enz. en in het optreden van eigenaardige verschijnselen. Het eenvoudigst daarvan is het tikken ‑ de klopgeest; terwijl dat verder kan gaan tot het verplaatsen of teloor gaan van voorwerpen, het plotseling a.h.w. voorzien van condities en al wat erbij hoort. Hier is altijd sprake van een zekere mediamiciteit. Dit dient u goed te onthouden. Deze toestand echter mag niet worden geleid door het eigen bewustzijn van een medium of van één der aanwezigen. Zodra eigen bewustzijn, eigen persoonlijkheid en wil gaan meespreken, ontstaat een scherpe vertekening van de werkelijkheid. In vele gevallen wordt als product van menselijk denken en de poging van de geest om te inspireren, het geheel eerder een warboel of onzin dan een werkelijk belangrijke doorgave van bv. lessen of boodschappen.
Ik vertel u dit alles omdat men vaak aanneemt: óf alles komt uit de geest, óf alles komt uit de mens. De eigenaardige vermenging van invloeden die zo buitengewoon vaak optreedt, wordt over het algemeen verwaarloosd. Dit is niet alleen het geval bij het optreden van een medium of van iemand, die zegt mediamieke kwaliteiten te hebben, maar het geschiedt evenzeer, wanneer men zelf gevoelig is en daardoor ook zelf in zekere mate de invloed van de geest ondergaat.
Men heeft een zekere kennis, een achtergrond. Die achtergrond zal bij de meesten, die deze mediamieke werkingen in zichzelf ondergaan, dus ook kennis van geestelijke waarden en zelfs wetten inhouden. Maar wat geschiedt er nu? Voor elke impuls, die door de geest wordt ontvangen en uit de geest wordt beantwoord, schept men een tiental impulsen, waarbij de geest niet bereikt wordt en dus geen antwoord uit de geest wordt ontvangen. Men suppleert dan het antwoord zelf. Hieruit kunnen gesprekken ontstaan, die zeer leerrijk zijn wat betreft de eigen persoonlijkheid, maar zodra deze worden beschouwd als een onomstotelijke mededeling uit de geest, waardoor een zekere onfeilbaarheid wordt verondersteld, voeren ze tot grove misvattingen en misleidingen.
Dit zijn allemaal punten, die van buitengewoon groot belang zijn.
Toch moet u rekening houden met het volgende (en dat zijn dan de positieve waarden, die wij ‑ zelfs met inbegrip van deze misvattingen ‑ toch altijd kunnen krijgen uit alle vormen van mediumschap): Zodra een medium niet uitgaat van een persoonlijk standpunt, zodra men bij het ontvangen van impulsen leert om eigen persoonlijkheid uit te schakelen en eerst de impuls te constateren, voordat men haar kritiseert of nazoekt, zal blijken dat juist door de uitschakeling van eigen persoonlijkheid een steeds blijvender en sterker contact met geestelijke waarden tot stand kan worden gebracht. Bepaalde entiteiten, die zich daarbij manifesteren ‑ ik denk hierbij aan de geleiders e.d. ‑ zullen niet altijd reële figuren zijn. Ik weet wel dat er mensen zijn, die een werkelijke geestelijke geleider hebben. En ik weet dat er mensen zijn, die werkelijk helderziende zijn en al wat erbij hoort. Maar deze echte verschijnselen zijn verre in de minderheid. Eenieder heeft inderdaad wel een geestelijke geleider.
Deze geestelijke geleider kan, wanneer er voldoende gevoeligheid bestaat, leiding gevend en helpend in het menselijk leven ingrijpen. Hij kan zelfs zorgen voor een juist gebruik van het mediumschap; zorgen dat iemand, die zich geeft voor het mediumschap, wordt afgesloten en beschermd tegen al te nadelige gevolgen. Maar de persoonlijkheid, die men daaraan verbindt, kan heel vaak mee worden geproduceerd door eigen verlangen en eigen wensleven.
In andere gevallen krijgen wij te maken met entiteiten, die bv. uit vroegere incarnaties bij u behoren en dus door deze band voor u belangrijk zijn.
Zij werken inderdaad met u mee. Maar op het ogenblik dat u gaat zeggen: “Het is die en die” en daaraan een vaste vorm en gestalte gaat verbinden, gaat u iets interpreteren volgens uw eigen gedachtegang. U gaat zelf omschrijven. Het is a.h.w. of u een stem hoort door de telefoon en alleen op de intonatie van de stem, tracht het bijbehorend portret te tekenen.
Dat zal, zoals u zult begrijpen, niet altijd juist zijn; en wij zullen dus klaarblijkelijk voorzichtig moeten zijn met het maken van vaste voorstellingen en beelden van onze geleiders.
Feitelijk moesten wij altijd trachten passief te zijn. Hoe passiever de mens is, wanneer hij in contact komt met de geest, hoe juister en gemakkelijker de impulsen uit de geest worden ontvangen. Die impulsen behoeven op zichzelf niet juist te zijn, maar het is zeer belangrijk, dat zij zuiver en juist doorkomen.
Daarom geldt te allen tijde: Wij kunnen uit mediumschap en alle bijkomende verschijnselen het grootst mogelijke nut trekken, wanneer wij op het ogenblik van ontvangst niet kritisch zijn maar onze kritiek pas gebruiken, wanneer ons contact met de geest is verbroken.
Het vastleggen van hetgeen door een medium wordt gezegd – of het via kruis-en-bord wordt meegedeeld, dan wel inspiratief opkomt of onder inspiratie wordt ingegeven – is dan ook in vele gevallen van groot belang. Immers, indien wij een juiste weergave hebben van hetgeen werd gezegd, zullen wij dit met redelijk inzicht kunnen beoordelen. Zodra er sprake is van aanhoren, blijkt dat eenieder zijn eigen interpretatie heeft. Het medium zelf weet er weinig van en zal veelal in de enkele flarden, die zijn blijven hangen, de bevestiging van eigen mening willen zoeken. De misvatting is hier dus voortdurend: De geest is onfeilbaar.
Wat uit de geest komt, is juist en van de geest afkomstig. De goede kant hiervan is echter: Wij kunnen contact krijgen met de geest; de geest kan contact krijgen met u, de geest is in staat u te helpen, mits u zelf beschikt over redelijke controlemiddelen, voor zover dit voor u stoffelijk noodzakelijk is.
Onder hypnose nu treedt ook vaak nog een ander verschijnsel op. U zult begrijpen dat alle mediamiciteit een zekere mate van suggestie inhoudt. Men is dus vatbaar voor suggestie. Onder hypnose wordt deze vatbaarheid opgevoerd tot haar hoogste vermogen, terwijl gelijktijdig de wilsweerstand weer praktisch tot nihil wordt teruggebracht. Met het voorbehoud dat ik zo-even reeds heb gemaakt, geldt: wanneer ik iemand in hypnotische trance heb gebracht, zal klaarblijkelijk elk woord, elk geluid suggestief werken. Hoe actiever wij de persoon in trance maken en hoe gedetailleerder de opdracht is die de hypnotiseur geeft, hoe groter de mogelijkheid zal zijn, dat niet werkelijke omstandigheden maar de gedachten en gedachtewerkingen van de hypnotiseur op de voorgrond komen. Daarom geldt voor alle mededelingen uit de geest dat een trancetoestand, die onder hypnose ontstond, zeer afkeurenswaardig mag heten. Ik wil nu niet ingaan op de verdere bezwaren, die hypnose heeft, maar hieruit blijkt dus wel dat de suggestibiliteit te groot is, terwijl de binding van de persoon in de stof aan de hypnotiseur blijft bestaan. Daar, waar in de plaats van hypnose door anderen een autosuggestie, autohypnose bij het medium optreedt, is deze binding al veel minder, omdat het immers een binding met het eigen ‘ik’ is.
Laten wij dus verder altijd voor ogen houden: Alle helderziende waarnemingen in tijd en ruimte, alle beschrijvingen van personen en al wat erbij hoort, die in hypnotische trance tot stand kwamen, zullen door het wens- en gevoelsleven van de hypnotiseur zo sterk worden beïnvloed, dat hun betrouwbaarheid gering is.
Een andere misvatting vinden wij, wanneer wij bijkomende verschijnselen bezien, welke wij ook al eens hebben besproken, nl. de helderziendheid en de helderhorendheid en wat daarmee samenhangt. Dit is een vorm van mediamiciteit. Maar gezien de wijze, waarop uiting wordt gegeven aan de helderziende waarnemingen en al wat erbij hoort, kunnen wij wel zeker zijn dat hier andere factoren een rol spelen dan bij de directe beïnvloeding via de hersenen.
Feitelijk is elke waarneming (helderziend of auditief) altijd een hallucinatie; m.a.w. het waarnemen van iets, dat feitelijk niet bestaat. (Verwijzende naar vorige lessen en andere verhandelingen herinner ik u eraan dat dit geschiedt door het wekken van prikkels o.a. in de geheugencentra waardoor bv. dubbele beelden in het oog kunnen ontstaan. Dit kan thans langs operatieve weg worden veroorzaakt.)
Bij elke helderziende waarneming zullen wij ons dus moeten afvragen: In hoeverre zijn gedachten (telepathische invloeden) mee van invloed geweest? Maar ook mag gelden dat geen enkele levende verschijning met levende ogen (een belangrijk punt; daar moet u dus op letten, wanneer u ooit helderziend waarneemt!) geschapen zal worden krachtens een beïnvloeding door iemand, die niet identiek is met de persoon, die zich manifesteert. Al het andere (gebaren, kleding e.d.) kunnen wij herleiden tot hetzij uitgezonden herinnerings-beelden van de geest, hetzij voorstellingen, die in de stof daaromtrent bestaan. Maar de ogen zijn daarvan, eigenaardig genoeg, zeer vaak uitgesloten. De ogen worden ook zelden bewust scherp waargenomen. Als er sprake is van een levend oog, dan wordt het belangrijkste van de persoonlijkheid, van de geest weergegeven, want deze wil zich visueel manifesteren en zal daardoor het begrip visie (oog) het sterkst en het meest juist uitdrukken.
De juistheid van beelden kan dus niet worden geconstateerd, zoals men vaak aanneemt, aan bepaalde kentekenen in woorden of bekende gebaren. Er kan immers iemand aanwezig zijn, die deze gebaren of kenwoorden reeds in zich draagt. Telepathische beïnvloeding is hier niet uitgesloten. Een juiste beschrijving van het oog (de blik) echter zal te allen tijde kunnen worden beschouwd als iets, wat niet bewust beleefd kan worden in éen van de aanwezigen, en met die intensiteit en levendigheid, die de geest erin kan leggen, zeker niet uit anderen dan de vroegere eigenaar van deze ogen zal voortkomen.
Ik hoop dat ik hiermee ook weer een misvatting heb weggenomen, nl. dat het bij helderziende waarnemingen belangrijk is wat u precies beschrijft. Die beschrijving is alleen bedoeld als mogelijkheid tot herkenning. Gebaren zijn over het algemeen slechts een poging om iets te kennen te geven. Dit alles kan half juist of zelfs onjuist zijn. Zolang er echter in het beeld levende ogen zijn, zal de helderziende waarneming berusten op een direct contact met de betrokken geest. Zien wij de z.g. dode ogen (ik zou haast willen zeggen vissenogen), dan kunnen wij aannemen dat wij te maken hebben met een stoffelijk telepathisch beeld. Blijken de ogen eerder donkere holten te zijn, zijn ze absoluut niet zichtbaar, dan kunnen wij aannemen dat beïnvloeding door een geest is opgetreden, maar niet door de geest, die zegt zich te manifesteren.
Het is interessant dat u dit ook even nagaat. Want al zult u misschien zelf niet al te veel helderziend waarnemen, u zult toch vaak in contact komen met mensen, die dit wel doen. Houdt u zich aan dit ene punt. Wanneer zij iets beschrijven, probeer hen zover te krijgen dat ze iets zeggen over de ogen. Zeggen zij: “Wij kunnen de ogen niet zien”, verwerp dan de mededeling. indien ze toch juist is geweest, zal ze u later weer worden gegeven. Wordt er over ogen gesproken als: “Nu ja, het zijn wel ogen, ik zie ze wel, ik zie het wit en zo”, wees dan voorzichtig. Hier kan sprake zijn van een telepathische projectie. Maar spreekt men over een fonkelende blik, of ogen die lichten of glanzen, dan hebt u alle reden om aan te nemen dat zich hier inderdaad een geestelijke entiteit uit, die zijn ware persoonlijkheid weergeeft.
Helderhorendheid maakt het voor ons natuurlijk iets moeilijker. Wij hebben hier nl. niet de mogelijkheid tot zichtbare controle. Men neemt heel vaak aan dat alles, wat helderhorend wordt opgenomen, inderdaad als een soort klokkenstem in jezelf moet klinken. Men spreekt wel eens van een stem, die spreekt onder de koepel van de schedel. Dit komt inderdaad vaak voor. Maar er kunnen zich ook illusies voordoen, waarbij het lijkt alsof iemand achter of naast u spreekt. Het kan zelfs voorkomen dat er een soort fluistering is, die zich uit een geruis tot langzame woorden ontwikkelt. In al deze gevallen is het mogelijk dat de geest erbij betrokken wordt, maar bestaat echter ook weer de mogelijkheid, dat telepathische contacten of een directe uitdrukking van het onderbewustzijn de oorzaak zijn van de waarneming.
Wat kunnen wij dan doen om een helderhorende waarneming te testen? In de eerste plaats: Elke stem, die uit de geest komt, is op zichzelf vrij van bijgeluiden. Zij heeft meestal een ietwat galmend geluid, alsof er gesproken wordt in een holle ruimte. Dit geldt ook voor een zachte stem die naast u spreekt. Ook deze heeft dat eigenaardige ruimtelijke effect. Is dit aanwezig, dan nemen wij aan: hier zal zich een entiteit openbaren.
Wanneer wij verdergaan, zeggen wij: “Er komt een bepaalde les of een bepaalde boodschap door. Het is niet mogelijk geheel na te gaan in hoeverre hierbij de geest is betrokken. Wij kunnen echter wel, nadat de boodschap is ontvangen (een belangrijk punt!), ons gaan instellen op degene, die de boodschap bracht. En dat behoeft niet alleen hij te doen, die de boodschap ontving, maar dat kunnen ook de anderen doen, aan wie die boodschap werd doorgegeven. Er ontstaat nu, eigenaardig genoeg, door het overdenken van de boodschap en het je instellen op de geest, het gevoel van een aanwezigheid; het gevoel, dat er iemand bij je is. Wanneer deze aanwezigheid zich openbaart als een aanraking of zo, zult u aannemen dat dit niet de persoon zelf is. Aanrakingen hebben geen bewijskracht, zeker niet voor de bron.
Wèl echter, als u plotseling een gevoel krijgt dat ik het best als een blos of een warmte kan omschrijven, een soort tintelen, een ogenblik van vliedend contact. Is dit gevoel warm en tintelend, dan nemen wij aan dat de persoon, die zegt te spreken, inderdaad heeft gesproken. De juiste weergave van de woorden is daarmee nog niet bevestigd, maar in ieder geval wel de juiste bron.
Op deze manier kun je werkelijk komen tot een redelijke waardering van een paranormaal verschijnsel. Het aantal misvattingen op dit terrein is zo groot, dat men ze haast niet alle kan beschrijven, maar ik wil nog wel even doorgaan om u dus een inzicht te geven in wat er al zo mogelijk is.
Een blijvende inbeslagname door de geest en vooral door een kwaadwillende geest is niet mogelijk. De z.g. bezetenheid bestaat niet uit het blijvend onder de invloed van een geest zijn, maar het bij herhaling onder de invloed van een geest zijn. De perioden, die daartussen liggen, kunnen een terugkeer naar het normale tonen, maar zullen in andere gevallen (bv. door uitputting van het zenuwstelsel) eerder de gedachte wekken van een grote uitputting, een grote neerslachtigheid. Wanneer dit zich voordoet, moeten wij voorzichtig zijn. Alles wat op bezetenheid duidt, mag worden beschouwd als iets, waarop wij onze geestelijke pijlen kunnen richten. Dit kunnen wij zeer sterk doen door ons de werkelijke persoonlijkheid voor ogen te stellen en intens aan haar te denken gedurende de tijd, dat wij in de nabijheid van de bezetene zijn. Het gevolg is dat wij, al is het maar een glimp ervan, de ware persoonlijkheid te zien krijgen. Uit de glimp, die op deze wijze terugkeert, kunnen wij constateren: hier is inderdaad sprake van een geestelijke beïnvloeding en dus niet uitdrukkelijk niet! van een krankzinnigheid door stoffelijke oorzaken.
U zult zeggen: Hoe kunnen wij een dergelijke geest verdrijven?
Nu weet ik dat men daar heel veel meningen over heeft. In de kerk doet men dit met zout en kruis, bepaalde incantaties en eventueel zelfs met de gewijde hostie. Dit zijn suggestieve middelen, onthoudt u dat wel. Op zichzelf zijn ze waardeloos. Slechts de invloed, die zij uitoefenen op de mens, op zijn omgeving en daardoor ook op de aanwezige en bezitnemende geest, is beslissend.
Er bestaat geen enkele vaste procedure, waardoor een in bezitnemende geest te allen tijde kan worden uitgedreven. Geesten, die iemand in beslag hebben genomen en – hetzij uit domheid, dan wel uit kwaadwilligheid – die persoon niet willen verlaten, vallen in twee groepen uiteen: degenen, die bewust trachten de mens te schaden en dus met hun instrument bewust trachten voor de mensheid nadeel te doen ontstaan; en anderen, die ten hoogste streven hun eigen stoffelijk bestaan te hernemen of – onbewust zijnde in de geest – zich in verwarring daaraan blijven vastklampen. De laatste groep kan over het algemeen ook door overreding worden overtuigd.
Wij krijgen dan zo iets als de Wickland‑séances, waarbij het dus mogelijk is bv. door een medium of zelfs door een goed helderziende of helderhorende op een ander niveau een contact met die geest te doen ontstaan, waardoor deze het slachtoffer wil prijsgeven.
In het eerste geval echter is het noodzakelijk dat wij een zo sterk en zo groot mogelijk gevoel van licht en heiligheid rond ons doen ontstaan. Ongeacht de middelen, die wij daartoe gebruiken, zal het gevoel van gelouterd zijn, van aanrukkende grootste en heiligste krachten voor de kwade geest overeenkomen met een steeds sterker wordend licht, dat voor hem zo kwellend is, dat hij zijn prooi zal loslaten.
Er zijn natuurlijk ook veel mensen, die niet bezeten zijn, maar die voor ons bezeten lijken. En de misvatting dat elke krankzinnige, die een tweede persoonlijkheid vertoont, dus bezeten is, heeft vooral onder de spiritisten en spiritualisten veld gewonnen.
Ik wil hier uitdrukkelijk constateren dat elke mens verscheidene persoonlijkheden in zich draagt. Hij keert slechts een deel van zijn wezen naar buiten toe. De andere delen, in hem besloten, kunnen onder omstandigheden de heerschappij over het lichaam overnemen. U ziet dan een totaal ander karakter en een totaal ander gedrag, ja, zelfs soms lichaamshouding; u ziet allerhande dingen, die schijnbaar op bezetenheid wijzen; maar wanneer u zich concentreert op het werkelijke wezen van die mens, blijken deze glimpen niet te komen. Wel wordt er dan vaak spottend op uw inspanning gereageerd. Dit is dan de aanwijzing, niet van een sterke in beslag nemende geest, maar van een persoonlijkheidssplitsing, die door eigen zielekwalen of stoffelijke kwalen is ontstaan. Het is belangrijk ook hiervan nota te nemen, opdat u, wanneer u ooit met dergelijke gevallen in aanraking komt, althans een toetssteen hebt, waardoor u voor uzelf kunt nagaan in hoeverre u kunt helpen.
Een volgende misvatting is dat de geest voortdurend met de wereld bezig is. De geest is niet voortdurend met de wereld bezig. U zult het werk van de geest, die zich met de wereld bezighoudt, het best kunnen vergelijken met de werkwijze van een continubedrijf. Er is voortdurend aflossing. Elke geest, die zich met de mensheid bezighoudt, doet dit gedurende een bepaalde periode en over het algemeen is deze periode betrekkelijk kort. Voor ons bv. (en nu spreek ik uit het standpunt van de sprekers van de O.D.V.) is het gemiddeld contact met de aarde niet langer dan een maand in uw mensentijd. Daarna trekken wij ons terug. En eerst wanneer wij geestelijk hebben bijgeleerd en wat wij op aarde hebben ervaren, geestelijk hebben verwerkt en daardoor nieuwe inzichten hebben opgedaan, keren wij terug.
In de tweede plaats: Alle kennis, die door de geest op aarde wordt verzameld ‑ ongeacht het feit of hij al dan niet behoort tot een zekere groep ‑ zal in de sfeer, waarin die geest vertoeft, voor alle geesten te allen tijde toegankelijk zijn. Degenen, die daarvoor interesse hebben, kunnen dus ook zonder dat zij zich naar de aarde begeven om de mens in het bijzonder gade te slaan, vaak vele gegevens omtrent het leven van de mensen en de gebeurtenissen op aarde daaruit aflezen. Kennis van deze feiten kan niet worden gezien als een buitengewone prestatie. Zij is het normale resultaat van het werk in de stof, waarbij men zich baseert op de menselijke psyche.
De geest, die dit niet doet, zal over het algemeen een zekere onkunde voorwenden; maar hij kan er toch niet aan ontkomen bepaalde brokstukken van het aards gebeuren óp te vangen, hetzij als gedachteflarden tijdens zijn werken op aarde, hetzij door zijn concentratie in zijn eigen sfeer om op aarde neer te dalen. Zo ontstaat de schijnbare tegenstrijdigheid van een geest, die zegt over aardse gebeurtenissen niets te weten en daarop toch even later zinspelingen maakt.
Ook meent men vaak dat elke geest, die zich op aarde manifesteert, even bewust is. Dit is zeker niet waar. De geest, die zich op aarde manifesteert, kan gaan van de geest, die in het duister leeft en als enig doel heeft de mens a.h.w. tot krachtbron te maken en te exploiteren, meestal bij seances van kleinere, zeer besloten groepen met zeer eigenaardige stellingen. Wij kennen ook de geest, die vanuit zijn eigen geestelijk wereldje spreekt, bv. de geest van een dominee, een pastoor, een vrijdenker, een Boeddhist, die nog niet is uitgegroeid boven zijn eigen voorstelling van het hiernamaals. Deze zal zijn eigen religieuze, godsdienstige en sociale stellingen op aarde met hardnekkigheid verdedigen en zich daarbij steeds baseren op één bepaalde reeks manifestaties of gegevens op aarde. In vele gevallen vinden wij bij deze geesten een goed begrip van retoriek, daar velen van hen ook als sprekers reeds op aarde werkzaam waren.
Niet elke geest die goed spreekt, is een hoge geest. Ook dit moet u wel onthouden. Het spreken in de stof, is een kwestie van training, van beheersing van het instrument. Het kan heel goed voorkomen dat een hoge geest minder beheersing toont, minder fraaie zinnen vormt en minder mooie taal spreekt dan een lagere geest, die voortdurend contact heeft met de stof of eerst kortgeleden de stof heeft verlaten. Het spreken geeft dus geen enkele maatstaf, welke het ons mogelijk kan maken de belangrijkheid en de waarheid van de gegevens vast te stellen. Dit is natuurlijk wel pijnlijk voor velen, die zo graag de openbaringen uit de geest als het enig ware zouden willen beschouwen. Toch is het goed, dat deze dingen worden gezegd.
Ook hier echter zijn bepaalde aanwijzingen te geven. Alles, wat voor u werkelijk belangrijk is, wat voor u werkelijk inhoud heeft, zal niet alleen interesse bij u wakker roepen, maar het wordt ook beleefd. U gaat er intens in op. In dit intens erin opgaan, zult u niet vermoeid raken. Alles wat u vermoeit, ligt ofwel boven uw niveau en is dus minder belangrijk voor u, dan wel het behoort tot iets, wat niet voor u en uw eigen westelijke weg past. Het kenteken van het optreden van de geest is niet de wijze, waarop het medium in trance gaat, niet de wijze waarop de geest bezit neemt, of een instrument als bv. een ouijabord of een planchette hanteert. Het is gelegen in, ten eerste, een gevoel van vrede en een gevoel dat men van persoon tot persoon contact heeft en spreekt; ten tweede, dat men altijd een soort contact terugbrengt, als men zich op dergelijke geesten concentreert. Dit kan dus tot dagen na een bepaalde seance het geval zijn en u zult in die dagen inderdaad het gevoel hebben, dat die geesten bij u zijn, u helpen of u zelfs inspireren. Sluit hierbij zelfsuggestie zoveel mogelijk uit door geen condities te stellen. Het gevoel van aanwezigheid is echter noodzakelijk. Is dit er niet, dan zou zelfsuggestie kunnen optreden.
Nuchterheid is boven alles noodzakelijk, wanneer wij ons willen ontwikkelen op het geestelijk pad. Hoe meer wij doen, hoe meer wij de gevoeligheid van onze geestelijke voertuigen opvoeren, hoe meer wij als mens ook leren om geestelijke impulsen stoffelijk weer te geven, hoe belangrijker het is dat wij nuchter en redelijk blijven. Want de mens, niet in staat zijnde de juiste verhoudingen van een geestelijke wereld geheel te kennen of in te zien en die althans stoffelijk niet altijd controle vermag uit te oefenen en verlangt naar de openbaring die hem of haar boven de gewone mensheid verheft, zal in vele gevallen zelf krachten enz. opwekken, die niets met de geest te maken hebben.
Er zijn natuurlijk nog veel meer misvattingen. Een daarvan, die wel zeer sterk op de voorgrond komt, is de gedachte dat er slechts één waarheid is. En dat die ene waarheid door een mens, een groep mensen of een voor mensen bevattelijke openbaring op aarde kan worden weergegeven. Ongetwijfeld is er éen kosmische waarheid; maar deze waarheid toont vele facetten, die elk door de mens en de geest geheel begrepen kunnen worden. Zij kan echter niet in haar geheel worden overzien. Het is dus onmogelijk een volledige waarheid te kennen. Hieruit volgt dat wij nooit in staat zullen zijn alle problemen voor een ander op te lossen op een voor die andere mens aanvaardbare wijze. Wij kunnen evenmin een ander alle krachten geven op een voor hem of haar aanvaardbare wijze. Nimmer zullen wij gebruik kunnen maken van de in ons bestaande gaven en mogelijkheden om elke mens op de juiste wijze gelukkig te maken of op de juiste wijze tot geestelijke bewustwording te brengen.
De misvatting dat een mens de enig zaligmakende wereld kan bezitten, is helaas niet beperkt tot dogmatische kerken. Wij vinden haar heel vaak terug bij mensen, die aan geestelijk werk doen of zich bezighouden met geestelijke en esoterische scholing. Geloof mij, de gedachte alleen dat er geen twee schijnbaar verschillende richtingen kunnen bestaan, die toch waar zijn, is even dwaas als aan te nemen dat er maar één weg in een bepaalde richting kan lopen of tot een bepaald doel kan voeren.
Dit houdt weer in, vrienden, dat er dus vele geestelijke scholen kunnen zijn, die elk hun eigen methode van werken hebben, hun eigen wijze van zich openbaren en hun eigen procedure voor verdere bewustwording. Het is niet de vraag, of deze dingen nu waar of niet waar zijn.
Ten slotte kunnen alle dingen een relatie hebben met de waarheid. Het is belangrijk dat wij persoonlijk en alleen voor onszelf (uitdrukkelijk alleen voor onszelf!) deze weg kunnen aanvaarden en daardoor praktische resultaten kunnen verkrijgen. Zodra er problemen rijzen t.a.v. opvoeding, huwelijk, dood, is dit zeer belangrijk. Want menigeen is geneigd juist degenen, die hem na staan, in zijn eigen denkwijze mee te sleuren, te dwingen in een bepaalde geloofs- en denkvorm. Onthoud: dit is een misvatting. U zult daarmee voor degenen, die u liefhebt, eerder kwaad dan goed doen. U mag er hun kennis van geven, maar zelfs dat alleen binnen zekere grenzen. Binnen de grenzen van het voor die ander aanvaardbare. U mag nooit van hen verwachten dat zij u op uw eigen pad zullen volgen. Ditzelfde geldt voor ons in de geest overigens ook.
Dan komen wij nu tot de kwestie van inwijding. Ook over inwijding bestaat een reeks van misvattingen Een van de eerste is wel, dat elke mens, die een inwijding ondergaat, daarvan van het begin af aan weet zal hebben.
In de praktijk blijkt dat de eerste drie trappen van een inwijding eerder onbewust dan bewust worden doorgemaakt en dat men over het algemeen niet in staat is deze juist te omschrijven. Men meent dat elke inwijding, door het optreden van een stoffelijke of geestelijk kenbare inwijder zal geschieden. Ook dit is niet altijd waar, uitgezonderd voor enkele der hoogste graden van inwijding. Het is niet noodzakelijk dat die inwijding gebeurt langs een voor u stoffelijk kenbare weg. Het is alleen belangrijk dat u daardoor in uzelf de geheimen ontdekt, die noodzakelijk zijn om geestelijk ruimer, beter en rijper te leven. Dat u a.h.w. voor uzelf (uw bewustzijn) de kennis van uw persoonlijkheid ontplooit en daarnaast leert de krachten en het bewustzijn, dat u in u draagt, op aarde ten bate van de mensheid ‑ en bovendien zo nodig ook ten bate van de geest, die nog niet het volle licht heeft gevonden ‑ te uiten.
De mening bv. “ik ben klaar voor een inwijding, nu zal ik dus op een gegeven ogenblik iemand ontmoeten, die mij alles vertelt”, is fout. De zaak ligt zo (dit is dus de ware geschiedenis van een inwijding): U leeft. U hebt een bepaalde gedachtegang. Dan krijgt u een schok, een tegenvaller. Daardoor gaat u anders denken. U overwint de tegenslag en u gaat verder, maar u bent rijper. Er komt een periode van verveling, van saaiheid en droogte. U zou in deze tijd dus het geestelijke werk of het andere werk dat u verveelt, terzijde kunnen leggen en de persoonlijke relaties die u vervelen, kunnen verbreken. Doet u dit, dan is het voor u afgelopen; dan gaat u niet verder. Maar als u die periode van traagheid, van verlatenheid, zou ik haast zeggen, van suffe en droge verveling, kunt overwinnen, als u daarin toch weer nieuw licht vindt, al is het nog zo’n klein puntje, en dit voor uzelf tot centrum maakt van uw werken en streven, dan zult u ook die tweede fase hebben overwonnen. U zult dan uit die verveling een juistere waardering hebben overgehouden voor al, wat er gebeurt. U zult voor uzelf een beter inzicht hebben gekregen van wat voor u noodzakelijk is. Maakt u dit nu tot maatstaf voor elk gebeuren op de wereld, dan mislukt u. Als u begrijpt dat deze maatstaf voor uzelf geldt, een soort sleutel is tot verdere bewustwording, dan gradueert u.
Daarbij hoeft niemand te pas te komen, zelfs niet een geest, die zich aan u openbaart. Dat kan gebeuren door een boek of een paar woorden van een radiospreker of een grap die je in de tram hoort, een filosofische beschouwing van een taxichauffeur. Al deze dingen kunnen inwijdingswaarden zijn. In alle gevallen is er sprake van een inwijder. Deze manifesteert zich echter niet zoals u het verlangt, maar slechts zoals het voor het volbrengen van zijn taak noodzakelijk is. Dit geldt zowel voor de stoffelijke als voor de geestelijke inwijder.
Men meent ook – en dat is ook een misvatting – dat elke ingewijde als zodanig kan worden gekend. Wij hebben daarover reeds meer gesproken. Een werkelijke ingewijde zal nooit verklaren, dat hij of zij dit is. Dat is in volkomen tegenspraak met de inwijding, die hij heeft ondergaan. Zo iemand zal nooit als uw meerdere of leermeester optreden; wel als iemand, die u helpt of steunt. U zult nooit door uiterlijke omstandigheden kunnen constateren: deze mens is wel ingewijd en die niet. Slechts zij, die zelf een bepaald geestelijk bewustzijn hebben bereikt, zullen in de aura van de ingewijde bepaalde kentekenen kunnen waarnemen. Het is voor ons ook niet belangrijk wie wel of wie niet is ingewijd. Belangrijk is dat wij persoonlijk naar een inwijding en een bewustwording streven. Doen wij dit, dan zal te zijner tijd door beproevingen in het leven, door beproevingen in de geest, ons wezen rijp en gevoelig gemaakt worden, zodat wij bewust contact zullen kunnen opnemen, als dit noodzakelijk is, met ingewijden in de stof of in de geest en die sleutels mogen verwerven, die ons niet op een andere wijze zouden kunnen worden gegeven.
Men meent ook dat sleutels in de inwijding altijd iets bijzonders zijn; dat ze bestaan uit raadselachtige spreuken of uit geheimzinnige boekwerken, of zelfs misschien uit dingen, die je alleen maar heel voorzichtig worden ingefluisterd. Ook dit is niet waar. De z.g. sleutels tot de poorten der inwijding liggen voor iedere mens gereed. Zij behoren niet tot het verborgen pad; zij zijn voor eenieder zichtbaar. Het is dan ook niet de kunst om een sleutel te vinden, het is de kunst een sleutel te vinden, die je kunt gebruiken. Het kennen van een dergelijke sleutel (of beter het erkennen) gebeurt meestal als volgt:
Door een enkel woord, een enkele uitdrukking, een raadselachtig gezegde kan opeens voor u heel veel, waar u tot nu toe geen mening over had, samenvallen alsof het de stukjes van een legkaart zijn, dat nu past. Een deel van de puzzel krijgt plotseling lijn en tekening. Denk echter nooit dat een sleutel voldoende is om alle raadsels en vragen op te lossen, die voor een mens bestaan.
Een andere misvatting, die wij ook in het geestelijk werk nog wel eens tegenkomen, is de idee dat de mens zich vooral met het ‘hogere’ moet bezighouden. En nu bedoel ik niet met de hogere waarden van leven en streven, maar vooral met de hogere geheimen. Mensen, die voortdurend filosoferen over de vraag of God nu wel of niet bestaat en hoe en waar Hij bestaat, zullen nooit tot een werkelijke inwijding komen. Deze dingen liggen buiten uw bereik. Het geheim van elke inwijding is niet het overdenken van grote mystieke en mysterieuze vragen of misschien het filosoferen over mogelijke samenhangen, maar het in overeenstemming met eigen leven en beleven erkennen van voor u waardevolle samenhangen in het eigen bestaan. Eerst wanneer u die geheel hebt verworven, zult u verder kunnen gaan.
Een andere typische misvatting, die wij bij sommige groepen wel heel sterk vinden, is dat de mens door de geest kan worden ontheven van zijn stoffelijke verplichtingen. Mag ik uitdrukkelijk constateren dat dit nimmer het geval is! Alleen de mens, die bewust is geworden van het feit, dat z.g. stoffelijke verplichtingen geen werkelijke betekenis hebben, kan deze verwaarlozen en dan nog alleen, indien deze verwaarlozing voor hem of haar werkelijk zin heeft, werkelijk voor hem of haar een innerlijke of stoffelijke verbetering brengt, die zonder dit niet te bereiken zou zijn. De geest heeft andere gezichtspunten dan de mens, dit is waar. De geest zal de mens zijn eigen gezichtspunt voorleggen, ook dit is waar. De mens hoeft echter dit gezichtspunt niet over te nemen omdat hij in een andere wereld leeft en dus een totaal andere instelling en ervaringen zal hebben dan voor de geest zelfs voorstelbaar zijn, tenzij die geest pas is overgegaan. Zelfs dan kunnen diens raadgevingen over het algemeen niet al te veel betekenen. Te veel de nadruk te leggen op een vergeestelijkt leven is even schadelijk als een te groot materialisme.
Een grote misvatting, die wij altijd weer ontmoeten, is de gedachte dat goed en kwaad kunnen worden gehanteerd als maatstaven in het leven. Goed en kwaad zijn geen feitelijke maatstaven voor geestelijk of stoffelijk bestaan. Zij zijn maatstaven, die in ons aanwezig zijn. Naarmate ons eigen wezen zich ontwikkelt, zullen de normen van goed en kwaad zich eveneens ontwikkelen. Zo zullen wij dus onze houding tegenover de wereld voortdurend moeten herzien. Het is niet mogelijk te zeggen: Dit is voor mij goed, dit is voor een ander kwaad, of omgekeerd. Men kan slechts voor zichzelf bepalen: volgens mijn pad en mijn weg is dit op dit moment aanvaardbaar en dat niet.
Het heeft dus ook geen zin om, aan de hand van geestelijke lezingen, ontvangen inspiraties, waarnemingen uit de geest e.d. een oordeel over andere mensen te vellen. Wij kunnen ter zake slechts ons eigen standpunt bepalen; en wij kunnen zeker – want dat hoort er tevens bij – op grond daarvan onze houding bepalen tegenover die mensen, die handelen in strijd met wat voor ons goed is. Want zij zouden daardoor onze gemoedsrust in gevaar kunnen brengen, ofwel – wat misschien nog gevaarlijker is – ons kunnen verleiden onze innerlijke maatstaf, al is het maar tijdelijk, te verloochenen.
U ziet, er zijn aan deze kwestie van geest en stof, van ontwikkeling van geestelijke gaven, op aarde heel wat voorstellingen verbonden, die niet juist zijn. Onthoud als grootste en meest belangrijke maatstaf dit: Slechts datgene, wat zich in en door herhaalde proeven ook buiten mij handhaaft als juist en onveranderlijk, kan ik aannemen. Geen gezag van geest, geestelijke leermeester of anderen mag ooit mijn eigen oordeel verdringen. Wel mag ik overwegen of ik door de lessen, die ik van anderen heb gekregen en de mogelijkheden die deze mij bieden, misschien een andere weg zou moeten volgen.
Denk niet dat een geest ooit uw leven voor u kan voeren. Stel u niet voor dat de geest u ooit een kracht kan geven, wanneer u zelf niet met haar harmonisch bent. Zo is het bv. een misvatting te menen dat het voldoende is te zeggen: “God, geef mij kracht” en deze te bezitten, tenzij men eerst in zichzelf met God of de geest, die men aanroept, een innerlijke harmonie heeft opgebouwd.
Krachten kunnen alleen in gelijkgestemde waarden optreden, worden overgedragen en eventueel worden uitgestraald. Dus belangrijk is niet alleen de aanroeping e.d. Belangrijk is de harmonie, die wij tot stand brengen.
Een misvatting, die ik ook nog even wil aanstippen is deze:
Men denkt vaak dat magie alleen kwaad is. Magie is niet goed en niet kwaad. Magie is het gebruik van bepaalde wetten en mogelijkheden, die niet algemeen bekend zijn. Wanneer men gebruik maakt van de magie, mag men dit – wil men redelijk en in de richting van het lichtende verder streven – nooit voor zichzelf doen; ook niet méde voor zich, tenzij dit ‘mede voor zich’ slechts incidenteel is. Wanneer ik bv. 100 man een dag mooi weer wil gunnen, zal ik zelf natuurlijk ook mooi weer hebben. Maar mijn eigen belang mag nooit op de voorgrond staan.
In dergelijke gevallen is de magie niet alleen een belangrijk en goed hulpmiddel voor de mens, maar is voor hem zelfs een van de wegen, die kan voeren tot grotere beheersing van materie en geest, tot grotere zelfkennis en tot een steeds intenser en zuiverder contact met hogere krachten.
Laat u nooit verleiden aan de hand van namen te oordelen, ook niet als men spreekt over tovenarij of hocus pocus. Bedenk altijd dat, wat voor u werkt en ten goede werkt, voor u juist is. Houd er verder rekening mee dat hetgeen voor u niet werkt en voor u niet juist is, voor anderen nog steeds aanvaardbaar kan zijn. Twijfelt u, of er sprake is van werkelijke krachten (als bij sommige magnetiseurs e.d.), beoordeel dit dan aan de gebleken resultaten, mits u voldoende deskundig bent om dit na te gaan.
Hiermee heb ik dan een grote reeks misverstanden behandeld.
Na al deze betogen over misvattingen moet ik ook nog even wijzen op de mogelijkheden om een juiste geestelijke weg te volgen. En zo wil ik tot slot van mijn betoog nog een paar spreuken citeren.
Indien u in uw wezen slechts naar het lichte en het zuivere streeft en niets anders in uw bewustzijn toelaat, dan zal gedurende de tijd, dat u hierin slaagt, uw wezen geheel beveiligd zijn tegen elke invloed uit het duister, het demonische of zelfs het dierlijke; en al, wat gedurende die periode optreedt, zal in overeenstemming zijn met het goddelijk pad, dat voor u in dit leven is bestemd.
Indien u contact wilt opnemen met de geest, zo zult u wel moeten beseffen dat de mens niet in staat is te bepalen welke geest en wanneer deze geest zal spreken. Het is echter voldoende dat ge u openstelt en een intense wens tot contact met de geest tot uiting brengt – voor zover uw vermogens daarvoor toereikend zijn – om dit contact inderdaad te ondergaan.
Vraag nooit naar de entiteit, gedefinieerd door naam en eventueel vroeger leven, tenzij voor zuiver experimentele doeleinden. Indien u echter ernstige geestelijke werkzaamheden wilt volbrengen, zult u niet achten op de persoon, die tot u spreekt of met u werkt, u zult slechts, vanuit uw eigen standpunt en u concentrerend op lichtende krachten, uitgaan van hetgeen voor u juist en aanvaardbaar is.
Indien in uw leven onverklaarbare verschijnselen optreden, die mogelijkerwijs aan de geest zouden kunnen worden toegeschreven, zo zult u daaraan geen overbodige aandacht wijden. Slechts indien zij zich voortdurend herhalen, zult u voor uzelf trachten vast te stellen wat er precies gebeurt en, u openstellend voor de geest, de vraag richten aan alle geest (dus niet aan een bepaalde geest) wat hiervan het doel is.
Plagerijen van de geest, vooral de aardgebonden geest, kunnen voor de mens soms pijnlijk en hinderlijk zijn. Indien men zich echter voortdurend instelt op het lichtende en de verschijnselen eenvoudig negeert, zullen zij na een korte tijd te zijn toegenomen, verdwijnen. Want een werkelijke geest, zelfs de meest duistere, kan er niet tegen te worden genegeerd, terwijl gelijktijdig lichtende krachten zo sterk mogelijk worden verzameld.
Wees nooit bevreesd in uw contact met de geest. Zolang u zelf het goede wenst, zal slechts het goede tot stand kunnen komen, ook al lijkt het misschien in het begin anders.
Wees ervan overtuigd dat alle geestelijke krachten des lichts voortdurend, volgens hun eigen wijze en het schema dat voor hun leven, hun denken noodzakelijk is, bereid zullen zijn u bij te staan. U zult nimmer alleen zijn, maar indien ge u op een bepaalde entiteit beroept, zult ge u soms verlaten zien. Beroep u daarom steeds op de goddelijke kracht, ofwel op de lichtende geest als geheel. Zo zult ge verzekerd zijn van een voortdurende ondersteuning door de lichtende geestelijke krachten.
En met deze citaten uit leringen en lessen van meesters en andere docenten sluit ik mijn lezing voor vandaag.
NOOT I.
Als wij stellen dat het vertoeven op aarde door de geest ten hoogste een maand achtereen kan worden volgehouden, moeten wij hierbij nog het volgende opmerken: Dit geldt het volledig en met het gehele wezen op de aarde geconcentreerd zijn, dus in de aardse sfeer actief zijn. Het houdt geen verband met eventuele contacten, die innerlijk en op geestelijk vlak met sommige mensen op aarde bv. tot stand zijn gebracht. Want deze kunnen door de geest ook in eigen sfeer worden beleefd en in stand gehouden, zodat mag worden gesteld: directe concentratie op de wereld en voortdurende activiteit op die wereld is beperkt tot ongeveer de periode van één maand; dit in verband met de werking van een bepaalde heerser, die ook geestelijk bestaat.
NOOT II.
De trappen van inwijding, waarover werd gesproken, kunnen in het kort (althans wat de eerste betreft) als volgt worden gedefinieerd:
Eerste trap: Erkenning van de mogelijkheid tot uitbreiding van eigen wezen, verwerving van een geringe zelfkennis en het verrichten van de eerste geestelijke activiteiten. Deze laatste worden niet altijd reeds als zodanig erkend.
Tweede trap: De ontwikkeling van een grotere gevoeligheid en een zekere harmonie, terwijl tevens de geest in deze periode begint uit te treden en belevingen te ondergaan, die ten dele als droom worden teruggebracht. Hierbij is een intenser contact met de geest mogelijk, zodat de ontwikkeling van geestelijke gaven een aanvang kan nemen. Er is dan sprake van het bezitten van nieuwe werktuigen, waardoor geestelijke problemen duidelijker worden omschreven. De relatie tot de wereld wordt meer die van een dienende.
Derde trap: De innerlijke ontwaking tot een persoonlijke wereldbeschouwing, waarbij ook het Godsbegrip persoonlijk wordt gedefinieerd. Het werken met God maakt vaak bij het vorderen van deze fase deel uit van het leven en wij krijgen bovendien zelfopenbaringen, ook vaak bepaalde goddelijke openbaringen (eventueel krachten) en verlichte of inspiratieve gedachten.
Vierde trap: Deze houdt in het begrip van de verhouding stof/geest en het werken in geest en stof, ofschoon niet altijd stoffelijk geheel bewust, maar toch daaromtrent wetend. In vele gevallen tevens een sterke drang naar vergeestelijking, die echter na verloop van tijd de stof toch weer gaat bezien en in een nieuw schema gaat gebruiken.
Vijfde trap en deze omschrijven dan de verdere ontwikkeling hiervan en de Zesde trap: zich bewust worden van bv. de uitstraling van voorwerpen, bloemen, dieren en mensen; het zich scherp bewust worden van sfeer; het leren eigen gedachten te richten en van die gedachten gebruik te maken, wat dikwijls gepaard gaat met de ontwikkeling van kennis der magie, een instinctieve kennis van het vroeger gebeuren, vergroot begrip voor levenswaarden en esoterie, een scherper inzicht in de grondwaarden van velerlei leringen en openbaringen.
Deze zes trappen tezamen worden gevolgd door drie volgende trappen, die elk de mogelijkheid van de persoonlijke ontwikkeling inhouden. Hier ontstaat een splitsing, zodat niet allen vrijwel hetzelfde zullen doormaken.
Elk van die trappen betekent over het algemeen het leren erkennen van een bepaalde geestelijke kracht, het ervaren van zekere geestelijke mogelijkheden en het in stof en geest uitdragen daarvan.
Hebben wij deze eerste 9 fasen gehad, dan blijkt dat er nog twee dergelijke groepen volgen, waarbij de laatste groep van 9 altijd een bewust contact inhoudt met inwijders, terwijl de tweede groep van 9 dit contact soms wel kent, ofschoon het niet noodzakelijk is.
De manifestatie der harmonie.
Wanneer een mens spreekt over harmonie, zal hij ongetwijfeld, tenzij hij geestelijk is ingesteld, in de eerste plaats aan een verzameling blaasinstrumenten denken. Bij deze blaasinstrumenten nu wordt verwacht dat een goede samenklank van alle verschillende uit koper vervaardigde toeters een aangenaam en melodisch geheel vormt.
Wat de mens betreft, zouden wij het begrip harmonie op een ongeveer gelijke wijze kunnen uitdrukken. Wanneer nl. het ‘ik’, dat bestaat uit stof en uit geest, in zijn geheel een harmonie kan vinden met de kosmos, is het duidelijk dat de eendracht, die tussen stof en geest bestaat, op elk niveau waarop het wezen zich uit, geheel wordt geopenbaard.
Stellen wij nu dat er een mens bestaat die, zij het met veel moeite, deze innerlijke harmonie tussen geest en stof tot stand wist te brengen. Hij zal dan een rust en een geluk kennen, waardoor hij op de buitenwereld zuiver reageert. Hij heeft immers geen bindingen meer met die buitenwereld in verband met eigen belangen of eigen wensen en angsten. Hij neemt de zaak a.h.w. zoals zij is.
En dit geldt ook, wanneer een geestelijke kracht zich openbaart. De innerlijke eenheid aanvaardt die geest wel, maar zij ziet deze a.h.w. onpartijdig, zonder angst, zonder haast, zonder begeren. Zo zullen alle openbaringen, die in Gods werkelijkheid plaatsvinden, voor een dergelijke persoon duidelijk en aanvaardbaar zijn. Zo is hier reeds sprake van een manifestatie van harmonie; de innerlijke harmonie wordt nl. geopenbaard in een steeds grotere harmonie met de kosmos en de steeds meer bewuste erkenning van hetgeen daarin werkelijk bestaat.
Nu zal deze mens natuurlijk niet stil blijven zitten en als een soort glimlachende Boeddha of geluksgod afwachten wat de wereld brengt. Integendeel, de innerlijke harmonie gevoegd bij het contact met de kosmos, brengt in hem de noodzaak teweeg zich te openbaren, zich te uiten. Want hij heeft in Gods werkelijkheid, in deze kosmos, een zeer bepaalde en door zijn innerlijke gesteldheid ook aantrekkelijke taak, een opdracht. Deze opdracht gaat hij nu vervullen.
Wanneer die mens in de stof leeft, komt hij tot daden, die in overeenstemming zijn met de goddelijke kracht, de goddelijke werkelijkheid. Hij manifesteert niet alleen eigen harmonische verhoudingen in de u bekende wereld, maar tevens de harmonie, die hij met het Groot‑Kosmische bezit. Zo zullen zijn daden, handelingen en gedachten geheel gegrond zijn op de kosmische wet. Elke keer dat deze harmonische mens een daad stelt in overeenstemming met die wet, wordt hij zich zuiverder van zijn eigen betekenis bewust. Een betekenis wel te verstaan, die wij niet in een zuiver stoffelijke zin kunnen omschrijven. Want geest en stof zijn immers in God tot eenheid geworden, vormen gezamenlijk de openbaring, de schepping. Zo zal elke stoffelijke handeling die uit harmonie wordt geboren, het werkelijke ‘ik’ ook op elk geestelijk niveau openbaren, omschrijven, vaststellen.
De mens groeit tot een eenheid die, als de levensboom wortelend in de materie, zich voedend nog met stoffelijk gebeuren, toch oprankt tot de hemel waarin de scheppende macht zelf zich in het verblindend vormloze openbaart. Hij kent elk deel van zijn wezen; bij erkent de taak, die hij in elke sfeer en in elke wereld heeft. Hij weet nu: zo ben ik. De harmonie manifesteert zich verder. Want dit ‘zo ben ik’ betekent ook: zo is mijn kosmische waarheid. Zo is mijn wezen, wanneer eenmaal de volmaaktheid is voltooid. En wanneer er tekortkomingen zijn, tracht het wezen deze onmiddellijk aan te vullen. Iemand, die zover is gekomen – ongetwijfeld door zelfbeheersing, zelfkennis en door steeds bewust en zonder vooroordeel te handelen – zal dus afwisselend nu in deze, dan in gene wereld of sfeer zijn persoonlijkheid openbaren. Er ontstaat in hem niet slechts een contact met de kosmos maar bovendien een zeer persoonlijke binding, van sfeer tot sfeer.
Een mens, die dit in een betrekkelijk hoge mate van volmaaktheid bereikt heeft, openbaart rustig de hoogste kosmische krachten op een stoffelijk vlak. Omgekeerd zet hij het stoffelijk beleven, lijden, streven en genieten in hoog‑kosmische waarden om. Alles wat in zijn wezen is, wordt voortdurend overgebracht naar de wereld, waarin het tot aanvulling van het ‘ik’ kan dienen, waar het de werkelijke harmonie van het ‘ik’ vergroot en daarbij de kosmische vervulling van het ‘ik’ steeds meer benadert.
Het is interessant na te gaan, waartoe dergelijke manifestaties van harmonie in een mens kunnen voeren. Ik herinner mij dat – het is al enige tijd geleden – er in een Ishtartempel een ingewijde was, die inderdaad deze harmonie had verworven. Hij genoot enige roem in de stad, omdat hij o.m. een uitnemend genezer was, die duivelen wist uit te drijven en zelfs de vlammen van kaarsen deed rijzen of neerdalen, olielampen deed doven of ontvlammen naar zijn eigen genoegen. En dit alles zonder de ongetwijfeld vindingrijke hulpmiddelen, die zijn broeder-priesters voor zulk een gebeuren meenden te moeten gebruiken. Het is duidelijk dat hij o.m. door zijn te grote kennis van al wat er gebeurde, gevaarlijk werd en men besloot hem voor het gerecht te dagen.
Nu gebeurde er iets heel vreemds. Juist toen men hem in hechtenis nam en voor een priesterlijke rechtbank wilde geleiden, kwam een meisje aan lopen en vroeg zijn hulp voor iemand, die op sterven lag. Getuigen verklaarden dat deze mens op twee plaatsen tegelijk werd gezien, want hij was bij de rechtszitting aanwezig, terwijl hij gelijktijdig in een andere stadswijk een vrouw, die door het onjuist hanteren van een molensteen was verwond, het leven redde.
Dit verhaal is later een legende genoemd, maar ongetwijfeld hebben de priesters van Ishtar zich wel zeer geërgerd, toen zij na de veroordeling te hebben uitgesproken en deze mens in het vuur te hebben geworpen, hem zich rustig zagen louteren en zonder meer uit de vuurput stijgende, deze zagen verlaten en door een muur wegwandelen. Men zegt dat deze ingewijde nog vele jaren heeft geleefd in het Perzisch gebied.
Een dergelijk verhaal is op zichzelf natuurlijk zeer interessant. Maar wij vinden in het geloof soortgelijke manifestaties van vele personen vermeld.
Jezus bv. doet wonderen. Hij wandelt over de wateren; hij doet stormen bedaren. De Boeddha weet precies wanneer iemand zal sterven; o.m. wist hij dat van zijn vader. Hij geneest zieken; hij leest het leven der mensen af; hij is meester over alle dieren. En als wij bij anderen zoeken, die misschien minder bekend zijn (de bekendste van hen is de Romeinse ingewijde Apollonius), dan horen wij soortgelijke geschiedenissen. Men is op twee plaatsen tegelijk; men wekt doden op; men beheerst elementen, men weet wat leeft in de harten van anderen. Ik zou zeggen: Dit nu is voor het lekenstandpunt wel de directe manifestatie van de harmonie. Want iemand die innerlijk harmonisch is en in zijn streven stoffelijk en geestelijk tot een voortdurend grotere zelfrealisatie komt, is ook harmonisch met alle levende krachten in het Al.
Wanneer deze mens tekort schiet, zo zijn a.h.w. de krachten van sterren en engelen gegeven om hem aan te vullen. Hij regeert over de levenskracht en over de elementen. Hij kan zichzelf in elke toestand verplaatsen en veranderen. Hoe jammer, dat dergelijke bewustwordingen zo weinig op deze wereld voorkomen.
Alleen reeds het verschijnsel van de ogenblikkelijke verplaatsing zou in deze tijd misschien een goede oplossing zijn van verkeersproblemen op spitsuren.
Maar zouden er dan nog spitsuren zijn? Want deze schijnbaar niet passende grap heeft zin. Wanneer ik innerlijk de harmonie heb gevonden en deze metterdaad op mijn laagste niveau, bij wijze van spreken, (dus stof of geest) openbaar, maar daaraan deel heb met mijn hele wezen, zal ik precies wéten hoe en waar te gaan. Verkeer, al is het nog zo druk, betekent nooit een opstopping voor mij. Ik voel aan waar ik mij bewegen kan en waar niet, ik voel aan waar ik thuis hoor; ik voel aan waar ik iets bereiken kan en waar ik verder moet gaan. Immers, door het erkennen van wat in anderen leeft, wordt deze harmonie ook gemanifesteerd door de altijd juiste handeling, niet alleen voor jezelf maar ten aanzien van het totaal zijnde. U vindt waarschijnlijk dat de laatste voorbeelden wat erg sterke staaltjes zijn. Maar stel het dan anders: Indien een mens innerlijk tot rust komt, zijn geest en stof tot evenwicht brengt, voortdurend leeft in een volledig evenwicht van geest en stof, natuurlijk zichzelf leert kennen in geest en stof want hij is in beide gebieden actief, hoe zal deze mens dan ooit kunnen falen? Want zoekend naar het evenwicht met de kosmos, is hij niet meer een persoon, die handelt maar een deel van Gods volmaaktheid; en als zodanig manifesteert hij zich overal in overeenstemming met die volmaaktheid en volledig.
Hoe groter de innerlijke eenheid, hoe groter de harmonie met de kosmos hoe zekerder is het beeld van iemand, wiens beleven – ook zelfs in de stof – volmaakt wordt. Niet in menselijke zin, maar door voortdurend juist en harmonisch te voldoen aan alle noodzaken en behoeften van alle mensen, voortdurend juist en goed te reageren op alle invloeden en bovenal juist erkennen en zo nodig openbaren van de achtergronden van alle dingen.
Ik meen hiermee dit mij gegeven onderwerp redelijk juist en duidelijk te hebben belicht.
De dwaasheid.
“Ik ben wijs”, zei de dwaze en bewees zijn dwaasheid door zich wijs te noemen. “Ik ben dwaas”, zei de wijze en openbaarde zijn wijsheid in het erkennen van zijn eigen dwaasheid.
Deze oude spreuk definieert het begrip van dwaasheid, zoals deze onder mensen zo vaak voorkomt en ook aan de geest in sommige sferen niet geheel vreemd is.
Men denkt vaak dat de dwaasheid de onjuiste handeling is of de impulsieve handeling. Maar deze zijn voorbijgaand en over het algemeen van minder belang. De grote dwaasheid echter is de zelfoverschatting, de onjuiste waardering van ons wezen en de mogelijkheden daarvan. Dwaas is men pas op het ogenblik, dat men zegt te zullen volbrengen wat men niet kan volbrengen om vervolgens anderen de schuld te geven van eigen falen.
Indien wij deze stelregel huldigen, is de dwaasheid op de wereld soms overstelpend.
Een goed voorbeeld van een wijze dwaas vinden wij in de narren uit het verleden. De narren waren z.g. dwazen, die door hun vrijheid van handelen en spreken vaak de bitterste waarheid met een glimlach aan de mensen wisten te brengen.
Er was eens een vorst, die zei: “Waarom zou ik niet allen doden, die tegen mij zijn?” Zijn nar antwoordde: “Sire, zoudt u wel genoegen nemen met zo’n klein volk?”
Hierdoor gaf hij de vorst te verstaan: Vriend, je moet jezelf veranderen, want er zijn er te veel tegen je. Dat speel je nooit klaar. De vorst was de dwaas, omdat hij meende dat hij zijn wil aan iedereen zonder uitzondering kon opleggen.
Een ander voorbeeld van een grote dwaasheid in de moderne tijd is het volgende:
Wij lezen nl. in een kort geleden verschenen verslag van een groot internationaal lichaam: “Na dus te hebben geconstateerd dat door de verwarde verhouding in het land in kwestie daar een ingrijpen voor ons thans niet redelijk mogelijk is, zullen wij ons ertoe beperken de bestaande toestanden te handhaven.” Anders gezegd zou men dat moeten vertalen: We weten niet wat we op het ogenblik moeten doen want de zaken zijn zo verward, dat wij geen inzicht krijgen in de mogelijkheden. Omdat dit zo is, zullen wij deze verwarring zo lang mogelijk handhaven.
Mij dunkt dat de dwaasheid hiervan wel sterk in het oog springt en bovendien de even grote dwaasheid van het sparen van de bekende geit en de nog meer bekende kool.
Nu mogen wij wel verwachten dat de moderne wereld de kool niet wil sparen omdat ze meent dat de kindertjes daar vandaan komen. Trouwens, in dat geval zou het voordeliger zijn koolvelden aan te leggen dan kinderbijslag te verlenen. En de geit zal men ongetwijfeld ook niet sparen om zijn schoonheid, zijn levendigheid of zijn buitengewone geur. Zo rijst de vraag: Waarom wil men beide dingen sparen? En het antwoord van de dwaas is: Omdat wij nooit een beslissing mogen nemen, waarbij wij óf de kool óf de geit zouden sparen, ofwel beide vernietigen. Wij moeten beide gelijk behandelen. Deze zogenaamde gelijkheid van behandeling heeft hier en daar zelfs de spotnaam democratie mogen krijgen.
Een mens, die echter enig begrip van de werkelijkheden van het leven heeft, zal beseffen dat het gehele leven bestaat uit het voortdurend doen van een keuze en het aanvaarden van de gevolgen daarvan. Ieder, die iets tot stilstand dwingt om zich zo aan aansprakelijkheid te onttrekken, is een dwaas. Want in plaats van meester over de feiten te zijn, wordt hij door de feiten gedreven; en meestal juist daar, waar hij niet wenst te gaan.
Neen, vrienden, dwaasheid komt op de wereld vaak voor; ik zou haast zeggen: in alle tijden en juist dan wanneer de mens weigert zichzelf te zien zoals hij is en weigert te begrijpen wat hij wèl en wat hij niet mag doen, wat hij wèl en niet presteert. En verder toont hij zijn dwaasheid door te weigeren een bepaalde keuze te doen en de normale aansprakelijkheid van het leven volledig te aanvaarden.
Ik zou misschien nog een derde vorm van een veel voorkomende dwaasheid kunnen geven. Er zijn nl. mensen, die menen dat wanneer je iets niet metterdaad kunt doen, het voldoende is om het in woorden voor te stellen, dan wel erover te dromen. Een dergelijke dwaasheid zien wij bv. wanneer een bepaald rijk aankondigt: “Wij hebben de condities van ons Vijfjarenplan ook dit jaar meer dan vervuld, ja, met 20 % overschreden.”
Men stelt dan cijfers in de plaats van een werkelijke productie. En u moet mij niet kwalijk nemen dat ik meen dat slechts een dwaas meent dat je eieren, die kippen wel volgens de statistiek maar niet reëel hebben gelegd, kunt gebruiken om er roereieren van te maken.
Zo is m.i. dan ook de kern van de dwaasheid de angst van de mens voor het leven, zijn voortdurende neiging tot zelfbedrog en vooral zijn weigering om de werkelijkheid onder ogen te zien. Geestelijk gesproken zouden wij dan ook mogen stellen: Mens, indien je de werkelijkheid niet durft aanvaarden, als je uitvluchten gaat zoeken, als je meent dat je je kunt onttrekken aan datgene, wat het leven jou heeft opgelegd, als je meent dat je anderen aansprakelijk kunt stellen voor je eigen fouten, dan ben je een dwaas. Want als dit in de wereld, althans uiterlijk, nog aanvaardbaar gemaakt kan worden, je zult nooit je gehele wezen innerlijk kunnen overtuigen van de juistheid van je handelen, van je denken, misschien ook van je terughoudendheid, de juistheid van het geven van de schuld aan anderen. Innerlijk zul je de waarheid altijd moeten beseffen. Er komt een ogenblik dat alle stoffelijke verblinding, alle misleiding en zelfmisleiding wegvallen. Dat is het ogenblik, dat je alleen staat tegenover het beeld van je werkelijk wezen; de vuurproef, het oordeel, dat eenieder wacht, wanneer hij de stoffelijke dreven heeft verlaten en de mogelijkheid heeft een plaats te verwerven in een wat meer aangename en vrijere wereld. Zij, die zich te sterk op dit zelfbedrog hebben verlaten, de dwazen die meenden het leven met woorden en gedachten te kunnen vormen, zonder deze ooit metterdaad te ondersteunen, zullen dan vluchten, omdat zij het beeld van hun eigen werkelijkheid eveneens willen ontvlieden. En dit is wel de meest suprême dwaasheid, die er bestaat. Want een mens kan slechts aan twee dingen nimmer ontkomen. Het eerste is zijn werkelijk ‘ik’. En het tweede is de God, Die hem heeft geschapen.
Lach rustig over de kleine dwaasheden van de mensen, die misschien zo dwaas niet zijn als ze lijken en in vele gevallen eerder narrenwijsheid bevatten. Maar lach niet te veel over uw eigen dwaasheid in het leven, wanneer u ze erkent. Neem deze au sérieux. Want het is een zeer ernstige zaak. Elke dwaasheid, die je bewust a.h.w. in een sfeer of leven begaat, zul je moeten boeten of herstellen, voor je verder kunt gaan in een volgende en betere wereld.
Tracht ook nooit wijzer te zijn dan God, de natuur of de kosmos. God weet heus wel waarom Hij de dingen heeft geschapen, zoals Hij het deed. Het zou dwaas zijn Hem voortdurend te willen verbeteren.
Er zijn mensen, die…. ik wil u niet te lang meer bezighouden maar ik heb een prelaat gekend, die zo godsdienstig was, dat het hem voortdurend heeft gespeten dat hij in de scheppings-dagen niet naast God heeft mogen zitten, want hij meende dat de schepping dan ongetwijfeld beter zou zijn geweest.
Vrienden, zoiets is dwaas, nietwaar? Maar is het dan ook niet dwaas, wanneer u probeert door oordeel en veroordeling, door daden en onthoudingen, uw mening uit te spreken over datgene, wat uw Schepper heeft vastgelegd en voor u gedaan? Is het niet dwaas te willen leven in de geest, wanneer je in de stof bestaat? Of de geest te willen ontkennen, hoewel je weet dat hij de werkelijke inhoud zelfs van het stoffelijk bestaan vormt? Laat ons daarom niet dwaas zijn, maar trachten verstandig te handelen door aandacht te wijden aan stof en geest. Door God en de natuur te aanvaarden als gaven of lasten, die ergens en te eniger tijd ons hun juistheid zullen bewijzen en te streven naar evenwicht in ons wezen, zal het ons mogelijk zijn Gods wijsheid in alle dingen te beseffen, zelfs in die, welke wij thans verwerpen. Zo zullen wij deel worden van de werkelijke volmaaktheid.
Gedachten.
Er zijn mensen, die hebben gedachten.
Dat is een warboel, een wirwar, een gaan,
een komen en dromen en stillestaan
van ideeën, die nooit tot een oplossing komen.
Zo tesaam zijn die gedachten,
buiten alle verwachten een verknoping,
waardoor je tot stilstand gekomen niet voort
durft te gaan.
Maar kun je in een menselijk bestaan gedachten beheersen
en kun je ze richten,
kun je gedachten op licht concentreren
en uit je gedachten als krachten doen lichten,
dan kan uit gedachten op aarde geboren
het goddelijk zonnegloren zich openbaren.
Dan kan de kracht der gedachte
voor lijden en ziekte, voor nood en voor wanhoop
mensen en zelfs geesten bewaren.
Zo gebruik de gedachten waarvoor ze zijn gegeven,
om bewust te zijn van de kosmische kracht,
van jezelf en zelfs van het leven
en dit te voegen tot een harmonie,
waaruit dan uiteindelijk ontstaat het kosmisch licht,
zodat voor al, wat leeft
de poort van de eeuwigheid openstaat.