uit de cursus ‘Occulte praktijk’ (hoofdstuk 10) – juli 1966
Occulte achtergronden.
Het begrip van het ontstaan van het leven zelf in de wereld, in de maatschappij, is van groot belang om te begrijpen, waaruit eigenlijk al die z.g. geheimzinnige en duistere menselijke eigenschappen en mogelijkheden zijn voortgekomen. Wilt u echter op praktische wijze occult streven, dan kunt u soms met een minder uitgebreide voorlichting toch nog heel wat van uw eigen mogelijkheden vinden én omzetten in een voor u bruikbare werkelijkheid. Als wij de achtergrond allereerst in onszelf proberen te vinden, mogen wij dit nooit vergeten.
De mens is in zijn ontwikkeling op aarde stoffelijk gezien een afstammeling van het eencellig wezen. Hij zal in zijn wording binnen het moederlichaam praktisch alle fasen van eencellige en meercellige wezens doorlopen. Hij komt in stadia, waarin hij doet denken aan de vis, de amfibie en ten slotte aan de vertebraten. De geboorte van de mens is dus de recapitulatie van het verleden.
Die recapitulatie in de materie heeft geestelijk heel eigenaardige gevolgen. De geest nl. bestaat ook al heel lang; langer dan de aarde en langer dan de mensheid. Wanneer die geest actief is gaan deelnemen aan een bestaan in stoffelijke begrensde werelden, dat kan men nooit met zekerheid zeggen, want een werkelijk vaste tijdmaatstaf is er nu eenmaal niet; en zelfs de perioden, die men stoffelijk berekent, kan men geestelijk op heel verschillende manieren interpreteren. Maar zeker is wel, dat de menselijke geest in het verleden ergens contact heeft gehad met de zeer beperkte wezens (eencellige en meercellige), dat zij ongetwijfeld langs de een of andere weg heeft kennis gemaakt met plantaardig leven, maar ook met het leven van de waterbewoners, de vissen, de amfibieën, de koudbloedigen, de warmbloedigen. Kortom, wanneer zo’n fase herbeleefd wordt, kan er in de geest worden gewekt wat in die fase de hoofdeigenschap van het ego was.
Nu denkt u misschien dat dat voor een eencellig wezen niet zo bijzonder is. Maar het eencellig wezen berust in zijn reactie op de omgeving, veel minder dan een mens ooit zal kunnen doen, op wat wij zintuiglijkheid noemen. Het berust in zijn benadering van problemen op instinct (een drangverschijnsel) plus sensitiviteit; een algehele gevoeligheid voor de omgeving, die nergens is gecentraliseerd, maar die desalniettemin voorkeuren schept. Dit kan dan in het menselijk instinct worden verankerd, want die geestelijke ontwikkeling zal in de geest worden erkend en worden mee verwerkt in haar langzame eenwording met het wordend menselijk lichaam.
Als wij denken aan bv. de amfibieën, dan denken wij aan verschillende werelden: het wisselen tussen de vloeibare wereld van de zeeën en de in die tijd misschien nog wat moerassige wereld van het vaste land en de atmosfeer. De tegenstelling maakt het voor een amfibie mogelijk zich in twee verschillende werelden te bewegen en dus te leven naar twee verschillende reeksen regels. De gedragsregels in het water zijn nu eenmaal anders dan die op het land.
Zo zal bv. het magisch instinct van de mens door de vis bijzonder sterk naar voren komen. (Het is dan ook niet toevallig, dat vele oude goden der magie ‑ denk eens aan Dagon ‑ eigenlijk zeegoden, vissengoden waren. En er zijn heel veel volkeren die zelfs nu nog bepaalde amuletten hebben en godheden, die ook in een visvorm wordt voorgesteld.) De geest kan dus, indien ze zich in een bepaalde fase weer realiseert wat ze is geweest, de eigenschappen die er in het menselijk lichaam op dat moment ook bestaan a.h.w. consolideren. Als het menselijk lichaam wordt geboren ondergaat het enorme spanningen, waarbij de meer bewuste overdrachtsprocessen van de prenatale periode verloren gaan. Maar dat wil nog niet zeggen dat de conditionering, die de geest kan vastleggen, ook teloor gaat.
Dit alles samengevat in enkele regels betekent het:
De geest bezit een ervaring, die zij niet onmiddellijk toegankelijk kan maken voor dat deel van de stof, dat haar persoonlijkheid tijdelijk verwerkelijkt. Zij kan echter tijdens de vorming van de materie zoveel van haar eigen ervaringen en herinneringen vastleggen in dit wordende lichaam, dat daardoor het geheel van haar ontwikkeling, voor zover die geestelijk bewust was, kan worden vastgelegd en tot uiting komt als een meestal niet verklaarbare eigenschap tijdens het menselijk bestaan.
U heeft nu begrepen dat de voorgeschiedenis van de wereld, van de mensheid, ja, van het hele ontstaan van het Al belangrijk kan zijn om te verklaren hoe dit occultisme in elkaar zit. Er zijn natuurlijk heel veel mogelijkheden om daarop verder in te gaan. Op het ogenblik wil ik dat niet doen, want uit te leggen hoe de geestelijke reactie is van bv. een bloem – die bestaat wel degelijk – of hoe de geestelijke reactie is van een paard of een tijger heeft weinig nut, omdat de doorsnee-mens toch niet weet welke vormen nu toevallig de zijne zijn geweest en welke niet. Belangrijk is en blijft het, dat de eigenschappen die geestelijk reeds bestaan en die door ervaring in vele levens geestelijk verworven zijn in de materie kunnen worden uitgedrukt.
Nu is er echter nog een andere achtergrond. Ik zou dat de schuttingtechniek willen noemen. Het lichaam wordt nl. sterk geconditioneerd; en dat zal vooral in de eerste levensjaren sterk tot uiting komen. Dat wil zeggen: het leert bepaalde eigenschappen verloochenen, andere eigenschappen kanaliseren. Daar de z.g. redelijkheid, die laat ons zeggen van ongeveer 1800 af in de wereld de boventoon voert, tot een ontkennen van het paranormale (het occulte) komt, wordt het occulte en daarmee de eigen gevoeligheid, de eigen instinctieve ervaring der feiten onderdrukt.
Die onderdrukking ongedaan te maken is heel moeilijk. De methodiek, die daarvoor wordt gevolgd, is vaak het opbouwen van een filosofie, die niet op feiten is gebaseerd, maar die zoveel verstandelijke of pseudo-redelijke elementen samenbrengt, dat hierdoor de belemmering, die in de mens is ontstaan, wegvalt en de z.g. geheime of occulte krachten weer kunnen worden geaccepteerd.
De maatschappij zal altijd weer bepaalde coulissen optrekken. Toen de eerste mens het wiel uitvond, waren er ongetwijfeld vele wijze mannen die zeiden: “Wat een nozem. Waarom nu geen slee? Waar hebben wij dat ronde ding voor nodig?” En zo blijft het altijd weer. Er zullen vele mensen zijn geweest, die misschien veel meer hadden kunnen uitvinden dan dat rad alleen, maar de maatschappij was er tegen. Het was een bedreiging van eigen zekerheid, eigen aanvaarding binnen de stam, binnen het volk of binnen de groep.
Zo is dus ook het vrijelijk denken eigenlijk sterk geconditioneerd. De geest zal, indien dat tijdens een leven gebeurt, daarvan ook bepaalde gewoonten overhouden. Dat wil niet zeggen dat ze nu blind is voor alle andere mogelijkheden, maar doodgewoon dat ze bang is.
Er bestaan in de mens en dus ook in de geest angsten. Onbestemde, onredelijke angsten misschien, voortgekomen uit het gevoel: als ik dit of dat accepteer of doe, dan valt de achtergrond van mijn leven weg, dan heb ik geen zekerheid meer. Ook dit kan voor de geest vaak aanleiding zijn om de dan juist sterk aanwezige occulte mogelijkheden te verwerpen. Men zal misschien menen dat men die gaven nastreeft. Maar dat nastreven ervan betekent het terzijde stellen van zekerheden en prompt belet men zichzelf te slagen. De mens is dus in dit opzicht wel heel erg complex.
En dan zijn we er nog niet, want de mens leeft op aarde. De aarde heeft een eigen uitstraling, een aura. Daarbinnen leeft de mens. Die aura is echter niet op alle punten volledig gelijk. Er zijn bepaalde gebieden waar kanker bv. niet voorkomt. Er zijn ook gebieden waar t.b.c. niet voorkomt en waar t.b.c.-lijders betrekkelijk snel plegen te genezen. Maar er zijn gebieden op aarde waar bepaalde ziekteverschijnselen voortdurend voorkomen; niet uit de omstandigheden, maar uit het niets, onverklaarbaar. Er zijn op deze wereld streken waar men alles tot in de puntjes hygiënisch kan doen, waar men alle insecten kan uitroeien en toch de ene infectieziekte na de andere ontstaat. Je weet niet waar vandaan. Dan zeg je: Het lijkt wel of het in de lucht zit.
De aarde bepaalt dus voor een deel weer de lichamelijke reactie. De mens, die weet dat de aarde dit doet, kan zich daaraan deels onttrekken, anderzijds kan hij daarvan gebruikmaken. De mens echter, die bang is om deze overheersing door een niet verder te benaderen natuur, aarde of godheid te aanvaarden, zal zichzelf ook van de mogelijkheid beroven om gebruik te maken van de mogelijkheden welke de aarde geeft.
We zien dus eigenlijk, dat in elke mens de totale occulte geschiedenis reeds is neergeschreven. We zien, dat geestelijk bijna ieder mens alle mogelijkheden bezit, maar dat hij door zijn bewustzijn, door zijn scholing in het verleden en in het heden belemmeringen ondervindt bij elk verwezenlijken van dit occulte streven. En dan wordt de achtergrond wel wat helderder. Er komt wat meer licht.
Wij zouden dus eigenlijk moeten nagaan wat in de wereld van vandaag overeenstemt met een periode in het verleden, waarin een bepaalde vorm van de occulte wetenschappen werd beoefend. Tevens zouden we moeten nagaan wat in deze tijd daarvoor in de plaats is gekomen. En dat is betrekkelijk eenvoudig.
Als u bv. zegt: 1500 en u denkt vooral aan Zuid-Europa, dan zegt u in wezen: alchemie. Alchemie wordt tot chemie. Chemie wordt tot atoomchemie. Dat is dus een ontwikkeling op één terrein.
In de alchemie waren er een aantal stoffelijke, maar ook zeer veel geestelijke mogelijkheden verborgen. De wetten van de chemie toepassen op geestelijke waarden maakt een gelijk inzicht in geestelijke waarden mogelijk. Kennis hebben van de atoomchemie en beseffen, dat de daar voorkomende reacties geestelijk op gelijke wijze kunnen optreden, maakt het mogelijk door te dringen in een gebied van occulte acties en reacties, waardoor onverklaarbare verschijnselen plotseling verklaarbaar worden en waardoor schijnbaar bandeloze en tomeloze krachten a.h.w. kunnen worden bestuurd met één pink. Die parallel veronderstelt dus eigenlijk twee dingen:
In de eerste plaats een erkenning van het denkproces. Want de alchemie, die eerder uit een bindingsgeloof, een bezielingsgeloof is voortgekomen, wordt tot chemie, tot een stoffelijke wetenschap. Maar in de tweede plaats mogen wij daaraan niet de filosofische achtergrond onttrekken.
Als wij denken aan de kerkelijke wetenschappen van de oude tempels (denk maar aan de bekende slang van Aesculapius, die in de tempels rondging om genezing te brengen, enz.), dan zouden we misschien ineens geneigd zijn te denken aan de z.g. sociale wetenschappen. En toch was de functie van die kerken en tempels in het oude Egypte, in Griekenland, enz. in wezen een sociale. De toepassing van de godenleer was niet alleen een geloofskwestie, het was een sociale kwestie.
Als wij dit dan overbrengen naar het christendom, dan zien wij ook dat het christendom weer niet in de eerste plaats geloof is; die periode gaat snel voorbij. Het wordt een sociaal stelsel; en de functie van de kerk en haar waardigheidsbekleders is primair een sociale, ook al wordt dit ontkend. Wat is logischer dan aan te nemen, dat de sociale wetenschappen van vandaag verwant zijn aan al die occulte gaven, die wij in het verleden hebben gekend als de directe uiting en het ingrijpen van de goden. Maar dan zouden wij dus de verpersoonlijking van waarden, die in de oudheid het goden-pantheon deed ontstaan, ook moeten kunnen toepassen op de moderne sociale wetenschappen. Doen wij dit, dan hebben we weer de achtergrond. Dan kunnen wij in de sociale wetenschap plotseling niet alleen dingen aflezen, verklaren of veronderstellen, maar we kunnen dingen beleven. We kunnen ze zien, we kunnen ze waarmaken.
Elke occulte mogelijkheid is gebonden aan de ontwikkeling van de periode waarin ze tot uiting komt. De kernwaarde van elke occulte werking, mogelijkheid of gave is echter door alle eeuwen heen gelijk. Het openbaren van uw eigen begaafdheden op dit terrein, het werken met krachten, die voor anderen nog duister en geheimzinnig zijn, is dus eigenlijk voor een groot gedeelte afhankelijk van uw vermogen om de eeuwige waarden in de mensheid in overeenstemming te brengen met de uitdrukkingswijze, die de mensheid vandaar heeft gevonden voor de verschillende facetten van haar bestaan.
De ontwikkeling, die men in deze dagen ziet, doet wel eens ontstellend aan. Het gaat allemaal schijnbaar zo vlug. Ik zeg ‘schijnbaar’, want de meeste mensen vergeten, dat bv. de sociale stellingen van deze tijd kunnen worden herleid tot de Griekse filosofen, al zijn de systemen later dan ook op een meer moderne wijze uitgewerkt. Wij menen misschien, dat de moderne wetenschap geheel nieuwe gebieden heeft aangeboord. Maar de oude filosofen spraken ook al over het atoom. En de oude Chinezen wisten kennelijk al het een en ander over moleculen en zelfs over moleculaire rotatie, ofschoon wij niet kunnen verklaren hoe zij dit precies hebben gezien. Wat vandaag bestaat, is het verfijnde product van het verleden. En wat wij heden als een vooruitgang zien, is meestal geen vooruitgang van principe, maar van toepassing.
Per slot van rekening, de eerste stofzuiger die werd gemaakt, zou op het ogenblik als een ontzettend onhandig en onbruikbaar apparaat worden beschouwd. Maar het principe van de modernste, sterkste en lichtste stofzuiger is in wezen nog hetzelfde. Men laat zich in de moderne tijd maar al te vaak overrompelen door de vorm en men kijkt niet naar het principe. Willen wij de achtergrond van het occultisme vinden en willen wij onze eigen mogelijkheden uitbuiten, dan zullen wij toch wel allereerst moeten leren om te kijken naar de essentie, het principe, waarmee de dingen werken. Heeft men eenmaal het werkend principe gevonden van een bepaalde kracht of een bepaalde gave, dan zal men in elke ontwikkeling – hoe verschillend die uiterlijk ook moge zijn – datzelfde principe erkennen en zo weten dat het op dezelfde macht en op dezelfde wijze van ingrijpen zal reageren.
De onbeheerstheid van de moderne wereld komt eigenlijk niet zozeer voort uit het feit, dat de ontwikkeling voor de mensen te snel is. Zij komt voort uit het feit, dat de mens te veel de verschillende vormen als afzonderlijke waarden gaat beschouwen en zo de grondprincipes meer en meer verwaarloost voor een specialisme, dat blind maakt voor de algemene mogelijkheden, condities en waarden.
Een mens, die met het occultisme werkt, kan in zijn werkmethode specialist zijn, maar hij zal nooit een occulte kracht kunnen hanteren, tenzij hij van het werkend principe uitgaat en niet alleen maar van een bepaalde vorm of situatie.
Daarmee hebben wij dan zo’n beetje de achtergronden vastgesteld.
De vraag, die nu gaat rijzen is: Is het occultisme dan alleen maar datgene, wat u in de afgelopen cursus heeft besproken en beschreven? Het antwoord is: Neen. Het occultisme is veel meer en misschien ook veel minder dan u denkt.
Het occultisme is elke kracht, die niet bewust redelijk beheersbaar is door iedere mens. Het occulte is het verborgene, het duistere. Occulte gaven en krachten behoeven dus zeker niet altijd te liggen op het terrein van de z.g. paranormale verschijnselen. Zij kunnen evengoed bestaan uit het vermogen tot overreding van anderen. Want ook dit kan vaak een gevolg zijn van een zeer grote sensitiviteit, waarbij men de gedachtenprocessen van zijn tegenstander a.h.w. reeds volgt, voordat deze daaraan uiting geeft en men zo dus in staat is diens argumenten te voorkomen en eigen argumentatie aan te passen aan het begripsvermogen of zelfs enigszins aan de wens van de ander. Dat is het geheim van sommige goede verkopers en ook van enkele goede politici.
Wij moeten dus in de toekomst – want daarom hebben wij dit even aangehaald – ons denkbeeld van occult, occultisme, occulte praktijk uitbreiden. Wij moeten het gaan zien als een principe van het gehele leven, waarbij de associatie van materieel aanwezige kennis en geestelijke kennis, eventueel uitgedrukt in de filosofische achtergronden, gezamenlijk kunnen leiden tot een overwinnen van de normaal menselijke begrenzingen en belemmeringen, onverschillig waar en op welk terrein.
Er zijn in de oudheid voorbeelden te over dat mensen contact hadden met hun voorouders. De voorouderverering is niet alleen maar het stukje bijgeloof, dat menige historicus er tegenwoordig in zoekt. Er is inderdaad sprake van een voortzetting van een bepaalde persoonlijkheid. Dit gaat zover, dat wij in de bijbel maar ook in bepaalde delen van de Egyptische geschiedenis verscheidene personen (eigenlijk een hele dynastie) met een en dezelfde naam horen noemen en zien behandelen als een en dezelfde persoonlijkheid. Dit gaat zover, dat bij de indianen, maar zelfs ook in delen van Oceanië rond de eeuwwisseling (1900) er nog mensen waren, die het werkelijke bestuur van hun stam overlieten aan een raad, waarin doden zitting hadden. Die mensen hadden daarmee (wat zij dachten, zegt men nu) een reëel contact. Het eigenaardige is echter, dat zij daarbij kennelijk ook over gegevens beschikten, die van het standpunt van een blanke werkelijk verbluffend zijn. Ik wil u een paar voorbeelden geven.
Het is voorgekomen dat een gewone fellah (boer) in Egypte, die pas was aangeworven voor de uitgravingen, in 1928 in gesprek kwam met een geoloog. Die man zei heel rustig. “Er is hier een graf. U graaft hier goed.” De geoloog zei; “Hoe weet je dat?” De man zei; “Ik ben de zoon van die, en die was weer de zoon van die”. Hij ging zo ongeveer 30 à 40 generaties opsommen en vertelde wat er toen was gebeurd. Het curieuze daarbij is, dat voor zover het kon worden gecontroleerd het juist was.
Een ander tamelijk bekend voorbeeld is wel de kwestie van de aanvallen van Dingaan in Zuid‑Afrika, die door een islamitische neger of een moor in Algiers aan een Frans officier werd verteld. Heel eigenaardig dus. De Fransen hadden daar nog niet zozeer vaste voet, dat weet u. Ze kregen toch wel contact met het volk. De Fransman sprak met de man over vrede en de ander zei: “Maar dat is niet waar, want er is een grote oorlog aan de gang.” Hij beschreef de oorlog en de omgeving en gaf de naam van Dingaan.
Hoe kan dat? Dat is toch alleen maar mogelijk, indien de geest werkelijk ergens contact heeft, indien hij a.h.w. zitting heeft in de raad der mensen.
Naarmate de mensen echter banger voor de dood zijn geworden, hebben zij de doden ook meer van zich weggedreven. Ze durven die contacten niet meer te erkennen. Ze kunnen de consequenties van hun materieel leven voor hun voortbestaan moeilijk aanvaarden en omhangen dat met allerlei schijnvertoon, met allerhande rationalisaties. Maar denkt u niet dat in feite die z.g. doden heden net zoveel zitting hebben in de raad der mensen als vroeger? Alleen, vroeger luisterden de mensen; tegenwoordig doen ze het niet.
U zult begrijpen, dat wij op die manier eigenlijk de hele ontwikkeling van de mens op de verschillen facetten zullen moeten nagaan. We zullen moeten proberen erachter te komen wat nu eigenlijk in het ontstaan van het Al, in het ontstaan van het leven voor de geest de belangrijke, de bindende factor is geweest en hoe deze in het heden een rol speelt.
Ik hoop dat u aan het einde van deze cursus voor uzelf zult zeggen: Ja, dit is een begin geweest.
We hebben hier veel mogelijkheden gevonden tot proeven, waarbij we de occulte wetenschap in praktijk hebben gebracht. Het is geen zwarte magie geweest. Het heeft niets te maken gehad met allerhande duistere zaken. Het is gewoon de ontwikkeling geweest van praktische mogelijkheden. En als u daaraan niet voldoende heeft, dan hoop ik dat een volgend jaar u duidelijk zal maken waar de remmingen liggen, die het u onmogelijk maken het occultisme in de praktijk om te zetten. Want in deze dagen moeten wij allen toch groeien naar een meer bewust gebruik van geestelijke krachten en geestelijke waarden, al is het maar om te compenseren voor de toenemende onbeheersbaarheid van vele stoffelijke factoren in het leven.
De weg tot verwerkelijking.
Bij alle leerstellingen, bij alle godsdiensten en bij alle leringen omtrent occultisme en esoterie worden wij geconfronteerd met een aantal verhalen, gelijkenissen en natuurlijk stellingen. Daaraan ontkomen we niet. Het is alleen jammer dat de praktijk, die ons wordt aanbevolen, meestal slechts voor een zeer korte periode praktisch bruikbaar is. Willen wij echter een esoterisch systeem, een geloofswaarde of een lering praktisch gaan beleven, dan kunnen wij dit alleen doen aan de hand van de waarden, die onze eigen tijd, ons eigen wezen en onze levensomstandigheden scheppen. En daarmede komen wij tot de vraag, die als besluit van deze cursus misschien nog interessant kan zijn: Wat zijn voor mij de juiste wegen om wat ik heb geleerd en wat ik als waar besef voor mijzelf te verwerkelijken?
Dan beginnen wij met de 1ste regel, al is het misschien een veel herhaalde wijsheid.
Indien men een leer of een systeem wil verwezenlijken, zal men allereerst moeten weten wat men daarvan waarlijk denkt. Hoe men zelf daarop waarlijk reageert. Beschouw – maar nu eerlijk en uitgaande van uzelf – het systeem, de leer of de eisen die daarin worden gesteld en de voorschriften, die worden gegeven. Datgene, wat u niet kunt onderschrijven, zet u apart. Wat u overhoudt is datgene, waarvan u voelt dat het voor u juist en bruikbaar zou kunnen zijn.
Hebben wij op deze manier een selectie gemaakt, dan komt de 2de regel
Datgene, wat wij eenmaal hebben aanvaard, moeten wij vertalen in de termen van ons eigen leven en onze eigen tijd. Als er dus bv. staat dat u op een bepaalde manier moet bidden, dan moet u zich niet afvragen: Hoe kan ik die ochtendgymnastiek in deze tijd doen? Maar dan moet u zich afvragen: Wat is het essentiële hierin? Ligt dat in de bewegingen of ligt het in het opgaan in het gebed, het deel eraan hebben met lichaam en ziel? Is dit laatste het geval, dan vraagt u zich af: Hoe kan ik in mijn wereld en met mijn mogelijkheden dat het gemakkelijkst verwerkelijken? Het is altijd de gemakkelijkste en eenvoudigste weg om de essentie voor jezelf uit te drukken en waar te maken. Maar laat geen enkel deel ervan weg. Verwaarloos dus niets van hetgeen u hebt aanvaard, wanneer het erom gaat het in praktijk te brengen,
3de regel: Maak het onderscheid tussen gestelde feiten en gestelde beloften. Als ik u zeg dat u allen helderzienden bent, omdat er in u allen een geest woont, dan is dat een feit. Als ik stel, dat u met een bepaalde methode, mits u ijverig traint, misschien helderziend kunt worden, dan is dat een belofte.
Ga nimmer uit van datgene wat een belofte is. Ga uit van wat als zeker, wat als feit is gesteld. Maak u die feiten zo eigen, dat u zich niet meer kunt vergissen. Als dus ‘helderziendheid’ wordt gezegd, dan zegt u onmiddellijk: Ja, want in de mens woont een geest. Die geest neemt het voor ons lichamelijk onzienlijke waar, als zodanig is elke mens principieel helderziend. Zo komen we verder.
Dan hebben we te maken met de eisen. Deze worden soms op een wat vreemde manier gesteld. Laten we de aanhef nemen van bv. een geloofsbelijdenis, eigenlijk van de gebeden: “Ik ben de Heer, uw God.” Dat is mooi. Nu moeten we weten, wie is voor mij dat Ik? Niet wat ze erover hebben geschreven of wat ze erover hebben gezegd, daarvan mag ik kennis nemen, maar voor mijzelf moet ik uitmaken: wie is dan dat Ik? Kan ik dat Ik omschrijven, dan kan ik verdergaan en zeggen: U mag geen vreemde goden voor mijn aangezicht stellen. Maar eerst dan, anders blijft het heel willekeurig. Iemand kan dan wel een beeldje van zijn overgrootmoeder nemen en zeggen: Dat is God en je mag er geen andere beelden meer voor stellen. U moet het zelf uitmaken. Zelf bent u het begin, het punt van uitgang.
En dan de kwestie van de praktijk. Dat is helemaal zo moeilijk. De praktijk is altijd die van een menselijke maatschappij. Het is bijna onmogelijk u van de maatschappij los te maken en daarom gaan wij uit van het standpunt:
Alle verwezenlijking is slechts mogelijk binnen het maatschappelijk kader van de gemeenschap waarvan men deel uitmaakt. Maar nu laten wij onmiddellijk daarop volgen: Zo wij al aan de binding of gemeenschap der mensen gebonden zijn, zijn wij dit niet aan de begrippen, waarderingen en wetten van die mensengemeenschap, voor zo ver zij niet onmiddellijk praktisch voor de handeling of voor de samenhang bepalend zijn.
Alweer een kwestie van onderscheid maken. Wat wordt er gezegd? Wat denk ik ervan? Daarin beslis ik zelf. Wat is de situatie? Daaraan kan ik niets veranderen, dus daaraan moet ik mij aanpassen.
Dan is er ook nog dat bekende punt: waar moet ik beginnen?
Elke mens is geneigd om naar het hoogste te grijpen. Het is net als met het mastklimmen. Er zijn mensen, die zo graag de ham willen hebben, dat ze de worst voorbij klimmen en haar dan op de terugweg niet meer kunnen grijpen, terwijl ze hun doel niet bereiken. Het is beter vijf malen te streven en telkenmale iets te bereiken dan eenmaal het hoogste na te streven en niets te bereiken. Veelvuldig pogen met een beperkt doel dat voor het “ik” aanvaardbaar is en aan voornoemde voorwaarden natuurlijk ook voldoet, is de verstandigste manier van werken. Als je niet in jezelf en in je streven gelooft, mag je ook niet verwachten dat iets of iemand anders daarin gelooft.
Als je werkt – hetzij met geloof, hetzij met magie, occulte waarden of met een leerstelling – ga uit van wat u in uzelf voelt en gelooft. Deze zekerheid kunt u overdragen. Op grond van deze innerlijke zekerheid kan men harmonieën bereiken, kan het eigen wezen tijdelijk of soms zelfs blijvend veranderingen ondergaan en kan men in contact komen met al wat er bestaat onder het licht van de Schepper. Alles, wat niet geheel eigen is, waarin men niet zeker is, brengt onvolledige contacten en daarmee vaak verwarrende en teleurstellende resultaten.
Nu zullen de mensen in deze tijd zich wel eens afvragen: Wat moet ik dan met al die wisselende invloeden?
Op deze wereld is het op het ogenblik zo’n beetje een komen en gaan van allerhande kosmische golven met hun nevenverschijnselen. Dat is natuurlijk heel aardig. Maar moeten wij ons daarvan iets aantrekken? En zo ja, hoe? Dan moeten we weer van onszelf uitgaan.
Dat, wat in mij een vaste waarde is, zal misschien in zijn verschijningsvorm kunnen worden bepaald door een kosmische golf, maar nooit in zijn geaardheid. Wat in mij vast is, is ook een vaste harmonie, een vaste waarde, met de wereld buiten mij. Ik houd dus geen rekening met de vaste waarden of beïnvloedingen die elders bestaan. Ik houd alleen rekening met de zekerheden in mijzelf. Slechts indien ik bepaalde resultaten wil bereiken, zal ik trachten – voor zover ik dit weet en het mij mogelijk is – mijn grootste pogingen te doen samenvallen met de kosmische tendensen, die voor een verwerkelijking gunstig zijn.
Het is allemaal een beetje theoretisch en misschien ook wel wat aan de droge kant. Maar deze materie is eigenlijk net zo droog als een wetboek. Er is slechts één verschil. Bij het zoeken naar verwezenlijking bestaat er geen alomvattend: gij zult of gij zult niet. De mens is zijn eigen rechter. Hij is dit tegenover zichzelf, nimmer tegenover anderen. Ieder spreekt voortdurend een oordeel over zichzelf uit. Het is binnen het kader van dit oordeel dat men over zichzelf spreekt, dat men de positieve mogelijkheid moet zoeken. Er is geen enkele andere maatstaf te geven. Er is ook geen vaste reeks voorschriften op te sommen. Wij kunnen in algemeenheden weergeven, maar wij kunnen nooit zeggen hoe dat voor u speciaal moet zijn.
De kern van alles is eigenlijk dit: een mens, die gelooft en dat geloof ook kan omschrijven en dat hij in zich als een absolute zekerheid hanteert, schept hierdoor een gerichtheid, een afgestemd‑zijn van zijn wezen. Hij bepaalt zo reeds waar en in hoeverre hij een resonance kent met andere werelden en ander leven en ook welke krachten uit hem, door hem of voor hem werkzaam kunnen zijn. Dat is dus wel persoonlijk, maar het is aan de andere kant toch ook wel weer een hanteerbare sleutel.
We kunnen constateren dat een mens, die een bepaald doel voor ogen heeft en dit doel in zijn geloof volledig opneemt, zonder dat verder te beredeneren, uit zichzelf en automatisch de instelling bereikt, waardoor de verwezenlijking mogelijk wordt. We zien daartegenover dat elke mens, die tracht het werken met of het bereiken langs innerlijke krachten of geestelijke krachten stoffelijk te rationaliseren, te omschrijven of uit te drukken, alleen hierdoor reeds zijn mogelijkheden beperkt. Immers hier is geen absolute afstemming op een bepaalde kosmische kracht, geen absolute resonance met een stukje oneindigheid. Er is hier slechts sprake van een nauwkeurig omschreven menselijk facet, waarin dan misschien ook kosmische of goddelijke krachten aanwezig kunnen zijn, die dan alleen volgens de menselijke norm, wet en voorstelling tot uiting kunnen komen.
Ten laatste wil ik u nog wijzen op iets, wat menigeen over het hoofd ziet. Wij kunnen met een maximale gerichtheid en inspanning komen tot een verwerkelijking, die zeer plotseling is maar dan ook meteen voorbijgaat. Er zijn nl. twee methoden van werken.
De eerste methode, hoewel meer spectaculair, is over het algemeen minder aan te raden. Zij vergt een voortdurende inspanning, waarbij het “ik” een enorme lading in zichzelf of ergens in de omgeving veroorzaakt. Een ontlading daarvan is te vergelijken met het inslaan van de bliksem. De resultaten zijn zeer groot, maar niet van lange duur. Op die manier kunnen er wel processen worden gestart, maar niet geleid en niet beheerst. Probeer nooit iets zo een, twee, drie te doen. Wanneer u al resultaat hebt, zal het:
- zelden blijvend zijn;
- het zal bijna altijd een grotere schok, een groter krachtverbruik voor u betekenen dan voor uw welzijn wenselijk is.
De tweede methode is de geleidelijk methode. Zij bestaat niet uit het opzamelen van krachten, die onmiddellijk en scherp worden ontladen, maar uit een voortdurende concentratie. Als u aan één punt kunt blijven denken tussen alle bezigheden door, het nooit geheel uit het bewustzijn wegbannende, dan kan daarop de kracht van eigen beleven en inzicht worden gericht. Door dit voortdurende richten ontstaat er een gestage druk in de goede richting. Als wij dat op genezing toepassen, kunnen wij zeggen: Met zo’n blikseminslag kan men misschien een beenbreuk genezen in een paar seconden, maar er zal nooit sprake zijn van een absolute hechting van het bot; en op en rond de breuk is het bot extra kwetsbaar. Bij een voortdurend geven van de kracht zal de normale genezingstermijn misschien tot een derde worden teruggebracht, maar nu zal de genezing zo sterk en hecht zijn, dat het genezend bot sterker is in de omgeving van de oorspronkelijke breuk dan het ooit te voren was. Misschien dat dit beeld u duidelijk maakt wat ik wil zeggen.
Ook in ons innerlijk moeten wij proberen gelijkmatig en voortdurend te werken. Als wij bepaalde denkbeelden steeds in de geest hebben, dan zullen wij daarmee veel bereiken. Als wij bij vlagen en met groot enthousiasme iets doen, maar nalaten om dit voortdurend te bevestigen, dan hebben wij misschien wel een ogenblik van contact, van beleving, van resultaat, maar geen blijvende verwezenlijking van hetgeen wij nastreven. Dat zijn zo van die punten, waaraan u dus altijd weer moet denken.
In deze dagen is alles een beetje chaotisch. En het is voor menigeen moeilijk uit te maken waar hij nu wel en waar hij niet in moet geloven. Geloof dan niet in de materiële dingen. Er is op het ogenblik in de materie maar heel weinig dat beantwoordt aan de voorstelling, die het van zichzelf geeft. Geloof aan een innerlijke waarde. Want al is de voorstelling foutief, de instelling van het ego en daarmede de résonance (het kosmisch contact) is blijvend goed, het is juist. Maak daarvan gebruik.
Laat u nooit terneer slaan door al die gekke dingen die er gebeuren. Iemand, die geestelijk en occult verder wil komen, moet een blijmoedig mens zijn. U moogt u voor de rest zo nu en dan gedragen als een driftige druiloor of zo iets, geen bezwaar. Maar u moet steeds terugkeren in de richting van een optimistische levenshouding. En die moet u niet richten op het gebeuren, want dan valt het altijd tegen. U moet uw optimisme in de eerste plaats richten op de zin der dingen.
Niets is zonder nut. Er is niets, waaruit niet goed geboren kan worden. Als u dat kunt volhouden, dan hebt u altijd een positieve benadering van de hoge kracht en van het Goddelijke. U staat positief tegenover het leven. Elke uitwisseling van kracht, elke poging tot instelling zal dus ook positief zijn. En dat betekent, dat de resultaten zelden een vernietiging inhouden, maar over het algemeen een handhaving, een verbetering of een herschepping. En dat lijkt mij wel veel prettiger.
Over dit onderwerpje heb ik veel meer te zeggen. Ik zou natuurlijk kunnen ingaan op de gebruiksaanwijzing van: hoe bid ik? Bidden is heel eenvoudig. Voel God nabij en zeg tegen uzelf, dat u weet wat die God u geeft. Dan kom je veel verder dan wanneer je spreekt tot een verre God, Die je niet in je nabijheid voelt en Hem alles opsomt wat je nodig hebt.
U had kunnen zeggen: meditatie.
Meditatie is eenvoudig genoeg. Laat uw gedachten dwalen rond het onderwerp van uw meditatie. U onthult daarbij uzelf aan uzelf en gelijktijdig dringt u door in de essentie van het punt waarover u mediteert. U ziet dan hoe het voor u bestaat en belangrijk is en kunt daardoor de afstemming, het ingesteld‑zijn bereiken dat u contact geeft met wat men hogere waarden pleegt te noemen.
Nu kun je het ook nog hebben over magie.
Magie is de wetenschap, die niet als wetenschap wordt erkend. Wie magie bedrijft, brengt zijn innerlijk geloof tot uiting. Hij heeft daarbij in het oog te houden dat:
- het initiatief voortdurend van hemzelf uitgaat; hij kan nimmer het initiatief aan anderen of iets anders overdragen.
- alle door hem uitgebeelde wetten en krachten symbolen zijn, die hij in zich moet kunnen gevoelen. Dat, wat hij in zichzelf gevoelt, maakt hij magisch tot werkelijkheid.
- de magie zich een doel zal moeten stellen, dat ‑ tenzij hij duistere machten en krachten wil aanroepen ‑ niet direct in de eerste plaats hemzelf bevoordeelt, in de tweede plaats geen directe aantasting van de mogelijkheden of vrijheden van anderen inhoudt en in de derde plaats in zijn vervulling ruimte laat voor vergroting van het geluk der mensen.
U ziet, het zijn alle maar korte beschrijvingen. Het zijn grondregels, meer niet. Verwerkelijking van hetgeen u zoekt, van wat u in uzelf erkent, kan alleen van uit het “ik” worden bereikt. En al die regels zijn voor ieder van u toch weer een klein beetje anders van toepassing. U verstaat ze anders, u begrijpt ze anders. Om concreet resultaat te behalen, waar dan ook en hoe dan ook, zult u moeten begrijpen dat u zelf de basis bent van elk geestelijk werk. En als u dat doet, dan is de rest betrekkelijk eenvoudig.
Misschien is het wel aardig hier nog op te merken, dat de poging om uzelf te kennen (een schijnbaar moeilijke taak) gebaseerd is op het experiment.
Het experiment nl. geeft u de mogelijkheid te zien wat u schijnt te geloven en wat u werkelijk gelooft; wat u denkt te kunnen en wat u werkelijk kunt. Het experiment helpt u om voorlopig die punten te elimineren, waarmee u weinig of niets zou bereiken, zo overhoudende de enkele punten, waarin u de volledige kracht van het hogere zowel als de kracht van uw eigen wezen kunt beleven, bundelen en eventueel uitstralen.
Filosofie.
Uit het bekende wordt het onbekende zichtbaar; en uit de erkenning onthullen zich de raadselen. In de beschouwing van het raadsel en het gekende wordt de oplossing gesuggereerd.
We mogen niets over het hoofd zien. We moeten eerlijk zijn en open blijven staan. Maar dan is er voor ons geen enkel onbenaderbaar punt in de kosmos; er is geen enkel raadsel, waarvoor wij de oplossing ten slotte niet kunnen vinden. We moeten echter wel oppassen, dat we niet onze oplossing zoeken, want de meesten van ons zoeken, zelfs in het hoogste geestelijke streven, slechts een zelfbevestiging. Maar iemand, die zich nog voor zichzelf moet waarmaken, mag niet verwachten dat hij wat hij zelf nog niet kent bewust kan waarmaken in de wereld rond hem.
Leven is een wonderlijke taak. Leven omvat de vele werelden van de ziel en van de geest. Het omvat het stoffelijke bestaan dat opflakkert en uitdooft om na korte tijd opnieuw te ontstaan, misschien.
Leven is het voortdurend verzamelen van feiten, maar ook het selecteren van inzichten. Wie selecteert komt tot erkenningen, die voor het “ik” voortdurend gelijk blijven. Hij schept zichzelf een waarde, die in ziele‑wereld, geestenwereld en mensenwereld gelijkelijk aanvaardbaar en erkend blijft. Zo’n mens maakt elk woord tot een incantatie, omdat zijn erkenning van de goddelijke kracht in elk woord mee klinkt. Zo’n ziel openbaart haar volheid, zelfs in de materie, omdat zij haar goddelijke werkelijkheid erkent en deze openbaart waar zij zich slechts bewust kan zijn.
Het is natuurlijk maar een filosofie. Maar de filosofie is het bouwwerk dat de gedachten opbouwen op de basis van gekende verschijnselen en feiten. Er zijn vele dingen die wij weten, die wij kennen en die wij proberen te verdonkeremanen. Er zijn zoveel dingen, waarvoor wij bang zijn of die wij zo onaangenaam of onsmakelijk vinden, dat wij er liever aan voorbij zien. We zijn te veel verliefd op onze waanvoorstellingen om de werkelijkheid te willen zien. Daardoor is de wereld vol raadselen.
Terugkeren tot de feiten en de werkelijkheid is moeilijk. Maar er kan een ogenblik komen, waarop je de illusie koestert als een droom, als een spel, zonder haar te zien als een deel van de werkelijkheid. Er komt een ogenblik, dat u uw leven niet behoeft aan te kleden met fatsoenen van burgerlijkheid, van romantiek of van absolute vrijheid en anarchistische tendensen. Er komt een ogenblik, waarop te weten dat u uzelf bent op zichzelf genoeg is.
We moeten terugkeren uit de angst voor onszelf, voor de waarheid omtrent onszelf en onze wereld. We moeten terugkeren van onze roep naar al wat buiten ons bestaat. Wij zeggen niet: Ik heb de wereld lief. Maar wij zeggen: Wereld, heb mij lief. Wij zeggen niet: Ik wil rechtvaardig zijn, maar roepen: Geef mij rechtvaardigheid. En toch, wij kunnen dat, wat in ons rechtvaardigheid of genegenheid of eerlijkheid is, slechts uit onszelf geven. En wat wij uit de wereld ontvangen, kan voor ons nooit iets anders zijn dan de wat vertekende reflex van hetgeen wij uitzenden.
Zolang wij staan in een wereld van voorstellingen, van vormen, zijn wij geïsoleerd van onze werkelijkheid. En daarom zijn wij onze eigen toevlucht, omdat wat buiten ons is ergens altijd een tikje onecht is. Begrijp dit. Werk hiermee, bewust. Dan zult u zien dat in u de mogelijkheid bestaat om alle werelden van schijn, van begoocheling, van verblinding eenvoudig achter u te laten. Dan komt er in uw wezen één niveau vrij dat eerlijk ziet hoe de dingen zijn; dat eerlijk erkent hoe het zelf is. Pas dan begint u waarlijk te leven. Want zoals de legende zegt:
Ware er in het paradijs de Boom des Levens en de Boom van kennis van goed en kwaad, toen men at van de verboden vrucht (de kennis van goed en kwaad) werd de Boom des Levens ontoegankelijk.
Dit heeft een diepe zin. Waar de mens zijn oordeel stelt zonder zelfkennis, zonder erkenning van God, daar is het leven voor hem afgesloten, want hij is op zichzelf aangewezen. Daar wordt zijn hele wereld een illusie. Daar wordt de vreugde van de arbeid tot het “zijn brood verdienen in het zweet zijns aanschijns”. U wordt uit een paradijs verdreven, omdat u een waan hebt. U wordt verdreven uit de toestand van het paradijselijk zijn, niet uit een stukje land.
Wie zoekt bewust occult te werken, wie streeft naar innerlijk bewust aanvaarden van het Goddelijke, wie deel wil zijn, harmonisch, van de lichtende krachten in wereld en Al, hij zal zijn paradijs moeten herwinnen door nimmer te oordelen over het goed en het kwaad buiten hem, maar door slechts zichzelf te erkennen voor wat hij is. Dan is de Boom des Levens toegankelijk. Dan valt het persoonlijk oordeel, dat aan de schepping wordt opgelegd en soms zelfs aan de Schepper, de persoonlijke kennis van goed en kwaad, weg en komt daarvoor in de plaats de aanvaarding van de goddelijke maatstaf.
Het is maar een filosofie. Maar ik geloof toch, dat wij aan het einde van deze laatste bijeenkomst wel mogen zeggen: Niet aan ons is het om te oordelen. Want ons oordeel is gebaseerd op onze illusies en onze angsten. Maar aan ons is het om in waarheid te leven en te erkennen dat de levende kracht in ons sterker moge zijn en het bewustzijn zover moge stijgen, dat wij leren, als eens de eerste mens, aan alles zijn naam te geven. En zo de inhoud omschrijvend in die kosmische taal, waarin de zielen spreken, die deel zijn van het eeuwig Koninkrijk.