08 mei 1955
Het duister omhult nog de aarde
Met voilen van mist en van nevel,
Waarin zachtekens dwalen
De purperen koeien, die zwevende staan
En vreemd door de kille morgen gaan.
Het geluid, dat zo stil en zo stil in de nacht
Verbeidt heeft het komen der morgen,
Dat klinkt er ver en heel onverwacht
Verkondt weer de dag met zijn zorgen.
De zon schept een aarzelende lichtende lach in de lucht
En zonder gerucht vliegt een vogel een ogenblik voort.
Hij wekt al wat leeft en er zingt dan een zang
Van vogelen voor elk, die het hoort.
Dit is de ure der morgenstond
De ure van het ontwaken,
Het moment, dat het duister eindelijk zijn boei
Van levende dood weer gaat slaken.
De geest viert haar wijle van morgenstond
Als de dood met zijn sombere dwalen
Omhult het krip en zwart satijn, met sombere zwarte dwalen en voilen,
Heel, het zijn.
Dan gaan er gestalten, gedachten zo vreemd,
Tot de mist van een dodelijk zwijgen,
Dan wacht de ziele aarzelend nog totdat zij op kan stijgen,
Rond u klinkt er opeens het gerucht,
Een vlucht van engelen gaat voorbij,
Zij wenken u toe: Broeder, zuster,
Kom mee, maak van de wereld u vrij.
Maar gij aarzelt nog en gij kunt nog niet gaan
En gij hoort in de verte een vogel slaan.
Er klinkt een zang, een stem aan uw oor,
Rond u jubelt der hemelenkoor,
En het licht, dat glimlacht, zo hoog in de lucht.
Het tekent met kleuren en zonder gerucht
Een hemel, een stad, een wereld, een land,
Gij voelt u geleid door onzichtbare hand
En ontwaakt in het leven uit sombere dood.
Uit het leven, op aarde, dat geestelijk lijkt dood en nacht.
Dan komt de dag met zijn stralende pracht
Het ochtendgloren is voorbij.
De ziel heeft haar normaal bestaan aanvaardt,
De geest leeft nu weer vrij.
Maar er is in de kosmos een wet, die bepaalt,
Eens komt voor u weer de nacht,
Dan wordt uw ziel ter ruste,
Uw geest weer ter aarde gebracht.
Eens komt de morgen, dat zon nu stijgt
En gij vliegt net de zon weg,
Dan klinkt er een stem,
En al het andere zwijgt.
Een stem voorwaarlijk zegt:
“Gij zult gaan met mij tot des Vaders Huis”
En het duister zal u niet belagen,
Geen zorg, geen pijn, geen nood, en geen dood,
Zullen uw wezen beknagen.
Gij zult er vrij zijn,
Gij hebt het volbracht,
Gij hebt er de nacht verslagen.
Treedt binnen nu, de vrijheid, die lacht,
Gods Schepping, de Dag aller Dagen.