Omschrijving van de sferen

image_pdf

6 april 1970

Aan het begin van deze bijeenkomst graag het volgende, we herhalen het steeds weer, wij sprekers zijn niet alwetend of onfeilbaar, u zit hier niet om een evangelie aan te horen of om de onomstotelijke waarheid te vernemen, maar om zelf na te denken over hetgeen wij naar voren brengen. Het onderwerp van deze bijeenkomst is: Omschrijving van de sferen.

Nu is er natuurlijk een moeilijkheid. De mensen hebben de gewoonte om alles in hokjes in te delen en dan zijn er zoveel sferen of zoveel werelden. Het is misschien een teleurstelling voor u, maar ze zijn er niet. Sferen worden geschapen door de mens die overgaat en daardoor zou je kunnen zeggen: er is eigenlijk een oneindig aantal sferen, althans mogelijk.

Ik zou daarom graag eerst wat zeggen over de aard van een sfeer, voordat ik u een paar van die mogelijke werelden omschrijf. Kijk eens, u denkt. Denken is ergens gelimiteerd, omdat u geneigd bent alles te vocaliseren in stilte, u zet het dus om in woorden. Wanneer u denkt in beelden, dan ziet u veel meer details. En soms, dan heb je dat wel eens, bij een muziekstuk bij voorbeeld of in een droom, dat je ineens een heel complexe wereld voor je ziet. Maar die wereld is er alleen zolang jij er naar kijkt. Een sfeer bestaat zolang er een beschouwer is.

En dan is er een tweede punt waar u rekening mee moet houden. Wanneer u ontroerd bent door een of andere pastorale of mijnentwege door een beat-stuk, en kleuren en voorstellingen gaat zien voor een ogenblik, dan komen die dingen uit uzelf voort. U hebt een herinneringsvermogen dat werkt en brengt allerhande brokstukken van wat u eens gezien of meegemaakt hebt samen en componeert daaruit als het ware een nieuw “beeld”.

Nu is een mens, die overgaat, een eigenaardig wezen. De meeste mensen denken aan iemand die overgaat als een soort mens, ja natuurlijk doorzichtig, maar toch een soort mens, die dan loopt te wandelen op grazige weiden of zoiets. Dat is niet het geval.

Wat wij als geest zijn, kan het best worden uitgedrukt als een patroon van energie. We zijn, als je het technisch moet zeggen, een veld, ten opzichte van de buitenwereld begrensd, ten dele in een soort feed-back op zichzelf terugkerende, waarin een reeks van kleine, maar voor ons betekenende potentiaalverschillen bestaan. Wij zijn in staat impulsen van buitenaf te ontvangen en te verwerken. Aan de andere kant kunnen wij met onze energie een straling induceren als het ware buiten ons, die dan weer anderen bereikt. Het klinkt erg technisch en daar bent u waarschijnlijk niet voor gekomen, maar u moet het toch maar eventjes verwerken. Want het wezen van de geest is dus zonder materie, er is geen materie. In dit wezen bestaat echter een soort herinneringsvermogen. Het herinneringsvermogen wordt op aarde opgebouwd, voor het merendeel althans, en het belangrijke daarbij is wel de emotie.

Wanneer er iets is dat een enorme indruk op u heeft gemaakt, dan zult u zich dat later kunnen herinneren, dat weet u natuurlijk. Maar datzelfde beeld heeft dus een zodanige golf van energie veroorzaakt, dat dat mede verankerd is als een reactiemogelijkheid, een zich herhalend patroon in die geest. Die geest nu krijgt impulsen van buitenaf. Die pulsen moeten vertaald worden. Ze worden vertaald volgens associaties. Het is dus een zuiver associatief denken en daarmee bouw je dan, aan de hand van alles wat naar binnen toe komt, een beeld op aan de hand van je herinnering. Een sfeer is dus in de eerste plaats eigenlijk een complex van je eigen herinneringen, opgebouwd aan de hand van pulsen die je van buitenaf ontvangt. Dan bouw je dus een wereld op en die wereld is je eigen wereld. Maar er zijn dingen die bij veel mensen ongeveer gelijk bestaan. Als er honderd mensen zijn die allemaal ontroerd zijn door een appelboom in bloesem, dan kunnen ze praten over die appelboom, d.w.z. ze hebben een gelijke associatieve mogelijkheid, ze kunnen die uitsturen en bij de ander ontstaat een gelijksoortig beeld. Je kunt dus vergelijkend met elkaar praten. Je kunt proberen correcties aan te geven, dat kan. Daarmee heb je wel niet helemaal dezelfde wereld, maar je hebt toch wel een wereld waar je met een groter aantal mensen over praten kunt als een werkelijkheid. En per slot van rekening is dat net als op aarde. Als je op aarde bent en je spreekt met elkaar onverschillig wat, een hond, een kat of een kunstwerk, dan zie je die waarschijnlijk allemaal een beetje anders. Maar je neemt aan, hij heeft het over die boom, dus hij ziet hem zoals ik hem zie. En hij van zijn kant doet precies hetzelfde en daardoor kun je er over spreken. De kleine verschillen blijven buiten beschouwing, de hoofdzaken zijn gelijkwaardig, we kunnen met elkaar communiceren. Dat is nu in de geest ook zo.

Een sfeer zou je dus het best kunnen omschrijven als een herinneringswereld van een zodanige structuur en omvang, dat een groter aantal persoonlijkheden deze kan zien en beleven en als een werkelijkheid kan beschouwen, als een verbeelde werkelijkheid.

En nu zult u dus wel begrijpen dat de wereld van Dr. John Smith uit New York een beetje andere wereld is dan van boer Bertus uit Driel. Ieder heeft zijn eigen denken, zijn eigen voorstelling. En daarom zullen mensen die in een ongeveer gelijk milieu leven – het hoeft dus niet geografisch hetzelfde milieu te zijn -, bij voorkeur een milieu dat veel op elkaar gelijkt, het best met elkaar in contact kunnen komen. En dit contact bepaalt dus weer een mogelijkheid tot reageren, tot samenwerken, tot kennen. En van daaruit kun je verder gaan.

Als je dus overgaat, dan is het best mogelijk dat je op een gegeven ogenblik, laten we zeggen, op de Blaricumse hei loopt en elkaar tegenkomt. Het belangrijke is dus, dat je iets hebt, waardoor je een gemeenschappelijk milieu aanneemt, want dan kun je praten. En als een voorstel tot iets willen veranderen, bij de ander voldoende gelijk is, dan lukt dat. Maar wanneer ik nu een paar sferen ga beschrijven, want dat is toch wel de bedoeling, dan moet u dus begrijpen, dat het hier gaat om een voorstelling, die door zoveel mensen gedeeld kan worden, zoveel persoonlijkheden, dat ze als het ware een bevolkte wereld is. Een wereldje waarin men leeft en dat heel vaak de materie simuleert.

We kennen dan sferen die we wel Zomerland noemen, of weleens, om ze nader aan te duiden, arcadisch. Het zijn sferen, die bestaan uit bos en beemd, weiland zou je niet eens durven zeggen, en die geïdealiseerd zijn. Als u terugdenkt – voor de ouderen – aan uw jonge jaren, dan is het net of het toen een beetje beter was ergens, de dingen mooier waren dan tegenwoordig.  Het  was waarschijnlijk niet zo, maar u herinnert het u zo.

Die neiging tot idealiseren heeft zich voortgezet. Dan kunt u zich misschien voorstellen dat er een wereld is met vijvers en een riviertje, daar ligt ergens een dorpje, daar is een soort brink, een dorpsplein, waar de mensen bijeen komen, er is misschien wel een kerk waar gebeden wordt, dat komt heel vaak voor, er zijn scholen.

En als je de bergen ingaat, dan ligt hier en daar een soort hermitage, een kluizenaarshut, er zijn misschien bergen op de achtergrond of ergens zie je een oceaan. De mensen in die wereld trekken met elkaar op, kennen elkaar, ze ontmoeten elkaar, ze bezoeken elkaars huizen. Maar – en nu net vreemde – huizen omvatten dus niet alles wat een huis normaal omvat, want dan zouden ze zo moeten worden gedacht. Bijvoorbeeld dat vrouwtje dat op haar salon zo buiten gewoon trots was, heeft die salon ongetwijfeld nog, maar ze had een ontzettende hekel aan bedden opmaken, dus slaapkamers zijn er niet, dat is gewoon blinde ruimte, dat is niets.. Daar was een man, die ontzettend veel rozen kweekte en hij heeft nu ongetwijfeld een rozentuin. En omdat hij ook klimrozen had, heeft hij ook wel een gevel staan, maar achter die gevel is weer niets. Het is dus eigenlijk een soort filmdecor waarin je leeft.

Er zijn mensen die vissen, die picknicken, alle lieve herinneringen worden opgehaald, maar ook andere. Er zal bijvoorbeeld iemand zijn, die eens een reuze beleving heeft gehad met een mesthoop, die mesthoop zal er dan ook wel zijn.

Het klinkt allemaal een beetje vreemd als je het zo vertelt, maar als u wilt weten wat een sfeer is, dan moet u begrijpen dat alles wat ik ga zeggen en omschrijven een soort illusie is, een soort begoocheling. Een begoocheling die je nodig hebt, omdat je je het leven niet voor kunt stellen als een zuivere communicatie zonder dat daar klanken en kleuren en beelden bij te pas komen. Er zijn werelden, waarbij dat niet gebeurd, maar die zijn moeilijk te omschrijven.

Maar er zijn ook mensen die overgaan en dan denken ze: Nu moet alles anders worden. Die hebben zich een beeld gevormd van wat het hiernamaals moet zijn. Het klinkt misschien een beetje krankzinnig, maar als er mensen zijn – en die zijn er genoeg – die denken dat je na de dood in een soort gouden stad komt met kristallen poorten en waarin je met zilveren of gouden lepeltjes lammetjespap eet, nou ja, dan eten die mensen lammetjespap, totdat ze denken: Ja maar dat kan toch eigenlijk niet.

Het zal u duidelijk zijn, dat het erg belangrijk is wat die mens denkt en wat hij verwacht in zijn leven ten aanzien van dat leven na de dood. Wanneer ik geloof aan wedergeboorte, dan is het mogelijk dat ik werkelijk reïncarneer, maar het is ook mogelijk dat ik denk dat ik gereïncarneerd ben, omdat ik eenvoudig geen concept heb van iets anders.

En zo zul je sferen aantreffen, waarin de mensen allemaal weten, dat ze een ander zijn geweest, waarin ze zich een nieuw uiterlijk hebben aangemeten, met nieuwe capaciteiten meestal en waarin ze dus gewoon leven, zoals u op aarde. Een nabootsing van deze wereld. Dat kunnen soms zeer interessante werelden zijn, maar in de meeste gevallen, moet ik eerlijk zeggen, deze mensen die hun reïncarnatie dan maar dromen, doen mij altijd een beetje onwezenlijk aan. Ik heb zo het gevoel: dat gaat op twee niveaus, ze spreken over wat ze op aarde zijn geweest en proberen om daaruit dan weer te handelen volgens een ideaaltje, dat ze zich hebben opgebouwd, van wat ze zouden moeten zijn. Een ontzettende vervelende toestand meestal.

Er kan ook iemand zijn die erg benauwd is. Er zijn veel mensen die bang zijn voor doodgaan, maar sommige mensen zijn niet zo bang voor de dood zelf als wel voor het schuldbegrip, dat ze hebben opgedaan. Nu vind ik schuldbegrip in de meeste gevallen ook alweer iets doms. Als je iets gedaan hebt, heb je het gedaan, goed, uit er mee, doe het een volgende keer niet meer, doe verstandiger, maar deze mensen zijn zo beladen, die sommen voortdurend alles op wat ze misdaan hebben in hun leven en ze menen, dat er iets of iemand is die dit zal wreken.

Dan heb je twee soorten mensen: de een, dat zijn de vluchters, dat zijn de mensen die weglopen. Ze zijn voortdurend op de vlucht voor een verschrikking, die ze niet kennen, het is net een nachtmerrie. In hun leven komen steeds fragmenten terug van hun oude stoffelijke wereld, maar net als in een droom, zonder samenhang. Ze gaan een deur binnen en staan ineens misschien in hun hemd, en iedereen wijst op ze en zegt: daar heb je die zondaar. En dan vluchten ze weer verder. Een toestand die bijzonder vervelend is en heel wat anders is dan het veelal omschreven Schaduwland. Nu wordt er over dat Schaduwland nogal veel verteld door spiritisten en daarom is het misschien goed om daar ook wat over te zeggen.

Er zijn dus mensen die denken dat ze niet dood zijn. Er is dus geen concept van dood, er is een poging tot wederherkenning op materiële manier en deze mensen hebben niet meer dat materiële, of met het materiële vergelijkbare prikkels kan opwekken. Ze leven in een voortdurende mist. Er zijn wel vage begrippen, want ze voelen wel gedachten en invloeden van buitenaf, maar die zijn niet concreet, ze zijn niet in overeenstemming te brengen met wat ze lichamelijk gewend zijn.

En zo is het dus mogelijk, dat er een patrouille bij voorbeeld in een of andere oorlog wordt neergeschoten en dat die soldaten dat eenvoudig niet weten. Die blijven op patrouille. Maar ze kunnen de weg naar hun kampement niet meer terugvinden. Ze zijn voortdurend verdwaald en ze weten zelf niet meer, waar ze naar toe gaan. Pas op het moment dat ze zich realiseren dat ze er ergens anders naar toe moeten – en tot die conclusie komen ze meestal wel op den duur – dan gaat weer hun eigen voorstelling, van waar ze dan naar toe moeten gaan, een rol spelen en dat verwezenlijkt zich ook. Je ziet, het is nog een moeilijke kwestie om over de sferen te spreken.

Dat is de grote moeilijkheid, die je altijd weer ontmoet, wanneer je over sferen moet spreken. De mensen zouden het zo graag mooi uitgeduid hebben: u gaat over en er staan direct entiteiten op u te wachten. Dat is waar, hoor! In negen van de tien gevallen, misschien wel in 999 van de 1000 gevallen zal een mens, die overgaat, worden opgewacht. Maar de personen, door wie je wordt opgewacht, die kun je meestal pas zien, wanneer je ze verwacht, d.w.z. wanneer hij iets heeft om ze te herkennen. Anders worden alle impressies die ze naar hem toesturen, voor hem niet tot een aanduiding van de gestalte die ze zoeken.

Het volgende verhaal moge u deze moeilijkheid illustreren. Een van mijn collega’s, een eigenaardige jongen overigens, moet ik er bij zeggen, die vertelde eens het volgende, wat ik maar in de “ik” vorm zal overbrengen, zoals hijzelf het graag doet: “Ik sta op een gegeven ogenblik klaar om zo ‘n  vrome mens af te halen, en ik sta er zo, zoals ik ben. Ik ben misschien op aarde niet mooi geweest, maar goed, ik probeer die menselijke projectie terug te vinden om aan die man het idee te geven: er is iemand om je gezelschap te houden. Hij kijkt naar me en zegt: Ja, maar ik had engelen verwacht, dus moet dit wel de duivel zijn. En voor ik het wist, had ik al horentjes – en het was niet eens een vrouw die ze me opzette – Enfin, ik denk, daar moet ik wat aan doen. Dus ik heb mijn gedachte eens een keer goed veranderd in de richting van een ideaalbeeld en voordat die wist, wat er gebeurde, had ik grote witte vleugelen en een witte soepjurk met gouden boord en een harpje en een stralenkransje en een lange blonde pruik, en toen wou hij wel mee.

Het is een verhaal en u moet de persoon kennen, maar het is misschien verhelderend, omdat de mensen een echo zoeken voor datgene wat ze verwachten.

En bij dat afhalen krijg je dan nog een andere moeilijkheid. Je kunt zo iemand niet naar je eigen wereld brengen. De mensen denken: Nou, er staat een ontvangstcomité. Die lui zeggen: “Hallo, blij dat je er bent, ga mee naar Zomerland, we gaan in de soos zitten, we nemen een borrel en dan krijg je een huis en dan vanavond is er een zangrepetitie van het hemelse koor.” Maar als zo iemand nou niet gelooft in een Zomerland of wat je dan noemt, dan is er geen referentiewaarde, dan is er niets, waarmee je een associatie naar voren kunt brengen, dat hij het wel aanvaardt.

Daarom is er meestal na de dood een tijdje dat zo iemand een klein beetje in zijn eigen sop gaar kookt. Hij moet proberen om voor zich het antwoord te vinden op de impulsen, die hij van buiten krijgt. Hij moet zijn eigen herinneringen, zoals die in die geest voortbestaan – dat zijn dus fragmenten van het stoffelijk beleven en niet de totaliteit – die moet hij opnieuw rangschikken en dan pas kan hij tot een contact komen, waarbij hij een wereldje gaat vinden, waar dus ook anderen in leven, werkelijk in leven. De mensen zeggen dan: Ja maar, er moeten toch wel hele hoge sferen zijn.

Kijk eens, een hoge sfeer is gewoon een sfeer waarin je gaat leren wat essentieel is en wat niet. Er komt een ogenblik, waarop je begrijpt dat het niet nodig is, om een schijn van lichamelijkheid voor jezelf te handhaven. Dat is alleen maar belemmerend. Je houden aan stoffelijke voorstellingen is belemmerend voor je vermogen tot het opvatten van de gedachten van anderen. Het is belemmerend om een wereld om je te hebben die je een vaste vorm geeft, want dan kun je niet zo gemakkelijk van de ene voorstelling naar de andere switchen. Het resultaat is dus, dat je op een gegeven ogenblik je eigen vorm veel minder concreet gaat zien. Het “ik” kan nog steeds associatief worden uitgedrukt naar een ander toe volgens het beeld, dat je van jezelf hebt. Dat valt meestal ook erg mee, de mensen zien nooit de werkelijkheid in de spiegel, dat weet u ook, dus het zijn meestal wel mooiere beelden die je van jezelf hebt dan die anderen van je hebben en die kun je nu dus als werkelijkheid aan anderen geven. Maar daarnaast heb je dan toch wel het gevoel: Och wat komt het er op aan, is het nu belangrijk dat er hier bomen of bloemen of vlinders of vogels zijn. Die dingen zijn schoonheid, maar schoonheid is iets anders. Schoonheid is iets dat ik beleef, dus waarom moet ik dat nu in een vorm gieten. Schoonheid is een explosie van binnen en dan kom ik naar iets dat voor elke mens wel bestaat.

Een mens op aarde bv. wordt dus geschoold door de maatschappij. Die maatschappij vertelt wat je wel moet zien en wat je niet moet zien, welke het mooie handje is en welke het lelijke handje is, wat zondig is en wat deugdzaam is, wat misdaad is en wat heldenmoed is. En meestal zijn het de keerzijden van dezelfde medaille. Zolang als je dat oordeel hebt, ja, dan is het moeilijk, dan kun je de dingen niet zien zoals ze zijn. Maar op het ogenblik, dat je dat vooroordeel gaat verliezen, leef je dus in een wereld, die eigenlijk nog wel gevormd is, maar waarin de vormen niet meer gepaard gaan met een persoonlijke aanvaarding of verwerping, met een begeerte of een vrees. We noemen dat vaak de half-vorm-wereld. En op het ogenblik dat ik dergelijke belemmeringen afgooi, dan kom ik – ja, ze spreken ook weleens dichterlijk van “de boom der herinnering, die groeit bij de kloof van de tijd” – dan kom ik dus in een toestand, waarin het ook niet meer nodig is om te verwerpen, dat ik, voordat ik de laatste keer op aarde ben geweest, misschien nog weer iets anders geweest zou kunnen zijn.

Het is niet meer noodzakelijk om mij bezig te houden met het denkbeeld, dat dit dan de uiteindelijke toestand is, waarin ik eeuwig zou moeten leven. Het vooroordeel valt weg, ik beoordeel niet meer, ik erken en dan ontdek ik, dat in mijn wezen, denkende energie dus, veel meer associatiemogelijkheden zijn, die ik heb weg gesloten, zoals een mens een deel van zijn herinneringen in zijn onderbewustzijn wegdringt, omdat hij die dingen nu eenmaal niet wil weten of kennen. Ze passen ergens niet bij wat hij geleerd heeft, hij kan ze zelf niet accepteren.

Op die zelfde manier krijg je dan herinneringen aan alles wat bestaan is geweest, je wordt een vollediger persoonlijkheid. Maar op het ogenblik dat die volledigheid bestaat, is ook het tijdsconcept ineens ver in waarde verminderd. Zolang je in zomerland leeft of in één van die vele vormsferen, misschien met kastelen en roofridders of met romantiek en draken, of heel functioneel – dat verschilt wel eens -, dan heb je nog altijd een idee van tijd. Die tijd wordt bepaald door je eigen associaties en je eigen denken, maar je beschouwt het nog steeds als een maatstaf, een vaste maatstaf. Maar op een gegeven ogenblik zeg je: “Er is eigenlijk geen maatstaf, er is geen tijd. Er is beleven, en dat beleven bouwt voor mij een ontwikkeling op. Maar die ontwikkeling is niet meer af te schatten in vaste normen, die bestraat eenvoudig.”

Dan kom je dus tot een groei, waarin je eigenlijk persoonlijk vrij begint te worden. Ik wil niet zeggen, dat je nu ineens eeuwigheid kunt concipiëren, zolang je zelf beperkt bent, maar aan de andere kant vallen er zoveel vooroordelen weg, dat je wel op onbeperktheid kunt gaan reageren, omdat – al kun je ze niet helemaal zien, je kunt ze je niet voorstellen –  je ook niet meer probeert om daar je eigen grenzen aan op te leggen. De hoogste sferen, zou je kunnen zeggen, zijn de werelden, waarin de begrenzing praktisch verdwenen is. Maar ja, dat is natuurlijk ook weer ergens niet voldoende.

U zult zich wel eens af hebben gevraagd: Uit welke sfeer komen die eigenaardige kletskousen nou, die ons bij de Orde, soms leerzaam, soms vermoeiend trachten bezig te houden. Wel, dat is heel eenvoudig, we komen uit allerhande sferen, want ieder van ons leeft nog wel in een wereldje, waarin zijn eigen associatiewaarden bepalend zijn. We hebben alleen één ding gemeen, wij hebben ons als het ware geïdentificeerd met bepaalde menselijke stromingen, met gedachten, met gevoelens. Wij gaan niet naar een vorm toe, wij gaan naar een gedachte toe. We beantwoorden niet een beredenering, maar in feite een gevoelsreactie, een reeks van associaties, een beeld misschien. Wij voelen ons zodanig één met dergelijke emoties, met dergelijke behoeften, met vragen en wat dies meer zij, alles dus met een innerlijke achtergrond, dat we hierdoor op aarde komen spreken, maar dat we op precies dezelfde manier proberen te spreken, wanneer dat in een aangrenzende wereld is, dus in een andere sfeer. Ik geloof dus dat dat het meest belangrijk is, dat we voldoende gemeen hebben met de ander.

Nu is het vaak heel erg gemakkelijk, om menselijke gedachten op te nemen. Daardoor kun je inderdaad een beeld vormen van een omgeving, van gebeurtenissen, van de historie, van ontwikkelingen op aarde, en zo kun je met een mens meestal heel wat gemakkelijker communiceren dan met iemand in een totaal andere wereldvoorstelling. Want er zijn zoveel verschillen, dat het erg moeilijk is, om de juiste woorden te vinden, u kent allen het bekende voorbeeld: Het woord democratie wordt overal op aarde gebruikt. Tot nu toe bestaan er zo ongeveer driehonderd verschillende omschrijvingen van, die van elkaar zoveel afwijken, dat degenen die dit woord ten aanzien van elkaar gebruiken, meestal niet begrijpen, waar de ander het over heeft, ofschoon ze menen over hetzelfde te praten.

Nu, zo is het bij ons ook. Van sfeer tot sfeer zijn de associaties, de voorstellingen, de samenhangen vaak zo sterk verschillend, dat je, omdat je niet het geheel van die andere wereld kunt accepteren, je ook eigenlijk niet je gedachten precies uit kunt drukken, En dat kunnen we hier op aarde redelijk wel vandaar, dat we graag hier op aarde komen praten.

Nu zal ik een paar beschrijvingen van sferen geven, maar u moet goed onthouden: Dit zijn dus droombeelden waar meerdere mensen in leven.

Er is een stad. Wanneer je die stad binnenkomt, valt op, dat ze enorme grote wegen heeft. Een landschap er om heen is er niet, het is alleen een stad. In die stad leven mensen. Die mensen zie je over trottoirs gaan, je ziet ze overal in de parken, spelen en rusten, er zijn grote gebouwen, waar ze naar toe gaan. Op de pleinen staan grote standbeelden, er zijn vaak heel mooie tuinen, de stad, die ik bedoel, heeft zelfs iets wat sterk doet denken aan Versailles, de fonteinen spuiten altijd en zijn verlicht. Er is een stadhuis, waar een hoop entiteiten gewichtig doen tegenover elkaar – en wees blij, dat dat mogelijk is, een politicus die overgaat moet ook even wennen -. Dus, alles bij elkaar genomen een mooie stad, waar je op aarde graag in zou willen wonen. Bovendien geen luchtvervuiling, geen waterverontreiniging, het is er alleen maar mooi. Er zijn vogels, er zijn vlinders, de bloemen die er staan in de verschillende perken zijn mooier dan u ze ooit hebt gezien, En er is altijd een hemel met zo hier en daar een paar stapelwolken en toch zon. Als je er doorheen zou gaan als mens, zou je geboeid worden, omdat je overal fonteinen hoort ruisen en er geen hinderlijk rumoer is. En toch is het of die hele stad klinkt en zijn eigen toon heeft. Het is een stad door stadbewoners opgebouwd met hun idealen. Een mooie stad, maar op zichzelf, het blijft een illusie.

Er is een wereldje, wij noemen het de lotuseters en de lotusvijvers: Het is maar een naam. Hier zitten mensen te mediteren op enorm grote lotusbladen, het lijkt wel een Victoria Regina. En wanneer ze zover zijn gekomen, dat ze denken met die wereld wat te kunnen beginnen, zie je ze weg zweven en wandelen aan de oevers en op het laatst verdwijnen ze in groene wouden. En daarboven zijn kleine gekoepelde tempeltjes en daar zitten ze dan en luisteren naar leraren. Een wereldje waarin alles pais en vree is.

Er zijn ook werelden waarin gevochten wordt. De mensen vinden het prettig om te vechten. Misschien vechten ze met wilde dieren of met een klimaat, maar ze overwinnen altijd. Een mens houdt ervan om te overwinnen.

Er zijn ijswerelden waarin het wemelt van de robben en de ijsberen, en waarin gelukkige mensen altijd jagen en winnen.

Er zijn werelden waarin wetenschapsmensen het ene fenomeen registreren na het andere, eindeloos door.

Er zijn werelden van tropische hitte.

Er zijn werelden, die vol zijn van rotsen en bergen en woestijnen, waar karavanen trekken, maar waar de dorst nooit komt zonder dat er een bron in de buurt is en waar altijd op het ogenblik dat je vermoeid bent, een oase klaar is.

Er zijn heel wat vreemde werelden, omdat er zoveel mensen zijn en een ieder denkt zijn eigen wereld anders.

Er zijn werelden die misschien wat verbleken, de werelden van de goden van Griekenland. Er zijn werelden als de eigenlijke boerenhemel van de Egyptenaren.

Er zijn werelden van mensen die alleen maar praten met elkaar en daarin hun genoegen vinden.

Er zijn werelden waarin je gewoon maar het land bebouwt.

De sferen zijn de gedachten van de mens. Er is een voortbestaan, zeker. Maar het is geen menselijk voortbestaan. Je hebt een geloofsbelijdenis op aarde daar staat in, dat de mens overgaat en aankomt in de andere wereld, zoals men op aarde is geweest. Dat is alleen waar, omdat je jezelf nog steeds ziet zoals je bent geweest. Het hiernamaals is een voortdurende reeks van illusies, die we nodig hebben om de werkelijkheid van ons bestaan te kunnen aanvaarden. En daarachter ligt een werkelijkheid, die je niet kunt uitdrukken, omdat ze niet meer bestaat in termen, waar woorden voor zijn. Wat moet je zeggen? Een wereld van een enorme harmonie? Ja goed, inderdaad er zijn vibraties, die zich voortdurend door elkaar bewegen, iets als ragfijn gesponnen glas, dat meteen klank is. Maar kun je daar nu een vergelijking voor vinden voor de ervaring, die je er in hebt? Neen. Er zijn werelden waarin je versmelt, omdat de grenzen, die je rond jezelf hebt opgebouwd met voorstellingen, langzaam maar zeker verdwijnen. Totdat je de vreugden en angsten van anderen leeft, zo goed als jezelf, zodat je simultaan een groot deel van de schepping schijnt te ervaren. En zelfs dan verdwijnen langzaam weer de vormen en blijft er alleen iets over, wat ik alleen een vibratie kan noemen en waar ik geen naam voor heb.

U wilt een beschrijving van de sferen. Welnu hier hebt u er een: Werelden, waarin de dromen der mensen tijdelijk waar worden en hen daarom soms doemen tot een hel van Dante. Waar vlinders dansen op hemel weiden, met een gedroomde Beatrijs. Waarin mensen elkaar kunnen herkennen, omdat ze elkaar gekend hebben, elkaar weer opbouwend voor zichzelf, en door een vreemde speling van de werkelijkheid, bezielend, wat ze aan vorm zijn in de wereld van die ander. Het is een droom.

Maar het is niet altijd de ontmoeting, die u zich droomt. De moeder denkt aan haar zoon en haar zoon komt tot haar, zoals zij hem denkt, zoals zij hem gedroomd heeft, veel jonger, veel afhankelijker, dan hij ooit geweest is. En de zoon kent zijn moeder, niet zoals zij zichzelf ziet, jong, fris, monter, maar als een wezen, dat hij beschermen kan en waar hij zijn dank aan kan betuigen. En toch, in het jongetje bij de moeder leeft de beschermende man en het oude vrouwtje bij de zoon leeft in diezelfde vitale jonge moeder in haar eigen wereld, omdat je met elkaar spreekt, elkaar kent, maar gebonden blijft aan je eigen voorstellingswereld.

De sferen zijn illusie, maar een illusie, die leeft, omdat wij leven. De sferen zijn werelden, die uitdoven, wanneer u er niet meer aan denkt, maar gelijktijdig zijn het werelden, die alles kunnen vervullen wat we vrezen en wat we hopen. De sferen zijn onze werkelijkheid, onze schepping, die verbleken moet, zodra we de grotere scheppingen, het grotere bestaan gaan accepteren. Dat zijn onze sferen.

Ik heb getracht u duidelijk te maken wat onze werkelijkheid is. U hoeft er niet in te geloven. Maar wanneer er een dag komt, dat u meent te leven en geen weg meer terug vindt en verdwaald meent te zijn, wees dan eens stil en zeg tegen uzelf: Alles is mogelijk. Probeer uzelf daarvan te overtuigen. U zult zien, dat het duister van de wereld gauw verdwijnt. Wanneer u bang bent, zeg tegen uzelf: Er is niets om te vrezen en er zal niets meer om te vrezen zijn. En wanneer u zegt: Het wordt zo traag en zo vervelend op deze wereld, zeg dan tegen uzelf, gewoon: Het is uiteindelijk ook maar een vervelende droom. U zult het idee hebben, dat u wakker wordt in een meer levende wereld.

Dat is de werkelijkheid. Het is geen systeem, het spijt me. Ik kan u niet een inleiding geven in zoveel sferen. Als ik dat zou doen, dan zou ik u bedriegen. Ik kan alleen zeggen, of u er aan gelooft of niet: Eens komt het ogenblik dat u zult beseffen, dat “leven” meer is dan stoffelijk bestaan. Wanneer dat ogenblik komt, zult u zich vinden in de wereld, die u uit uw eigen gedachten ontvangt.

  • U kunt gebruik maken van een trance-medium. De intelligenties die nog niet  zover zijn, moeten zich behelpen met kruis en bord. Zien zij de letters net zo als wij,  of komt dit op een andere manier tot stand?

Over het algemeen is het zo, dat een kruis en bord gezien moet worden door de ogen van iemand, die aanwezig is. Dat is de eenvoudigste manier. Is dat niet het geval, dan krijg je veel groter moeilijkheden en dan is het heel gauw zo, dat je fouten maakt, tenzij het een standaardopstelling is, die je dus hebt gebruikt. Hetzelfde is met het glaasje schuiven en al die dingen meer. Overigens ben ik het niet met u eens, dat iemand, die zich via kruis en bord moet uitdrukken, dat niet door een medium zou kunnen doen. In de meeste gevallen is het zo, dat zo iemand, misschien geholpen of geïnstrueerd, dus wel door een trance-medium zou kunnen spreken, maar dat hij eenvoudig de middelen of de mogelijkheid daartoe niet heeft.

  •  Als je overgaat, hoe weet je dan dat je over bent? Leef ik nu op aarde of in een sfeer?

Ik zou zeggen, u leeft in zekere zin in een sfeer, want u heeft wel te maken met een stoffelijke werkelijkheid, maar wat u er van ziet, is alles behalve de werkelijkheid. En nu, hoe weet je dat je bent overgegaan? Er zijn een paar dingen, die je daarbij als referentie kunt gebruiken. Ten eerste: wanneer ik denk aan iets, ben ik er dan? Zodra ik aan iets denk, zie ik het ook. Is dat het geval, neem dan maar aan, dat u of droomt of u bent overgegaan, waarschijnlijk het laatste.

Ten tweede: kan ik contacten terugvinden naar de aarde of niet. Dus, kan ik mijn huis nog vinden bij wijze van spreken of is alles ineens anders. Is alles anders, alweer: u droomt of u bent overgegaan. Blijkt, dat u niet wakker wordt, neem dan maar rustig aan, dat u bent overgegaan.

En dan nog een laatste punt: Dat is niet altijd bruikbaar misschien, maar wanneer u uzelf heel klein beneden ziet liggen, met andere mensen er om heen waarschijnlijk, die ook heel klein zijn, dan moet u aannemen, dat u bent uitgetreden of dat u bent overgegaan. Bij uittreding is het zo, dat wanneer je naar jezelf kijkt, ben je meestal kort daarop wakker. Wanneer je dus niet wakker wordt en die andere mensen doen en zeggen allerhande dingen en u kunt het niet horen, maar u ziet het als een soort miniatuurspelletje, net of u er boven staat en een verlicht toneeltje ziet, neem dan maar aan, dat u ook bent overgegaan. Dat zijn een paar van de eenvoudigste aanwijzingen.

  • Wanneer men in de sferen zijn eigen wereldomgeving opbouwt en deze  nogal specifiek en individueel is, loopt men dan niet de kans, daarin geheel alleen  te blijven, dus niet anderen te ontmoeten? Moet men in die toestand blijven, totdat  men zich een en ander is bewust geworden?

Alleen blijven komt misschien alleen theoretisch voor en in de praktijk niet, omdat voor praktisch elke mens, een wereld, ook andere wezens, andere mensen betekent. Nu kan het heel goed zijn, dat u begint te leven in een wereld, waarin de mensen, die u ontmoet, constructen zijn, dus projecties van uw eigen gedachten, een soort secundaire persoonlijkheden. Maar meestal zult u die zo construeren, dat ze toch overeenstemmen met mensen, die geleefd hebben. En dan zal er altijd wel iets of iemand zijn, die harmonisch genoeg is en dan krijgt u dus toch wel contact. Ik dacht dat ik dat wel met het voorbeeld van moeder en zoon enigszins had duidelijk gemaakt. Wanneer uw wereld zeer specifiek is, zal het wel heel erg moeilijk zijn om haar met anderen bewust te delen, maar het gebrek aan respons, dat men krijgt juist op zijn eigen wereldbeeld, heeft meestal wel ten gevolge, dat men dat wereldbeeld dan varieert. Vergeet één ding niet: De mensen, dat wil zeggen ook de geest in de meeste fasen, heeft niet slechts behoefte aan een werelderkenning, maar ook aan een aanvaard worden door die wereld en men is meestal bereid, om heel veel te veranderen in en aan zichzelf, om die aanvaarding door de omgeving mee te krijgen.

  • Is er in de sferen altijd begrip, of moet je dat ook zoeken? Vroeger als kind  dacht ik, wat zou het heerlijk zijn, als je elkaars gedachten kon lezen, dan werd je  nooit verkeerd begrepen. Dat lijkt me heerlijk, dat verwacht ik dus als ik overga.

Ja, dat klinkt allemaal heel mooi, maar vergeet één ding niet: dan is dat niet alleen op de momenten, dat u begrepen wilt worden. En voor een mens lijkt het mij daarom nogal pijnlijk, geconfronteerd te worden met de werkelijke gedachten, gevoelens en belangstelling van zijn medemensen. Want dan wordt menige illusie verstoort, geloof dat maar. Maar goed, er is een telepathisch contact, natuurlijk. Dit contact is beperkt tot – wat men noemt – harmonische punten, d.w.z. die begrippen, die men met elkaar deelt. Projectie is natuurlijk mogelijk. Je kunt dus je hele gedachte uitsturen naar een ander, maar de ander kan die alleen maar opvangen, zover als hijzelf voldoende referentie heeft, dus wanneer hij in zichzelf die gedachte kan interpreteren. Het kan dus voorkomen in de geest, dat je heel graag begrepen wil worden, maar dat je er voor staat ongeveer als een Nederlander in China, die alleen maar Hollands spreekt. Het enige wat je dan kunt doen is proberen die ander te observeren en te begrijpen, totdat je iets hebt, wat je met die ander gemeen hebt. Heb je eenmaal één punt van begrip, dan kun je meestal wel verdere begrippen opbouwen, ook al blijft dat veelal nog lange tijd beperkt.

Ik hoop niet, dat mijn antwoord een teleurstelling is. Maar wees maar blij, want stel je nou voor: er komt onverwachts visite. Als de bliksem alle rommel in de kast douwen en onder de divan stoppen, weet u wel, en dan: O, wat vind ik dit leuk, dat jullie gekomen zijn. Stel je nou voor, dat ze gedachten konden lezen.

  • Wat ontmoet de atheïst, die denkt dat alles met de stoffelijke dood is  afgelopen?

Nou, zichzelf! En daar is hij meestal nog tamelijk verbaasd over. Hij weigert dan meestal in het begin het begrip “dood” te accepteren – en ik heb in het begin nog iets gezegd over dat Schaduwland, dat dwalen, dat niet de weg kunnen vinden – dat komt bij die atheïst ook voor. Maar laat het u een troost zijn, dat er in onze werelden heel veel atheïsten zijn, die die werelden op een normale manier aanvaarden. De atheïst zal dus altijd wel iemand of iets kunnen vinden, die hem in zijn eigen termen kan aanspreken. Per slot van rekening, atheïst is eigenlijk niet geloven aan God meer, niet geloven aan een geplande schepping. Maar als je nog steeds bestaat, dan is dat een feit, daar geloof je aan. Dat zouden de mensen op aarde veel meer moeten doen, aan de feiten geloven. De meeste mensen geloven alleen aan de feiten, als ze passen in de theorieën die ze hebben, of kunnen worden gebruikt voor de interpretaties, die ze nodig hebben.

Maar ik neem aan, dat een atheïst uit overtuiging atheïst is, en dan is hij ook iemand die naar feiten zoekt. En daardoor zal hij ook spoedig contact krijgen en snel bewust zijn van de sfeer. Wat dan meestal niet betekent dat hij een Godsconcept zonder meer accepteert, maar wel inhoud, dat hij dus een leven of een voortbestaan op een bepaald niveau als redelijk kan aanvaarden. Iemand die zegt: Ik weet niet of er een God bestaat, is eerlijk. Iemand die zegt: Het bevalt me niet, dat er een God zou kunnen bestaan, dus bestaat hij niet, is iemand die zichzelf bezwendelt. Die staat er later dus veel moeilijker voor, dan iemand, die zegt: Ik weet het niet.

  • Kunt u iets zeggen over de relatie “geest – materie”? Waarom is er een  menselijk lichaam gekoppeld aan een geest?

We kunnen dat natuurlijk alleen maar vanuit ons eigen standpunt zeggen, voor u zal het wel een geloofspunt blijven. Ik heb u duidelijk gemaakt, dat wij in deze wereld afhankelijk zijn van de gevoelsinhouden, de besefsinhouden, die we hebben. Daardoor is een wereldconcept mogelijk. U zult begrijpen, dat je in een dergelijke wereld geen ervaringen kunt opdoen. Je kunt ten hoogste bepaalde oudere ervaringen uitbreiden. Als je nu komt in een stoffelijk lichaam, wordt je geconfronteerd met een wereld, die je door je wensen en je gedachten en je angsten niet beïnvloedt. Je interpretatie van die wereld beïnvloedt je wel, maar die wereld zelf niet. Je staat dus tegenover het feit. Daarom is het voor de geest erg belangrijk, want zo komen er nieuwe belevenismogelijkheden en daardoor een aanmerkelijke verruiming van de mogelijkheden van het geestelijk bestaan. Dat is dus de zin volgens mij. Ik wil er wel nog wat meer over zeggen. Kijk eens, wanneer u geboren wordt, dan is er in de eerste plaats een biologische eenheid. Die eenheid wordt bezield, zoals we plegen te zeggen, door een geest. De geest kiest zich dat voertuig. Hij wordt er dus niet zo maar in gegooid, maar hij zegt werkelijk: “Dat lijkt mij wel een mogelijkheid, ik kan een domme keus doen, ik kan een verstandige keus doen”. Die geest kan heel andere bedoelingen hebben dan u menselijk aanvaardbaar acht misschien in dat leven, maar goed, hij kiest. Vanaf het moment dat hij kiest, heeft hij nog zo’n zeven à acht maanden de tijd. Pas daarna identificeert hij zich met dat lichaam en dus indirect ook met een groot gedeelte van de moeder. Hij kan, als het ware, als iemand die een huis laat bouwen, langzaam gaan kijken en wennen aan het idee. Hierdoor zal, vooral na de vierde maand, wanneer het zenuwstelsel redelijk op gang begint te komen, die geest dus al aan de stof kunnen wennen en heeft dus reeds een reeks ervaringen. Vergeet één ding niet: Er bestaan ook prenatale belevingen, ook voor het embryo, ook voor het wordende kind. De geboorte zelf is in zekere zin een verlaten van geborgenheden, maar het is aan de andere kant de confrontatie van een wereld, waaruit je nu niet meer kunt ontkomen. Je hebt je zo sterk geïdentificeerd met het patroon van dat zenuwstelsel en de hersenen, dat je daaraan verbonden blijft. Voor de geest is het dan, of hij droomt.

Er blijft dus een deel van het “ik” buiten die materie bestaan, maar dat slaapt als het ware, zo geconcentreerd is hij op die stof. En nu krijgen we de reeks van belevingen. En de geest heeft dus punten waarop hij verder zou willen gaan. Je zou iemand willen begrijpen, maar je hebt de ervaring niet. Nu kies je dus een milieu, waarin die ervaringsmogelijkheid schijnt te liggen. Daardoor zul je, wanneer je terugkomt – u spreekt van doodgaan, maar wij spreken van terugkomen – dus in staat zijn, om beter die ander te begrijpen, misschien te ontkomen aan een wereld, die zo langzamerhand een beetje duf en doods en saai werd, omdat je geen verdere contacten meer kunt krijgen, omdat het allemaal hetzelfde blijft. En als u vraagt, waarom leef ik als mens, dan geloof ik, dat je vanuit menselijk standpunt zou kunnen zeggen: Om ervaringen op te doen, zonder mijzelf daarom ooit te verachten of verwijten te maken. En dat wil dus zeggen, dat je in zekere mate moet beantwoorden aan maatstaven, die in jezelf liggen, voor een deel uit de geest, voor een deel heriditair, terwijl je verder gedeeltelijk zult moeten beantwoorden aan de normen van de gemeenschap, waarin je leeft.

  • Kan men in gezinsverband ook vroeger hebben bestaan, en heeft dat ook  karmische gevolgen?

Karmisch gevolg, dat is geen prettige term. De meeste mensen denken, dat karma een onafwendbaar noodlot is. Dat is het helemaal niet. Karma is eenvoudig het resultaat van datgene wat men vroeger heeft beleefd en bereikt, waardoor de keuze en gerichtheid van de geest in het huidige leven bepaald wordt. Maar gezinsverbanden, ja, er kunnen inderdaad vroeger relaties zijn geweest. Het kan ook zo zijn, dat het vrienden uit de sferen zijn, bij wijze van spreken. Wanneer mensen ongeveer gelijke belevingen hebben gehad, dan zullen ze in de eerste plaats door die belevingen, waarschijnlijk in de geest sterke contacten hebben onderhouden. Wanneer dus voor hen ongeveer gelijktijdig de drang tot incarnatie gaat ontstaan, is de kans zeer groot, dat ze dit gemeenschappelijk doen, gezien hun achtergronden. Dat kun je dus zeggen, maar niet: “Ja, we zijn nu één familie en je bent nu mijn zoontje, maar vroeger was je mijn vrouw en toen was ik een man.” Dat wordt wel eens gedacht, maar dat gaat te ver. Maar, is het wel belangrijk wat je vroeger bent geweest? Nu ben je het product van dat verleden, hou je dus met dat product bezig en maak er het beste van, dan kun je dat verleden laten rusten. Ik heb eens iemand gehad, die heel verontwaardigd tegen me zei: ” U weet het allemaal, maar ik weet ook veel, want ik ben al driehonderd keer gereïncarneerd” . Toen heb ik gezegd:” Tjonge, tjonge, ben je dan nog niet verder?”

  • Laatst hebben mensen een heel jong kind verloren. Gaat dat kind dan gauw  weer incarneren, of groeit het in de sferen verder, tot het volwassen is?

Dat is wel eens mogelijk, maar het komt niet zoveel voor als men schijnt te denken. Laten we de vraag zo stellen: Wanneer u met een ander in contact komt in een leeszaal en u leest een roman en die ander slaat alleen iets na in een encyclopedie en verdwijnt weer, is die ander dan kleiner of jonger dan u, of minder wijs? Het ligt er maar aan wat hij nagekeken heeft. Zo is het met kinderen ook. Ik hoop niet dat het pijnlijk is. Men heeft een kind niet, men heeft alleen een relatie met een kind. Je kunt nooit zeggen: Dit is mijn man, of mijn vrouw. Je kunt slechts zeggen, dat is voor mij mijn man of mijn vrouw. Je kunt nooit een mens bezitten.

  • Bent u nooit jaloers op ons?

Ik ben in mijn leven notaris geweest. En notaris is zoiets als een zakelijke biechtvader. Ik heb een goed leven gehad en ik heb een hoop geleerd. Maar zelfs als ik onder die omstandigheden,- die waren heel wat prettiger en beter, dan u ze nu in de wereld kent, naar mijn idee -, terug zou kunnen komen, zou ik het niet meer doen.

Kijk eens mensen, we hebben nu gesproken over die sferen en misschien heb ik u hier en daar wat ontgoocheld. Het is niet allemaal zo menselijk, als u schijnt te denken. Maar aan de andere kant, kan er iets mooiers zijn, dan wat je denkt te kunnen scheppen? Probeer u eens voor te stellen, dat u muziek denkt en u hoort ze en u kunt het anderen laten horen, wanneer ze willen. Dat u zegt: Zo zou ik een beeld willen scheppen en dat u niet hoeft te schilderen en te worstelen om een vorm, maar dat het ontstaat in vloeiende lijnen en kleur, precies zoals je het denkt. Dat je wilt dichten en dat je niet naar woorden hoeft te zoeken en niet met een beperkte vocabulaire zit te worstelen, dat je het groepeert eenvoudig, dat je het schrijft, zoals je denkt dat het klinkt en zingt, precies zoals je het voelt. Wat kan er mooier zijn. Sferen zijn voor een groot deel menselijke illusie en wat er van overbluft dat is vaak de illusie van beperking of eigen beperktheid van de geest. Het is goed dat ze er zijn, want het is niet gemakkelijk om naar een meer onbegrensd, een minder dogmatisch bestaan toe te groeien. Maar toch is dat bestaan eigenlijk datgene, waar het om gaat. En wanneer ik u duidelijk heb kunnen maken, dat er een leven na de dood kan zijn – u hoeft er niet in te geloven, maar dat het er zou kunnen zijn -, dan vind ik het al heel belangrijk. Want dan zult u vanzelf kunnen aanvaarden, wat er na die zgn. dood voor u bestaat. En wanneer u hoopt op een bepaalde ingebeelde beleving na die dood, dan zult u die wel hebben, maar let wel: het is niet het echte. Het gaat er niet om, je eigen wereld geïdealiseerd terug te vinden, maar om wakker te worden en de werkelijkheid te vinden, die ergens in je leeft. Te kunnen reizen in jezelf niet alleen, maar ook in anderen. Dat je weet wat er is. Dat is het mooiste wat er kan bestaan. Zoek de dood niet, want je zou waarschijnlijk een hele hoop verzuimen. Maar aan de andere kant, wees er ook niet bang voor, als hij komt. De dood duurt maar heel kort, het is maar een betrekkelijk kort gebeuren, maar het leven dat er na komt, is zo vitaal en zo intens, wanneer je een voortbestaan kunt accepteren, dat je voor die dood niet bang hoeft te zijn.

Onthoud één ding: De eeuwigheid is altijd nieuw. We bereiken de eeuwigheid pas, wanneer we gisteren en morgen niet belangrijker achten dan het heden. In het heden vinden we de eeuwigheid. Onze gedachten in het heden zijn de omschrijving van al, wat we kunnen zijn, door alle tijd heen. De bloemen, die opbloeien uit onze gedachten, kunnen alleen uit het heden ontstaan, nooit morgen. De werkelijkheid, die we zoeken ligt niet in de vriendelijkheid, die we tegenover anderen betonen, maar in de vriendschappelijkheid, waarmee we alles aanvaarden, wat er nu bestaat. Ik hoop dat ik het daarbij mag laten. Vrienden, het was mij een genoegen, ik hoop voor u, dat het wederkerig was.

image_pdf